Overwegingen bij COM(2022)453 - Verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)453 - Verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie. |
---|---|
document | COM(2022)453 |
datum | 14 september 2022 |
(2) Het gebruik van dwangarbeid is wijdverbreid in de wereld. In 2021 werden naar schatting ongeveer 27,6 miljoen mensen gedwongen arbeid te verrichten 18 . Kwetsbare en gemarginaliseerde groepen in een samenleving zijn bijzonder kwetsbaar om tot arbeid gedwongen te worden. Ook wanneer dwangarbeid niet door de staat wordt opgelegd, is deze vaak een gevolg van een gebrek aan goed toezicht op het bestuur van bepaalde marktdeelnemers.
(3) De uitbanning van dwangarbeid is een prioriteit voor de Unie. De eerbiediging van de menselijke waardigheid en de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten zijn stevig verankerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Artikel 5, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens bepalen dat van niemand mag worden verlangd gedwongen of verplichte arbeid te verrichten. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens herhaaldelijk uitgelegd als een verplichting voor de lidstaten om elke handeling waarbij een persoon in de in artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens beschreven situaties wordt gehouden, te bestraffen en doeltreffend te vervolgen 19 .
(4) Alle lidstaten hebben de fundamentele IAO-verdragen inzake dwangarbeid en kinderarbeid geratificeerd 20 . Zij zijn daarom wettelijk verplicht het gebruik van dwangarbeid te voorkomen en uit te bannen en regelmatig verslag uit te brengen aan de IAO.
(5) De Unie streeft er met haar beleid en wetgevingsinitiatieven naar om gebruikmaking van dwangarbeid uit te bannen. De Unie bevordert passende zorgvuldigheid in overeenstemming met internationale richtsnoeren en beginselen die zijn vastgesteld door internationale organisaties, waaronder de IAO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna “de OESO” genoemd) en de Verenigde Naties (hierna “de VN” genoemd), om ervoor te zorgen dat dwangarbeid geen plaats heeft in de waardeketens van in de Unie gevestigde ondernemingen.
(6) Het handelsbeleid van de Unie ondersteunt de bestrijding van dwangarbeid in zowel unilaterale als bilaterale handelsbetrekkingen. De hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van de handelsovereenkomsten van de Unie bevatten een verbintenis om de fundamentele IAO-verdragen, waaronder IAO-Verdrag nr. 29 en IAO-Verdrag nr. 105, te ratificeren en daadwerkelijk uit te voeren. Bovendien kunnen unilaterale handelspreferenties in het kader van het stelsel van algemene preferenties van de Unie worden ingetrokken wegens ernstige en systematische schendingen van IAO-Verdrag nr. 29 en IAO-Verdrag nr. 105.
(7) De richtlijn ter bestrijding van mensenhandel (Richtlijn 2011/36/EU) van het Europees Parlement en de Raad 21 (“de richtlijn ter bestrijding van mensenhandel”) harmoniseert de definitie van mensenhandel, met inbegrip van gedwongen arbeid of dienstverlening, en stelt minimumstraffen vast. Eventueel ingestelde voorschriften inzake een verbod op het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van in de EU vervaardigde of ingevoerde producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, of het uitvoeren van dergelijke producten, en de verplichting om ervoor te zorgen dat dergelijke producten van de markt van de Unie worden verwijderd (“het verbod”), mogen geen afbreuk doen aan die richtlijn, en met name niet aan de bevoegdheid van rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten om strafbare feiten op het gebied van mensenhandel, met inbegrip van arbeidsuitbuiting, te onderzoeken en te vervolgen.
(8) [Met name Richtlijn 20XX/XX/EU inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid behelst horizontale zorgvuldigheidsverplichtingen om feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten – met inbegrip van dwangarbeid – en het milieu in de eigen activiteiten van de onderneming, haar dochterondernemingen en in haar waardeketens op te sporen, te voorkomen, te beperken en er verantwoordelijkheid voor te nemen, in overeenstemming met internationale normen inzake mensenrechten en arbeidsrechten en milieuverdragen. Die verplichtingen gelden voor grote ondernemingen boven een bepaalde drempel uitgedrukt in aantal werknemers en netto-omzet, en voor kleinere ondernemingen in sectoren met een grote impact boven een bepaalde drempel uitgedrukt in aantal werknemers en netto-omzet 22 .]
(9) Daarnaast schrijft Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad 23 voor dat importeurs van mineralen in de Unie die onder de werkingssfeer van die verordening vallen, zorgvuldigheidsverplichtingen moeten nakomen die in overeenstemming zijn met bijlage II bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid voor verantwoorde toeleveringsketens van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden, en met de daarin opgenomen aanbevelingen inzake passende zorgvuldigheid. [Verordening (EU) nr. XX/20XX inzake batterijen en afgedankte batterijen bevat verplichtingen voor marktdeelnemers om in hun toeleveringsketens passende zorgvuldigheid te betrachten, onder meer met betrekking tot arbeidsrechten 24 .] [Verordening (EU) XX/20XX betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden 25 vereist passende zorgvuldigheid met betrekking tot het wettelijke en ontbossingsvrije karakter van de producten en grondstoffen die binnen de werkingssfeer van die verordening vallen, onder meer met betrekking tot de mensenrechten.]
(10) Op grond van de artikelen [XX] van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bepaalde marktdeelnemers jaarlijks niet-financiële verklaringen publiceren waarin zij verslag uitbrengen over de gevolgen van hun activiteiten voor milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van kwesties in verband met dwangarbeid en de bestrijding van corruptie en omkoping 26 . [Verder bevat Richtlijn 20XX/XX/EU inzake duurzaamheidsrapportage door ondernemingen gedetailleerde rapportageverplichtingen voor onder de overeenkomst vallende ondernemingen met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten, ook in mondiale toeleveringsketens. De informatie die ondernemingen openbaar maken over mensenrechten moet, in voorkomend geval, informatie over dwangarbeid in hun waardeketens omvatten 27 .]
(11) In juli 2021 hebben de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden richtsnoeren bekendgemaakt om bedrijven in de Unie te helpen bij het nemen van passende maatregelen om het risico op dwangarbeid in hun activiteiten en toeleveringsketens aan te pakken 28 .
(12) Zoals wordt erkend in de mededeling van de Commissie over waardig werk wereldwijd 29 , zijn ondanks het huidige beleid en het huidige wetgevingskader verdere maatregelen nodig om de doelstellingen te verwezenlijken om met dwangarbeid vervaardigde producten van de markt van de Unie uit te bannen en aldus wereldwijd verder bij te dragen aan de bestrijding van dwangarbeid.
(13) Het Europees Parlement heeft in zijn resoluties dwangarbeid krachtig veroordeeld en opgeroepen tot een verbod op producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd 30 . Het is daarom een kwestie van publieke morele zorg dat zonder een doeltreffend mechanisme om met dwangarbeid vervaardigde producten te verbieden of uit de handel te nemen, dergelijke producten op de markt van de Unie zouden kunnen worden aangeboden of naar derde landen zouden kunnen worden uitgevoerd.
(14) Om het wetgevings- en beleidskader van de Unie inzake dwangarbeid te vervolledigen, moet het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten of het uitvoeren van in de Unie geproduceerde of ingevoerde producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, worden verboden en moet ervoor worden gezorgd dat die producten van de markt van de Unie worden verwijderd.
(15) Momenteel bestaat er geen wetgeving van de Unie die de autoriteiten van de lidstaten machtigt om een product rechtstreeks in bewaring te houden, in beslag te nemen of uit de handel te nemen op basis van de vaststelling dat het geheel of gedeeltelijk met dwangarbeid is vervaardigd.
(16) Om de doeltreffendheid van het verbod te waarborgen, moet een dergelijk verbod van toepassing zijn op producten waarvoor in enig stadium van de productie, vervaardiging, oogst of winning ervan, met inbegrip van bewerkings- of verwerkingshandelingen in relatie tot de producten, sprake is geweest van dwangarbeid. Het verbod moet van toepassing zijn op alle producten ongeacht het type, met inbegrip van de onderdelen ervan, en moet van toepassing zijn op producten ongeacht de sector, de herkomst, of ze afkomstig zijn uit de Unie of ingevoerd, of in de Unie in de handel gebracht en op de markt van de Unie aangeboden, of zijn uitgevoerd.
(17) Het verbod moet een bijdrage leveren aan de internationale inspanningen om dwangarbeid uit te bannen. De definitie van “dwangarbeid” moet daarom worden afgestemd op de definitie in IAO-Verdrag nr. 29. De definitie van “dwangarbeid die door overheidsinstanties wordt toegepast” moet worden afgestemd op IAO-Verdrag nr. 105, waarin gebruikmaking van dwangarbeid als straf voor het uiten van politieke opvattingen, als middel voor economische ontwikkeling, als instrument van arbeidsdiscipline, als straf voor deelname aan stakingen, of als middel tot raciale, religieuze of andere discriminatie specifiek wordt verboden 31 .
(18) Micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (“kmo’s”) beschikken soms over beperkte middelen en capaciteit om ervoor te zorgen dat de producten die zij in de Unie in de handel brengen of op de markt aanbieden, vrij zijn van dwangarbeid. Daarom moet de Commissie richtsnoeren opstellen inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers. Daarnaast moet de Commissie richtsnoeren opstellen over risico-indicatoren voor dwangarbeid en over openbaar beschikbare informatie om kmo’s en andere marktdeelnemers te helpen aan de vereisten van het verbod te voldoen.
(19) De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten toezicht houden op de markt om schendingen van het verbod op te sporen. Bij de aanwijzing van die bevoegde autoriteiten moeten de lidstaten ervoor zorgen dat die autoriteiten over voldoende middelen beschikken en dat hun personeel over de nodige competenties en kennis beschikt, met name met betrekking tot de mensenrechten, het beheer van waardeketens en zorgvuldigheidsprocedures. De bevoegde autoriteiten moeten nauw samenwerken met de nationale arbeidsinspecties en de justitiële en rechtshandhavingsautoriteiten, met inbegrip van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van mensenhandel, op een wijze die het onderzoek van deze autoriteiten niet in gevaar brengt.
(20) Om de doeltreffendheid van het verbod te vergroten, moeten de bevoegde autoriteiten marktdeelnemers een redelijke termijn geven om het risico op dwangarbeid te identificeren, te beperken, te voorkomen en te verhelpen.
(21) Wanneer zij zoeken naar mogelijke schendingen van het verbod, moeten de bevoegde autoriteiten een risicogebaseerde aanpak volgen en alle informatie beoordelen waarover zij beschikken. De bevoegde autoriteiten moeten een onderzoek instellen wanneer zij op basis van hun beoordeling van alle beschikbare informatie vaststellen dat er sprake is van gegronde bezorgdheid over een schending van het verbod.
(22) Voordat zij een onderzoek instellen, moeten de bevoegde autoriteiten de te beoordelen marktdeelnemers om informatie vragen over de maatregelen die zijn genomen om de risico’s van dwangarbeid in hun activiteiten en waardeketens met betrekking tot de te beoordelen producten te beperken, te voorkomen of te verhelpen. De naleving van een dergelijke zorgvuldigheidsplicht met betrekking tot dwangarbeid moet de marktdeelnemer helpen een lager risico te lopen op dwangarbeid in zijn activiteiten en waardeketens. Passende zorgvuldigheid betekent dat problemen op het gebied van dwangarbeid in de waardeketen zijn geïdentificeerd en aangepakt in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving van de Unie en internationale normen. Dit houdt in dat, wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat er geen gegronde zorg bestaat over een schending van het verbod, bijvoorbeeld als gevolg van, maar niet beperkt tot, het feit dat de toepasselijke wetgeving, richtsnoeren, aanbevelingen of andere zorgvuldigheidseisen met betrekking tot dwangarbeid zodanig worden toegepast dat het risico op dwangarbeid wordt beperkt, voorkomen en verholpen, geen onderzoek zou moeten worden geopend.
(23) Om de samenwerking tussen de krachtens deze en andere relevante wetgeving aangewezen bevoegde autoriteiten te waarborgen en te zorgen voor samenhang in hun acties en besluiten, moeten de krachtens deze verordening aangewezen bevoegde autoriteiten, indien nodig, andere relevante autoriteiten om informatie verzoeken over de vraag of de te beoordelen marktdeelnemers vallen onder een zorgvuldigheidsplicht met betrekking tot dwangarbeid en deze naleven overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie of de wetgeving van de lidstaten waarin zorgvuldigheids- en transparantievereisten met betrekking tot dwangarbeid zijn vastgelegd.
(24) Tijdens de inleidende fase van het onderzoek moeten de bevoegde autoriteiten zich richten op de marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de waardeketen waar een groter risico op dwangarbeid met betrekking tot de onderzochte producten bestaat, en daarbij ook rekening houden met hun omvang en economische middelen, de hoeveelheid betrokken producten en de omvang van de vermeende dwangarbeid.
(25) Wanneer de bevoegde autoriteiten tijdens het onderzoek om informatie verzoeken, moeten zij, voor zover mogelijk en in overeenstemming met de doeltreffende uitvoering van het onderzoek, voorrang geven aan de marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de waardeketen die het dichtst liggen bij de plaats waar het risico van dwangarbeid te verwachten is, en rekening houden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers, de hoeveelheid betrokken producten en de omvang van de vermeende dwangarbeid.
(26) Het moet de taak van de bevoegde autoriteiten zijn om op basis van alle informatie en bewijsmateriaal die tijdens het onderzoek, met inbegrip van de voorbereidende fase, zijn verzameld, vast te stellen dat in enig stadium van de productie, vervaardiging, oogst of winning van een product, met inbegrip van bewerkings- of verwerkingshandelingen in relatie tot het product, sprake is geweest van dwangarbeid. Om hun recht op een eerlijke rechtsgang te waarborgen, moeten marktdeelnemers tijdens het onderzoek de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteiten informatie te hunner verdediging te verstrekken.
(27) Bevoegde autoriteiten die vaststellen dat marktdeelnemers het verbod hebben geschonden, moeten onverwijld het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van dergelijke producten en de uitvoer ervan uit de Unie verbieden, en van de marktdeelnemers die zijn onderzocht, verlangen dat zij de betrokken producten die reeds op de markt van de Unie zijn aangeboden uit de handel nemen en laten vernietigen, onbruikbaar maken of anderszins verwijderen overeenkomstig het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van de wetgeving van de Unie inzake afvalbeheer.
(28) In dat besluit moeten de bevoegde autoriteiten vermelden wat de bevindingen zijn van het onderzoek en welke informatie aan de bevindingen ten grondslag ligt, en een redelijke termijn vaststellen waarbinnen de marktdeelnemers de bepalingen van het besluit moeten naleven, alsmede informatie aan de hand waarvan kan worden vastgesteld op welk product het besluit van toepassing is. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin in detail wordt vastgelegd welke informatie in dergelijke besluiten moet worden opgenomen.
(29) Bij het vaststellen van een redelijke termijn om aan de bepalingen van het besluit te voldoen, moeten de bevoegde autoriteiten rekening houden met de omvang en de economische middelen van de betrokken marktdeelnemers.
(30) Als de marktdeelnemers niet binnen de vastgestelde termijn aan de bepalingen van het besluit van de bevoegde autoriteiten voldoen, moeten de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat het verboden wordt de desbetreffende producten in de Unie in de handel te brengen of op de markt aan te bieden, vanuit de markt van de Unie uit te voeren of uit de handel te nemen en dat de voorraad van de desbetreffende producten bij de betrokken marktdeelnemers wordt vernietigd, onbruikbaar wordt gemaakt of op een andere wijze wordt verwijderd overeenkomstig het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van de wetgeving van de Unie inzake afvalbeheer, op kosten van de marktdeelnemers.
(31) Marktdeelnemers moeten de mogelijkheid hebben de bevoegde autoriteiten te vragen de besluiten te herzien wanneer zij nieuwe informatie hebben verstrekt waaruit blijkt dat niet kan worden geconcludeerd dat de betrokken producten met dwangarbeid zijn vervaardigd. De bevoegde autoriteiten moeten hun besluit intrekken wanneer zij op basis van die nieuwe informatie vaststellen dat inderdaad niet kan worden vastgesteld dat de producten met dwangarbeid zijn vervaardigd.
(32) Elke persoon, ongeacht of het een natuurlijke persoon of rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid is, moet de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteiten informatie voor te leggen wanneer hij van oordeel is dat met dwangarbeid vervaardigde producten in de Unie in de handel worden gebracht en op de markt worden aangeboden, en in kennis worden gesteld van het resultaat van de beoordeling van de ingediende informatie.
(33) De Commissie moet richtsnoeren opstellen om de toepassing van het verbod door marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken. Dergelijke richtsnoeren moeten adviezen bevatten inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid, en aanvullende informatie voor de bevoegde autoriteiten om het verbod uit te voeren. De richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid moeten voortbouwen op de Richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid voor EU-ondernemingen om het risico op dwangarbeid bij hun activiteiten en in hun toeleveringsketens aan te pakken, die de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden in juli 2021 hebben gepubliceerd. De richtsnoeren moeten in overeenstemming zijn met andere richtsnoeren van de Commissie op dit gebied en met de richtsnoeren van relevante internationale organisaties. Bij de vaststelling van de risico-indicatoren moeten de verslagen van internationale organisaties, met name de IAO, en andere onafhankelijke en verifieerbare informatiebronnen in aanmerking worden genomen.
(34) Besluiten van de bevoegde autoriteiten waarin een schending van het verbod wordt vastgesteld, moeten worden meegedeeld aan de douaneautoriteiten, die ernaar moeten streven het betrokken product te identificeren tussen de producten die voor het vrije verkeer of voor uitvoer worden aangegeven. De bevoegde autoriteiten moeten verantwoordelijk zijn voor de algemene handhaving van het verbod met betrekking tot de interne markt en tevens ten aanzien van producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten. Aangezien dwangarbeid onderdeel is van het productieproces en geen sporen achterlaat op het product, en Verordening (EU) 2019/1020 alleen betrekking heeft op vervaardigde producten en de werkingssfeer ervan beperkt is tot het in het vrije verkeer brengen, biedt Verordening (EU) 2019/1020 de douaneautoriteiten niet de mogelijkheid om autonoom op te treden voor het toepassen en handhaven van het verbod. De specifieke organisatie van de controles in elke lidstaat mag geen afbreuk doen aan Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad 32 en de algemene bepalingen daarvan inzake de controle- en toezichtbevoegdheden van de douaneautoriteiten.
(35) De informatie die momenteel door marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten ter beschikking wordt gesteld, omvat alleen algemene informatie over de producten, maar bevat geen informatie over de fabrikant of producent en de productleveranciers, noch specifieke informatie over producten. Om de douaneautoriteiten in staat te stellen producten op te sporen die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten en die in strijd zouden kunnen zijn met de verordening en derhalve aan de buitengrenzen van de EU moeten worden tegengehouden, moeten de marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten informatie verstrekken waarmee een besluit van de bevoegde autoriteiten kan worden afgestemd op het betrokken product. Dit moet informatie omvatten over de fabrikant of producent en de leveranciers van het product, alsmede eventuele andere informatie over het product zelf. Daartoe moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de producten waarvoor dergelijke informatie moet worden verstrekt, onder meer met gebruikmaking van de bij deze verordening opgezette databank en de informatie en besluiten van de bevoegde autoriteiten die zijn geregistreerd in het informatie- en communicatiesysteem als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 (“het ICSMS”). De Commissie moet bovendien de bevoegdheid krijgen om de uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin in detail wordt vastgelegd welke informatie de marktdeelnemers aan de douane ter beschikking moeten stellen. Deze informatie moet de beschrijving, de naam of het merk van het product omvatten, de specifieke vereisten uit hoofde van de wetgeving van de Unie voor de identificatie van het product (zoals een type-, referentie-, model-, partij- of serienummer dat op het product is aangebracht of op de verpakking of in een bij het product gevoegd document wordt vermeld, of een unieke identificatiecode van het digitale productpaspoort), alsook gegevens over de fabrikant of producent en de leveranciers van het product, met inbegrip van, voor elk van hen, hun naam, handelsnaam of geregistreerd handelsmerk, hun contactgegevens, hun unieke identificatienummer in het land van vestiging en, indien beschikbaar, hun EORI-nummer (“Economic Operators Registration and Identification”). Bij de herziening van het douanewetboek van de Unie zal worden overwogen om in de douanewetgeving de informatie op te nemen die de marktdeelnemers ter beschikking van de douane moeten stellen met het oog op de handhaving van deze verordening en meer in het algemeen om de transparantie van de toeleveringsketens te versterken.
(36) Als douaneautoriteiten een product herkennen dat valt onder een besluit van de bevoegde autoriteiten waarin een schending van het verbod wordt vastgesteld, moeten zij de vrijgave van dat product opschorten en de bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis stellen. De bevoegde autoriteiten moeten binnen een redelijke termijn tot een conclusie komen over de zaak die hun door de douaneautoriteiten ter kennis is gebracht, door te bevestigen of te ontkennen dat het betrokken product onder een besluit valt. Indien nodig moeten de bevoegde autoriteiten kunnen eisen dat de opschorting van de vrijgave ervan wordt gehandhaafd. Indien de bevoegde autoriteiten niet binnen de gestelde termijn tot een conclusie komen, moeten de douaneautoriteiten de producten vrijgeven indien aan alle andere toepasselijke eisen en formaliteiten is voldaan. In het algemeen mag de vrijgave voor het in het vrije verkeer brengen of uitvoer ook niet als bewijs van naleving van het Unierecht worden beschouwd, daar die vrijgave niet noodzakelijk een volledige controle van die naleving inhoudt.
(37) Wanneer de bevoegde autoriteiten concluderen dat een product valt onder een besluit waarin een schending van het verbod is vastgesteld, moeten zij dit onmiddellijk melden aan de douaneautoriteiten, die het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer ervan moeten weigeren. Het product moet worden vernietigd, onbruikbaar worden gemaakt of op een andere wijze worden verwijderd overeenkomstig nationaal recht en in overeenstemming met het recht van de Unie, met inbegrip van de wetgeving inzake afvalbeheer; dit sluit wederuitvoer in het geval van niet-Uniegoederen uit.
(38) De voorwaarden die op producten van toepassing zijn zolang zij vallen onder een schorsing van het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer ervan, met inbegrip van de opslag of vernietiging en verwijdering ervan indien het in het vrije verkeer brengen wordt geweigerd, moeten door de douaneautoriteiten worden vastgesteld, indien van toepassing op grond van Verordening (EU) nr. 952/2013. Als producten verdere be- en verwerking moeten ondergaan nadat ze de markt van de Unie zijn binnengekomen, moeten ze onder de geschikte douaneregeling worden geplaatst die een dergelijke be- en verwerking mogelijk maakt overeenkomstig de artikelen 220, 254, 256, 257 en 258 van Verordening (EU) nr. 952/2013.
(39) Een uniforme handhaving van het verbod met betrekking tot producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, kan alleen worden bereikt door een systematische informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, de douaneautoriteiten en de Commissie.
(40) Voor het verzamelen, verwerken en opslaan van informatie, in gestructureerde vorm, over kwesties in verband met de handhaving van het verbod, moeten de bevoegde autoriteiten gebruikmaken van het ICSMS. De Commissie, de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten moeten toegang hebben tot dat systeem om hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren.
(41) Om het proces ter controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten te optimaliseren en te verlichten, moet worden voorzien in een geautomatiseerde gegevensoverdracht tussen het ICSMS en de douanesystemen. Er moeten drie verschillende gegevensoverdrachten worden onderscheiden met het oog op hun respectieve doeleinden. Ten eerste moeten besluiten waarbij een inbreuk op het verbod wordt vastgesteld, via het ICSMS worden doorgestuurd naar het in artikel 36 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie 33 bedoelde elektronische douanerisicobeheersysteem (CRMS, Customs Risk Management System) – onverminderd eventuele toekomstige ontwikkelingen van de omgeving voor douanerisicobeheer – zodat de douaneautoriteiten de producten waarop een dergelijk besluit van toepassing kan zijn, kunnen herkennen. Voor die eerste gegevensoverdrachten moeten de beschikbare interfaces van de douaneomgeving worden gebruikt. Ten tweede zal, wanneer de douaneautoriteiten een dergelijk product identificeren, dossierbeheer nodig zijn om de kennisgeving van de schorsing, de conclusie van de bevoegde autoriteiten en het resultaat van de door de douane genomen maatregelen over te dragen. Het éénloketsysteem van de EU voor de douane moet deze tweede soort gegevensoverdrachten tussen het ICSMS en de nationale douanesystemen ondersteunen. Ten derde bevatten douanesystemen informatie over producten die de markt van de Unie binnenkomen en verlaten die relevant zou zijn voor de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van hun taken, maar die voor hen niet toegankelijk is. De relevante informatie moet daarom worden geëxtraheerd en naar het ICSMS worden doorgestuurd. De drie onderlinge verbindingen moeten sterk geautomatiseerd en gebruiksvriendelijk zijn om eventuele extra lasten voor de douaneautoriteiten te beperken. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om, in samenwerking met de douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten, de uitvoeringshandelingen vast te stellen die nodig zijn om de procedureregels, praktische regelingen en gegevenselementen vast te stellen die moeten worden overgedragen tussen het ICSMS en de douanesystemen, naast eventuele andere aanvullende vereisten.
(42) Om een doeltreffende handhaving te waarborgen, moeten besluiten die door een bevoegde autoriteit in een lidstaat zijn genomen door de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten worden erkend en uitgevoerd met betrekking tot producten met dezelfde identificatie en uit dezelfde toeleveringsketen als waarvoor dwangarbeid is vastgesteld.
(43) Indien het voor de toepassing van het verbod nodig is persoonsgegevens te verwerken, moet deze verwerking gebeuren overeenkomstig het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens. De verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van het verbod moet onderworpen zijn aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 34 en aan Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 35 .
(44) Met het oog op een doeltreffende handhaving van het verbod moet een netwerk worden opgezet dat gericht is op gestructureerde coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en, in voorkomend geval, deskundigen van de douaneautoriteiten en de Commissie. Dat netwerk moet zich ook richten op het stroomlijnen van de praktijken van de bevoegde autoriteiten in de Unie, waarmee de uitvoering van gezamenlijke handhavingsactiviteiten door de lidstaten, waaronder gezamenlijke onderzoeken, wordt vergemakkelijkt. Die structuur voor administratieve ondersteuning moet het mogelijk maken middelen te bundelen en een systeem voor de communicatie en informatie tussen de lidstaten en de Commissie te onderhouden en aldus bijdragen tot een versterkte handhaving van het verbod.
(45) Aangezien dwangarbeid een wereldwijd probleem is en gezien de onderlinge verwevenheid van de mondiale waardeketens, moet de internationale samenwerking tegen dwangarbeid worden bevorderd, waarmee ook de doeltreffendheid van de toepassing en handhaving van het verbod zou worden verbeterd. De Commissie moet op passende wijze samenwerken met en informatie uitwisselen met autoriteiten van derde landen en internationale organisaties om de doeltreffende uitvoering van het verbod te verbeteren. De internationale samenwerking met de autoriteiten van niet-EU-landen moet op gestructureerde wijze plaatsvinden in het kader van de bestaande dialoogstructuren, bijvoorbeeld de mensenrechtendialogen met derde landen of, indien nodig, specifieke dialogen die op ad-hocbasis zullen worden opgezet.
(46) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 36 .
(47) Ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg voert, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, op gepaste wijze en gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
(48) Om ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten beschikken over alle nodige informatie over het product om doeltreffend op te kunnen treden, met inbegrip van de informatie ter identificatie van het betrokken product, informatie over de fabrikant of producent en informatie over de productleveranciers met betrekking tot producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290, VWEU handelingen vast te stellen. De douaneautoriteiten moeten in staat worden gesteld snel informatie te verkrijgen over specifieke producten die in de besluiten van de bevoegde autoriteiten zijn geïdentificeerd, zodat zij doeltreffend en snel maatregelen kunnen nemen. In dergelijke gevallen moeten gedelegeerde handelingen volgens een spoedprocedure worden vastgesteld.
(49) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het verbod, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(50) Om een snelle toepassing van de in deze verordening opgenomen maatregelen mogelijk te maken, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.