Overwegingen bij COM(2021)237 - Standpunt EU in de Wereldhandelsorganisatie over het EU verzoek om verlenging van de WTO-ontheffing voor autonome handelspreferenties tav de Westelijke Balkan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO-overeenkomst”) is door de Unie gesloten bij Besluit 94/800/EG van de Raad 6 en is op 1 januari 1995 in werking getreden.

(2) In artikel II, lid 2, van de WTO-overeenkomst is bepaald dat “de overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opgenomen in de Bijlagen 1, 2 en 3 (hierna te noemen “Multilaterale Handelsovereenkomsten”)”, waaronder de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (“GATT 1994”), “een integrerend onderdeel [vormen] van deze Overeenkomst, en bindend [zijn] voor alle leden”.

(3) Op grond van artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst kan de Ministeriële Conferentie besluiten nemen over alle onder multilaterale handelsovereenkomsten vallende aangelegenheden. De Ministeriële Conferentie bestaat uit vertegenwoordigers van alle leden en komt ten minste om de twee jaar bijeen. Op grond van artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden haar taken in de periode tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie uitgeoefend door de Algemene Raad. Krachtens artikel IX, lid 1, van de WTO-overeenkomst neemt de WTO gewoonlijk besluiten door middel van consensus.

(4) Overeenkomstig artikel IX, lid 3, van de WTO-overeenkomst kan de Ministeriële Conferentie in uitzonderlijke omstandigheden besluiten een lid van een door de WTO-overeenkomst of een multilaterale handelsovereenkomst opgelegde verplichting te ontheffen.

(5) De Unie werd voor het eerst op 8 december 2000 tot en met 31 december 2006 ontheven van haar verplichtingen uit hoofde van artikel I, lid 1, van de GATT 1994 7 . Deze ontheffing werd laatstelijk verlengd op 7 december 2016 tot en met 31 december 2021, voor zover nodig om de Unie in staat te stellen een preferentiële behandeling te verlenen aan in aanmerking komende producten van oorsprong uit de Westelijke Balkan.

(6) Op 16 december 2020 hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) 2020/2172 vastgesteld, waarbij de geldigheidsduur van de autonome handelspreferenties opnieuw werd verlengd, tot en met 31 december 2025 8 , voor de Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kosovo 9 , Montenegro, Noord-Macedonië en Servië).

(7) Bij ontstentenis van een ontheffing van WTO-verplichtingen zou de toepassing door de Unie van autonome handelspreferenties ten aanzien van de Westelijke Balkan tot en met 31 december 2025 moeten worden uitgebreid tot alle andere WTO-leden.

(8) Het verzoek om de WTO-ontheffing die autonome handelspreferenties ten aanzien van de Westelijke Balkan toestaat, te verlengen, is gerechtvaardigd gezien de aanhoudende moeilijke economische situatie in de regio en het feit dat de preferentiële behandeling van in aanmerking komende producten die de Unie aan deze landen toekent, is bedoeld om de economische ontwikkeling te bevorderen op een wijze die in overeenstemming is met de doelstellingen van de GATT 1994. De uitzonderlijke omstandigheden die de verlenging van de ontheffing van artikel I, lid 1, en artikel XIII van de GATT 1994 rechtvaardigen, blijven derhalve van toepassing.

(9) Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de WTO, aangezien de verlenging van de WTO-ontheffing inzake autonome handelspreferenties die de Unie aan de Westelijke Balkan verleent, bindend zal zijn voor de leden van de WTO.