Overwegingen bij COM(2016)685 - Gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2016)685 - Gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting.
document COM(2016)685 NLEN
datum 25 oktober 2016
 
1) Bedrijven die binnen de Unie over de grenzen heen actief willen zijn, worden geconfronteerd met grote obstakels en marktverstoringen die het gevolg zijn van het naast elkaar bestaan van en de wisselwerking tussen 28 verschillende stelsels van vennootschapsbelasting. Bovendien zijn fiscale planningstructuren in de loop der tijd steeds verfijnder geworden, omdat ze zich door meerdere rechtsgebieden heen ontwikkelen en effectief profiteren van de technische aspecten van een belastingstelsel of van mismatches tussen twee of meer nationale belastingstelsels met het oog op de vermindering van de belastingverplichting van bedrijven. Hoewel deze situaties tekortkomingen aan het licht brengen die volledig verschillend van aard zijn, creëren ze allebei obstakels die de goede werking van de interne markt belemmeren. Daarom moet actie om deze problemen te verhelpen, beide soorten marktfalen aanpakken.

2) Ter ondersteuning van de goede werking van de interne markt moet het vennootschapsbelastingklimaat in de EU vorm worden gegeven overeenkomstig het beginsel dat bedrijven hun eerlijk deel van de belasting betalen in het/de rechtsgebied(en) waar hun winsten tot stand komen. Daarom is het nodig om te voorzien in mechanismen die bedrijven ontmoedigen om te profiteren van mismatches tussen nationale belastingstelsels om hun belastingverplichting te verlagen. Het is even belangrijk om ook groei en economische ontwikkeling op de interne markt te stimuleren door grensoverschrijdende handel en zakelijke investeringen te bevorderen. Te dien einde is het noodzakelijk om de risico's van zowel dubbele belastingheffing als dubbele niet-belastingheffing in de Unie uit te sluiten door het uitbannen van incongruenties bij de wisselwerking tussen nationale vennootschapsbelastingstelsels. Tegelijkertijd hebben bedrijven een eenvoudig werkbaar belasting- en rechtskader nodig waarbinnen zij hun commerciële activiteiten kunnen ontwikkelen en ook over de grenzen heen in de Unie kunnen ontplooien. In dit verband moeten ook resterende gevallen van discriminatie worden uitgebannen.

3) Zoals aangegeven in het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) 7 van 16 maart 2011 zou een vennootschapsbelastingstelsel waarbij de Unie als een eengemaakte markt wordt aangemerkt voor de berekening van de heffingsgrondslag van bedrijven voor de vennootschapsbelasting, het voor in de Unie gevestigde bedrijven gemakkelijker maken om grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien en het concurrentievermogen van de Unie als internationale investeringsplaats helpen te versterken. Het CCCTB-voorstel uit 2011 had vooral tot doel het voor bedrijven gemakkelijker te maken om hun commerciële activiteiten binnen de Unie verder te ontplooien. Voorts moet er ook rekening mee worden gehouden dat een CCCTB de werking van de interne markt uiterst doeltreffend kan verbeteren door constructies voor belastingontwijking aan te pakken. In dit licht moet het CCCTB-initiatief nieuw leven worden ingeblazen om zowel de facilitering voor het bedrijfsleven als de beoogde aanpak van belastingontwijking op gelijke voet ter hand te nemen. Met een dergelijke benadering zou het beste worden tegemoet gekomen aan het doel om verstoringen in de werking van de interne markt uit te bannen.

4) Aangezien er snel moet worden gehandeld om de goede werking van de interne markt te waarborgen, enerzijds door een gunstiger klimaat te scheppen voor handel en investeringen en anderzijds door deze markt beter te wapenen tegen constructies van belastingontwijking, moet het ambitieuze CCCTB-initiatief in twee afzonderlijke voorstellen worden opgesplitst. In een eerste fase moeten er regels voor een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting worden vastgesteld, voordat in een tweede fase de kwestie van consolidatie wordt geregeld.

5) Agressieve fiscale planningstructuren zijn een fenomeen dat vooral in een grensoverschrijdende context speelt, hetgeen impliceert dat de deelnemende groepen een minimum aan middelen bezitten. Om redenen van evenredigheid moeten de regels voor een gemeenschappelijke grondslag daarom alleen verplicht zijn voor bedrijven die deel uitmaken van een groep met een aanzienlijke omvang. Te dien einde moet een aan de omvang gerelateerde drempel worden vastgesteld op basis van het totale geconsolideerde inkomen van een groep die een geconsolideerde jaarrekening opstelt. Om de samenhang tussen de beide stappen van het CCCTB-initiatief te waarborgen, moeten voorts de regels voor een gemeenschappelijke grondslag verplicht worden voor bedrijven die als een groep zouden worden aangemerkt indien het initiatief in zijn geheel wordt aangenomen. Om beter invulling te geven aan de beoogde facilitatie van handel en investeringen op de interne markt, moeten ook bedrijven die niet aan de desbetreffende criteria voldoen, kunnen kiezen of zij de regels voor een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting al dan niet toepassen.

6) Er dient te worden bepaald wat moet worden verstaan onder een vaste inrichting die in de Unie is gelegen en toebehoort aan een belastingplichtige die fiscaal inwoner van de Unie is. Op die manier wordt gewaarborgd dat alle betrokken belastingplichtigen dit begrip op dezelfde wijze interpreteren en wordt uitgesloten dat er zich mismatches voordoen als gevolg van uiteenlopende definities. Daarentegen moet het niet als essentieel worden beschouwd om een gemeenschappelijke definitie te introduceren van een vaste inrichting die in een derde land is gelegen of van een vaste inrichting die in de Unie is gelegen maar toebehoort aan een belastingplichtige die fiscaal inwoner van een derde land is. Dit aspect kan beter worden geregeld in bilaterale belastingverdragen en nationale wetgeving, gelet op de ingewikkelde interactie met internationale overeenkomsten.

7) Om de risico's van belastingontwijking, die de werking van de interne markt verstoren, te beperken, dient een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting breed van opzet te zijn. Daarom moeten alle inkomsten belastbaar zijn tenzij zij uitdrukkelijk zijn vrijgesteld. Bij deelnemingen van ten minste 10 % dienen dividendinkomsten uit of vervreemdingsopbrengsten van aandelen in een vennootschap die niet tot de groep behoort, te worden vrijgesteld om te voorkomen dat buitenlandse directe investeringen dubbel worden belast. In dezelfde geest dienen ook de winsten van vaste inrichtingen te worden vrijgesteld van belasting in de staat waar het hoofdkantoor zich bevindt. De overweging hier is ook dat de vrijstelling van in het buitenland verkregen inkomsten tegemoetkomt aan de behoefte van bedrijven aan eenvoud. Wanneer zij vermindering voor dubbele belasting geven, verlenen de meeste lidstaten momenteel immers vrijstelling voor dividenden en vervreemdingsopbrengsten van aandelen, omdat dan niet hoeft te worden berekend hoeveel belasting de belastingplichtige mag verrekenen voor de in het buitenland betaalde belasting, met name wanneer daarbij rekening moet worden gehouden met de vennootschapsbelasting die is betaald door de dividenduitkerende vennootschap.

8) Bedrijfsuitgaven en bepaalde andere posten moeten in mindering worden gebracht op de belastbare inkomsten. Tot de aftrekbare bedrijfsuitgaven moeten normaal alle kosten worden gerekend die betrekking hebben op de omzet alsook alle uitgaven ter verwerving, behoud en zekerstelling van inkomen. Om innovatie in de economie te ondersteunen en de interne markt te moderniseren, dient te worden voorzien in aftrekmogelijkheden voor uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, inclusief een extra grote aftrek, en deze uitgaven moeten volledig worden afgetrokken in het jaar waarin zij zijn verricht (met uitzondering van onroerende zaken). Kleine startende bedrijven zonder gelieerde ondernemingen, die bijzonder innoverend zijn (een categorie waaronder met name start-ups zullen vallen), moeten ook worden ondersteund door een verhoogde extra aftrek voor uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling. Om de rechtszekerheid te waarborgen, dient er tevens een lijst van niet-aftrekbare kosten te worden vastgesteld.

9) Recente ontwikkelingen op het gebied van internationale belastingheffing hebben onderstreept dat multinationale ondernemingen, om hun wereldwijde belastingverplichtingen omlaag te brengen, in toenemende mate belastingontwijkende maatregelen hebben genomen, die leiden tot uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuiving, door middel van buitensporige rentebetalingen. Het is dan ook noodzakelijk om de aftrekbaarheid van rentelasten (en andere financiële lasten) te beperken, om dergelijke praktijken te ontmoedigen. In die context dient de aftrekbaarheid van rentelasten (en andere financiële lasten) alleen zonder beperking te worden toegestaan voor zover die lasten kunnen worden afgezet tegen belastbare rentebaten (en andere financiële baten). De aftrekbaarheid van een overschot aan rentelasten moet evenwel worden onderworpen aan beperkingen, die moeten worden gekoppeld aan de belastbare winst vóór rente, belastingen, waardeverminderingen en afschrijvingen ("ebitda") van een belastingplichtige.

10) Doordat rente die over leningen wordt betaald, aftrekbaar is van de heffingsgrondslag van een belastingplichtige terwijl dit niet het geval is voor winstuitkeringen, wordt financiering door middel van vreemd vermogen onmiskenbaar bevoordeeld ten opzichte van financiering door middel van eigen vermogen. Gelet op de risico's die dit met zich meebrengt voor de schuldpositie van bedrijven, is het zaak maatregelen te nemen die de huidige benadeling van financiering door eigen vermogen tegengaan. Vanuit deze optiek wordt voorgesteld om belastingplichtigen een aftrek voor groei en investeringen toe te kennen, op basis waarvan toenames van het eigen vermogen van een belastingplichtige onder bepaalde voorwaarden van diens heffingsgrondslag aftrekbaar zijn. Daarbij is het zaak te waarborgen dat dit stelsel niet tot cascade-effecten leidt en te dien einde is het noodzakelijk om de fiscale boekwaarde van de deelnemingen van een belastingplichtige in gelieerde ondernemingen uit te sluiten. Om deze aftrekregeling voldoende robuust te maken, is het ten slotte noodzakelijk om ook anti-ontgaansregels vast te stellen.

11) Vaste activa moeten voor belastingdoeleinden kunnen worden afgeschreven, behoudens enkele uitzonderingen. Materiële en immateriële vaste activa met een middellange of lange gebruiksduur moeten afzonderlijk worden afgeschreven; alle andere aftrekbare activa moeten daarentegen in een pool worden geplaatst. Afschrijving in een pool betekent een vereenvoudiging voor zowel de belastingautoriteiten als de belastingplichtigen, omdat dan niet langer een lijst van de verschillende soorten vaste activa en de gebruiksduur ervan moet worden opgesteld en bijgehouden.

12) Om de verschuiving van passieve (voornamelijk financiële) inkomsten weg van vennootschappen met een hoge belastingdruk te ontmoedigen, moeten eventuele verliezen die dergelijke bedrijven aan het einde van een belastingjaar hebben geleden, worden geacht grotendeels overeen te komen met het resultaat van handelsactiviteiten. Daarom moeten belastingplichtigen verliezen onbeperkt kunnen blijven voortwentelen, zonder beperking ten aanzien van het jaarlijks aftrekbare bedrag. Aangezien het doel van voorwaartse verliesverrekening erin bestaat dat een belastingplichtige belasting betaalt over zijn werkelijke inkomsten, is er geen reden om dit mechanisme in de tijd te beperken. Wat het idee van een achterwaartse verliesverrekening betreft, is het niet noodzakelijk om een dergelijke regeling in te voeren, aangezien dit een tamelijk zeldzaam gebruik is in de lidstaten en doorgaans tot buitensporige complexiteit leidt. Daarnaast moet er een antimisbruikbepaling worden vastgesteld ten aanzien van pogingen om de regels inzake verliesverrekening te omzeilen door middel van de aankoop van verlieslijdende bedrijven, zodanig dat deze pogingen worden voorkomen, gedwarsboomd of tegengegaan.

13) Om de cashflowsituatie van bedrijven te verbeteren - door bijvoorbeeld aanloopverliezen in de ene lidstaat te compenseren met winsten in een andere lidstaat - en grensoverschrijdende ontplooiing binnen de Unie te stimuleren, dienen belastingplichtigen het recht te hebben om de verliezen van hun directe dochterondernemingen en vaste inrichtingen in andere lidstaten tijdelijk op zich te nemen. Daartoe dienen moedermaatschappijen of hoofdkantoren gelegen in een lidstaat de mogelijkheid te hebben om, in een bepaald belastingjaar, de verliezen die hun directe dochterondernemingen of vaste inrichtingen in andere lidstaten in datzelfde belastingjaar hebben geleden, op hun heffingsgrondslag in mindering te brengen naar evenredigheid van hun deelneming. De moedermaatschappij moet nadien de verplichting hebben om, rekening houdend met de eerder afgetrokken verliezen, eventuele latere winsten van deze directe dochterondernemingen of vaste inrichtingen aan haar eigen heffingsgrondslag toe te voegen. Omdat het essentieel is om de nationale belastingopbrengsten te waarborgen, moeten de in mindering gebrachte verliezen ook automatisch opnieuw aan de heffingsgrondslag worden toegevoegd indien dit na een bepaald aantal jaren nog niet is gebeurd dan wel indien niet langer is voldaan aan de vereisten om als een directe dochteronderneming of vaste inrichting te kwalificeren.

14) Om te voorkomen dat de heffingsgrondslag van rechtsgebieden met hogere belastingen wordt uitgehold door de verschuiving van winsten naar landen met lagere belastingen door middel van kunstmatig opgevoerde verrekenprijzen, dienen transacties tussen een belastingplichtige en zijn gelieerde onderneming(en) onderworpen te zijn aan prijsaanpassingen overeenkomstig het zakelijkheidsbeginsel, dat een algemeen toegepast criterium is.

15) Het is cruciaal om in passende anti-ontgaansmaatregelen te voorzien om de regels betreffende de gemeenschappelijke grondslag beter te wapenen tegen agressieve fiscale planning. De regeling moet met name een algemene antimisbruikbepaling bevatten, aangevuld met maatregelen die ertoe strekken specifieke vormen van belastingontwijking aan banden te leggen. Aangezien algemene antimisbruikbepalingen gericht zijn tegen fiscale misbruikpraktijken die nog niet zijn aangepakt met specifieke bepalingen, vullen zij leemtes in, hetgeen de toepasbaarheid van specifieke antimisbruikregels niet in de weg staat. In de Unie moeten algemene antimisbruikregels worden toegepast op kunstmatige constructies. Voorts is het belangrijk te waarborgen dat de algemene antimisbruikregels op uniforme wijze toepassing vinden in binnenlandse situaties, in grensoverschrijdende situaties binnen de Unie en in grensoverschrijdende situaties met bedrijven die in derde landen zijn gevestigd, zodat de reikwijdte ervan en de toepassingsresultaten niet uiteenlopen.

16) Wat specifieke anti-ontgaansmaatregelen betreft, is het vaak noodzakelijk om na te gaan hoe hoog de belastingen aan de andere kant van de grens zijn om te bepalen of de belastingplichtige belastingen moet betalen over zijn buitenlandse inkomsten. Dit creëert een gelijk speelveld met betrekking tot de hoogte van de belastingen en de mate van concurrentie op de interne markt en beschermt tevens de markt tegen uitholling van de heffingsgrondslag ten opzichte van derde landen. In dit verband is het noodzakelijk om te voorzien in een switch-over bepaling die gericht is op bepaalde soorten inkomsten die in een derde land zijn verkregen, zoals winstuitkeringen en vervreemdingsopbrengsten van aandelen, om te waarborgen dat deze inkomsten in de Unie belastbaar zijn indien de belastingen in een derde land onder een bepaald niveau blijven. Wetgeving ten aanzien van buitenlandse gecontroleerde vennootschappen ("cfc's") is ook een onmisbaar element van een vennootschapsbelastingstelsel en zorgt ervoor dat inkomsten uit een laagbelaste gecontroleerde dochteronderneming worden toegerekend aan de moedermaatschappij teneinde winstverschuiving te ontmoedigen. In dat opzicht is het noodzakelijk dat de cfc-regels ook van toepassing zijn op de winst van vaste inrichtingen wanneer deze winst niet aan belasting is onderworpen of van belasting is vrijgesteld in de lidstaat van de belastingplichtige.

17) Gelet op het feit dat hybride mismatches doorgaans resulteren in een dubbele aftrek (dat wil zeggen een aftrek in beide staten) of een aftrek van de inkomsten in de ene staat zonder dat zij in de heffingsgrondslag worden begrepen van een andere, hebben dergelijke situaties een duidelijk negatief effect op de interne markt doordat zij de mechanismen ervan verstoren en mazen creëren waardoor ontgaanspraktijken kunnen gedijen. Aangezien mismatches voortvloeien uit nationale verschillen in de juridische kwalificatie van bepaalde soorten entiteiten of financiële betalingen, doen zij zich normaal niet voor bij bedrijven die de gemeenschappelijke regels voor de berekening van hun heffingsgrondslag toepassen. Mismatches zouden echter blijven bestaan bij de wisselwerking tussen het kader voor de gemeenschappelijke grondslag en dat van nationale of derdelands vennootschapsbelastingstelsels. Om de effecten tegen te gaan van regelingen waarbij gebruikt wordt gemaakt van een hybride mismatch, dienen bepalingen te worden vastgesteld die erin voorzien dat een van beide rechtsgebieden bij een mismatch de aftrek van een betaling weigert dan wel erop toeziet dat de overeenkomstige inkomsten in de heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting worden begrepen.

18) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 8 . De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn dient in overeenstemming te zijn met de toepasselijke nationale bepalingen inzake gegevensbescherming ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG 9 , die zal worden vervangen door Verordening (EU) 2016/679 10 , en van Verordening (EG) nr. 45/2001 11 .

19) Ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van (i) de follow-up van wetswijzigingen in de lidstaten met betrekking tot vennootschapsvormen en vennootschapsbelastingen en de overeenkomstige wijziging van bijlagen I en II; (ii) de vaststelling van extra definities; (iii) de vaststelling van nadere anti-ontgaansbepalingen op een aantal specifieke gebieden die relevant zijn voor de aftrek voor groei en investeringen; (iv) de nadere omschrijving van de begrippen juridisch en economisch eigendom van geleasede activa; (v) de berekening van de kapitaal- en rente-elementen van leasebetalingen en de afschrijvingsgrondslag van geleasede activa; en (vi) de nadere omschrijving van de categorieën vaste activa die aan afschrijving onderhevig zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

20) Teneinde uniforme voorwaarden te garanderen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend ten behoeve van de jaarlijkse vaststelling van een lijst van vennootschapsvormen van derde landen die vergelijkbaar zijn met de in bijlage I opgenomen vennootschapsvormen. Deze bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 12 .

21) Daar de doelstellingen van deze richtlijn, te weten het verbeteren van het functioneren van de interne markt door internationale ontwijkingspraktijken tegen te gaan en het voor bedrijven gemakkelijker te maken om over de grenzen heen activiteiten te ontplooien binnen de Unie, niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door individueel en ongecoördineerd optreden van de lidstaten en onderlinge afstemming noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken, en derhalve, vanwege het feit dat de richtlijn ziet op het tegengaan van inefficiënties op de interne markt als gevolg van de wisselwerking tussen uiteenlopende nationale belastingregels die hun weerslag hebben op de interne markt en grensoverschrijdende activiteit ontmoedigen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, met name gelet op het feit dat het verplichte toepassingsgebied beperkt is tot groepen die een bepaalde omvang te boven gaan.

22) In overeenstemming met de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie 13 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in verantwoorde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsmaatregelen wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken verantwoord.

23) De Commissie dient de toepassing van de richtlijn te evalueren vijf jaar na de inwerkingtreding ervan en verslag uit te brengen bij de Raad over de werking ervan. De lidstaten dienen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee te delen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.