Overwegingen bij COM(2020)453 - Leenfaciliteit voor de overheidssector in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Commissie heeft op 11 december 2019 een mededeling over de Europese Green Deal aangenomen 9 met een routekaart voor een nieuw groeibeleid voor Europa en met ambitieuze doelstellingen om de klimaatverandering tegen te gaan en de bescherming van het milieu te waarborgen. Overeenkomstig de doelstelling om uiterlijk 2050 op een doeltreffende en rechtvaardige wijze een klimaatneutrale Unie tot stand te brengen is in de Europese Green Deal een mechanisme voor een rechtvaardige transitie aangekondigd om middelen ter beschikking te stellen om de klimaatuitdaging aan te gaan zonder dat iemand achterblijft. De meest kwetsbare regio’s en mensen zijn het meest blootgesteld aan de schadelijke effecten van de klimaatverandering en de aantasting van het milieu. Tegelijkertijd zijn aanzienlijke structurele veranderingen nodig om de transitie in goede banen te leiden.

(2) De Commissie heeft op 14 januari 2020 een mededeling betreffende het investeringsplan voor de Europese Green Deal 10 aangenomen, waarbij het mechanisme voor een rechtvaardige transitie is vastgesteld, dat vooral gericht is op de regio’s en sectoren die het zwaarst door de transitie worden getroffen vanwege hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen – zoals steenkool, turf en olieschalie – of broeikasgasintensieve industriële processen, maar over minder capaciteit beschikken om de noodzakelijke investeringen te financieren. Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie bestaat uit drie pijlers: het onder gedeeld beheer uitgevoerde Fonds voor een rechtvaardige transitie, een specifieke regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU en een leenfaciliteit voor de overheidssector om extra investeringen voor de betrokken regio’s te mobiliseren.

(3) Het voorstel tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie is op 14 januari 2020 door de Commissie goedgekeurd 11 . Met het oog op een betere programmering en uitvoering van het Fonds moeten territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie worden goedgekeurd, waarin de belangrijkste stappen en het tijdschema van het transitieproces worden beschreven en de gebieden worden vastgesteld die het zwaarst door de transitie naar een klimaatneutrale economie worden getroffen en over minder capaciteit beschikken om de uitdagingen van de transitie aan te gaan.

(4) Er moet in een leenfaciliteit voor de overheidssector (de “Faciliteit”) worden voorzien. De Faciliteit vormt de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en verleent steun aan entiteiten uit de overheidssector bij hun investeringen. Deze investeringen moeten aan de ontwikkelingsbehoeften voldoen die het gevolg zijn van de uitdagingen van de transitie die in de door de Commissie goedgekeurde territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie worden beschreven. De ondersteunde activiteiten moeten consistent zijn met en een aanvulling vormen op de activiteiten die in het kader van de twee andere pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie worden ondersteund.

(5) Om de economische diversificatie te bevorderen van gebieden die met de gevolgen van de transitie worden geconfronteerd, moet de faciliteit een grote verscheidenheid van investeringen bestrijken, op voorwaarde dat ze aan de ontwikkelingsbehoeften helpen voldoen bij de transitie naar een klimaatneutrale economie, zoals beschreven in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. De ondersteunde investeringen kunnen verband houden met energie- en vervoersinfrastructuur, stadsverwarmingsnetten, groene mobiliteit, slim afvalbeheer, schone energie en maatregelen voor energie-efficiëntie – onder meer renovaties en verbouwingen van gebouwen –, steun voor de transitie naar een circulaire economie, bodemherstel en -sanering, alsmede bij- en omscholing, opleiding en sociale infrastructuur, met inbegrip van sociale huisvesting. Bij de ontwikkeling van infrastructuur kan het ook gaan om oplossingen om de infrastructuur beter bestand te maken tegen rampen. De voorkeur moet worden gegeven aan een alomvattende benadering van investeringen, met name voor gebieden met belangrijke transitiebehoeften. Ook investeringen in andere sectoren kunnen worden ondersteund als ze consistent zijn met de goedgekeurde territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. Door investeringen te ondersteunen die niet voldoende inkomsten genereren, beoogt de Faciliteit entiteiten uit de overheidssector te voorzien van de noodzakelijke extra middelen om de sociale, economische en milieu-uitdagingen als gevolg van de aanpassing aan de klimaattransitie aan te gaan. Om te helpen vaststellen welke in het kader van de faciliteit in aanmerking komende investeringen een aanzienlijk positief milieueffect sorteren, kan de EU-taxonomie inzake ecologisch duurzame economische activiteiten worden gebruikt.

(6) De door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde horizontale financiële regels zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn in het Financieel Reglement vastgelegd en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering; bovendien voorzien ze in controles van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie bij algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.

(7) De Faciliteit moet steun verlenen in de vorm van door de Unie verstrekte subsidies in combinatie met door een financiële partner verstrekte leningen. De door de Commissie in direct beheer uitgevoerde financiële middelen van de subsidiecomponent moeten de vorm van niet aan de kosten gekoppelde financiering aannemen overeenkomstig artikel 125 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (het “Financieel Reglement”) 12 . Die vorm van financiering moet projectontwikkelaars ertoe helpen aanzetten op een efficiënte wijze in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Faciliteit te participeren en bij te dragen in verhouding tot de grootte van de lening. De Europese Investeringsbank (“de EIB”) moet voor de leningcomponent zorgen. De Faciliteit kan ook worden verruimd tot andere financiële partners die voor de leningcomponent zorgen, wanneer extra middelen voor de subsidiecomponent beschikbaar worden of het voor de correcte uitvoering vereist is.

(8) [250 000 000] EUR van de subsidiecomponent van de Faciliteit wordt naar verwachting uit de begroting van de Unie gefinancierd overeenkomstig het [nieuwe MFK-voorstel] en moet het voornaamste referentiebedrag vormen – in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer 13 – voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(9) 275 000 000 EUR van de subsidiecomponent van de Faciliteit moet worden gefinancierd door terugbetalingen uit de financiële instrumenten die zijn vastgesteld bij de in bijlage I bij deze verordening vermelde programma’s. Deze ontvangsten zijn afkomstig van afgesloten programma’s die los staan van de Faciliteit, en moeten worden beschouwd als externe bestemmingsontvangsten in afwijking van artikel 21, lid 3, onder f), van het Financieel Reglement op grond van artikel 322, lid 1, VWEU.

(10) 1 000 000 000 EUR van de subsidiecomponent van de Faciliteit moet worden gefinancierd uit het verwachte overschot van de voorziening voor de EU‑garantie, die is opgericht bij Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad, waarbij ook het Europees Fonds voor strategische investeringen (de “EFSI-verordening”) is opgericht 14 . Daarom moet worden afgeweken van artikel 213, lid 4, onder a), van het Financieel Reglement – op grond waarvan alle overschotten van voorzieningen voor een begrotingsgarantie moeten worden teruggestort in de begroting – om dat overschot aan de Faciliteit toe te wijzen. Die bestemmingsontvangsten moeten worden beschouwd als externe bestemmingsontvangsten in afwijking van artikel 21, lid 3, onder f), van het Financieel Reglement op grond van artikel 322, lid 1, VWEU.

(11) Overeenkomstig artikel 12, lid 4, onder c), van het Financieel Reglement moeten de kredieten die overeenkomen met externe bestemmingsontvangsten, automatisch naar het vervolgprogramma of de vervolgactie worden overgedragen. Die bepaling maakt het mogelijk de meerjarenplanning van bestemmingsontvangsten af te stemmen op het uitvoeringstraject van de door de Faciliteit gefinancierde projecten.

(12) Er moet ook in middelen voor adviesverlening worden voorzien om de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van projecten te bevorderen.

(13) Om ervoor te zorgen dat alle lidstaten van de subsidiecomponent kunnen profiteren, moet voor een mechanisme worden gezorgd om de in een eerste fase in acht te nemen geoormerkte nationale percentages vast te stellen op basis van de in de verordening tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie voorgestelde verdeelsleutel. Om die doelstelling te verzoenen met de noodzaak het economisch effect van de Faciliteit en de uitvoering ervan te optimaliseren, mogen deze nationale toewijzingen echter niet na 31 december 2024 worden geoormerkt. Daarna moeten de resterende beschikbare middelen voor de subsidiecomponent worden verleend zonder een vooraf toegewezen nationaal percentage en op concurrerende basis op het niveau van de Unie, terwijl tegelijkertijd de voorspelbaarheid voor investeringen wordt gewaarborgd en een op behoeften gebaseerde en naar regionale convergentie strevende aanpak wordt gevolgd.

(14) De specifieke subsidiabiliteits- en gunningscriteria moeten in het werkprogramma en de oproep tot het indienen van voorstellen worden vastgesteld. Bij die subsidiabiliteits- en gunningscriteria moet rekening worden gehouden met de relevantie van het project in het licht van de in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie beschreven ontwikkelingsbehoeften, met de algemene doelstelling de regionale en territoriale convergentie te bevorderen en met het belang van de subsidiecomponent voor de levensvatbaarheid van het project. De bij deze verordening vastgestelde steun van de Unie mag dus alleen worden verleend aan lidstaten met ten minste één goedgekeurd territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie. Ook bij het werkprogramma en de oproepen tot het indienen van voorstellen zal met de door de lidstaten ingediende territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie rekening worden gehouden om ervoor te zorgen dat de samenhang en de consistentie tussen de verschillende pijlers van het mechanisme worden gewaarborgd.

(15) In het kader van deze Faciliteit mag alleen steun worden verleend aan projecten die onvoldoende eigen inkomsten genereren om financieel levensvatbaar te zijn en uitsluitend gefinancierd te worden met leningen tegen marktvoorwaarden. Eigen inkomsten zijn inkomsten – met uitzondering van overdrachten uit de begroting – die rechtstreeks door de activiteiten van het project worden gegenereerd, zoals verkopen, vergoedingen of tolgelden, en als incrementele besparingen als gevolg van de opwaardering van bestaande activa.

(16) Aangezien de subsidiecomponent de uiteenlopende ontwikkelingsbehoeften van de regio’s in de lidstaten moet weerspiegelen, moet deze steun gemoduleerd worden. Aangezien entiteiten uit de overheidssector in minder ontwikkelde regio’s in de zin van artikel 102, lid 2, van Verordening [nieuwe GB-verordening], in het algemeen een lagere capaciteit voor overheidsinvesteringen hebben, moeten de subsidiepercentages die op leningen aan dergelijke entiteiten van toepassing zijn, verhoudingsgewijs hoger zijn.

(17) Voor een doeltreffende uitvoering van de Faciliteit kan het noodzakelijk zijn advies te verlenen bij de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van projecten. Dit advies moet via de InvestEU-advieshub worden verleend.

(18) Om de uitvoering te bespoedigen en ervoor te zorgen dat de middelen tijdig worden gebruikt, moet deze verordening specifieke waarborgen vaststellen die in de subsidieovereenkomsten moeten worden opgenomen. In het licht van die doelstelling moet de Commissie – overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel – de steun van de Unie kunnen verminderen of beëindigen bij een ernstig gebrek aan vooruitgang bij de uitvoering van het project. Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de begroting van de Unie. Met het oog op samenhang bij de uitvoering van de financieringsprogramma’s van de Unie moet het Financieel Reglement van toepassing zijn op de subsidiecomponent en de in het kader van deze Faciliteit verstrekte middelen voor het verlenen van advies.

(19) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95, (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU) 2017/1939 van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EMO) overgaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939, en de Europese Rekenkamer, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie, gelijkwaardige rechten verlenen.

(20) Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot het delegeren van bepaalde uitvoeringstaken aan uitvoerende agentschappen en met betrekking tot de wijziging van de elementen in bijlage II bij deze verordening wat betreft de belangrijkste prestatie-indicatoren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen kan overgaan, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(21) Om een passend financieel kader voor de subsidiecomponent van deze Faciliteit tot en met 31 december 2024 vast te stellen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden verleend om de beschikbare nationale toewijzingen – uitgedrukt als percentages van de totale financiële middelen van de Faciliteit – voor elke lidstaat vast te stellen overeenkomstig de in bijlage I bij Verordening [de JTF‑verordening] beschreven methode. De uitvoeringsbevoegdheden moeten zonder comitéprocedures worden verleend, aangezien de percentages rechtstreeks voortvloeien uit de toepassing van een vooraf vastgestelde berekeningsmethode.

(22) De doelstelling van deze verordening – namelijk het aantrekken van overheidsinvesteringen in gebieden waar de gevolgen van de transitie naar klimaatneutraliteit het meest voelbaar zijn, door aan de betreffende ontwikkelingsbehoeften te voldoen – kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. De belangrijkste redenen daarvoor zijn de moeilijkheden voor publieke entiteiten om – zonder subsidiesteun van de EU – investeringen te ondersteunen die onvoldoende eigen inkomsten genereren en ten goede komen aan de gebieden die het meest onder de klimaatverandering te lijden hebben, evenals de behoefte aan een coherent uitvoeringskader onder direct beheer. Aangezien die doelstellingen beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.