Overwegingen bij COM(2017)215 - Standpunt EU in de jaarlijkse conferentie van partijen bij het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In artikel 38 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in samenhang met artikel 39, lid 1, onder d), is bepaald dat het gemeenschappelijk visserijbeleid onder meer ten doel heeft de voorziening veilig te stellen.

(2) In artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 4 is bepaald dat het gemeenschappelijk visserijbeleid er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Dat artikel bepaalt eveneens dat de Unie de voorzorgsbenadering moet toepassen op het visserijbeheer en ernaar moet streven dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Voorts is in dat artikel bepaald dat de Unie moet streven naar maatregelen inzake beheer en instandhouding die gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies, naar de bevordering van visserijmethoden die bijdragen tot meer selectieve visserij en tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten, naar visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden, en naar de geleidelijke uitbanning van teruggooi. Daarnaast is in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie deze beginselen moet toepassen in haar extern beleid.

(3) Polen is verdragsluitende partij bij het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee (hierna 'het Verdrag voor de Beringzee' genoemd). De Unie is geen partij bij dat verdrag. Overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de Toetredingsakte 5 worden visserijovereenkomsten die nieuwe lidstaten met derde landen sluiten, beheerd door de Unie, die de in het kader van het verdrag vastgestelde besluiten dient uit te voeren.

(4) Bij Besluit 7277/16 van de Raad van 11 april 2016 heeft de Raad de Republiek Polen gemachtigd om, in het belang van de Unie, te onderhandelen over een wijziging van het Verdrag voor de Beringzee waardoor de Unie verdragsluitende partij bij dit verdrag zou kunnen worden. Dat mandaat wordt momenteel ten uitvoer gelegd. Er wordt ervan uitgegaan dat de Republiek Polen haar lidmaatschap van het verdrag zal opzeggen wanneer de Unie als volwaardige verdragsluitende partij bij het Verdrag voor de Beringzee wordt aanvaard.

(5) De Raad heeft op 10 juli 2012 Besluit 11724/12 tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het kader van het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee vastgesteld.

(6) In Besluit 11724/12 is bepaald dat het daarin vastgestelde standpunt vóór de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de Beringzee in 2016 moet worden herzien. Daarom is het passend Besluit 11724/12 in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit.

(7) In het licht van de steeds veranderende aard van de koolvisbestanden in het gebied dat onder het Verdrag voor de Beringzee valt, en de daaruit volgende noodzaak voor de Unie om in haar standpunt rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwe statistische, biologische of andere informatie die voor of tijdens de jaarlijkse conferentie van de partijen wordt gepresenteerd, moeten voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie procedures worden vastgesteld overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie zoals dat in artikel 13, lid 2, VEU is neergelegd.

(8) Aangezien de EU geen partij bij het Verdrag voor de Beringzee is, moet zij in de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de Beringzee worden vertegenwoordigd door de Republiek Polen. Dit besluit is derhalve gericht tot de Republiek Polen.

(9) Vanaf de toetreding van de EU tot het Verdrag voor de Beringzee zal de EU overeenkomstig artikel 218 en artikel 3, lid 1, VWEU in de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de Beringzee worden vertegenwoordigd door de Commissie. Vanaf dat moment zal dit besluit derhalve gericht zijn tot de Commissie.