Overwegingen bij COM(2007)603 - Verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het vrije verkeer van personen is een van de fundamentele vrijheden van de Gemeenschap; artikel 42 van het Verdrag bepaalt dat de Raad volgens de procedure van artikel 251 de maatregelen vaststelt welke op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers.

(2) De sociale bescherming van de werknemers inzake pensioenen wordt verzekerd door wettelijke socialezekerheidsregelingen, aangevuld door aanvullende socialezekerheidsregelingen pensioenregelingen die gekoppeld zijn aan de arbeidsovereenkomst en die een steeds belangrijkere rol spelen in de lidstaten.

(3) De Raad beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid wat betreft de keuze van de meest passende maatregelen om de doelstelling van artikel 42 van het Verdrag te verwezenlijken; het coördinatiesysteem dat is voorzien in Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen[6] en in Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71[7], en in het bijzonder ook de geldende regels voor samentelling, hebben geen betrekking op de aanvullende pensioenregelingen, met uitzondering van de regelingen die onder de term 'wetgeving' als gedefinieerd in de eerste alinea van artikel 1, punt j), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, of die in een verklaring van een lidstaat uit hoofde van dit artikel als zodanig zijn aangemerkt. De aanvullende pensioenregelingen zouden daarom onderwerp moeten zijn van specifieke maatregelen, om rekening te houden met hun aard en bijzondere kenmerken, en ook met de verscheidenheid van regelingen binnen lidstaten en de verschillen tussen lidstaten onderling, en met name met de rol van de sociale partners bij de tenuitvoerlegging van die regelingen.

(4) Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen[8] vormt een eerste specifieke maatregel ter verbetering van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van de werknemers op het terrein van de aanvullende pensioenregelingen.

(5) Ook dient verwezen te worden naar artikel 94 van het Verdrag, aangezien de dispariteiten tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot de aanvullende pensioenregelingen zowel de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers als het functioneren van de interne markt kunnen belemmeren. Om de meeneembaarheid van de aanvullende pensioenrechten van werknemers die zich binnen de Gemeenschap of binnen een lidstaat verplaatsen, te verbeteren, dienen bepaalde minimumeisen te worden vastgesteld betreffende de opbouw van pensioenrechten voorwaarden voor het verwerven van en het behoud van definitieve pensioenrechten geharmoniseerd worden en dienen de regels inzake het behoud van slapende rechten en de overdracht van verworven rechten onderling aangepast te worden van vertrekkende werknemers in aanvullende pensioenregelingen die aan een arbeidsverhouding gekoppeld zijn.

(5 bis) Verder dient rekening te worden gehouden met de structuur en het bijzondere karakter van de aanvullende pensioenregelingen en hun verschillen binnen en tussen de afzonderlijke lidstaten. De invoering van nieuwe regelingen, de financierbaarheid van bestaande regelingen en de verwachtingen en rechten van de huidige deelnemers dienen voldoende te worden beschermd. Verder dient in deze richtlijn met name rekening te worden gehouden met de rol van de sociale partners bij de vormgeving en toepassing van de aanvullende pensioenregelingen.

(5 ter) Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten om hun eigen pensioenregelingen te organiseren, onverlet. De lidstaten blijven volledig verantwoordelijk voor het opzetten van dergelijke regelingen en zijn derhalve niet verplicht om bij de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht wetgeving tot instelling van aanvullende pensioenregelingen in te voeren.

(5 quater) Deze richtlijn heeft betrekking op alle in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde aanvullende pensioenregelingen ter verschaffing van een aanvullend pensioen aan werknemers, zoals groepsverzekeringscontracten, door een of meer bedrijfstakken of sectoren gesloten en via het omslagstelsel gefinancierde regelingen, op kapitalisatie gebaseerde regelingen, uit pensioenreserves van de ondernemingen bekostigde pensioentoezeggingen of collectieve of vergelijkbare regelingen.

(5 quinquies) Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op aanvullende pensioenregelingen of, in voorkomend geval, onderdelen daarvan die reeds vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn afgesloten zijn in die zin dat er geen nieuwe deelnemers meer kunnen worden toegelaten, aangezien als gevolg van de invoering van nieuwe voorschriften een ongerechtvaardigde druk op deze regelingen kan worden gelegd.

(5 sexies) Deze richtlijn heeft niet tot doel het nationale recht inzake saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures te harmoniseren of daarop invloed uit te oefenen; het is daarbij niet van belang of de procedures al dan niet op grond van insolventie of al dan niet vrijwillig worden ingesteld. Tevens laat de richtlijn nationale wettelijke voorschriften betreffende de onder Richtlijn 2001/17/EG[9] vallende saneringsmaatregelen onverlet.

(5 septies) Deze richtlijn dient niet te gelden voor beschermingsregelingen bij insolventie en compensatieregelingen die niet behoren tot de aan een arbeidsverhouding gekoppelde aanvullende pensioenregelingen en die tot doel hebben de pensioenrechten van werknemers bij insolventie van de onderneming of de pensioenregeling te beschermen. Evenzo dienen nationale pensioenreservefondsen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te blijven.

(5 octies) Deze richtlijn is alleen van toepassing op aanvullende pensioenregelingen ingevolge een arbeidsverhouding die gebaseerd zijn op het bereiken van de pensioenleeftijd of op het vervullen van andere voorwaarden, vastgelegd in de betreffende regeling of in de nationale wetgeving. Deze richtlijn is niet van toepassing op andere individuele pensioenregelingen dan die ingevolge een arbeidsverhouding. Deze richtlijn is evenmin van toepassing op invaliditeits- en nabestaandenuitkeringen.

(5 nonies) Een eenmalige betaling die niet als een substantieel inkomen beschouwd wordt, geen verband houdt met bijdragen met het oog op de aanschaffing van een annuïteit, rechtstreeks of indirect wordt betaald aan het eind van de loopbaan, en uitsluitend door de werkgever wordt bekostigd, mag niet als een aanvullend pensioen in de zin van deze richtlijn worden beschouwd.

(5 decies) Omdat aanvullende pensioenen voor een gegarandeerde levensstandaard op oudere leeftijd in veel lidstaten steeds belangrijker worden, moeten de voorwaarden voor het opbouwen, behouden en overdragen van verworven rechten worden verbeterd zodat er minder belemmeringen zijn voor het vrije verkeer van werknemers en de beroepsmobiliteit.

(5 undecies) Verwervingsvoorwaarden mogen niet worden gelijkgesteld met de voorwaarden die gelden voor de aanschaf van een recht op annuïteit dat krachtens de nationale wet of de regels van bepaalde aanvullende pensioenregelingen, met name premiebasissystemen (defined contribution), is vastgelegd voor de uitbetalingsfase.

(6) Om te verzekeren dat de voorwaarden voor het verwerven van aanvullende pensioenrechten geen belemmering vormen voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers in de Europese Unie, dienen bepaalde grenzen te worden vastgesteld met betrekking tot deze voorwaarden, opdat een werknemer die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, of zich binnen een lidstaat verplaatsen, aan het einde van hun beroepsleven een adequaat pensioen ontvangen.

(6 bis) Indien de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat de vertrekkende werknemer definitieve pensioenrechten heeft opgebouwd of indien het beleggingsrisico door de regeling of door de werkgever wordt gedragen (met name in het geval van een defined benefit regeling), moeten de bijdragen van de vertrekkende werknemer in elk geval door de regeling worden teruggestort. Indien de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat de vertrekkende werknemer definitieve pensioenrechten heeft opgebouwd en indien het beleggingsrisico door de vertrekkende werknemer wordt gedragen (met name in het geval van een defined contribution systeem), moet de waarde van de op deze bijdragen gebaseerde beleggingen door de regeling worden teruggestort. De waarde mag meer of minder bedragen dan de door de vertrekkende werknemer betaalde bijdragen. Bij negatieve waarden vindt geen terugstorting plaats.

(6 ter) De vertrekkende werknemer dient het recht te hebben zijn definitieve pensioenrechten als slapende pensioenrechten te handhaven in de aanvullende pensioenregeling waarin die rechten zijn verworven. Wat het behoud van slapende rechten betreft, mag de bescherming als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer, met name in het kader van een defined contribution systeem, de vertrekkende werknemer de mogelijkheid heeft om de waarde van zijn definitieve pensioenrechten te laten overdragen naar een aanvullende pensioenregeling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, lid 1.

(7) Overeenkomstig de nationale wetten en praktijken moet worden Er dient ook gezorgd te worden voor het behoud een redelijke aanpassing van slapende pensioenrechten of de waarde van zulke slapende rechten., om te voorkomen dat een vertrekkende werknemer benadeelt wordt. Deze doelstelling zou verwezenlijkt kunnen worden door een aanpassing van de slapende rechten op basis van verschillende referentiewaarden, waaronder de inflatie, de hoogte van salarissen of van lopende pensioenuitkeringen, of ook het rendement van de activa van de betreffende aanvullende pensioenregeling. De waarde van de rechten op het moment dat de werknemer uit de regeling stapt, moet worden bepaald volgens nationale wetgeving en praktijken. Wanneer de waarde van slapende rechten wordt aangepast, moet rekening worden gehouden met de specifieke aard van de regeling, de belangen van de begunstigden met uitgestelde rechten, de belangen van de overige actieve leden van de pensioenregeling en de belangen van gepensioneerde rechthebbenden. Wanneer de waarde van slapende rechten wordt aangepast, kan ook rekening worden gehouden met gerechtvaardigde administratieve kosten.

(7 bis) Deze richtlijn houdt geen verplichting in om voor slapende rechten gunstigere voorwaarden vast te stellen dan voor de rechten van actieve deelnemers.

( 8 ) Om te hoge administratiekosten van het beheer van grote aantallen slapende rechten van geringe omvang te vermijden, is het zinvol om de stelsels toe te staan kan pensioenregelingen worden toegestaan om, wanneer de definitieve pensioenrechten of de waarde van de definitieve pensioenrechten van een vertrekkende werknemer de door de betreffende lidstaat vastgestelde drempels niet te boven gaat, die definitieve dergelijke rechten niet in stand te houden maar ofwel de waarde van die definitieve pensioenrechten over te dragen of, eventueel in de vorm van een kapitaal uit te keren dat deze verworven definitieve rechten vertegenwoordigt, wanneer die onder een bepaalde door de betreffende lidstaat vast te stellen drempel blijven. Indien van toepassing wordt de overgedragen waarde of het uitgekeerde kapitaal vastgesteld volgens de nationale wetgeving en praktijk.

(9) Werknemers die van betrekking veranderen dienen de mogelijkheid te hebben om te kiezen tussen handhaving van hun verworven pensioenrechten in hun oude aanvullende pensioenregeling en de overdracht van het corresponderende kapitaal naar een andere aanvullende pensioenregeling, eventueel ook in een andere lidstaat.

(9 bis) Deze richtlijn stelt geen bepalingen betreffende de overdracht van definitieve pensioenrechten vast, maar ter bevordering van de beroepsmobiliteit dienen de lidstaten ernaar te streven de overdraagbaarheid van definitieve pensioenrechten, waar mogelijk en met name bij de invoering van nieuwe aanvullende pensioenregelingen, geleidelijk te verbeteren.

( 10 ) Om redenen van financiële houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen hebben de lidstaten de mogelijkheid om niet gekapitaliseerde regelingen vrij te stellen van de verplichting om werknemers de mogelijkheid te bieden om verworven rechten over te dragen. Met het oog op gelijke behandeling van de werknemers die onder gekapitaliseerde regelingen vallen enerzijds en degenen die onder niet-gekapitaliseerde regelingen vallen anderzijds, dienen de lidstaten er echter naar te streven de overdraagbaarheid van rechten op basis van niet-gekapitaliseerde regelingen geleidelijk te verbeteren.

(11) Onverminderd Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening[10] zouden actieve deelnemers en werknemers die gebruik maken van hun recht op vrij verkeer, of van plan zijn dat te doen, behoorlijk geïnformeerd moeten worden door de beheerders van de aanvullende pensioenregelingen, met name over de consequenties van een beëindiging van de arbeidsverhouding op hun rechten op aanvullend pensioen. De lidstaten kunnen bepalen dat deze informatie niet vaker dan eens per jaar hoeft te worden verstrekt.

( 12 ) Gezien de diversiteit van de bestaande aanvullende socialezekerheidsregelingen pensioenregelingen dient de Gemeenschap zich te beperken tot het aangeven van de binnen een algemeen kader te verwezenlijken doelstellingen, en een richtlijn is het juiste juridische instrument daarvoor.

( 13 ) Aangezien de doelstellingen van de geplande maatregel, namelijk het wegnemen van belemmeringen van voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers, voor de beroepsmobiliteit en van voor het functioneren van de interne markt, niet in voldoende mate door de lidstaten verwezenlijkt kunnen worden en dus, ook gezien de dimensies van de maatregel, beter op communautair niveau verwezenlijkt kunnen worden, kan de Gemeenschap maatregelen nemen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag. Wat het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel betreft, gaat deze richtlijn, die met name ook berust op een effectbeoordeling waaraan het Comité voor aanvullende pensioenen (het Pensioenforum) heeft meegewerkt, niet verder dan wat noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

( 14 ) Deze richtlijn stelt minimumeisen vast, waardoor de lidstaten de mogelijkheid behouden om gunstigere bepalingen in te voeren of te handhaven. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn kan niet als rechtvaardiging worden aangevoerd voor een verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie in de afzonderlijke lidstaten.

( 15 ) Gezien de noodzaak rekening te houden met de gevolgen van deze Richtlijn, met name voor de financiële houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen, kunnen de lidstaten gebruik maken van een verlengde termijn voor de geleidelijke tenuitvoerlegging van de bepalingen die dergelijke gevolgen kunnen hebben.

(15 bis) In de vijfjaarlijkse verslagen wordt een overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen in de voorziening van aanvullende pensioenen. In het eerste verslag wordt ook beoordeeld in welke mate de nationale wetgeving de werkgever aansprakelijk stelt voor de pensioenrechten van werknemers die hun rechten naar een andere pensioenregeling laten overdragen. Bij deze beoordeling wordt ook onderzocht op welke manier ervoor kan worden gezorgd dat de wettelijke aansprakelijkheid eindigt wanneer de overdracht eenmaal is uitgevoerd.

( 16 ) De lidstaten kunnen, met inachtneming van de nationale bepalingen betreffende de organisatie van de aanvullende pensioenregelingen, de sociale partners, indien zij gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de uitvoering van deze richtlijn voor wat betreft de bepalingen die onder collectieve overeenkomsten vallen, op voorwaarde dat de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen nemen om op ieder moment de ingevolge deze richtlijn vereiste resultaten te kunnen garanderen.