Overwegingen bij COM(2021)555 - Wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2021)555 - Wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van ... |
---|---|
document | COM(2021)555 |
datum | 19 april 2023 |
2) De Unie beschikt over een regelgevingskader voor de verwezenlijking van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van ten minste 40 % voor 2030 die in 2014 door de Europese Raad is bekrachtigd, vóór de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Parijs. De wetgeving ter uitvoering van die doelstelling omvat onder meer Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 28 (tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie), Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad 29 (op grond waarvan de lidstaten broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw met elkaar in evenwicht moeten brengen), en Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 30 , waarin nationale streefcijfers voor de vermindering van broeikasgasemissies tegen 2030 zijn vastgesteld voor de sectoren die niet onder Richtlijn 2003/87/EG en ook niet onder Verordening 2018/841 vallen.
3) De Europese Green Deal 31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd treft deze transitie vrouwen en mannen anders en heeft deze een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten.
4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990.
5) Om deze verbintenissen en de bijdragen van de Unie ten aanzien van de in het kader van het UNFCCC aangenomen Overeenkomst van Parijs 33 na te komen, moet het regelgevingskader voor het verwezenlijken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie worden aangepast.
6) Bij Verordening (EU) 2018/842 zijn verplichtingen vastgelegd voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het huidige streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren in 2030 met 30 % te hebben verminderd in vergelijking met de niveaus van 2005. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage.
7) Hoewel de handel in emissierechten ook van toepassing zal zijn op broeikasgasemissies van weg- en zeevervoer en gebouwen, blijft het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 ongewijzigd. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 34 worden bepaald.
8) In haar mededeling van 17 september 2020 35 heeft de Commissie aangegeven dat de verhoogde algemene doelstelling voor 2030 alleen kan worden verwezenlijkt als alle sectoren bijdragen.
9) In zijn conclusies van 11 december 2020 heeft de Europese Raad aangegeven dat de inspanningen om de doelstelling voor 2030 te verwezenlijken door de Unie collectief en zo kosteneffectief mogelijk moeten worden geleverd, en dat alle lidstaten hieraan moeten meewerken op basis van billijkheid en solidariteit, rekening houdend met de verschillende uitgangsposities, de al geleverde inspanningen en de specifieke nationale omstandigheden van elk van de lidstaten, met inbegrip van de insulaire lidstaten en eilanden, zonder iemand aan zijn lot over te laten.
10) Om de doelstelling van een vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % te verwezenlijken, zullen de sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen hun emissies geleidelijk moeten terugdringen tot zij tegen 2030 een reductie van 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald.
11) Daartoe moeten de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 voor elke lidstaat worden herzien. Bij de herziening van de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers moet dezelfde methode worden gehanteerd als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen. De mate waarin elke lidstaat de maximale broeikasgasemissies in 2030 moet hebben gereduceerd, moet daarom worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid onder deze verordening vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitsluiting van de geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Unie zijn opgenomen.
12) Bijgevolg zullen vanaf het jaar van vaststelling van deze verordening nieuwe bindende nationale grenswaarden, uitgedrukt in jaarlijkse emissieruimten, moeten worden vastgesteld die geleidelijk leiden tot de streefwaarde voor 2030 van elke lidstaat, met behoud van de jaarlijkse grenswaarden die zijn vastgesteld voor de daaraan voorafgaande jaren zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie 36 .
13) De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Gezien deze onzekerheden is het passend de emissiegegevens in 2025 te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten zo nodig bij te stellen.
14) Daarom is het goed de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 in 2025 te actualiseren. Dit moet gebeuren op basis van een uitgebreide evaluatie van de nationale inventarisgegevens die door de Commissie wordt uitgevoerd om het gemiddelde van de broeikasgasemissies van elke lidstaat voor de jaren 2021, 2022 en 2023 te bepalen.
15) Krachtens Verordening (EU) 2018/842 kan de annulering van een beperkte hoeveelheid emissierechten in het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 van sommige lidstaten in aanmerking worden genomen. Gezien de specifieke structuur van de Maltese economie is het nationale reductiestreefcijfer van die lidstaat op basis van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking aanzienlijk hoger dan zijn kosteneffectief reductiepotentieel. Het is daarom passend Malta uitgebreider toegang tot die flexibiliteit te geven, zonder daarbij de doelstelling van de Unie inzake emissiereducties voor 2030 in het gedrang te brengen.
16) Naast die flexibiliteit kan een beperkte hoeveelheid nettoverwijderingen en netto-emissies door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (“LULUCF”) voor de naleving van de verplichtingen van lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 in aanmerking worden genomen (“de LULUCF-flexibiliteit”). Om ervoor te zorgen dat tot 2030 voldoende mitigatie-inspanningen worden geleverd, is het passend het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit te beperken door het gebruik van deze flexibiliteit op te splitsen in twee afzonderlijke perioden, met voor elk een bovengrens die overeenkomt met de helft van de in bijlage III bij Verordening (EU) 2018/842 vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen. Het is ook passend de titel van bijlage III in overeenstemming te brengen met de wijziging van Verordening (EU) 2018/841 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie van 28 oktober 2020 37 . Bijgevolg hoeft Verordening (EU) 2018/842 niet langer te voorzien in een rechtsgrondslag op grond waarvan de Commissie gedelegeerde handelingen kan vaststellen om de titel van bijlage III bij die verordening te wijzigen. Artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 moet daarom worden geschrapt.
17) Gezien de invoering van een striktere nalevingsregeling in Verordening (EU) 2018/841 met ingang van 2026 is het passend de regeling dat indien de broeikasgasemissies die elke lidstaat in de periode van 2026 tot en met 2030 voor de sector land heeft gegenereerd hoger uitvielen dan zijn verwijderingen, de jaarlijkse emissieruimten dienovereenkomstig worden verkleind, af te schaffen. Artikel 9, lid 2, moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
18) De vaststelling van ambitieuzere doelstellingen in het kader van Verordening (EU) 2018/841 zal het voor de lidstaten moeilijker maken om nettoverwijderingen te genereren die voor naleving in het kader van Verordening (EU) 2018/842 kunnen worden gebruikt. Bovendien zal de opsplitsing van het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee afzonderlijke perioden de beschikbaarheid van nettoverwijderingen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842 verder inperken. Als gevolg daarvan zouden sommige lidstaten moeite kunnen hebben hun doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, terwijl sommige lidstaten — dezelfde of andere — nettoverwijderingen zullen genereren die niet kunnen worden gebruikt voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842. Zolang aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstellingen van de Unie wordt voldaan, met name wat betreft de maximumbijdrage van nettoverwijderingen, is het passend een nieuw vrijwillig mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen dat de lidstaten zal helpen hun verplichtingen na te komen.
19) Verordening (EU) 2018/842 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.