Overwegingen bij COM(2022)105 - Bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)105 - Bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. |
---|---|
document | COM(2022)105 |
datum | 14 mei 2024 |
(2) Gelijkheid van vrouwen en mannen en non-discriminatie zijn kernwaarden van de Unie en grondrechten die zijn verankerd in respectievelijk artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna ook “het Handvest” genoemd). Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld brengen deze beginselen in gevaar en ondermijnen de rechten van vrouwen en meisjes op gelijkheid in alle aspecten van het leven.
(3) Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld vormen een schending van de grondrechten, zoals het recht op menselijke waardigheid, het recht op leven en op menselijke integriteit, het verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens en de rechten van het kind, zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
(4) Deze richtlijn moet van toepassing zijn op criminele gedragingen die worden aangemerkt als geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, zoals strafbaar gesteld krachtens het Unierecht of het nationale recht. Dit omvat de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten, met name verkrachting, vrouwelijke genitale verminking, het zonder instemming delen van intiem of gemanipuleerd materiaal, cyberstalking, cyberintimidatie, online aanzetten tot geweld of haat en criminele gedragingen die vallen onder andere instrumenten van de Unie, meer bepaald de Richtlijnen 2011/36/EU 36 en 2011/93/EU 37 van het Europees Parlement en de Raad, waarin strafbare feiten op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen en mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting worden gedefinieerd. Ook bepaalde onder het nationale recht ressorterende strafbare feiten vallen onder de omschrijving van geweld tegen vrouwen. Het gaat dan onder meer om strafbare feiten zoals feminicide, seksuele intimidatie, seksueel misbruik, stalking, vroeg en gedwongen huwelijk, gedwongen abortus, gedwongen sterilisatie en verschillende vormen van cybergeweld, zoals online seksuele intimidatie, cyberpesten of het ongevraagd ontvangen van seksueel expliciet materiaal. Huiselijk geweld is een vorm van geweld die specifiek strafbaar kan worden gesteld in het nationale recht of onder de noemer kan worden gebracht van strafbare feiten die worden gepleegd binnen het gezin of het huishouden of tussen voormalige of huidige echtgenoten.
(5) De maatregelen in het kader van deze richtlijn zijn ontworpen om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van vrouwen en meisjes, aangezien zij in onevenredige mate worden getroffen door de vormen van geweld die onder deze richtlijn vallen, namelijk geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Deze richtlijn erkent echter dat ook andere personen het slachtoffer kunnen worden van deze vormen van geweld en in aanmerking moeten komen voor de daarin vervatte maatregelen. Daarom moet de term “slachtoffer” verwijzen naar alle personen, ongeacht hun geslacht of gender.
(6) Kinderen die getuige zijn van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, lijden vanwege hun kwetsbaarheid directe emotionele schade, die gevolgen heeft voor hun ontwikkeling. Daarom moeten deze kinderen als slachtoffers worden beschouwd en toegang hebben tot gerichte beschermingsmaatregelen.
(7) Geweld tegen vrouwen is een aanhoudende uiting van structurele discriminatie van vrouwen die voortvloeit uit historisch gegroeide ongelijke machtsverhoudingen tussen vrouwen en mannen. Het is een vorm van gendergerelateerd geweld die voornamelijk aan vrouwen en meisjes wordt toegebracht door mannen en is geworteld in de maatschappelijk bepaalde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die in een maatschappij passend worden geacht voor vrouwen en mannen (in het algemeen “gender” genoemd).
(8) Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk probleem dat vaak verborgen blijft en zware psychologische en lichamelijke trauma’s met ernstige gevolgen kan veroorzaken, omdat het slachtoffer de dader kent en dacht die persoon te kunnen vertrouwen. Deze vorm van geweld kan fysiek, seksueel, psychologisch en economisch van aard zijn. Huiselijk geweld kan zich voordoen ongeacht of de dader deel uitmaakt of heeft uitgemaakt van het huishouden van het slachtoffer.
(9) Deze strafbare feiten hebben zulke specifieke kenmerken dat er een uitgebreide reeks regels moet worden vastgesteld om het aanhoudende probleem van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld doelgericht aan te pakken en tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de slachtoffers. De bestaande bepalingen op Unie- en nationaal niveau zijn ontoereikend gebleken om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld doeltreffend te bestrijden en te voorkomen. De Richtlijnen 2011/36/EU en 2011/93/EU hebben betrekking op specifieke vormen van dit soort geweld, en het kader voor slachtoffers van strafbare feiten dat is neergelegd in Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad 38 is algemeen van aard. Het biedt weliswaar bepaalde waarborgen voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar is niet toegesneden op hun specifieke behoeften.
(10) Deze richtlijn ondersteunt de internationale verbintenissen die de lidstaten zijn aangegaan om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden en te voorkomen, met name het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) 39 en, in voorkomend geval, het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) 40 en het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer, ondertekend te Genève op 21 juni 2019.
(11) Zowel geweld tegen vrouwen als huiselijk geweld kan nog scherper worden als het gepaard gaat met discriminatie op grond van geslacht en andere door het Unierecht verboden discriminatiegronden, namelijk nationaliteit, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. De lidstaten moeten daarom de nodige aandacht geven aan slachtoffers van intersectionele discriminatie, door te voorzien in specifieke maatregelen wanneer er sprake is van intersectionele vormen van discriminatie. Met name lesbische, biseksuele, trans-, non-binaire, interseksuele en queer (lbtiq) vrouwen, vrouwen met een handicap en vrouwen die tot een raciale of etnische minderheid behoren, lopen een verhoogd risico op gendergerelateerd geweld.
(12) Slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld lopen een verhoogd risico op intimidatie, vergelding en secundaire en herhaalde victimisatie. Daarom moet bijzondere aandacht worden besteed aan deze risico’s en aan de noodzaak om de waardigheid en de fysieke integriteit van deze slachtoffers te beschermen.
(13) Verkrachting is een van de ernstigste strafbare feiten waardoor de seksuele integriteit van een persoon wordt geschonden en is een vorm van criminaliteit die vrouwen in onevenredige mate treft. Verkrachting gaat gepaard met machtsongelijkheid tussen de dader en het slachtoffer, waardoor de dader seksueel misbruik kan maken van het slachtoffer met het oog op persoonlijke bevrediging, bevestiging van zijn dominantie, maatschappelijke erkenning, verbetering van zijn positie of eventueel financieel gewin. Voor een groot aantal lidstaten is er pas sprake van verkrachting als gebruik is gemaakt van geweld, bedreigingen of dwang. Voor andere lidstaten is het enige criterium dat het slachtoffer niet met de seksuele handeling heeft ingestemd. Alleen met deze laatste benadering wordt de seksuele integriteit van slachtoffers volledig beschermd. Daarom moet, met het oog op gelijke bescherming in de hele Unie, worden vastgesteld welke de constitutieve bestanddelen van verkrachting zijn.
(14) Verkrachting moet uitdrukkelijk alle vormen van seksuele penetratie, met om het even welk lichaamsdeel of voorwerp, omvatten. Aangezien verkrachting niet altijd gepaard gaat met fysiek geweld of krachtsaanwending, moet het ontbreken van instemming een centraal en constitutief element zijn van de omschrijving van verkrachting. Initiële instemming moet, in overeenstemming met de seksuele autonomie van het slachtoffer, tijdens de handeling te allen tijde kunnen worden ingetrokken en mag niet automatisch worden beschouwd als instemming voor toekomstige handelingen. Seksuele penetratie zonder instemming moet als verkrachting worden aangemerkt, ook als de echtgenoot of intieme partner voorwerp is van de penetratie.
(15) Wat als verkrachting aangemerkte strafbare feiten betreft, moeten daders die eerder voor soortgelijke feiten zijn veroordeeld, worden verplicht deel te nemen aan interventieprogramma’s, teneinde het risico op recidive te beperken.
(16) Om de onherstelbare en levenslange schade van genitale verminking bij de vrouwelijke slachtoffers aan te pakken, moet dit strafbare feit specifiek en adequaat worden aangepakt in het strafrecht. Genitale verminking van de geslachtsorganen van meisjes of vrouwen is een vorm van uitbuiting die wordt toegepast om dominantie over de slachtoffers te behouden en te bevestigen en om sociale controle uit te oefenen op hun seksualiteit. Deze praktijk komt soms voor in de context van kindhuwelijken, gedwongen huwelijken of huiselijk geweld en maakt deel uit van de tradities van sommige gemeenschappen. Onder de omschrijving ervan moeten praktijken vallen die om niet-medische redenen worden uitgevoerd. Voor het gedeeltelijk of geheel verwijderen van de clitoris en de grote schaamlippen moet de term “excisie” worden gebruikt. Voor het sluiten van de grote schaamlippen door, ter vernauwing van de vaginale opening, de buitenlippen van de vulva gedeeltelijk aan elkaar te naaien, moet de term “infibulatie” worden gebruikt. Alle andere fysieke veranderingen van de vrouwelijke geslachtsdelen moeten worden aangeduid met de term “enige andere verminking”.
(17) Wat bepaalde vormen van cybergeweld betreft, moet worden voorzien in geharmoniseerde omschrijvingen van strafbare feiten en sancties. Vrouwelijke politici, journalisten en mensenrechtenverdedigers worden specifiek geviseerd en getroffen door cybergeweld. Dit kan ertoe leiden dat vrouwen het zwijgen wordt opgelegd en dat zij niet op voet van gelijkheid met mannen kunnen deelnemen aan de samenleving. Ook in onderwijsomgevingen, zoals scholen en universiteiten, worden vrouwen in onevenredige mate getroffen door cybergeweld. Dit heeft nadelige gevolgen voor hun verdere opleiding en hun geestelijke gezondheid en kan in extreme gevallen tot zelfmoord leiden.
(18) Het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën brengt het risico met zich mee dat bepaalde vormen van cybergeweld zich gemakkelijk, snel en op grote schaal verspreiden en dat daardoor ernstige en langdurige schade voor het slachtoffer ontstaat of dat dergelijke reeds bestaande schade nog wordt versterkt. Dit verspreidingspotentieel is een voorwaarde om bepaalde vormen van cybergeweld in het kader van deze richtlijn als strafbaar feit te beschouwen en moet tot uiting worden gebracht door in de omschrijving te bepalen dat bepaald materiaal door middel van informatie- en communicatietechnologie toegankelijk wordt gemaakt voor een “groot aantal” eindgebruikers. Met het begrip “groot aantal” wordt bedoeld dat een aanzienlijk aantal eindgebruikers van de betrokken technologieën wordt bereikt, waardoor dat materiaal breed toegankelijk wordt en verder kan worden verspreid. Het begrip moet worden uitgelegd en toegepast met inachtneming van de betrokken omstandigheden, waaronder de technologieën die worden gebruikt om het materiaal toegankelijk te maken en de middelen die deze technologieën bieden voor verspreiding van het materiaal.
(19) Het kan zeer schadelijk zijn voor de slachtoffers als, zonder hun instemming, door middel van informatie- en communicatietechnologie intiem beeld-, video- of ander materiaal waarin seksuele activiteiten worden weergegeven, voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk wordt gemaakt – precies omdat het toegankelijk maken en breed verspreiden van het materiaal gemakkelijk en snel verloopt en het materiaal een intiem karakter heeft. De in deze richtlijn opgenomen omschrijving van het betrokken strafbare feit moet betrekking hebben op alle soorten materiaal, zoals beelden, foto’s en video’s, met inbegrip van geseksualiseerde beelden, audioclips en videoclips. Onder de omschrijving moeten situaties vallen waarin het materiaal door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk wordt gemaakt zonder instemming van het slachtoffer, ongeacht of het slachtoffer met het maken van het materiaal heeft ingestemd of het materiaal aan een bepaalde persoon heeft doorgegeven. Ook het zonder instemming produceren of, bijvoorbeeld door beeldbewerking, manipuleren van materiaal dat de indruk wekt dat een andere persoon aan seksuele activiteiten deelneemt, moet onder de omschrijving van dit strafbare feit vallen, voor zover het materiaal vervolgens door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk wordt gemaakt zonder instemming van de betrokken persoon. Hieronder vallen ook de zogenaamde “deepfakes” – materiaal dat duidelijke overeenkomsten met bestaande personen, voorwerpen, plaatsen of andere entiteiten of gebeurtenissen vertoont en seksuele activiteiten van een andere persoon weergeeft en dat ten onrechte door anderen als authentiek of waarheidsgetrouw zou worden aangezien. Om slachtoffers van dergelijk gedrag doeltreffend te beschermen, moet ook het dreigen met dergelijk gedrag in de omschrijving worden meegenomen.
(20) Cyberstalking is een moderne vorm van geweld die vaak tegen familieleden of personen die in hetzelfde huishouden wonen, is gericht, maar ook door ex-partners of kennissen wordt gepleegd. Doorgaans wordt de technologie door de dader misbruikt ter intensivering van dwingend en controlerend gedrag, manipulatie en observatie, waardoor de angst van het slachtoffer en het isolement van het slachtoffer ten opzichte van vrienden en familie toenemen. Daarom moeten minimumvoorschriften inzake cyberstalking worden vastgesteld. Als strafbaar feit op het gebied van cyberstalking moet onder meer worden beschouwd de voortdurende observatie van het slachtoffer door middel van informatie- en communicatietechnologie zonder instemming van het slachtoffer of zonder wettelijke toestemming. De dader kan hiertoe de persoonsgegevens van het slachtoffer verwerken, bijvoorbeeld door identiteitsdiefstal, door dergelijke gegevens in de socialemedia- of berichtenplatforms, de e-mails en de telefoon van het slachtoffer te bespioneren, door wachtwoorden te stelen, door de apparaten van het slachtoffer te hacken om toegang tot de privéruimte te krijgen, door geolocalisatieapps, met inbegrip van stalkerware, te installeren of door apparaten te stelen. Onder stalking moet ook worden verstaan het monitoren van slachtoffers, zonder hun instemming of zonder toestemming, met technologische apparaten die via het internet der dingen zijn verbonden, zoals slimme huishoudapparaten.
(21) Er moeten minimumvoorschriften met betrekking tot het strafbare feit cyberintimidatie worden vastgesteld om te voorkomen dat iemand samen met derden een aanval tegen een andere persoon initieert of aan een dergelijke aanval deelneemt door bedreigend of beledigend materiaal toegankelijk te maken voor een groot aantal eindgebruikers. Zulke brede aanvallen, met inbegrip van gecoördineerde online “mob”-aanvallen, kunnen uitmonden in offline-aanranding en kunnen tot aanzienlijk psychologisch leed en in extreme gevallen tot zelfmoord van het slachtoffer leiden. Ze zijn vaak gericht op prominente (vrouwelijke) politici, journalisten of andere bekende personen, maar kunnen zich ook in andere contexten voordoen, zoals op campussen of scholen. Deze vorm van onlinegeweld moet met name worden aangepakt wanneer de aanvallen op grote schaal plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van intimidatiecampagnes door een aanzienlijk aantal mensen.
(22) Door de toename van het gebruik van internet en sociale media is het aantal gevallen waarin publiekelijk wordt aangezet tot geweld en haat, onder meer op grond van geslacht of gender, de afgelopen jaren sterk gestegen. Het ontremmende effect van het internet werkt de gemakkelijke, snelle en brede verspreiding van haatzaaiende uitlatingen in de digitale wereld nog verder in de hand, omdat mensen zich vanwege een gevoel van anonimiteit en straffeloosheid op het internet minder geremd voelen om dergelijke uitingen te doen. Vrouwen zijn vaak het doelwit van seksistische en misogyne haat online, die offline tot haatmisdrijven kan escaleren. Bij dergelijke uitingen moet in een vroeg stadium worden ingegrepen. Hoewel in dit soort uitingen niet altijd rechtstreeks naar het geslacht of het gender van de beoogde persoon of personen wordt verwezen, kunnen de vooringenomen motieven worden afgeleid uit de algemene inhoud of context.
(23) Een voorwaarde om online aanzetten tot haat of geweld als strafbaar feit te beschouwen, is dat de boodschap niet in een louter particuliere context wordt geuit, maar publiekelijk via het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën. Publieke verspreiding is dus een voorwaarde. Daarmee wordt bedoeld dat materiaal dat aanzet tot geweld of haat, door middel van informatie- en communicatietechnologie toegankelijk wordt gemaakt voor een mogelijk onbeperkt aantal personen, en dus gemakkelijk toegankelijk is voor gebruikers in het algemeen, zonder dat de verstrekker van het materiaal verdere actie hoeft te ondernemen, ongeacht of die personen zich daadwerkelijk toegang tot de betrokken informatie verschaffen. Wanneer voor de toegang tot het materiaal registratie of toelating tot een groep gebruikers vereist is, mag die informatie alleen worden geacht onder het publiek te worden verspreid wanneer gebruikers die toegang tot het materiaal wensen, automatisch worden geregistreerd of toegelaten zonder menselijke beslissing of selectie van wie toegang krijgt. Bij de beoordeling van de vraag of het materiaal aanzet tot haat of geweld, moeten de bevoegde autoriteiten rekening houden met de vrijheid van meningsuiting zoals verankerd in artikel 11 van het Handvest.
(24) Slachtoffers moeten gemakkelijk aangifte van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld kunnen doen zonder risico te lopen op secundaire of herhaalde victimisatie. Daartoe moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid om online of met andere voor het aangeven van dergelijke strafbare feiten bestemde informatie- en communicatietechnologieën een klacht in te dienen. Slachtoffers van cybergeweld moeten bij hun aangifte materiaal kunnen uploaden, zoals screenshots van het vermeende gewelddadige gedrag.
(25) In het geval van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen, met name wanneer dit wordt gepleegd door naaste familieleden of intieme partners, kan de dwang die de dader uitoefent zo groot zijn dat het slachtoffer bang is om contact op te nemen met de bevoegde autoriteiten, zelfs als het in levensgevaar verkeert. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun vertrouwelijkheidsregels relevante beroepsbeoefenaars, zoals zorgpersoneel, niet beletten om aangifte te doen bij de bevoegde autoriteiten wanneer zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat er een dreigend risico op ernstige lichamelijke schade voor het slachtoffer bestaat. In gevallen van huiselijk geweld of geweld tegen vrouwen waar kinderen het slachtoffer van zijn, wordt vaak pas ingegrepen als derden onregelmatig gedrag of lichamelijke schade bij het kind opmerken. Het is zaak kinderen doeltreffend tegen dergelijke vormen van geweld te beschermen en onverwijld passende maatregelen te nemen. Daarom mogen relevante beroepsbeoefenaars die in contact komen met minderjarige slachtoffers of potentiële minderjarige slachtoffers, zoals zorg- of onderwijspersoneel, evenmin worden beperkt door vertrouwelijkheidsregels wanneer zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat tegen het kind ernstige gewelddaden in de zin van deze richtlijn zijn gepleegd of waarschijnlijk verder zullen worden gepleegd. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat beroepsbeoefenaars die aangifte doen van dergelijke gevallen van geweld, niet aansprakelijk worden gesteld voor schending van de geheimhoudingsplicht.
(26) Om het probleem van het te lage percentage aangiften van geweld tegen kinderen aan te pakken, moeten veilige en kindvriendelijke aangifteprocedures worden vastgesteld. Het kan daarbij gaan om ondervraging door bevoegde autoriteiten in eenvoudige en begrijpelijke taal.
(27) Vertragingen bij de behandeling van klachten over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld kunnen voor de slachtoffers bijzondere risico’s met zich meebrengen, aangezien zij nog steeds onmiddellijk gevaar lopen omdat de daders vaak naaste familieleden of echtgenoten zijn. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten over voldoende expertise en doeltreffende onderzoeksinstrumenten beschikken om deze strafbare feiten te onderzoeken en te vervolgen.
(28) Slachtoffers van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen hebben per definitie onmiddellijk bescherming of specifieke ondersteuning nodig, bijvoorbeeld in het geval van partnergeweld, waar het recidivepercentage doorgaans hoog is. Daarom moet bij het allereerste contact van de bevoegde autoriteiten met het slachtoffer of zodra het vermoeden ontstaat dat de persoon het slachtoffer is van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, een individuele beoordeling worden uitgevoerd om de beschermingsbehoeften van het slachtoffer te bepalen. Deze beoordeling kan worden uitgevoerd voordat het slachtoffer formeel aangifte doet, of proactief als een derde de aangifte doet.
(29) Bij het beoordelen van de beschermings- en ondersteuningsbehoeften van het slachtoffer moet in de eerste plaats aandacht worden besteed aan het waarborgen van de veiligheid van het slachtoffer en het verlenen van ondersteuning op maat, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van het slachtoffer, zoals zwangerschap of afhankelijkheid van of relatie met de dader.
(30) Met het oog op volledige ondersteuning en bescherming van de slachtoffers moeten alle bevoegde autoriteiten en relevante instanties, waaronder rechtshandhavingsinstanties en gerechtelijke autoriteiten, worden betrokken bij het beoordelen van de risico’s voor de slachtoffers en van passende steunmaatregelen op basis van duidelijke richtsnoeren van de lidstaten. Dergelijke richtsnoeren moeten factoren omvatten waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van het risico dat uitgaat van de dader of verdachte, zoals de overweging dat verdachten van lichte strafbare feiten even gevaarlijk kunnen zijn als verdachten die beschuldigd worden van zwaardere strafbare feiten, met name in gevallen van huiselijk geweld en stalking.
(31) Omdat kinderen van slachtoffers kwetsbaar zijn voor secundaire en herhaalde victimisatie, intimidatie en vergelding, en emotionele schade lijden die hun ontwikkeling schaadt, moeten zij dezelfde beschermingsmaatregelen krijgen als het slachtoffer. Andere personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn, zoals volwassenen met een handicap of ouderen voor wie het slachtoffer zorgt, kunnen soortgelijke emotionele schade ondervinden en moeten derhalve dezelfde beschermingsmaatregelen krijgen.
(32) Slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld hebben vaak specifieke ondersteuning nodig. Om ervoor te zorgen dat die ondersteuning hun ook daadwerkelijk aangeboden wordt, moeten de bevoegde autoriteiten de slachtoffers doorverwijzen naar de juiste hulporganisaties, met name wanneer bij een individuele beoordeling is gebleken dat het slachtoffer bijzondere ondersteuningsbehoeften heeft. In dat geval moeten de hulporganisaties contact kunnen opnemen met het slachtoffer, ook zonder instemming van het slachtoffer. Wat de verwerking van gerelateerde persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten betreft, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze een rechtsgrond heeft, in overeenstemming met artikel 6, lid 1, punt c), in samenhang met de artikel 6, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 41 . De betrokken wetgeving moet passende waarborgen in verband met persoonsgegevens bevatten die de essentie van het recht op gegevensbescherming eerbiedigen en voorzien in passende en specifieke maatregelen ter bescherming van de grondrechten en de belangen van de betrokken personen. Wanneer de bevoegde autoriteiten met het oog op doorverwijzing van slachtoffers persoonsgegevens van de slachtoffers doorgeven aan hulporganisaties, moeten zij ervoor zorgen dat de doorgegeven gegevens beperkt blijven tot wat noodzakelijk is om de hulporganisaties op de hoogte te brengen van de omstandigheden van de zaak, zodat de slachtoffers passende ondersteuning en bescherming krijgen.
(33) De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om met het oog op de doeltreffende bescherming van de slachtoffers en de personen die van hen afhankelijk zijn, te voorzien in spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen.
(34) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat spoedeisende locatieverboden kunnen worden uitgevaardigd bij onmiddellijk gevaar, zoals wanneer iemand schade dreigt te worden toegebracht of dit reeds is gebeurd of waarschijnlijk weer zal gebeuren.
(35) Beschermingsbevelen kunnen onder meer inhouden dat de dader of verdachte de toegang tot bepaalde plaatsen wordt ontzegd, of het recht wordt ontzegd dichter dan een bepaalde afstand bij het slachtoffer of de van het slachtoffer afhankelijke persoon te komen, contact met het slachtoffer of de van het slachtoffer afhankelijke persoon op te nemen, ook via online-interfaces, of, in voorkomend geval, vuurwapens of dodelijke wapens te bezitten.
(36) Om de doeltreffendheid van spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen te waarborgen, moeten voor inbreuken op dergelijke bevelen en verboden sancties worden opgelegd. Deze sancties kunnen van strafrechtelijke of andere juridische aard zijn en bestaan uit gevangenisstraffen, boetes of andere wettelijke sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
(37) Het overleggen van bewijsmateriaal over seksueel gedrag in het verleden met als doel de geloofwaardigheid en het ontbreken van instemming van slachtoffers in zaken van seksueel geweld, met name verkrachting, in twijfel te trekken, kan de instandhouding van schadelijke stereotypen van slachtoffers nog verder in de hand werken en tot herhaalde of secundaire victimisatie leiden. Mits geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de verdediging, mogen vragen, onderzoeken en bewijsmateriaal betreffende het seksuele gedrag van het slachtoffer in het verleden daarom niet worden toegestaan in strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures.
(38) Gezien de complexiteit en de ernst van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, alsook de specifieke ondersteuningsbehoeften van de slachtoffers, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat aangewezen instanties aanvullend werk leveren om ondersteuning te bieden en dergelijke strafbare feiten te voorkomen. Gezien hun expertise inzake discriminatie op grond van geslacht bevinden de nationale organen voor gelijke behandeling, die zijn opgericht overeenkomstig de Richtlijnen 2004/113/EG 42 , 2006/54/EG 43 en 2010/41/EU 44 van het Europees Parlement en de Raad, zich in een goede positie om deze taken uit te voeren. Dergelijke organen moeten bovendien procesbevoegdheid hebben om in gerechtelijke procedures op te treden namens of ter ondersteuning van slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, onder meer om schadevergoeding aan te vragen en illegale online-inhoud te laten verwijderen, mits de slachtoffers daarmee instemmen. Zij moeten in dit verband ook namens of ter ondersteuning van meerdere slachtoffers tegelijkertijd kunnen optreden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze organen over voldoende personele en financiële middelen beschikken om hun taken doeltreffend uit te voeren.
(39) Bepaalde strafbare feiten die onder deze richtlijn vallen, houden een verhoogd risico van herhaalde, langdurige of zelfs voortdurende victimisatie in. Dat risico doet zich met name voor bij strafbare feiten waarbij materiaal dat het resultaat is van bepaalde strafbare feiten op het gebied van cybergeweld, door middel van informatie- en communicatietechnologie toegankelijk wordt gemaakt voor een groot aantal eindgebruikers. Dergelijk materiaal kan gemakkelijk en snel op grote schaal worden verspreid en is vaak moeilijk te verwijderen. Zelfs na een veroordeling blijft dit risico bestaan. Om de rechten van de slachtoffers van deze strafbare feiten doeltreffend te waarborgen, moeten de lidstaten daarom worden verplicht passende maatregelen te nemen voor het verwijderen van het betrokken materiaal. Aangezien verwijdering aan de bron niet altijd haalbaar is, bijvoorbeeld wegens juridische of praktische problemen in verband met de uitvoering of handhaving van een verwijderingsbevel, moeten de lidstaten ook kunnen voorzien in maatregelen om dergelijk materiaal ontoegankelijk te maken,
(40) In het kader van dergelijke maatregelen moeten de nationale gerechtelijke autoriteiten met name de bevoegdheid krijgen om aanbieders van tussenhandelsdiensten te gelasten een of meer specifieke elementen van het materiaal in kwestie te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Bevelen in die zin moeten worden uitgevaardigd op basis van een voldoende gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek van het slachtoffer. Gezien de snelheid waarmee zulk materiaal online kan worden verspreid en de tijd die nodig is om de strafprocedure tegen de vermeende pleger van het betrokken strafbare feit af te ronden, moet het met het oog op de doeltreffende bescherming van de rechten van het slachtoffer mogelijk zijn om een dergelijk bevel onder bepaalde voorwaarden in kortgeding uit te vaardigen, nog voordat de strafprocedure wordt beëindigd.
(41) Maatregelen om materiaal te verwijderen of ontoegankelijk te maken, en met name dergelijke bevelen, kunnen gevolgen hebben voor de rechten en belangen van andere partijen dan de slachtoffers, zoals de personen die het materiaal verstrekken, de aanbieders van tussenhandelsdiensten wier diensten kunnen worden gebruikt en de eindgebruikers van die diensten, alsook voor het algemeen belang. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat die bevelen en andere maatregelen op transparante wijze worden vastgesteld en dat in passende waarborgen wordt voorzien, zodat zij beperkt blijven tot wat noodzakelijk en evenredig is, de rechtszekerheid wordt gewaarborgd, alle betrokken partijen overeenkomstig het nationale recht hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte kunnen uitoefenen en een billijk evenwicht wordt gevonden tussen alle betrokken rechten en belangen, met inbegrip van de grondrechten van alle betrokken partijen in overeenstemming met het Handvest. Met name in kortgedingprocedures is het van bijzonder belang dat alle rechten en belangen per geval worden afgewogen. Met name om eventuele negatieve gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting en informatie te beperken, moeten deze bevelen in de regel worden gericht tot de specifieke aanbieder van tussenhandelsdiensten die het best geplaatst is om op te treden.
(42) De bepalingen van deze richtlijn betreffende bevelen en andere maatregelen voor het verwijderen en ontoegankelijk maken van materiaal moeten de desbetreffende voorschriften van Verordening XX/YYYY [voorstel voor een verordening inzake digitale diensten] onverlet laten. Die bevelen moeten met name in overeenstemming zijn met het verbod om algemene verplichtingen inzake toezicht of het actief zoeken van feiten op te leggen en met de specifieke vereisten van die verordening inzake bevelen om illegale inhoud online te verwijderen.
(43) Materiaal dat op grond van bevelen of maatregelen uit hoofde van deze richtlijn moet worden verwijderd of ontoegankelijk gemaakt, kan van belang zijn voor het strafrechtelijke onderzoek of de strafrechtelijke vervolging van de betrokken strafbare feiten. Daarom moeten de nodige maatregelen worden genomen om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen dat materiaal zo nodig te verkrijgen of in veiligheid te brengen, bijvoorbeeld door de betrokken aanbieders van tussenhandelsdiensten te verplichten het materiaal aan die autoriteiten door te geven of gedurende een beperkte periode, maar niet langer dan noodzakelijk, te bewaren. Dergelijke maatregelen moeten de beveiliging van het materiaal waarborgen, beperkt blijven tot wat redelijk is en voldoen aan de toepasselijke voorschriften voor de bescherming van persoonsgegevens.
(44) Om secundaire victimisatie te voorkomen, moeten slachtoffers in de loop van de strafprocedure schadevergoeding kunnen krijgen. De dader moet de schade volledig vergoeden en er mag geen vaste bovengrens voor schadevergoeding worden vastgesteld. De schadevergoeding moet alle schade en trauma’s van de slachtoffers, alsook de kosten voor het beheer van de schade dekken, met inbegrip van onder meer behandelingskosten, gevolgen voor de arbeidssituatie van het slachtoffer, inkomstenderving, psychologische schade en immateriële schade als gevolg van schending van de waardigheid. Slachtoffers van huiselijk geweld moeten op zoek naar veiligheid hun leven soms helemaal omgooien en een andere baan zoeken, een nieuwe school voor hun kinderen vinden of zelfs een nieuwe identiteit aannemen. Bij het bepalen van de schadevergoeding moet daar rekening mee worden gehouden.
(45) Slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld moeten vóór, tijdens en gedurende een passende periode na de strafprocedure bijstand en ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld wanneer medische behandeling van de ernstige fysieke of psychologische gevolgen van het geweld nodig is of wanneer de veiligheid van het slachtoffer in gevaar is, met name als gevolg van de verklaringen die het slachtoffer in het kader van die procedure heeft afgelegd.
(46) Gespecialiseerde hulporganisaties moeten ondersteuning verlenen aan slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, waaronder seksueel geweld, vrouwelijke genitale verminking, gedwongen huwelijk, gedwongen abortus en sterilisatie, seksuele intimidatie en diverse vormen van cybergeweld.
(47) Slachtoffers moeten gespecialiseerde, op hun specifieke behoeften afgestemde gespecialiseerde hulp krijgen, ongeacht of zij officieel een klacht hebben ingediend. Deze diensten kunnen worden verleend naast of als geïntegreerd deel van de algemene diensten verleend door slachtofferhulporganisaties, die een beroep kunnen doen op bestaande entiteiten die gespecialiseerde ondersteuning verlenen. Gespecialiseerde ondersteuning kan worden verleend door nationale autoriteiten, slachtofferhulporganisaties of andere niet-gouvernementele organisaties. Zij moeten voldoende personele en financiële middelen krijgen. Als de diensten worden verleend door niet-gouvernementele organisaties, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze organisaties voldoende middelen ontvangen.
(48) Slachtoffers van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen hebben doorgaans op meerdere gebieden bescherming en ondersteuning nodig. Om doeltreffend aan deze behoeften tegemoet te komen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de daartoe vereiste diensten op dezelfde locatie worden aangeboden of via een centraal contactpunt worden gecoördineerd. Om te waarborgen dat ook slachtoffers die in afgelegen gebieden wonen of fysiek niet in staat zijn om zich naar die centra te verplaatsen, worden bereikt, moeten de lidstaten voorzien in onlinetoegang tot deze diensten. Dit houdt in dat er één website moet worden opgezet waar de gebruiker alle relevante informatie over de beschikbare ondersteunings- en beschermingsdiensten vindt en toegang tot die diensten krijgt (één loket met onlinetoegang), en dat die website wordt bijgewerkt. De website moet voldoen aan de toegankelijkheidseisen voor personen met een handicap.
(49) Gespecialiseerde hulporganisaties, waaronder toevluchtsoorden en crisiscentra voor slachtoffers van verkrachting, moeten tijdens crisis- en noodsituaties als verleners van essentiële diensten worden beschouwd, ook tijdens gezondheidscrises. Deze diensten moeten verder worden aangeboden in dergelijke situaties, waarin huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen vaak toenemen.
(50) Seksueel geweld, waaronder verkrachting, is traumatisch en vereist daarom een omzichtige aanpak door opgeleid en gespecialiseerd personeel. Slachtoffers van dit soort geweld hebben onmiddellijke medische zorg en traumazorg nodig, in combinatie met onmiddellijk forensisch onderzoek om het voor vervolging vereiste bewijsmateriaal te verzamelen. Elke lidstaat moet beschikken over voldoende en adequaat over zijn grondgebied verspreide crisiscentra voor slachtoffers van verkrachting of verwijzingscentra voor slachtoffers van seksueel geweld. Slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking – vaak meisjes – hebben eveneens gerichte ondersteuning nodig. De lidstaten moeten dan ook voorzien in op deze slachtoffers afgestemde ondersteuning.
(51) Intimidatie op het werk wordt uit hoofde van de Richtlijnen 2004/113/EG, 2006/54/EG en 2010/41/EU als discriminatie op grond van geslacht beschouwd. Aangezien seksuele intimidatie op het werk grote negatieve gevolgen heeft voor zowel de slachtoffers als de werkgevers, moeten externe adviesdiensten aan zowel slachtoffers als werkgevers advies verstrekken over een adequate aanpak van dergelijke gevallen, over de rechtsmiddelen die de werkgever ter beschikking staan om de dader van de werkplek te verwijderen en over de mogelijkheid tot bemiddeling in een vroege fase, indien het slachtoffer dat wenst.
(52) De lidstaten moeten voorzien in nationale hulplijnen op het geharmoniseerde, voor de hele EU geldende nummer [116016] en moeten ervoor zorgen dat op grote schaal bekend wordt gemaakt dat dit een gratis, openbaar en 24 uur per dag beschikbaar nummer is. De hulplijn moet onder meer crisisbegeleiding aanbieden en de beller kunnen doorverwijzen naar persoonlijke diensten, zoals toevluchtsoorden, adviescentra of de politie.
(53) Toevluchtsoorden spelen een cruciale rol bij de bescherming van slachtoffers tegen gewelddaden. Naast een veilige verblijfplaats moet een toevluchtsoord de nodige ondersteuning bieden met betrekking tot de complexe problematiek van de slachtoffers op het vlak van hun persoonlijke gezondheid, hun financiële situatie en het welzijn van hun kinderen, met als doel de slachtoffers te helpen op eigen benen te staan.
(54) Om de negatieve weerslag op minderjarige slachtoffers doeltreffend aan te pakken, moeten ondersteuningsmaatregelen voor kinderen onder meer op leeftijd afgestemde psychologische begeleiding, zo nodig samen met pediatrische zorg, omvatten en moeten deze maatregelen beschikbaar zijn zodra de bevoegde autoriteiten redelijke gronden hebben om aan te nemen dat kinderen mogelijk slachtoffer of getuige van geweld zijn geweest. Bij het verlenen van ondersteuning aan minderjarige slachtoffers moeten de rechten van het kind een essentiële overweging vormen, zoals vastgelegd in artikel 24 van het Handvest.
(55) Om de veiligheid van minderjarigen te waarborgen bij bezoek van een dader of verdachte die ouderlijke verantwoordelijkheid draagt en omgangsrecht heeft, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er een neutrale plek met toezicht, onder meer van jeugdbeschermings- of jeugdzorgdiensten, beschikbaar wordt gesteld zodat het bezoek daar met inachtneming van de belangen van het kind kan plaatsvinden. Zo nodig moet bij het bezoek een functionaris van de jeugdbeschermings- of jeugdzorgdienst aanwezig zijn. Als er tussentijdse opvang nodig is, is het prioritair dat de kinderen samen met de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt en niet de dader of verdachte is – bijvoorbeeld de moeder van het kind – worden ondergebracht. Er moet altijd rekening worden gehouden met het belang van het kind.
(56) Er moet specifieke bescherming en ondersteuning worden verleend aan slachtoffers met specifieke behoeften en groepen die het risico lopen het slachtoffer te worden van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, zoals vrouwen met een handicap, vrouwen met een afhankelijke verblijfsstatus of -vergunning, migrantenvrouwen zonder papieren, vrouwen die om internationale bescherming verzoeken, vrouwen die op de vlucht zijn voor een gewapend conflict, dakloze vrouwen, vrouwen die tot een raciale of etnische minderheid behoren, vrouwen die in plattelandsgebieden wonen, vrouwelijke sekswerkers, vrouwelijke gedetineerden en oudere vrouwen.
(57) Vrouwen met een handicap krijgen in onevenredige mate te maken met tegen vrouwen gericht geweld en huiselijk geweld en hebben het vanwege hun handicap vaak moeilijk om toegang te krijgen tot beschermings- en ondersteuningsmaatregelen. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat vrouwen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen ten volle gebruik kunnen maken van de in deze richtlijn vastgestelde rechten en dat daarbij terdege rekening wordt gehouden met hun specifieke kwetsbaarheid en mogelijke problemen om hulp te vinden.
(58) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat preventieve maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van bewustmakingscampagnes, worden genomen om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld tegen te gaan. Ook in het formele onderwijs moet aan preventie worden gedaan, met name door versterkt in te zetten op seksuele voorlichting en sociaal-emotionele competenties, empathie en het ontwikkelen van gezonde en respectvolle relaties.
(59) Om een einde te maken aan het idee dat vrouwen inferieur zouden zijn, en aan de stereotype rollen van vrouwen en mannen, moeten de lidstaten maatregelen nemen die de ontwikkeling van schadelijke genderstereotypen voorkomen, zoals maatregelen die ervoor zorgen dat cultuur, gewoonte, godsdienst, traditie of eer niet wordt beschouwd als een reden om strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld te rechtvaardigen of coulanter te behandelen. Aangezien mensen al op zeer jonge leeftijd worden blootgesteld aan genderrollen die mede bepalen hoe zij zichzelf zien, welke studie- en beroepskeuzes zij maken en wat zij van hun rol als vrouw en man in het leven verwachten, is het van cruciaal belang genderstereotypen reeds op jonge leeftijd aan de orde te stellen in het onderwijs en de opvang.
(60) Slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld moeten worden geïdentificeerd en passende ondersteuning krijgen. Met het oog daarop moeten de lidstaten ervoor zorgen dat beroepsbeoefenaars die met slachtoffers in contact kunnen komen, opleiding en doelgerichte informatie krijgen. In de opleiding moet er aandacht zijn voor het risico en de preventie van intimidatie, herhaalde en secundaire victimisatie en voor de beschikbaarheid van beschermings- en ondersteuningsmaatregelen voor slachtoffers. Om seksuele intimidatie op het werk te voorkomen en op passende wijze aan te pakken, moeten ook personen met toezichthoudende functies opleiding krijgen. In die opleiding moet er ook aandacht zijn voor evaluaties van seksuele intimidatie op het werk en daarmee samenhangende psychosociale veiligheids- en gezondheidsrisico’s als bedoeld in Richtlijn 89/391/EEG van het Europees Parlement en de Raad 45 . Ook het risico van geweld door derden moet in de opleiding aan bod komen. Dit is geweld dat op de werkplek wordt toegebracht, niet door een collega, maar door een derde, bijvoorbeeld een verpleegster die seksueel wordt geïntimideerd door een patiënt.
(61) Om het probleem van het te lage aangiftepercentage aan te pakken, moeten de lidstaten bij het ontwikkelen van opleidingen, met name inzake schadelijke genderstereotypen, maar ook bij het voorkomen van strafbare feiten samenwerken met de rechtshandhavingsinstanties, aangezien deze ambtshalve nauw in contact staan met slachtoffers en groepen die het risico lopen op geweld.
(62) Er moeten interventieprogramma’s worden opgezet om het risico van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld (en recidive) te voorkomen en tot een minimum te beperken. De programma’s moeten daders en potentiële daders leren hoe zij zich in interpersoonlijke relaties geweldloos kunnen gedragen en gewelddadige gedragspatronen kunnen doorbreken. De programma’s moeten daders aanmoedigen verantwoordelijkheid voor hun gedrag te nemen en hun houding en mening ten aanzien van vrouwen kritisch te bekijken.
(63) Slachtoffers van onder deze richtlijn vallende strafbare feiten op het gebied van cybergeweld moeten hun rechten op verwijdering van het daarbij betrokken illegale materiaal daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Daartoe moeten de lidstaten samenwerking tussen aanbieders van tussenhandelsdiensten stimuleren. Om ervoor te zorgen dat dit materiaal in een vroeg stadium wordt opgespoord en doeltreffend wordt aangepakt en dat de slachtoffers van deze strafbare feiten adequaat worden bijgestaan en ondersteund, moeten de lidstaten ook de vaststelling of het gebruik van bestaande, op vrijwilligheid gebaseerde zelfregulerende maatregelen, zoals gedragscodes, vergemakkelijken, onder meer op het gebied van de opsporing van systematische risico’s in verband met dergelijk cybergeweld en de opleiding van het personeel van de aanbieders dat betrokken is bij het voorkomen van dit soort geweld en het bijstaan van de slachtoffers.
(64) Beleid om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld adequaat aan te pakken, kan alleen worden geformuleerd op basis van uitgebreide en vergelijkbare uitgesplitste gegevens. Om de ontwikkelingen in de lidstaten doeltreffend te monitoren en de lacunes op het vlak van vergelijkbare gegevens op te vullen, moeten de lidstaten regelmatig enquêtes houden met behulp van de geharmoniseerde methode van de Commissie (Eurostat) om gegevens te verzamelen en deze aan de Commissie (Eurostat) toe te zenden.
(65) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de verzamelde gegevens beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is om het monitoren van de gevallen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de trends op dat gebied te ondersteunen en nieuwe beleidsstrategieën uit te werken. De gedeelde verzamelde gegevens mogen geen persoonsgegevens omvatten.
(66) Elke verwerking van persoonsgegevens op grond van deze richtlijn, met inbegrip van de uitwisseling of doorzending van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten, moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 en de Richtlijnen (EU) 2016/680 46 en 2002/58/EG 47 van het Europees Parlement en de Raad. Elke verwerking van persoonsgegevens door instellingen, organen of instanties van de Unie moet in overeenstemming zijn met de Verordeningen (EU) 2018/1725 48 , 2018/1727 49 en 2016/794 50 van het Europees Parlement en de Raad of andere toepasselijke regels van de Unie inzake gegevensbescherming.
(67) Richtlijn 2011/93/EU betreft strafbare feiten met betrekking tot seksueel misbruik van kinderen. Met het oog op de samenhang met deze richtlijn wat het strafbare feit verkrachting betreft, moet dezelfde mate van bescherming worden gewaarborgd voor seksueel meerderjarige kinderen en moet worden voorzien in de omschrijving van een specifiek strafbaar feit met betrekking tot seksueel minderjarige kinderen. Daarom moet Richtlijn 2011/93/EU dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(68) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op basis van gemeenschappelijke minimumvoorschriften, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van de geplande maatregelen beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(69) [Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.] OF[Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland [bij brief van ...] te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen.]
(70) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.
(71) Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op [XX XX 2022] heeft hij een advies uitgebracht,