Overwegingen bij COM(2021)709 - Overbrenging van afvalstoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2021)709 - Overbrenging van afvalstoffen.
document COM(2021)709 NLEN
datum 11 april 2024
 
(1) Op het niveau van de EU moeten voorschriften worden vastgesteld om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen tegen de nadelige gevolgen die de overbrenging van afvalstoffen kan hebben. Deze voorschriften moeten ook bijdragen tot het vergemakkelijken van een milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen, overeenkomstig de afvalhiërarchie die is vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad 31 , alsook tot de vermindering van de algemene effecten van het gebruik van hulpbronnen en tot de verbetering van de efficiëntie van dergelijk gebruik, hetgeen van cruciaal belang is voor de overgang naar een circulaire economie. 

(2) Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad 32 heeft de afgelopen vijftien jaar belangrijke verbeteringen verwezenlijkt om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen tegen de nadelige gevolgen die de overbrenging van afvalstoffen kan hebben. De evaluatie van die verordening door de Commissie 33 heeft echter ook een aantal problemen en tekortkomingen aan het licht gebracht, die door middel van nieuwe regelgeving moeten worden aangepakt.

(3) De Europese Green Deal 34 bevat een ambitieus stappenplan om de EU om te vormen tot een duurzame, hulpbronnenefficiënte en klimaatneutrale economie. Hierin wordt de Commissie verzocht de EU-voorschriften inzake de overbrenging van afvalstoffen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1013/2006, te herzien. In het in maart 2020 vastgestelde nieuwe actieplan voor een circulaire economie 35 wordt verder benadrukt dat er maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de overbrenging van afvalstoffen voor hergebruik en recycling in de EU wordt vergemakkelijkt, dat de EU haar afvalproblemen niet naar derde landen uitvoert en dat illegale overbrengingen van afvalstoffen beter worden aangepakt. Naast de milieu- en sociale voordelen kunnen hiermee ook de strategische afhankelijkheden van de EU van grondstoffen worden verbeterd. Zowel de Raad 36 als het Europees Parlement 37 hebben ook opgeroepen tot een herziening van de huidige EU-voorschriften inzake de overbrenging van afvalstoffen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1013/2006.

(4) Verordening (EG) nr. 1013/2006 is reeds herhaaldelijk gewijzigd en vereist verdere significante wijzigingen om ervoor te zorgen dat de beleidsdoelstellingen van de Europese Green Deal en het actieplan voor een nieuwe circulaire economie worden gehaald. Verordening (EG) nr. 1013/2006 moet derhalve worden vervangen door een nieuwe verordening.

(5) Deze verordening vormt een aanvulling op de algemene EU-wetgeving inzake afvalbeheer, zoals Richtlijn 2008/98/EG. Zij verwijst naar de definities in die richtlijn, met inbegrip van de definities van afvalstoffen en algemene afvalbeheeractiviteiten. Zij bevat ook een aantal aanvullende definities om een uniforme toepassing van deze verordening te vergemakkelijken.

(6) Met deze verordening wordt op EU-niveau uitvoering gegeven aan het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan 38 (“het Verdrag van Bazel”). Het Verdrag van Bazel heeft tot doel de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van de productie, de grensoverschrijdende overbrenging en het beheer van gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen. De EU is sinds 1994 partij bij het Verdrag van Bazel 39 .

(7) Met deze verordening wordt ook op EU-niveau uitvoering gegeven aan een wijziging van het Verdrag van Bazel 40 (de wijziging betreffende het verbod), die in 1995 is aangenomen en op 5 december 2019 op internationaal niveau in werking is getreden. De wijziging betreffende het verbod stelt een algemeen verbod in op alle uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen die bestemd zijn voor definitieve verwijdering, hergebruik, recycling en nuttige toepassing uit landen die zijn opgenomen in bijlage VII bij het Verdrag van Bazel naar alle andere landen. De EU heeft de wijziging betreffende het verbod geratificeerd en voert het sinds 1997 uit 41 .

(8) De EU heeft in oktober 2020 bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel krachtens artikel 11 van dat verdrag een kennisgeving ingediend met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen binnen de EU. Overeenkomstig dat artikel kan de EU derhalve specifieke voorschriften vaststellen die van toepassing zijn op overbrengingen binnen de EU van afvalstoffen die niet minder milieuvriendelijk zijn dan die waarin het Verdrag van Bazel voorziet.

(9) Aangezien de EU het besluit van de OESO-Raad van 30 maart 1992 betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing 42 (“het OESO-besluit”) heeft goedgekeurd, moet de inhoud van dat besluit, met inbegrip van de wijzigingen ervan, in de wetgeving van de EU worden opgenomen.

(10) Het is belangrijk het toezicht op en de controle van de overbrenging van afvalstoffen zodanig te organiseren en te reguleren dat rekening wordt gehouden met de noodzaak om de kwaliteit van het milieu en de menselijke gezondheid in stand te houden, te beschermen en te verbeteren, en dat een uniforme toepassing van de voorschriften inzake de overbrenging van afvalstoffen in de gehele EU wordt gewaarborgd.

(11) Overlapping met de toepasselijke EU-wetgeving inzake het vervoer van bepaalde materialen die in het kader van deze verordening als afvalstoffen kunnen worden aangemerkt, moet worden vermeden.

(12) Overbrenging en invoer in de EU van door strijdkrachten of hulporganisaties voortgebrachte afvalstoffen moet in bepaalde situaties van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten (met inbegrip van doorvoer binnen de EU wanneer de afvalstoffen de EU binnenkomen). Voor deze overbrengingen dienen de voorschriften van het internationale recht en internationale overeenkomsten te worden nageleefd. In dergelijke gevallen moeten de bevoegde autoriteiten van doorvoer en de bevoegde autoriteiten van bestemming in de EU van tevoren in kennis worden gesteld van de overbrenging en de bestemming ervan.

(13) Overlapping met Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad 43 , die reeds bepalingen bevat betreffende de totale zending, de kanalisatie en het vervoer (inzameling, vervoer, laden en lossen, verwerking, gebruik, nuttige toepassing of verwijdering, registratie, begeleidende documenten en traceerbaarheid) van dierlijke bijproducten binnen, naar en uit de EU, moet worden vermeden.

(14) Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad 44 is van toepassing op grote commerciële schepen die de vlag van een EU-lidstaat voeren en die zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1013/2006. Na de recente internationale inwerkingtreding van de wijziging betreffende het verbod is het echter noodzakelijk ervoor te zorgen dat schepen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1257/2013 vallen en die in de EU worden afgedankt, onderworpen worden aan de desbetreffende EU-voorschriften betreffende de overbrenging van afvalstoffen ter uitvoering van de wijziging betreffende het verbod, om zo een strikte juridische verenigbaarheid van het rechtskader van de EU met internationale verplichtingen te waarborgen. Tegelijkertijd moet Verordening (EU) nr. 1257/2013 worden gewijzigd om te verduidelijken dat schepen die binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen en in de EU worden afgedankt, alleen worden gerecycled in inrichtingen die zijn opgenomen in de krachtens die verordening vastgestelde Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen, die zijn gelegen in landen die zijn opgenomen in bijlage VII bij het Verdrag van Bazel.

(15) Hoewel het toezicht en de controle op overbrengingen van afvalstoffen binnen een lidstaat tot de bevoegdheden van die lidstaat behoort, moet in de nationale systemen voor de overbrenging van afvalstoffen rekening worden gehouden met de noodzaak van samenhang met het EU-systeem, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid te waarborgen.

(16) In het geval van overbrenging van niet in bijlage III, III A of III B bij deze verordening opgenomen afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing, is het passend te zorgen voor optimaal toezicht en optimale controle door voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke overbrengingen te vereisen. Een dergelijke procedure dient ook te voorzien in een voorafgaande kennisgeving, zodat de bevoegde autoriteiten zich goed op de hoogte kunnen stellen en alle nodige maatregelen kunnen treffen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Hij moet deze autoriteiten ook in staat stellen met redenen omklede bezwaren tegen dergelijke overbrengingen aan te tekenen.

(17) Ter ondersteuning van de uitvoering van de bepalingen van Richtlijn 2008/98/EG ter bevordering van de gescheiden inzameling van afvalstoffen en ter vermindering van de productie van gemengd stedelijk afval, moet een gericht onderzoek worden ingesteld naar de overbrenging van gemengd stedelijk afval naar een andere lidstaat. Voorts moet de overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar een andere lidstaat algemeen worden verboden ter ondersteuning van de verwezenlijking van de in Richtlijn 2008/98/EG en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad 45 vastgestelde doelstellingen om de recycling te bevorderen en de verwijdering van afvalstoffen te verminderen. Overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen mag slechts in uitzonderlijke gevallen worden toegestaan. In die gevallen moeten de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG, en met name artikel 16 van die richtlijn, rekening houden met de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening op EU- en nationaal niveau, alsook met de voorrang voor nuttige toepassing. De lidstaten moeten ook kunnen garanderen dat de onder Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad 46 vallende afvalbeheerinrichtingen de beste beschikbare technieken als omschreven in die richtlijn toepassen in overeenstemming met de vergunning van de inrichting, en dat de afvalstoffen worden verwerkt overeenkomstig de in de EU-wetgeving vastgestelde voorschriften inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu met betrekking tot verwijderingshandelingen.

(18) In het geval van overbrenging van in bijlage III, bijlage III A of III B bij deze verordening opgenomen afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing, is het passend te voorzien in een minimumniveau van toezicht en controle door te eisen dat deze overbrenging vergezeld gaat van bepaalde informatie over de personen en landen die bij de overbrenging betrokken zijn, de beschrijving en de hoeveelheden van de betrokken afvalstoffen, het soort nuttige toepassing waarvoor de afvalstoffen worden overgebracht en de details van de inrichtingen die de afvalstoffen zullen verwerken.

(19) Het is noodzakelijk te bepalen op welke gronden de lidstaten bezwaar kunnen maken tegen de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen. In het geval van dergelijke overbrengingen moeten de lidstaten ervoor kunnen zorgen dat de onder Richtlijn 2010/75/EU vallende afvalbeheerinrichtingen in die richtlijn vastgestelde beste beschikbare technieken toepassen in overeenstemming met de vergunning van de inrichting. De lidstaten moeten ook kunnen garanderen dat afvalstoffen wordt verwerkt in overeenstemming met de in de EU-wetgeving vastgestelde voorschriften inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu met betrekking tot handelingen voor nuttige toepassing en dat afvalstoffen, rekening houdend met artikel 16 van Richtlijn 2008/98/EG, worden verwerkt in overeenstemming met de krachtens die richtlijn vastgestelde afvalbeheerplannen met het oog op de uitvoering van de in de EU-wetgeving vastgestelde juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of recycling.

(20) In het belang van de rechtszekerheid en ter waarborging van een uniforme toepassing van deze verordening en de goede werking van de interne markt is het noodzakelijk te voorzien in procedurele stappen en waarborgen wanneer een kennisgever afvalstoffen wil overbrengen waarvoor de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming geldt. Overeenkomstig artikel 6, lid 11, van het Verdrag van Bazel moet er ook voor worden gezorgd dat de kosten die voortvloeien uit situaties waarin de overbrenging van afvalstoffen die aan de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming zijn onderworpen niet kan worden voltooid of illegaal is, door de betrokken marktdeelnemers worden gedragen. Daartoe moet de kennisgever voor elke overbrenging van dergelijke afvalstoffen een borgsom storten of een gelijkwaardige verzekering sluiten.

(21) Om de administratieve lasten voor zowel publieke als private marktdeelnemers die betrokken zijn bij overbrengingen naar inrichtingen die als “vooraf goedgekeurd” zijn erkend, te verlagen, moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de status van “vooraf goedgekeurd” kan worden verleend, om de wederzijdse erkenning ervan door alle lidstaten te waarborgen en de voorschriften voor de overbrenging van afvalstoffen naar deze inrichtingen te harmoniseren.

(22) Om vertragingen bij de verwerking van kennisgevingen voor de overbrenging van afvalstoffen te beperken en de uitwisseling van informatie tussen de relevante autoriteiten te vergemakkelijken, is het noodzakelijk dat de verstrekking en uitwisseling van informatie en gegevens, die betrekking hebben op afzonderlijke overbrengingen van afvalstoffen binnen de EU, langs elektronische weg plaatsvinden. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om de procedurele en operationele voorschriften vast te stellen voor de praktische uitvoering van de systemen die deze elektronische indiening en uitwisseling van informatie (zoals interconnectiviteit, architectuur en veiligheid) waarborgen. Ook moeten de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en de marktdeelnemers voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de overgang van een op papier gebaseerde aanpak, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1013/2006, naar een aanpak voor de elektronische uitwisseling van informatie en documenten. Deze nieuwe verplichting moet daarom 24 maanden na de datum van toepassing van deze verordening van toepassing worden. 

(23) Marktdeelnemers die betrokken zijn bij het vervoer van afvalstoffen moeten de mogelijkheid krijgen gebruik te maken van de omgeving zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2020/1056 van het Europees Parlement en de Raad 47 voor de uitwisseling van de krachtens deze verordening vereiste informatie tijdens het vervoer van afvalstoffen, en de interoperabiliteit van de bij deze verordening ingestelde systemen en de omgeving voor de uitwisseling van elektronische informatie over goederenvervoer moeten worden gewaarborgd.

(24) Om het werk van de douane bij de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken, is het noodzakelijk dat het door de Commissie beheerde centrale systeem dat de elektronische indiening en uitwisseling van informatie en documenten mogelijk maakt, interoperabel wordt met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane, die momenteel op EU-niveau wordt ontwikkeld 48 , wanneer alle vereiste technische werkzaamheden voor deze operabiliteit zijn afgerond.

(25) Bevoegde autoriteiten in derde landen moeten, indien zij dat wensen en indien zij voldoen aan de vereisten voor elektronische uitwisseling van gegevens via het systeem, de informatie en documenten voor de procedurele voorschriften van deze verordening elektronisch kunnen verstrekken en uitwisselen via het systeem dat op EU-niveau wordt beheerd.

(26) Om de traceerbaarheid van de overbrenging van afvalstoffen te waarborgen en geen afbreuk te doen aan het milieuhygiënisch verantwoord beheer van grensoverschrijdend overgebrachte afvalstoffen, moet het mengen van afvalstoffen met andere afvalstoffen worden verboden vanaf het begin van de overbrenging tot de ontvangst van de afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing of verwijdering.

(27) Om de controle op de in deze verordening vastgestelde verplichtingen te vergemakkelijken, is het belangrijk dat marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten de voor de overbrenging van afvalstoffen vereiste documenten en informatie ten minste vijf jaar bewaren vanaf de datum waarop een overbrenging aanvangt.

(28) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat, in overeenstemming met het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus) 49 , de relevante bevoegde autoriteiten op passende wijze informatie openbaar maken over kennisgevingen van overbrengingen waarvoor zij toestemming hebben verleend, alsook over overbrengingen van afvalstoffen waarvoor de algemene informatievoorschriften van deze verordening gelden, wanneer dergelijke informatie niet vertrouwelijk is uit hoofde van nationale of EU-wetgeving.

(29) Met het oog op de uitvoering van de voorschriften van artikel 9, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag van Bazel moet er een verplichting worden vastgesteld om afvalstoffen, die afkomstig zijn van een overbrenging die niet op de beoogde wijze kan worden voltooid, terug te brengen naar het land van verzending dan wel op alternatieve wijze nuttig toe te passen of te verwijderen. Ook dient te worden voorzien in de verplichting, voor degene wiens optreden oorzaak van de illegale overbrenging was, om de afvalstoffen terug te nemen of op alternatieve wijze nuttig toe te passen of te verwijderen, en de kosten van terugname te dragen. Bij gebreke daarvan moeten de bevoegde autoriteiten van verzending of van bestemming, naar gelang van het geval, samenwerken om te zorgen voor een milieuhygiënisch verantwoord beheer van de betrokken afvalstoffen.

(30) Om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten de documenten die met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen bij hen zijn ingediend, correct kunnen verwerken, moet de kennisgever worden verplicht om, indien de autoriteiten daarom verzoeken, een gewaarmerkte vertaling van deze documenten in een voor deze autoriteiten aanvaardbare taal te verstrekken.

(31) Om verstoringen van de overbrenging van afvalstoffen of goederen als gevolg van een onenigheid tussen de bevoegde autoriteiten over de status van deze afvalstoffen of goederen te voorkomen, moet een procedure worden vastgesteld om dergelijke onenigheden op te lossen. Het is in dit verband van belang dat de bevoegde autoriteiten hun besluiten baseren op de bepalingen inzake de indeling van bijproducten en de einde-afvalfase van Richtlijn 2008/98/EG. Er moet ook een procedure worden vastgesteld om onenigheden tussen bevoegde autoriteiten over de vraag of afvalstoffen al dan niet aan de kennisgevingsprocedure moeten worden onderworpen, op te lossen. Met het oog op een betere harmonisatie in de hele EU van de voorwaarden waaronder afvalstoffen aan de kennisgevingsprocedure moeten worden onderworpen, moet de Commissie ook de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen tot vaststelling van criteria voor de indeling van specifieke afvalstoffen in de desbetreffende bijlagen bij deze verordening, die bepalen of zij al dan niet onder de kennisgevingsprocedure vallen. Om te voorkomen dat afvalstoffen valselijk worden aangegeven als gebruikte goederen en om juridische duidelijkheid te verschaffen, moet de Commissie bovendien de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen tot vaststelling van criteria om onderscheid te maken tussen gebruikte goederen en afvalstoffen voor specifieke goederen waarvoor een dergelijk onderscheid belangrijk is, met name voor de uitvoer ervan uit de EU.

(32) Om overheden in staat te stellen de overheidsuitgaven in verband met de afhandeling van procedures voor de overbrenging van afvalstoffen en de handhaving van deze verordening te beperken, moet worden voorzien in de mogelijkheid om passende en evenredige administratiekosten in verband met deze procedures, alsook met het toezicht, de analyses en de inspecties, bij de kennisgever in rekening te brengen.

(33) Om de administratieve lasten te verminderen en in uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met specifieke geografische of demografische situaties, kunnen de lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten waardoor de kennisgevingsprocedure voor de overbrenging van specifieke afvalstromen minder streng wordt voor grensoverschrijdende overbrengingen naar de dichtstbijzijnde geschikte inrichting in het grensgebied tussen de twee betrokken lidstaten. Een lidstaat moet ook dergelijke overeenkomsten kunnen sluiten met een land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsook in een situatie waarin afvalstoffen worden vervoerd uit en verwerkt worden in het land van verzending, maar via een andere lidstaat worden doorgevoerd.

(34) Om het milieu van de betrokken landen te beschermen, moet het toepassingsgebied van het in overeenstemming met het Verdrag van Bazel vastgestelde verbod op uitvoer uit de EU van afvalstoffen bestemd voor verwijdering in een derde land dat geen EVA-land is, worden verduidelijkt.

(35) Landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte mogen de controleprocedures voor overbrengingen binnen de EU hanteren. In dergelijke gevallen moeten voor overbrengingen tussen de EU en deze landen dezelfde regels gelden als voor overbrengingen binnen de EU.

(36) Om het milieu van de betrokken landen te beschermen, moet het toepassingsgebied van het verbod op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde gevaarlijke afvalstoffen naar derde landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, worden verduidelijkt, overeenkomstig het Verdrag van Bazel. In het bijzonder moet de lijst van afvalstoffen waarop dit verbod van toepassing is, worden verduidelijkt en moet ervoor worden gezorgd dat het verbod ook de afvalstoffen omvat die zijn opgenomen in bijlage II bij het Verdrag van Bazel, namelijk huishoudelijk afval, residuen afkomstig van de verbranding van huishoudelijk afval en moeilijk te recycleren kunststofafval.

(37) Er moeten strenge regels worden vastgesteld voor de uitvoer voor nuttige toepassing van ongevaarlijke afvalstoffen naar derde landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, om ervoor te zorgen dat deze afvalstoffen geen schade toebrengen aan het milieu en de menselijke gezondheid in deze landen. Volgens deze regels mag uitvoer uit de EU alleen worden toegestaan naar landen die zijn opgenomen in een door de Commissie opgestelde en te actualiseren lijst wanneer deze landen bij de Commissie een verzoek hebben ingediend waarin zij zich bereid verklaren bepaalde ongevaarlijke afvalstoffen uit de EU te ontvangen en aantonen dat zij in staat zijn dergelijke afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te beheren, op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria. Uitvoer naar andere landen dan de landen op deze lijst moet worden verboden. Om voldoende tijd te garanderen voor de overgang naar deze nieuwe regeling, moet worden voorzien in een overgangsperiode van drie jaar na de algemene datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(38) Landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, zijn onderworpen aan de regels en aanbevelingen van de OESO inzake de overbrenging en het beheer van afvalstoffen, en hebben over het algemeen hogere normen voor afvalbeheer dan landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Het is echter belangrijk dat de uitvoer uit de EU van ongevaarlijke afvalstoffen voor nuttige toepassing geen schade toebrengt aan het milieu en de menselijke gezondheid in landen waarop het OESO-besluit van toepassing is. Daarom moet een mechanisme worden ingesteld om de overbrenging van ongevaarlijke afvalstoffen naar dergelijke landen te kunnen bewaken. In gevallen waarin de uitvoer van ongevaarlijke afvalstoffen uit de EU naar het betrokken land op korte termijn aanzienlijk is toegenomen en er onvoldoende informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat het betrokken land in staat is deze afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig toe te passen, moet de Commissie een dialoog aangaan met het betrokken land en, indien de informatie niet toereikend is om aan te tonen dat de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig worden toegepast, de bevoegdheid krijgen om dergelijke uitvoer op te schorten.

(39) De nodige stappen moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met Richtlijn 2008/98/EG en andere EU-wetgeving inzake afvalstoffen, binnen de EU overgebrachte en in de EU ingevoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging en met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming worden beheerd zonder gevaar voor de menselijke gezondheid en zonder gebruik te maken van processen of methoden die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Er moet ook voor worden gezorgd dat uit de EU uitgevoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het derde land van bestemming. Daartoe moet voor de exporteurs van afvalstoffen een verplichting worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat de inrichting die de afvalstoffen in het derde land van bestemming ontvangt, aan een controle door een onafhankelijke derde wordt onderworpen vóórdat de afvalstoffen naar de betrokken inrichting worden uitgevoerd. Het doel van deze controle is na te gaan of de betrokken inrichting voldoet aan de in deze verordening vastgestelde specifieke criteria om ervoor te zorgen dat de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd. Indien uit een dergelijke controle blijkt dat de betrokken inrichting niet voldoet aan de criteria van deze verordening, zou de exporteur geen afvalstoffen naar deze inrichting mogen uitvoeren. Deze verplichting moet gelden voor inrichtingen in alle derde landen, met inbegrip van OESO-landen. In het OESO-besluit is bepaald dat afvalstoffen die naar een ander OESO-land worden uitgevoerd “bestemd [moeten] zijn voor handelingen voor nuttige toepassing binnen een inrichting voor nuttige toepassing die de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zal verwerken overeenkomstig de nationale wetgeving, voorschriften en praktijken die op de inrichting van toepassing zijn”. Het OESO-besluit bevat geen enkel element of criterium dat aangeeft hoe dit voorschrift moet worden uitgevoerd met betrekking tot het “milieuhygiënisch verantwoord beheer” van afvalstoffen. Bij gebrek aan gemeenschappelijke criteria ter bepaling van de voorwaarden waaronder afvalstoffen in de desbetreffende inrichtingen nuttig moeten worden gebruikt, moet aandacht worden besteed aan het risico dat afvalstoffen die uit de EU worden uitgevoerd naar OESO-landen in specifieke inrichtingen verkeerd worden beheerd, en daarom moeten in deze landen gevestigde inrichtingen worden onderworpen aan de controlevoorschriften van deze verordening.

(40) Gezien het recht van elke partij bij het Verdrag van Bazel om krachtens artikel 4, lid 1, van dat verdrag de invoer te verbieden van gevaarlijke afvalstoffen of afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage II bij dat Verdrag, dient de invoer in de EU van voor verwijdering bestemde afvalstoffen te worden toegestaan wanneer het land van uitvoer partij is bij dat verdrag. De invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen in de EU dient te worden toegestaan wanneer het OESO-besluit van toepassing is op het land van uitvoer of wanneer dit land partij is bij het Verdrag van Bazel. In andere gevallen dient de invoer evenwel alleen te worden toegestaan indien het land van uitvoer gebonden is door een bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling die verenigbaar is met de wetgeving van de Unie en in overeenstemming is met artikel 11 van het Verdrag van Bazel, behalve indien dit in crisissituaties, tijdens operaties voor het tot stand brengen of handhaven van vrede of tijdens oorlogssituaties niet mogelijk is.

(41) Deze verordening moet de in Besluit 2013/755/EU van de Raad vastgestelde voorschriften betreffende de uitvoer en de invoer van afvalstoffen naar en uit de landen en gebieden overzee weerspiegelen 50 .

(42) In de specifieke gevallen van overbrengingen binnen de EU met doorvoer via derde landen moeten specifieke bepalingen met betrekking tot de toestemmingsprocedure door derde landen van toepassing zijn. Het is ook noodzakelijk specifieke bepalingen vast te stellen met betrekking tot de procedures die van toepassing zijn op de doorvoer van afvalstoffen door de EU vanuit en naar derde landen.

(43) Om milieuhygiënische redenen en gezien de bijzondere status van het Zuidpoolgebied verbiedt deze verordening uitdrukkelijk de uitvoer van afvalstoffen naar dit grondgebied.

(44) Om de uitvoering en handhaving van deze verordening te harmoniseren, moeten de lidstaten worden verplicht inspecties uit te voeren van de overbrenging van afvalstoffen. Een adequate planning van de inspecties van overbrengingen van afvalstoffen is ook noodzakelijk om de nodige capaciteit voor inspecties vast te kunnen stellen en illegale overbrengingen doeltreffend te voorkomen. Op grond van Verordening (EG) nr. 1013/2006 moesten de lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk op 1 januari 2017 de inspectieplanning voor de overbrenging van afvalstoffen was opgesteld. Om een consistentere toepassing van de bepalingen met betrekking tot de inspectieplanning te vergemakkelijken en een geharmoniseerde aanpak van inspecties in de hele EU te waarborgen, moeten de lidstaten hun inspectieplanning ter kennis brengen van de Commissie, die deze planning moet evalueren en, in voorkomend geval, aanbevelingen voor verbeteringen moet doen.

(45) In de lidstaten bestaat uiteenlopende regelgeving met betrekking tot de bevoegdheid van en de mogelijkheid voor de autoriteiten die betrokken zijn bij inspecties in de lidstaten om een bewijs te verlangen dat de wettigheid van overbrengingen vaststelt. Dit bewijs kan onder meer betrekking hebben op de vraag of de stof of het voorwerp een afvalstof is, of de afvalstoffen correct zijn ingedeeld en of de afvalstoffen zullen worden overgebracht naar inrichtingen die afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze beheren overeenkomstig deze verordening. Deze verordening moet de autoriteiten die betrokken zijn bij inspecties in de lidstaten derhalve de mogelijkheid bieden een dergelijk bewijs op te vragen. Een dergelijk bewijs kan op basis van algemene bepalingen of per geval worden opgevraagd. Wanneer dit bewijs niet wordt geleverd of ontoereikend wordt geacht, moet het vervoer van de betrokken stof of het betrokken voorwerp of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen als een illegale overbrenging worden beschouwd en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze verordening worden behandeld.

(46) De lidstaten moeten voorschriften vaststellen inzake de administratieve sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en ervoor zorgen dat die voorschriften worden gehandhaafd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Uit de evaluatie van Verordening (EG) nr. 1013/2006 is gebleken dat een van de tekortkomingen is dat de nationale voorschriften inzake sancties binnen de EU aanzienlijk verschillen. Om een consistentere toepassing van sancties te vergemakkelijken, moeten daarom gemeenschappelijke niet-uitputtende criteria worden vastgesteld voor het bepalen van de soorten en de hoogte van de sancties die worden opgelegd in geval van inbreuken op deze verordening. Deze criteria moeten onder meer de aard en de ernst van de inbreuk, de economische voordelen en de door de inbreuk veroorzaakte milieuschade omvatten, voor zover deze kunnen worden bepaald. Bovendien moeten de lidstaten, naast de krachtens deze verordening opgelegde administratieve sancties, ervoor zorgen dat illegale overbrenging van afvalstoffen in ernstige gevallen een strafbaar feit vormt, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 51 .

(47) Uit de ervaring met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1013/2006 is gebleken dat de betrokkenheid van meerdere partijen op nationaal niveau problemen oplevert voor de coördinatie en samenwerking op het gebied van handhaving. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle relevante autoriteiten die betrokken zijn bij de handhaving van deze verordening over doeltreffende mechanismen beschikken om op nationaal niveau samen te werken aan de ontwikkeling en uitvoering van handhavingsbeleid en controleactiviteiten om illegale overbrengingen van afvalstoffen aan te pakken en deze te coördineren, onder meer wat betreft het opstellen en uitvoeren van de inspectieplanning.

(48) De lidstaten werken onderling in bilateraal en multilateraal verband samen om de preventie en opsporing van illegale overbrengingen van afvalstoffen te vergemakkelijken. Om de coördinatie en samenwerking binnen de EU als geheel verder te verbeteren, moet een specifieke toezichtsgroep worden opgericht waaraan wordt deelgenomen door aangewezen vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie en vertegenwoordigers van andere relevante instellingen, organen, bureaus, agentschappen of netwerken. Deze toezichtsgroep moet regelmatig bijeenkomen. De groep moet onder meer fungeren als forum voor het uitwisselen van informatie en inlichtingen over trends in illegale overbrengingen en voor het uitwisselen van standpunten over controleactiviteiten, met inbegrip van beste praktijken.

(49) Om de controleactiviteiten van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om onderzoeks- en coördinatiemaatregelen uit te voeren met betrekking tot illegale overbrengingen die ernstige nadelige gevolgen kunnen hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu. Bij de uitvoering van deze activiteiten dient de Commissie te handelen met volledige inachtneming van de procedurele waarborgen. De Commissie kan, in het kader van haar interne organisatie, overwegen bepaalde handhavingsmaatregelen waarin deze verordening voorziet, toe te vertrouwen aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), dat in dit verband over de relevante deskundigheid beschikt.

(50) De lidstaten moeten de Commissie informatie verstrekken over de uitvoering van deze verordening, door middel van de verslagen die bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel worden ingediend en op basis van een aparte vragenlijst. De Commissie moet elke vier jaar een verslag over de uitvoering van deze verordening opstellen op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en van andere informatie, die met name wordt verzameld door middel van ad-hocverslagen van de Commissie en het Europees Milieuagentschap over de overbrengingen van kunststofafval en andere specifieke afvalstromen die tot bezorgdheid leiden.

(51) Efficiënte internationale samenwerking op het gebied van de controle van overbrengingen van afvalstoffen is van groot belang om ervoor te zorgen dat overbrengingen van afvalstoffen op een passend niveau wordt gecontroleerd en bewaakt. De uitwisseling van informatie, gedeelde verantwoordelijkheid en samenwerking tussen de EU en haar lidstaten en derde landen moeten worden bevorderd met het oog op een verantwoord beheer van afvalstoffen.

(52) Om de uitwisseling van informatie en de samenwerking met het oog op de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken, moeten de lidstaten bevoegde autoriteiten en correspondenten aanwijzen en deze ter kennis brengen van de Commissie, die deze informatie openbaar moet maken.

(53) Met het oog op de controle van overbrengingen van afvalstoffen moeten de lidstaten het recht hebben specifieke douanekantoren van binnenkomst en uitgang aan te wijzen voor overbrengingen van afvalstoffen die de Unie binnenkomen en verlaten, en deze ter kennis brengen van de Commissie, die deze informatie openbaar moet maken.

(54) Teneinde deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van artikel 37, lid 13, artikel 40, lid 8 en artikel 72 van deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer van deskundigen, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 52 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(55) Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om maatregelen vast te stellen voor een geharmoniseerde methode voor de berekening van borgsommen of gelijkwaardige verzekeringen, om de indeling van afvalstoffen in het kader van deze verordening te verduidelijken (met inbegrip van de vaststelling van de drempelwaarden voor verontreiniging van bepaalde afvalstoffen) en om voor bepaalde soorten goederen bij grensoverschrijdend vervoer het onderscheid tussen gebruikte goederen en afvalstoffen te verduidelijken. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 53 .

(56) Verordening (EU) 2020/1056 stelt een rechtskader vast voor de elektronische uitwisseling van wettelijk verplichte informatie tussen de betrokken marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten met betrekking tot het vervoer van goederen op Europees grondgebied en bestrijkt delen van deze verordening in de bepalingen ervan. Om de samenhang tussen de instrumenten te waarborgen, moet Verordening (EU) 2020/1056 worden gewijzigd.

(57) De marktdeelnemers moeten voldoende tijd krijgen om aan hun nieuwe verplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen, en de lidstaten en de Commissie moeten de nodige administratieve infrastructuur voor de toepassing ervan tot stand kunnen brengen. De toepassing van verschillende bepalingen van deze verordening moet daarom ook worden uitgesteld tot een datum waarop die voorbereidingen redelijkerwijs kunnen zijn afgerond. De meeste bepalingen van deze verordening zullen twee maanden na de inwerkingtreding ervan van toepassing worden, terwijl de bepalingen in verband met de in artikel 26 vastgestelde verplichtingen om elektronisch documenten te verstrekken en uit te wisselen twee jaar na die datum van toepassing zullen worden, en enkele bepalingen betreffende de uitvoer van afvalstoffen drie jaar na die datum van toepassing zullen worden. Om lacunes in de regelgeving te voorkomen, moet ervoor worden gezorgd dat sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van kracht blijven tot de datum waarop de bepalingen van deze verordening met vertraging van toepassing worden.

(58) Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de noodzaak van harmonisatie beter op EU-niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de EU, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.