Overwegingen bij COM(2016)466 - Normen voor erkenning van niet-EU-onderdanen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen en voor de verleende bescherming

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In Richtlijn 2011/95/EU van de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) 31 , moeten een aantal ingrijpende wijzigingen worden aangebracht. Om te zorgen voor harmonisatie en meer convergentie op het gebied van asielbeslissingen en de inhoud van internationale bescherming en op deze manier de prikkels voor bewegingen binnen de Europese Unie te reduceren en een gelijke behandeling van personen die internationale bescherming genieten, te garanderen, moet de richtlijn worden ingetrokken en worden vervangen door een verordening.

(2) Een gemeenschappelijk asielbeleid, met een gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna het 'Verdrag van Genève' genoemd), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor degenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken. Dit beleid dient te zijn gebaseerd op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten.

(3) Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is gebaseerd op gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, erkenning en bescherming op Unieniveau, opvangvoorzieningen en een systeem voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de asielzoekers. Hoewel er al vooruitgang is geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de erkenningspercentages, het soort bescherming dat wordt verleend, en de materiële opvangvoorzieningen en prestaties voor personen die om internationale bescherming verzoeken of die internationale bescherming genieten. Deze verschillen zetten in grote mate aan tot secundaire bewegingen en ondermijnen het doel ervoor te zorgen dat alle verzoekers gelijk worden behandeld, waar ook in de Unie zij een verzoek indienen.

(4) In haar mededeling van 6 april 2016 32 heeft de Commissie de mogelijkheden uiteengezet om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verbeteren; het gaat met name om het tot stand brengen van een duurzaam en billijk systeem voor het bepalen van de voor asielzoekers verantwoordelijke lidstaat, het verbeteren van het Eurodac-systeem, het zorgen voor een convergenter EU-asielsysteem, het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de Europese Unie en het vaststellen van een nieuw mandaat voor het Asielagentschap van de Europese Unie. De mededeling is op één lijn met de oproep van de Europese Raad van 18-19 februari 2016 33 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande EU-kader teneinde een humaan en efficiënt asielbeleid te garanderen. Voorts worden in de mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn initiatiefverslag van 12 april 2016.

(5) Ten behoeve van de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met inbegrip van het Dublinsysteem, moet de convergentie van de nationale asielstelsels aanzienlijk worden bevorderd, met name wat betreft de erkenningspercentages en het type beschermingsstatus dat de lidstaten toekennen. Ook zijn er strengere regels nodig inzake het opnieuw beoordelen van een status, om ervoor te zorgen dat bescherming enkel wordt verleend aan personen die bescherming nodig hebben, en zolang zij bescherming nodig hebben. Voorts moeten de verschillende praktijken inzake de duur van verblijfstitels meer op één lijn worden gebracht, en moeten de rechten die worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten, verder worden verduidelijkt en geharmoniseerd.

(6) In het licht van het bovenstaande moet een verordening worden vastgesteld die zorgt voor meer harmonisatie in de Unie en de rechtszekerheid en transparantie bevordert.

(7) Het hoofddoel van deze richtlijn is enerzijds te verzekeren dat de lidstaten gemeenschappelijke criteria toepassen voor de identificatie van personen die daadwerkelijk internationale bescherming nodig hebben, en anderzijds ervoor te zorgen dat deze personen in alle lidstaten een gemeenschappelijk pakket rechten genieten.

(8) De verdere onderlinge aanpassing van de regels inzake de erkenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus moet bovendien bijdragen tot het terugdringen van de secundaire bewegingen van personen die internationale bescherming genieten of daarom verzoeken, wanneer het gaat om bewegingen die kunnen zijn veroorzaakt door eventuele verschillen tussen de nationale wettelijke maatregelen die de lidstaten hebben genomen tot omzetting van de richtlijn asielnormen die met deze verordening wordt vervangen.

(9) Deze verordening heeft geen betrekking op andere nationale humanitaire statussen die de lidstaten op grond van het nationaal recht kunnen toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus. De toekenning van dergelijke andere statussen mag niet tot verwarring met internationale bescherming kunnen leiden.

(10) Kandidaten voor hervestiging die daadwerkelijk worden hervestigd, moet internationale bescherming worden verleend. De bepalingen van deze verordening inzake de inhoud van internationale bescherming, met inbegrip van de regels om secundaire bewegingen te ontmoedigen, zijn van overeenkomstige toepassing.

(11) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het 'Handvest' genoemd) zijn erkend. Deze verordening moet in het bijzonder zorgen voor volledige eerbiediging van de menselijk waardigheid en van het recht op asiel van asielzoekers en hun begeleidende gezinsleden, en heeft als doel de toepassing te bevorderen van de artikelen van het Handvest die betrekking hebben op menselijke waardigheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, het recht op onderwijs, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op asiel, non-discriminatie, de rechten van het kind, sociale zekerheid en sociale bijstand en gezondheidszorg, en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd.

(12) Met betrekking tot de behandeling van personen die tot het toepassingsgebied van deze verordening behoren, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van de instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn, met name die welke discriminatie verbieden.

(13) Er moet gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie om de lidstaten passende ondersteuning te bieden bij de uitvoering van de normen van deze verordening, in het bijzonder die lidstaten die met name als gevolg van hun geografische of demografische situatie met specifieke en onevenredige druk op hun asielstelsel worden geconfronteerd.

(14) Het Asielagentschap van de Europese Unie moet de lidstaten passende ondersteuning bieden voor de toepassing van deze verordening, meer bepaald door deskundigen ter beschikking te stellen die de autoriteiten van de lidstaten helpen bij het in ontvangst nemen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming, door actuele informatie over derde landen te verstrekken, waaronder informatie over landen van herkomst, en door te voorzien in andere relevante richtsnoeren en instrumenten. De autoriteiten van de lidstaten moeten bij de toepassing van deze richtlijn de operationele normen, indicatieve richtsnoeren en beste praktijken van het Asielagentschap van de Europese Unie (hierna het 'Asielagentschap' genoemd) in acht nemen. Bij het behandelen van verzoeken om internationale bescherming moeten de autoriteiten van de lidstaten met name rekening houden met de informatie, verslagen, gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen inzake de situatie in de landen van herkomst die door het Asielagentschap en de Europese netwerken inzake informatie over landen van herkomst worden verstrekt overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van de verordening inzake het Asielagentschap 34 .

(15) Bij de uitvoering van deze verordening moet het belang van het kind voorop staan, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. In het kader van de beoordeling van het belang van het kind moeten de autoriteiten van de lidstaten met name terdege rekening houden met het beginsel van eenheid van gezin, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

(16) Het begrip 'gezinsleden' moet rekening houden met de verschillende vormen van afhankelijkheid en bijzondere aandacht moet worden besteed aan het belang van het kind. Het moet ook zijn afgestemd op de huidige migratietendensen, waarbij verzoekers vaak pas na een lange periode van transit op het grondgebied van de lidstaten aankomen. Onder het begrip 'gezinsleden' moeten ook personen vallen die buiten het land van herkomst, voorafgaand aan de aankomst op het grondgebied van de lidstaat, een gezin hebben gevormd.

(17) Deze verordening geldt onverminderd het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU gehechte Protocol inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie.

(18) De erkenning van de vluchtelingenstatus heeft declaratoire kracht.

(19) Overleg met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen kan de autoriteiten van de lidstaten waardevol advies opleveren bij het vaststellen van de vluchtelingenstatus overeenkomstig artikel 1 van het Verdrag van Genève.

(20) Er dienen normen voor de omschrijving en de inhoud van de vluchtelingenstatus te worden vastgesteld om de bevoegde nationale instanties van de lidstaten bij de toepassing van het Verdrag van Genève voor te lichten.

(21) Het is noodzakelijk gemeenschappelijke criteria in te voeren voor de erkenning van asielzoekers als vluchtelingen in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève.

(22) Met name is het nodig tot gemeenschappelijke begrippen te komen ten aanzien van ter plaatse ontstane behoeften aan bescherming, de oorsprong van schade en bescherming, binnenlandse bescherming en vervolging, met inbegrip van de redenen voor vervolging.

(23) Bescherming kan geboden worden door de staat, of door partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening en die een regio of een deel van enige omvang van het grondgebied van de staat beheersen, mits zij bereid en in staat zijn bescherming te bieden. Deze bescherming moet doeltreffend en van niet-tijdelijke aard zijn.

(24) De verzoeker moet daadwerkelijk binnenlandse bescherming tegen vervolging of ernstige schade kunnen genieten in een deel van het land van herkomst waar hij op een veilige en wettige manier naartoe kan reizen, zich toegang toe kan verschaffen en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt. Het onderzoek of binnenlandse bescherming aanwezig is, moet inherent zijn aan de behandeling van een verzoek om internationale bescherming en moet plaatsvinden zodra de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat anders de erkenningscriteria van toepassing zouden zijn. Het moet aan de beslissingsautoriteit zijn om aan te tonen dat er een mogelijkheid van binnenlandse bescherming is.

(25) Wanneer de staat of staatsfunctionarissen de actoren van vervolging of ernstige schade zijn, moet worden aangenomen dat er geen doeltreffende bescherming beschikbaar is voor de verzoeker. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, moet bij het nagaan of er daadwerkelijk bescherming aanwezig is, worden onderzocht of er passende zorg en opvang beschikbaar is, die in het belang van de niet-begeleide minderjarige zijn.

(26) Het is noodzakelijk dat de beslissingsautoriteiten bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van minderjarigen, bijzondere aandacht besteden aan op kinderen gerichte vormen van vervolging.

(27) Een van de voorwaarden om te worden erkend als vluchteling in de zin van artikel 1, onder A, van het Verdrag van Genève is het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de redenen voor vervolging, namelijk ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep en de daden van vervolging of de afwezigheid van bescherming tegen dergelijke daden.

(28) Het is evenzeer nodig tot een gemeenschappelijk begrip te komen van de vervolgingsgrond 'het behoren tot een bepaalde sociale groep'. Bij het omschrijven van een bepaalde sociale groep moet, voor zover deze verband houdt met de gegronde vrees voor vervolging van de verzoeker, terdege rekening worden gehouden met genderaspecten, met inbegrip van genderidentiteit en seksuele gerichtheid, die kunnen samenhangen met bepaalde juridische tradities en gewoonten, en die bijvoorbeeld kunnen leiden tot genitale verminking, gedwongen sterilisatie of gedwongen abortus.

(29) Overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij het beoordelen van verzoeken om internationale bescherming de geloofwaardigheid van de verzoeker onderzoeken met inachtneming van de rechten van het individu als gewaarborgd door het Handvest, met name het recht op menselijke waardigheid en de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven. In het bijzonder met betrekking tot homoseksualiteit mag de individuele beoordeling van de geloofwaardigheid van de verzoeker niet worden gebaseerd op stereotype opvattingen met betrekking tot homoseksuele personen en mag de verzoeker niet worden onderworpen aan gedetailleerde ondervragingen of testen met betrekking tot zijn seksuele gewoonten.

(30) Handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, zijn omschreven in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties, en zijn onder andere neergelegd in de resoluties van de Verenigde Naties betreffende maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, waarin wordt verklaard dat 'terroristische daden, methoden en werkwijzen strijdig zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties', en dat 'het doelbewust financieren en plannen van en het aanzetten tot terroristische daden eveneens strijdig zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties'.

(31) Het plegen van een politiek misdrijf vormt in beginsel geen grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus. Overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten bijzonder wrede handelingen, waarbij de handeling in kwestie niet in verhouding staat tot het beweerde politieke doel, en terroristische daden die worden gekenmerkt door geweld tegen de burgerbevolking, ook wanneer zij met een beweerd politiek oogmerk zijn uitgevoerd, als niet-politieke misdrijven worden aangemerkt; dergelijke handelingen en daden kunnen derhalve leiden tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus.

(32) Er moeten ook normen worden vastgesteld voor de omschrijving en inhoud van de subsidiairebeschermingsstatus. De subsidiairebeschermingsregeling moet de in het Verdrag van Genève vastgelegde regeling ter bescherming van vluchtelingen aanvullen.

(33) Er moeten gemeenschappelijke criteria worden vastgesteld op basis waarvan verzoekers om internationale bescherming moeten worden erkend als personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen. Deze criteria moeten in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen uit hoofde van mensenrechteninstrumenten en met de bestaande praktijken in de lidstaten.

(34) Voor het beoordelen van de ernstige schade op grond waarvan verzoekers in aanmerking kunnen komen voor subsidiaire bescherming, moet onder willekeurig geweld, overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ook geweld jegens personen ongeacht hun persoonlijke omstandigheden worden verstaan.

(35) Overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 35 moeten voor de beoordeling van ernstige schade situaties waarin de strijdkrachten van een derde land de confrontatie aangaan met een of meerdere gewapende groeperingen, of waarin twee of meer gewapende groeperingen met elkaar de confrontatie aangaan, als een intern gewapend conflict worden beschouwd. Het is niet noodzakelijk dat het conflict op grond van het internationaal humanitair recht is aangemerkt als een gewapend conflict dat geen internationaal karakter draagt; noch is het noodzakelijk dat bovenop een beoordeling van de intensiteit van het geweld op het betrokken grondgebied een afzonderlijke beoordeling plaatsvindt van de intensiteit van de gewapende confrontaties, het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten of de duur van het conflict.

(36) Met betrekking tot de bewijsvereisten in verband met het bestaan van een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een verzoeker mogen de beslissingsautoriteiten overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 36 niet van de verzoeker verlangen dat hij aantoont dat hij specifiek wordt geviseerd om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden. De mate van willekeurig geweld die vereist is ter staving van het verzoek, is echter lager indien de verzoeker kan aantonen dat hij specifiek wordt geviseerd om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden. Bovendien moet het bestaan van een ernstige en individuele bedreiging bij uitzondering door de beslissingsautoriteiten worden vastgesteld louter op basis van de aanwezigheid van de verzoeker op het grondgebied of in het betrokken gebied van het land van herkomst, indien de mate van willekeurig geweld in het gewapende conflict dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het land van herkomst of het betrokken gebied ervan louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige bedreiging zou lopen.

(37) De verblijfstitels en de reisdocumenten die na de inwerkingtreding van deze verordening voor het eerst worden afgegeven aan personen die internationale bescherming genieten of worden verlengd, moeten in overeenstemming zijn met de regels die zijn vastgesteld bij respectievelijk Verordening (EG) nr. 1030/2002 en Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad.

(38) Gezinsleden zijn door hun nauwe band met de vluchteling normaal gezien op zodanige wijze kwetsbaar voor daden van vervolging dat zulks een grond voor de toekenning van internationale bescherming zou kunnen vormen. Indien zij niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, hebben zij ten behoeve van de instandhouding van het gezin het recht om een verblijfstitel aan te vragen en recht op dezelfde rechten als die welke worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten. Onverminderd de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de instandhouding van het gezin, moeten gezinsleden van personen die internationale bescherming genieten, die niet individueel in aanmerking komen voor dergelijke bescherming, een verblijfstitel en rechten krijgen overeenkomstig Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, indien de situatie tot het toepassingsgebied van deze richtlijn behoort en aan de daarin vastgestelde voorwaarden voor gezinshereniging wordt voldaan. Deze verordening moet van toepassing zijn onverminderd Richtlijn 2004/38/EG.

(39) Om na te gaan of personen die internationale bescherming genieten, nog steeds dergelijke bescherming nodig hebben, moeten de beslissingsautoriteiten de toegekende status opnieuw beoordelen, in het geval van vluchtelingen, wanneer de verblijfstitel voor de eerste keer moet worden verlengd, en in het geval van personen die subsidiaire bescherming genieten, wanneer de verblijfstitel voor de eerste en tweede keer moet worden verlengd, evenals wanneer de situatie in het land van herkomst van de betrokken persoon aanzienlijk is gewijzigd volgens de gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen inzake de situatie in het land van herkomst die op EU-niveau overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van de verordening inzake het Asielagentschap worden verschaft door het Asielagentschap en de Europese netwerken inzake informatie over landen van herkomst 37 .

(40) Bij het beoordelen van een wijziging van de omstandigheden in een derde land, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inachtneming van de individuele situatie van de vluchteling, nagaan of de actoren van bescherming in het betrokken land redelijke stappen hebben gezet om vervolging te voorkomen, of zij in dat verband onder meer een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging vormen hebben ingesteld en of de betrokken onderdaan toegang zal hebben tot dergelijke bescherming indien de vluchtelingenstatus ophoudt te bestaan.

(41) Wanneer de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus ophoudt te bestaan, moet de toepassing van de beslissing van de beslissingsautoriteit van een lidstaat om de status in te trekken, te beëindigen of niet te verlengen, voor een redelijke termijn nadat die beslissing is genomen, worden uitgesteld, zodat de onderdaan van een derde land of staatloze in de mogelijkheid wordt gesteld een verzoek om verblijf in te dienen op andere gronden dan die op basis waarvan internationale bescherming werd toegekend, zoals familieredenen of redenen die verband houden met werk of onderwijs, overeenkomstig het relevante Unierecht en nationale recht.

(42) Personen die internationale bescherming genieten, moeten verblijven in de lidstaat die hun bescherming biedt. Personen die in het bezit zijn van een geldig reisdocument en een verblijfstitel die zijn afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, moeten de toelating krijgen om het grondgebied van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen binnen te komen en zich daar vrij te verplaatsen gedurende een periode van maximaal 90 dagen binnen elke periode van 180 dagen, overeenkomstig de Schengengrenscode 38 en artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst 39 . Personen die internationale bescherming genieten, kunnen ook een verzoek om verblijf in een andere lidstaat dan de lidstaat die hun bescherming biedt indienen, overeenkomstig de relevante EU-regels, met name inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan 40 , en de nationale regels; hierbij vindt echter geen overdracht van de internationale bescherming en de bijhorende rechten plaats.

(43) Om secundaire bewegingen binnen de Europese Unie te voorkomen, moeten personen die internationale bescherming genieten en in een andere lidstaat worden opgemerkt dan die welke hun bescherming biedt zonder dat zij aan de voorwaarden voldoen om daar te verblijven of te wonen, worden teruggenomen door de lidstaat die voor hen verantwoordelijk is op grond van de procedure van de nieuwe Dublinverordening 41 .

(44) Om secundaire bewegingen binnen de Europese Unie tegen te gaan, moet Richtlijn 2003/109/EG betreffende langdurig ingezetenen worden gewijzigd, teneinde te bepalen dat de berekening van de periode van vijf jaar waarna personen die internationale bescherming genieten in aanmerking komen voor de status van langdurig ingezetene, steeds opnieuw van nul moet beginnen iedere keer dat een persoon wordt opgemerkt in een andere lidstaat dan die welke hem internationale bescherming biedt zonder dat hij het recht heeft daar te wonen of te verblijven overeenkomstig het relevante nationale recht of Unierecht.

(45) Het begrip nationale veiligheid en openbare orde heeft ook betrekking op gevallen waarin een onderdaan van een derde land behoort tot een vereniging die steun verleent aan internationaal terrorisme of een dergelijke vereniging steunt.

(46) Bij beslissingen over het recht op prestaties uit hoofde van deze verordening moeten de bevoegde autoriteiten terdege rekening houden met het belang van het kind, en met de bijzondere omstandigheden die bestaan in geval van afhankelijkheid van de persoon die internationale bescherming geniet van naaste verwanten die reeds in de lidstaat aanwezig zijn en die geen gezinslid zijn van die persoon. In uitzonderlijke omstandigheden, wanneer de naaste verwant van de persoon die internationale bescherming geniet een gehuwde minderjarige is die niet door zijn echtgenoot is vergezeld, kan worden geoordeeld dat het belang van de minderjarige bij zijn oorspronkelijke familie ligt.

(47) Binnen de grenzen van de internationale verplichtingen is voor de toekenning van voordelen inzake toegang tot werk en sociale zekerheid voorafgaande afgifte van een verblijfstitel vereist.

(48) De bevoegde autoriteiten kunnen de toegang tot een beroepsactiviteit als werknemer of zelfstandige beperken wat betreft betrekkingen die de uitoefening van openbaar gezag en de verantwoordelijkheid voor het beschermen van het algemeen belang van de staat of andere overheidsinstanties behelzen. Evenzo, in verband met het uitoefenen van het recht inzake gelijke behandeling, kunnen personen die internationale bescherming genieten, met betrekking tot lidmaatschap van een werknemersorganisatie en tot het uitoefenen van een specifiek beroep worden uitgesloten van deelneming aan het bestuur van publiekrechtelijke lichamen alsook van uitoefening van een publiekrechtelijke functie.

(49) Om ervoor te zorgen dat personen die internationale bescherming genieten, de in deze verordening beschreven rechten en voordelen beter benutten, moet rekening worden gehouden met hun speciale behoeften en met de specifieke integratieproblemen waarmee zij worden geconfronteerd, en moet hun toegang tot met integratie verband houdende rechten worden bevorderd, met name op het gebied van werkgebonden onderwijsmogelijkheden en beroepsopleiding en toegang tot procedures voor de erkenning van buitenlandse diploma's, getuigschriften en andere bewijzen van officiële kwalificaties, in het bijzonder in het licht van het ontbreken van bewijsstukken en hun onvermogen om de kosten van de erkenningsprocedures te betalen.

(50) Personen die internationale bescherming genieten, moeten op het gebied van sociale zekerheid gelijk worden behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming biedt.

(51) Met name om sociale moeilijkheden te voorkomen is het voorts aangewezen dat personen die internationale bescherming genieten, niet worden gediscrimineerd op het gebied van sociale bijstand. Ten aanzien van personen die subsidiaire bescherming genieten, moet de lidstaten evenwel enige flexibiliteit worden toegekend om de rechten op dit gebied tot fundamentele prestaties te beperken, waaronder ten minste worden verstaan minimale inkomenssteun, steun bij ziekte of zwangerschap en bij hulpverlening aan ouders, voor zover deze prestaties aan eigen onderdanen worden toegekend op grond van het nationaal recht. Om de integratie van vluchtelingen en personen die subsidiaire bescherming genieten, te bevorderen, moeten de lidstaten over de mogelijkheid beschikken om aan de toegang tot bepaalde in het nationaal recht gespecificeerde sociale bijstand de voorwaarde te verbinden dat de persoon die internationale bescherming geniet daadwerkelijk deelneemt aan integratiemaatregelen. 

(52) Personen die internationale bescherming genieten, moeten toegang hebben tot gezondheidszorg, met inbegrip van lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg.

(53) Personen die internationale bescherming genieten, moeten ten behoeve van hun integratie in de samenleving toegang hebben tot integratiemaatregelen; de lidstaten beslissen over de desbetreffende modaliteiten. De lidstaten kunnen de deelname aan dergelijke integratiemaatregelen, zoals taalcursussen, inburgeringscursussen, beroepsopleiding en andere werkgebonden cursussen, verplicht stellen.

(54) Voor de doeltreffende monitoring van de toepassing van deze verordening, moet deze op gezette tijden worden geëvalueerd.

(55) Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening te waarborgen met betrekking tot de vorm en de inhoud van de informatie die wordt verstrekt, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 42 .

(56) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk normen vast te stellen voor de toekenning door de lidstaten van internationale bescherming aan onderdanen van derde landen en staatlozen, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5, VEU, neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(57) [Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, hebben deze lidstaten te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.]

OF

[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten.]

OF

[(XX) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(XX) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft Ierland (bij brief van ...) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.]

OF

[Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft het Verenigd Koninkrijk (bij brief van ...) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.

(XX) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.]

(58) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.