Overwegingen bij COM(2021)782 - Uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavings­instanties van de lidstaten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Transnationale bedreigingen die gepaard gaan met criminele activiteiten, vereisen een gecoördineerde, gerichte en aangepaste respons. Hoewel de nationale autoriteiten die actief zijn op het terrein, in de frontlinie staan bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme, is optreden op het niveau van de Unie van het allergrootste belang om efficiënte en doeltreffende samenwerking te waarborgen, onder meer wat de uitwisseling van informatie betreft. Fenomenen als georganiseerde criminaliteit en terrorisme tonen bovendien bij uitstek dat interne en externe veiligheid met elkaar verbonden zijn. Deze dreigingen zijn grensoverschrijdend en gaan uit van misdaadorganisaties en terroristische groeperingen die zich bezighouden met allerhande criminele activiteiten.

(2) In een ruimte zonder controles aan de binnengrenzen moeten politiefunctionarissen in de ene lidstaat, in het kader van het toepasselijke Unierecht en het toepasselijke nationale recht, de mogelijkheid hebben om gelijkwaardige toegang te krijgen tot de informatie die beschikbaar is voor hun collega’s in een andere lidstaat. De rechtshandhavingsinstanties moeten in heel Europa doeltreffend samenwerken en moeten dat als een standaardpraktijk beschouwen. Daarom is politiële samenwerking inzake de uitwisseling van relevante informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden een essentieel onderdeel van de maatregelen die aan de basis liggen van de openbare veiligheid in een door onderlinge afhankelijkheid gekenmerkte ruimte zonder controles aan de binnengrenzen. De uitwisseling van informatie over criminaliteit en criminele activiteiten, waaronder terrorisme, draagt bij tot de algemene doelstelling de veiligheid van natuurlijke personen te beschermen.

(3) De uitwisseling van informatie tussen de lidstaten met het oog op het voorkomen en opsporen van strafbare feiten is geregeld bij de op 19 juni 1990 vastgestelde Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord 47 , en met name de artikelen 39 en 46 van die overeenkomst. Bij Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad 48 zijn deze bepalingen gedeeltelijk vervangen en zijn nieuwe regels ingevoerd voor de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten.

(4) Uit evaluaties, onder meer in het kader van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad 49 , is gebleken dat Kaderbesluit 2006/960/JBZ niet duidelijk genoeg is en niet zorgt voor adequate en snelle uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten. Uit evaluaties is ook gebleken dat het kaderbesluit in de praktijk nauwelijks wordt gebruikt, onder meer omdat bij de praktische toepassing onduidelijkheid bestaat over de afbakening van het toepassingsgebied van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en dat van het kaderbesluit.

(5) Daarom moet het huidige rechtskader, bestaande uit de desbetreffende bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en Kaderbesluit 2006/960/JBZ, worden geactualiseerd en vervangen door middel van de vaststelling van duidelijke en geharmoniseerde regels die een adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de verschillende lidstaten vergemakkelijken en waarborgen.

(6) Met name moeten de discrepanties tussen de desbetreffende bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en Kaderbesluit 2006/960/JBZ worden weggewerkt aan de hand van bepalingen die de uitwisseling van informatie met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten dekken en daardoor de artikelen 39 en 46 van die overeenkomst, voor zover die betrekking hebben op dergelijke informatie-uitwisselingen, volledig vervangen, zodat de nodige rechtszekerheid wordt geboden. De regels in kwestie moeten bovendien worden vereenvoudigd en verduidelijkt om de daadwerkelijke toepassing ervan in de praktijk te vergemakkelijken.

(7) Er moeten regels worden vastgesteld voor de transversale aspecten van deze informatie-uitwisseling tussen lidstaten. De regels van deze richtlijn mogen geen afbreuk doen aan de toepassing van de regels van het Unierecht inzake specifieke systemen of kaders voor dergelijke uitwisselingen, zoals de verordeningen (EU) 2018/1860 50 , (EU) 2018/1861 51 , (EU) 2018/1862 52 en (EU) 2016/794 53  van het Europees Parlement en de Raad, de richtlijnen (EU) 2016/681 54 en (EU) 2019/1153 55 van het Europees Parlement en de Raad en de besluiten 2008/615/JBZ 56 en 2008/616/JBZ 57 van de Raad.

(8) Deze richtlijn is niet van toepassing op het verstrekken en gebruiken van informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures. De richtlijn mag met name niet zo worden begrepen dat ze voorziet in een recht om de in het kader van de richtlijn verstrekte informatie als bewijsmateriaal te gebruiken, en doet derhalve geen afbreuk aan in het toepasselijke recht vastgestelde vereisten voor het verkrijgen van de toestemming van de lidstaat die de informatie met het oog op dat gebruik verstrekt. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan rechtshandelingen van de Unie inzake bewijsmateriaal, zoals Verordening (EU).../... 58 [betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken] en Richtlijn (EU).../... 59 [tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures].

(9) De informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn moet in overeenstemming zijn met drie algemene beginselen, met name beschikbaarheid, gelijkwaardige toegang en vertrouwelijkheid. Hoewel deze beginselen de meer specifieke bepalingen van deze richtlijn onverlet laten, moeten ze in voorkomend geval als leidraad dienen voor de interpretatie en toepassing van de richtlijn. Het beschikbaarheidsbeginsel moet bijvoorbeeld zo worden opgevat dat relevante informatie die beschikbaar is voor het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstanties van een lidstaat, ook zo veel mogelijk beschikbaar moet zijn voor de centrale contactpunten of de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten. Het beginsel mag echter niet van invloed zijn op de toepassing, indien gerechtvaardigd, van specifieke bepalingen van deze richtlijn die de beschikbaarheid van informatie beperken, zoals de bepalingen over de redenen voor afwijzing van verzoeken om informatie en rechterlijke toestemming. Het beginsel van gelijkwaardige toegang houdt bovendien in dat, tenzij de specifiekere bepalingen van de richtlijn van toepassing zijn, de centrale contactpunten en de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten in wezen op dezelfde manier – en dus niet volgens strengere of minder strenge voorwaarden – toegang tot relevante informatie moeten hebben als het centrale contactpunt en de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaat waar deze informatie beschikbaar is.

(10) Om een adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te vergemakkelijken en te waarborgen, moet dergelijke informatie kunnen worden verkregen door bij het centrale contactpunt van de andere betrokken lidstaat een verzoek om informatie in te dienen overeenkomstig duidelijke, vereenvoudigde en geharmoniseerde voorschriften. Wat de inhoud van de verzoeken om informatie betreft, moet met name uitvoerig, voldoende gedetailleerd en zo nodig op basis van een beoordeling per geval worden gespecificeerd wanneer verzoeken als urgent moeten worden beschouwd en welke uitleg ze ten minste moeten bevatten.

(11) Hoewel in elk geval het centrale contactpunt van elke lidstaat verzoeken om informatie moet kunnen indienen bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat, moeten de lidstaten in het belang van de flexibiliteit kunnen besluiten om ook hun rechtshandhavingsinstanties die mogelijkheid te geven. Om hun coördinerende taken uit hoofde van deze richtlijn te kunnen vervullen, moeten de centrale contactpunten van lidstaten die hun rechtshandhavingsinstanties die mogelijkheid geven, via een cc-bericht in kennis worden gesteld van verzoeken om informatie die door deze rechtshandhavingsinstanties worden verzonden, alsook van daaraan gerelateerde communicatie.

(12) Met het oog op de snelle behandeling van de verzoeken om informatie die bij een centraal contactpunt worden ingediend, moeten termijnen worden bepaald. Deze termijnen moeten duidelijk en evenredig zijn; bovendien moet rekening worden gehouden met de urgentie van het verzoek en met de vraag of voorafgaande rechterlijke toestemming vereist is. Om de nakoming van de termijnen te waarborgen en in objectief gerechtvaardigde gevallen toch een zekere mate van flexibiliteit toe te laten, mogen afwijkingen alleen bij uitzondering worden toegestaan wanneer en voor zover de bevoegde rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat meer tijd nodig heeft om te beslissen over het verlenen van de vereiste rechterlijke toestemming, bijvoorbeeld vanwege de brede werkingssfeer of de complexiteit van de kwesties die samenhangen met het verzoek om informatie.

(13) In uitzonderlijke gevallen kan het objectief gerechtvaardigd zijn dat een lidstaat een verzoek om informatie dat bij een centraal contactpunt is ingediend, afwijst. Om de doeltreffende werking van het bij deze richtlijn ingestelde systeem te waarborgen, moeten die gevallen omstandig worden gespecificeerd en restrictief worden geïnterpreteerd. Wanneer de redenen voor afwijzing van het verzoek slechts betrekking hebben op een deel van de in het verzoek bedoelde informatie, moet de resterende informatie binnen de in deze richtlijn gestelde termijnen worden verstrekt. Het moet mogelijk zijn om verduidelijking te vragen; in dat geval worden de toepasselijke termijnen opgeschort. De mogelijkheid om verduidelijking te vragen, mag echter alleen worden geboden wanneer de verduidelijking objectief noodzakelijk en evenredig is, in die zin dat het verzoek om informatie anders om een van de in deze richtlijn genoemde redenen moet worden afgewezen. In het belang van doeltreffende samenwerking moet het ook in andere situaties mogelijk blijven om de nodige verduidelijking te vragen, zonder dat de termijnen daardoor worden opgeschort.

(14) Om de nodige flexibiliteit te bieden in het licht van mogelijk veranderende operationele behoeften, moet worden voorzien in twee andere methoden om informatie uit te wisselen, naast de indiening van verzoeken om informatie bij de centrale contactpunten. De eerste is de spontane verstrekking van informatie, dat wil zeggen op eigen initiatief van het centrale contactpunt of van de rechtshandhavingsinstanties, zonder voorafgaand verzoek. De tweede is het verstrekken van informatie naar aanleiding van verzoeken om informatie die door de centrale contactpunten of door rechtshandhavingsinstanties worden ingediend, niet bij het centrale contactpunt, maar rechtstreeks bij de rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat. Voor beide middelen mag slechts een beperkt aantal minimumvereisten worden vastgesteld, met name inzake de kennisgeving aan de centrale contactpunten en, wat het verstrekken van informatie op eigen initiatief betreft, inzake de situaties waarin informatie moet worden verstrekt en de taal die moet worden gebruikt.

(15) De vereiste dat een rechterlijke instantie vooraf toestemming voor de informatieverstrekking moet geven, kan een belangrijke waarborg zijn. De rechtsstelsels van de lidstaten verschillen op dit punt en deze richtlijn mag niet zo worden opgevat dat ze die nationaalrechtelijke vereisten beïnvloedt, behalve voor zover ze die vereisten onderwerpt aan de voorwaarde dat uitwisselingen binnen en uitwisselingen tussen lidstaten gelijkwaardig worden behandeld, zowel inhoudelijk als procedureel. Om vertragingen en complicaties als gevolg van de toepassing van een dergelijke verplichting tot een minimum te beperken, moet het centrale contactpunt of moeten de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaat van de bevoegde rechterlijke instantie, naargelang het geval, alle praktische en juridische stappen ondernemen – in voorkomend geval in samenwerking met het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat – om zo spoedig mogelijk de toestemming van de rechterlijke instantie te verkrijgen.

(16) Het is van bijzonder belang dat bij de informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het recht van de Unie wordt gewaarborgd. Daartoe moeten de voorschriften van deze richtlijn worden afgestemd op Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 60 . In het bijzonder moet worden gespecificeerd dat de uitwisseling van persoonsgegevens door centrale contactpunten en rechtshandhavingsinstanties beperkt wordt tot persoonsgegevens van de categorieën in deel B, punt 2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad 61 . Voorts moeten deze persoonsgegevens zoveel mogelijk worden onderscheiden naar nauwkeurigheid en betrouwbaarheid, zodat feiten worden onderscheiden van persoonlijke beoordelingen, teneinde zowel de bescherming van natuurlijke personen als de kwaliteit en betrouwbaarheid van de uitgewisselde informatie te waarborgen. Persoonsgegevens die onjuist blijken te zijn, moeten onverwijld worden gerectificeerd of gewist. Deze rectificatie of wissing, alsmede elke andere verwerking van persoonsgegevens in verband met de activiteiten in het kader van deze richtlijn, moet worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke regels van het Unierecht, die met name in Richtlijn (EU) 2016/680 en Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 62 zijn opgenomen en onverlet worden gelaten door de onderhavige richtlijn.

(17) Met het oog op een adequate en snelle informatieverstrekking door de centrale contactpunten, hetzij op verzoek, hetzij op eigen initiatief, is het belangrijk dat de betrokken functionarissen van de lidstaten in kwestie elkaar begrijpen. Taalbarrières vormen vaak een belemmering voor de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie. Daarom moeten er regels worden vastgesteld in verband met de taal waarin de bij de centrale contactpunten ingediende verzoeken om informatie en de door de centrale contactpunten te verstrekken informatie en alle daaraan gerelateerde communicatie, onder meer inzake afwijzingen en verduidelijkingen, moeten worden gesteld. Deze regels moeten een evenwicht nastreven, in de zin dat ze enerzijds de taalkundige verscheidenheid binnen de Unie eerbiedigen en de vertaalkosten zo beperkt mogelijk houden, en anderzijds rekening houden met de operationele behoeften in het kader van een adequate en snelle grensoverschrijdende informatie-uitwisseling. Daarom moeten de lidstaten een lijst opstellen met een of meer officiële talen van de Unie van hun keuze, waaronder één taal die in de praktijk algemeen wordt begrepen en gebruikt, namelijk het Engels.

(18) De verdere ontwikkeling van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) als EU-informatiecentrum over criminaliteit is een prioriteit. Daarom moet bij de uitwisseling van informatie of daaraan gerelateerde communicatie, ongeacht of de uitwisseling plaatsvindt op grond van een bij een centraal contactpunt of een rechtshandhavingsinstantie ingediend verzoek om informatie of op eigen initiatief, een cc-bericht aan Europol worden toegezonden, maar alleen voor zover het strafbare feiten betreft die binnen de werkingssfeer van de doelstellingen van Europol vallen. Het volstaat om hiervoor het overeenkomstige Siena-vakje als standaardinstelling aan te vinken.

(19) Het overaanbod aan communicatiekanalen voor de doorgifte van informatie op het gebied van rechtshandhaving en daaraan gerelateerde communicatie tussen de lidstaten belemmert de adequate en snelle uitwisseling van dergelijke informatie en moet daarom worden aangepakt. Met het oog daarop moet het gebruik van Siena – de overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 door Europol beheerde applicatie voor veilige informatie-uitwisseling – verplicht worden gesteld voor de doorgifte van dergelijke informatie en communicatie in het kader van deze richtlijn, waaronder de verzending van verzoeken om informatie naar centrale contactpunten en rechtstreeks naar rechtshandhavingsinstanties, de verstrekking van informatie naar aanleiding van die verzoeken en op eigen initiatief, communicatie over afwijzingen en verduidelijkingen, alsook cc-berichten aan centrale contactpunten en Europol. Daartoe moeten alle centrale contactpunten, alsook alle rechtshandhavingsinstanties die bij dergelijke uitwisselingen betrokken kunnen zijn, rechtstreeks met Siena verbonden zijn. In dit verband moet echter worden voorzien in een overgangsperiode zodat Siena volledig kan worden uitgerold.

(20) Om de informatiestromen te vereenvoudigen, te vergemakkelijken en beter te beheren, moet elke lidstaat een centraal contactpunt oprichten of aanwijzen dat bevoegd is voor de coördinatie van de informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn. De centrale contactpunten moeten met name helpen de versnippering van het rechtshandhavingslandschap over tal van instanties, en met name de impact daarvan op de informatiestromen, te beperken in het licht van de toenemende noodzaak om grensoverschrijdende criminaliteit, zoals drugshandel en terrorisme, gezamenlijk aan te pakken. Om hun coördinerende taken in verband met de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden in het kader van deze richtlijn doeltreffend te vervullen, moeten de centrale contactpunten een aantal specifieke minimumtaken toegewezen krijgen en moeten zij over bepaalde minimumcapaciteiten beschikken.

(21) De centrale contactpunten moeten onder meer beschikken over de capaciteit om toegang te krijgen tot alle informatie die in hun eigen lidstaat beschikbaar is, onder meer via gebruiksvriendelijke toegang tot alle relevante databanken en platforms op Unie- en internationaal niveau, overeenkomstig de modaliteiten in het toepasselijke Unierecht en het toepasselijke nationale recht. Om aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen, met name wat de termijnen betreft, moeten de centrale contactpunten toereikende middelen, waaronder adequate vertaalcapaciteit, krijgen en moeten zij de klok rond werken. In dit verband kan een frontdesk die inkomende verzoeken om informatie kan screenen, verwerken en kanaliseren, de centrale contactpunten efficiënter en doeltreffender maken. Een andere capaciteit moet erin bestaan dat zij te allen tijde een beroep kunnen doen op rechterlijke instanties die bevoegd zijn om de nodige rechterlijke toestemmingen te verlenen. Praktisch gezien kan dit bijvoorbeeld worden georganiseerd door ervoor te zorgen dat deze rechterlijke instanties fysiek aanwezig of functioneel beschikbaar zijn, hetzij in de gebouwen van het centrale contactpunt, hetzij direct op oproepbasis.

(22) Om hun coördinerende taken in het kader van deze richtlijn doeltreffend te vervullen, moeten de centrale contactpunten bestaan uit vertegenwoordigers van de nationale rechtshandhavingsinstanties waarvan de inbreng noodzakelijk is om de informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn adequaat en snel te laten verlopen. Het is aan elke lidstaat om te beslissen hoe de centrale contactpunten met het oog op die vereiste moeten worden georganiseerd en samengesteld. De vertegenwoordigers kunnen afkomstig zijn uit politie-, douane- en andere rechtshandhavingsinstanties die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, of kunnen contactpersonen zijn bij regionale en bilaterale verbindingsbureaus, zoals verbindingsofficieren en attachés die gedetacheerd zijn in andere lidstaten of bij relevante rechtshandhavingsinstanties van de Unie, zoals Europol. Wie met het oog op doeltreffende coördinatie echter in elk geval zitting moeten hebben in de centrale contactpunten, zijn vertegenwoordigers van de nationale Europol-eenheid, het Sirene-bureau, de passagiersinformatie-eenheid en het nationale centrale bureau van Interpol, zoals opgericht krachtens de desbetreffende wetgeving en niettegenstaande het feit dat deze richtlijn niet van toepassing is op de informatie-uitwisseling die specifiek door die Uniewetgeving wordt geregeld.

(23) Om de centrale contactpunten in staat te stellen hun taken in het kader van deze richtlijn doeltreffend en efficiënt uit te voeren, met name wat informatiebeheer betreft, is het noodzakelijk om één enkel elektronisch casemanagementsysteem met bepaalde minimumfuncties en -capaciteiten in te voeren en te gebruiken.

(24) Om de toepassing van deze richtlijn naar behoren te kunnen monitoren en evalueren, moeten de lidstaten worden verplicht bepaalde gegevens te verzamelen en jaarlijks aan de Commissie te verstrekken. Deze verplichting is met name nodig om het gebrek aan vergelijkbare kwantitatieve gegevens over relevante informatie-uitwisselingen te verhelpen, en maakt het voor de Commissie bovendien gemakkelijker om haar rapportagetaak te vervullen.

(25) Omdat criminaliteit en terrorisme grensoverschrijdend zijn, moeten de lidstaten een beroep op elkaar kunnen doen om strafbare feiten in dat verband aan te pakken. Optreden van de lidstaten afzonderlijk volstaat niet om de informatiestromen tussen de betrokken rechtshandhavingsinstanties en naar Europol adequaat en snel te laten verlopen. Deze doelstelling kan vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie worden bereikt, door middel van de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de uitwisseling van informatie. De Unie kan maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(26) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze richtlijn voortbouwt op het Schengenacquis, moet Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze richtlijn, beslissen of het deze in zijn interne recht zal omzetten.

(27) Deze richtlijn vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 63 . Derhalve neemt Ierland deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is Ierland gebonden door deze richtlijn.

(28) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 64  die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 65 .

(29) Wat Zwitserland betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 66  die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad 67  en artikel 3 van Besluit 2008/149/JBZ van de Raad 68 .

(30) Wat Liechtenstein betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 69  die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad 70  en artikel 3 van Besluit 2011/349/EU van de Raad 71 .