Overwegingen bij COM(2022)457 - Gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)457 - Gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”). |
---|---|
document | COM(2022)457 |
datum | 11 april 2024 |
(2) Gezien hun unieke rol is de bescherming van de vrijheid en de pluriformiteit van de media essentieel voor een goed functionerende interne markt voor mediadiensten (of “interne mediamarkt”). Deze markt is sinds het begin van deze eeuw aanzienlijk veranderd en is in toenemende mate digitaal en internationaal geworden. Dit brengt veel economische mogelijkheden met zich mee, maar ook een aantal uitdagingen. De Unie moet de mediasector helpen deze mogelijkheden binnen de interne markt te benutten en tegelijkertijd bescherming bieden aan de waarden, zoals de bescherming van de grondrechten, die de Unie en haar lidstaten gemeen hebben.
(3) In de digitale mediaruimte hebben burgers en bedrijven toegang tot en consumeren zij media-inhoud die onmiddellijk beschikbaar is op hun persoonlijke apparatuur, steeds vaker in een landsgrensoverschrijdende omgeving. Mondiale onlineplatforms fungeren als toegangspoort tot media-inhoud, met bedrijfsmodellen die ertoe strekken dat toegang tot mediadiensten vaak zonder tussenpersoon plaatsvindt en die polariserende inhoud en desinformatie versterken. Deze platforms zijn ook essentiële aanbieders van onlinereclame, waardoor financiële middelen aan de mediasector zijn onttrokken, met alle gevolgen van dien voor de financiële duurzaamheid ervan en dus voor de diversiteit van het aanbod. Aangezien mediadiensten kennis- en kapitaalintensief zijn, hebben zij schaalgrootte nodig om concurrerend te blijven en te gedijen op de interne markt. Daarom is de mogelijkheid om grensoverschrijdende diensten aan te bieden en ook investeringen van of in andere lidstaten te verkrijgen van bijzonder belang.
(4) De interne markt voor mediadiensten is echter niet voldoende geïntegreerd. Een aantal nationale beperkingen belemmert het vrije verkeer binnen de interne markt. Vooral verschillende nationale regels en benaderingen in verband met de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, onvoldoende samenwerking tussen nationale regulerende instanties of organen en de ondoorzichtige en oneerlijke toewijzing van publieke en particuliere economische middelen maken het werk en de grensoverschrijdende uitbreiding van spelers op de mediamarkt moeilijk en leiden tot een ongelijk speelveld binnen de Unie. Een andere uitdaging voor de integriteit van de interne markt voor mediadiensten wordt gevormd door aanbieders die zich systematisch bezighouden met desinformatie, waaronder informatiemanipulatie en inmenging, en de vrijheden van de interne markt misbruiken, onder meer door toedoen van aanbieders van mediadiensten die onder overheidscontrole staan en door bepaalde derde landen worden gefinancierd.
(5) Bovendien hebben sommige lidstaten, in reactie op uitdagingen voor de pluriformiteit van de media en mediavrijheid online, regelgevingsmaatregelen getroffen en gaan andere lidstaten dit waarschijnlijk doen, met het risico dat de verschillen tussen de nationale benaderingen en beperkingen voor het vrije verkeer op de interne markt nog groter worden.
(6) Ontvangers van mediadiensten in de Unie (natuurlijke personen die onderdanen van lidstaten zijn of rechten hebben die hun bij het Unierecht zijn toegekend, en in de Unie gevestigde rechtspersonen) moeten daadwerkelijk de vrijheid genieten om vrije en pluriforme mediadiensten te ontvangen op de interne markt. Met het stimuleren van grensoverschrijdende mediadiensten moet een minimaal beschermingsniveau voor de ontvangers van diensten op de interne markt worden gewaarborgd. Dat zou overeenstemmen met het recht om kennis te nemen en te geven van informatie op grond van artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”). Het is daarom noodzakelijk om bepaalde aspecten van nationale regels in verband met mediadiensten te harmoniseren. In het verslag over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa verzochten burgers de EU om de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van de media verder te bevorderen, voornamelijk door wetgeving in te voeren waarmee bedreigingen van de onafhankelijkheid van de media worden aangepakt door middel van EU-brede minimumnormen 46 .
(7) Voor de toepassing van deze verordening is de definitie van een mediadienst beperkt tot diensten als gedefinieerd door het Verdrag en heeft deze dus betrekking op alle vormen van economische activiteit. Door gebruikers gegenereerde inhoud die naar een onlineplatform wordt geüpload, moet van deze definitie worden uitgesloten, tenzij het gaat om een beroepsactiviteit die normaliter wordt verricht tegen vergoeding (zij het van financiële of andere aard). Ook correspondentie die louter privé is, zoals e-mails, en alle diensten die niet de levering van audiovisuele of audioprogramma’s of perspublicaties als hoofddoel hebben, dat wil zeggen waarbij de inhoud slechts bijkomstig is ten opzichte van de dienst en niet het hoofddoel ervan, zoals advertenties of informatie in verband met een product of een dienst die wordt geleverd door websites die geen mediadiensten aanbieden, moeten worden uitgesloten. De definitie van een mediadienst moet met name televisie- of radio-uitzendingen, audiovisuele mediadiensten op aanvraag, podcasts of perspublicaties omvatten. Bedrijfscommunicatie en de verspreiding van informatie- of promotiemateriaal voor publieke of particuliere entiteiten moeten worden uitgesloten van deze definitie.
(8) Op de gedigitaliseerde mediamarkt kunnen aanbieders van videoplatforms of zeer grote onlineplatforms onder de definitie van aanbieder van mediadiensten vallen. Dergelijke aanbieders spelen over het algemeen een belangrijke rol bij de organisatie van de inhoud, ook met geautomatiseerde middelen of algoritmen, maar oefenen geen redactionele verantwoordelijkheid uit over de inhoud waartoe zij toegang bieden. In een mediaomgeving die in toenemende mate convergent is, zijn sommige aanbieders van videoplatforms of zeer grote onlineplatforms echter redactioneel toezicht gaan uitoefenen op een of meer onderdelen van hun diensten. Een dergelijke entiteit kan daarom als aanbieder van een videoplatform of een zeer groot onlineplatform én als aanbieder van mediadiensten worden gekwalificeerd.
(9) De definitie van publieksmeting moet meetsystemen omvatten die zijn ontwikkeld overeenkomstig sectornormen binnen zelfregulerende organisaties, zoals de gezamenlijke industriecomités, en meetsystemen die buiten dergelijke zelfregulerende benaderingen zijn ontwikkeld. Deze laatste worden vaak gebruikt door bepaalde spelers op de onlinemarkt, die zelf metingen uitvoeren of hun eigen systemen voor publieksmeting op de markt aanbieden, die niet noodzakelijkerwijs voldoen aan de gezamenlijk overeengekomen sectornormen. Dergelijke systemen voor publieksmeting hebben een aanzienlijk effect op de reclame- en mediamarkten en moeten daarom onder deze verordening vallen.
(10) Overheidsreclame moet ruim worden opgevat als promotie- of zelfpromotieactiviteiten door, voor of namens een breed scala aan overheidsinstanties of -entiteiten, waaronder regeringen, regulerende instanties of organen, alsmede staatsbedrijven of andere door de staat gecontroleerde entiteiten in verschillende sectoren, op nationaal of regionaal niveau, of lokale overheden van territoriale entiteiten met meer dan 1 miljoen inwoners. Alarmberichten van overheidsinstanties die bijvoorbeeld nodig zijn bij natuur- of gezondheidsrampen, ongevallen of andere plotselinge incidenten die schade kunnen toebrengen aan personen, vallen echter niet onder de definitie van overheidsreclame.
(11) Om ervoor te zorgen dat de maatschappij de vruchten plukt van de interne mediamarkt, is het essentieel om niet alleen de grondrechten op grond van het Verdrag te waarborgen, maar ook de rechtszekerheid die de ontvangers van mediadiensten nodig hebben om van de overeenkomstige voordelen te kunnen profiteren. Dergelijke ontvangers moeten toegang hebben tot mediadiensten van hoge kwaliteit, die door journalisten en redacteuren op onafhankelijke wijze en in overeenstemming met de journalistieke normen zijn geproduceerd en derhalve betrouwbare informatie bieden, met inbegrip van inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit. Dit recht houdt voor een bepaalde aanbieder van mediadiensten geen overeenkomstige verplichting in om zich te houden aan normen die niet uitdrukkelijk in de wet zijn vastgesteld. Dergelijke hoogwaardige mediadiensten zijn ook een tegengif tegen desinformatie, zoals buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging.
(12) Deze verordening doet geen afbreuk aan de vrijheid van meningsuiting die het Handvest aan personen garandeert. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft opgemerkt dat de overheid in een gevoelige sector als de audiovisuele media, naast haar negatieve plicht van niet-inmenging ook een positieve verplichting heeft om een passend wetgevend en administratief kader op te zetten om daadwerkelijke pluriformiteit te waarborgen 47 .
(13) Vrij verkeer van betrouwbare informatie is essentieel voor een goed functionerende interne markt voor mediadiensten. Daarom mogen voor het aanbieden van mediadiensten geen beperkingen worden opgelegd die in strijd zijn met deze verordening of andere voorschriften van het Unierecht, zoals Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad 48 betreffende maatregelen ter bescherming van gebruikers tegen illegale en schadelijke inhoud. Beperkingen kunnen ook voortkomen uit maatregelen die nationale overheidsinstanties overeenkomstig het Unierecht toepassen.
(14) De bescherming van redactionele onafhankelijkheid is een voorwaarde voor het uitoefenen van de activiteit van aanbieders van mediadiensten en hun professionele integriteit. Redactionele onafhankelijkheid is bijzonder belangrijk voor aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, met het oog op de maatschappelijke functie ervan als publiek goed. Aanbieders van mediadiensten moeten hun economische activiteiten vrijelijk kunnen uitoefenen op de interne markt en op gelijke voet kunnen concurreren in een omgeving die steeds vaker online is en waarin de informatie over de grenzen heen gaat.
(15) De lidstaten hebben gekozen voor verschillende benaderingen van de bescherming van de redactionele onafhankelijkheid, die in de hele Unie in toenemende mate onder druk staat. In verschillende lidstaten is er met name sprake van toenemende inmenging in de redactionele beslissingen van aanbieders van mediadiensten. Deze inmenging kan direct of indirect zijn en wordt gepleegd door de staat of andere actoren, waaronder overheden, gekozen overheidsfunctionarissen, regeringsfunctionarissen en politici, bijvoorbeeld om politiek voordeel te verkrijgen. Aandeelhouders en andere particuliere partijen die een belang hebben in aanbieders van mediadiensten kunnen, met het oog op economisch of ander voordeel, handelen op manieren die het noodzakelijke evenwicht tussen hun eigen bedrijfsvrijheid en vrijheid van meningsuiting enerzijds en de redactionele vrijheid van meningsuiting en de informatierechten van de gebruikers anderzijds overschrijden. Bovendien hebben recente trends op het gebied van de verspreiding en consumptie van media, met name in de onlineomgeving, lidstaten ertoe aangezet wetgeving te overwegen die tot doel heeft om het aanbod van media-inhoud te reguleren. Ook de manieren waarop aanbieders van mediadiensten redactionele onafhankelijkheid waarborgen, lopen uiteen. Als gevolg van dergelijke inmenging en versnippering van regelgeving en benaderingen, worden de omstandigheden voor het uitoefenen van economische activiteiten voor aanbieders van mediadiensten en uiteindelijk de kwaliteit van mediadiensten die burgers en bedrijven ontvangen op de interne markt negatief beïnvloed. Het is daarom noodzakelijk om doeltreffende waarborgen in te bouwen die het uitoefenen van redactionele vrijheid in de Unie mogelijk maken, zodat aanbieders van mediadiensten hun inhoud onafhankelijk grensoverschrijdend kunnen produceren en verspreiden en ontvangers dergelijke inhoud kunnen ontvangen.
(16) Journalisten en redacteuren zijn de belangrijkste actoren bij de productie en levering van betrouwbare media-inhoud, met name door verslag te doen van nieuws of actualiteit. Daarom is het van essentieel belang dat het vermogen van journalisten om informatie te verzamelen en deze op feiten te controleren en te analyseren, met inbegrip van vertrouwelijke informatie, wordt beschermd. Met name aanbieders van mediadiensten en journalisten (inclusief degenen die niet in het kader van een traditionele arbeidsovereenkomst werken, zoals freelancers) moeten kunnen rekenen op een degelijke bescherming van journalistieke bronnen en communicatie, ook tegen de inzet van surveillancetechnologieën, aangezien bronnen zonder een dergelijke bescherming ervan kunnen worden weerhouden de media bij te staan bij het informeren van het publiek over aangelegenheden van algemeen belang. Als gevolg daarvan kunnen de vrijheid van journalisten om hun economische activiteit uit te oefenen en hun essentiële functie als “publieke waakhond” te vervullen worden ondermijnd, waardoor de toegang tot hoogwaardige mediadiensten negatief wordt beïnvloed. De bescherming van journalistieke bronnen draagt bij aan de bescherming van het grondrecht dat is verankerd in artikel 11 van het Handvest.
(17) De regelgeving voor de bescherming van journalistieke bronnen binnen de lidstaten loopt op dit moment sterk uiteen. Sommige lidstaten bieden een absolute bescherming tegen het dwingen van journalisten om in strafrechtelijke en administratieve procedures informatie vrij te geven die hun bron identificeert. Andere lidstaten bieden een vorm van gekwalificeerde bescherming die beperkt is tot gerechtelijke procedures op basis van bepaalde strafbare feiten, terwijl andere lidstaten bescherming bieden in de vorm van een algemeen beginsel. Dit leidt tot versnippering op de interne mediamarkt. Daardoor is de kans reëel dat journalisten, die in toenemende mate werken aan landsgrensoverschrijdende projecten en hun diensten aanbieden aan een internationaal publiek, en bijgevolg aan aanbieders van mediadiensten over grenzen heen, te maken krijgen met belemmeringen, rechtsonzekerheid en ongelijke mededingingsvoorwaarden. Daarom moet de bescherming van journalistieke bronnen en communicatie op Unieniveau worden geharmoniseerd en versterkt.
(18) Publieke media die zijn opgericht door de lidstaten spelen een belangrijke rol op de interne mediamarkt door als onderdeel van hun taak te waarborgen dat burgers en bedrijven toegang hebben tot hoogwaardige informatie en onpartijdige berichtgeving. De publieke media kunnen evenwel extra blootgesteld zijn aan het risico van inmenging, gezien hun institutionele nabijheid tot de staat en de overheidsmiddelen die zij ontvangen. Dit risico kan worden vergroot door ongelijke waarborgen in verband met onafhankelijk bestuur en evenwichtige berichtgeving door publieke media in de Unie. Deze situatie kan leiden tot bevooroordeelde of partijdige mediaberichtgeving, de concurrentie op de interne mediamarkt verstoren en de toegang tot onafhankelijke en onpartijdige mediadiensten negatief beïnvloeden. Voortbouwend op de internationale normen die de Raad van Europa hiervoor heeft ontwikkeld, is het dus noodzakelijk om juridische waarborgen in te stellen voor de onafhankelijke werking van publieke media in de Unie. Ook moet worden gewaarborgd dat aanbieders van publieke mediadiensten, zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de staatssteunregels van de Unie, voldoende en stabiele financiering krijgen om hun taken te vervullen en zo hun planning voorspelbaar te maken. Dergelijke financiering moet bij voorkeur op meerjarenbasis worden vastgesteld en toegewezen in overeenstemming met de openbaredienstverleningstaak van aanbieders van publieke mediadiensten om mogelijke ongepaste invloed door jaarlijkse begrotingsonderhandelingen te voorkomen. De in deze verordening neergelegde vereisten doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om te voorzien in de financiering van publieke media, zoals vastgelegd in protocol 29 betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
(19) Voor de ontvangers van mediadiensten is het van cruciaal belang dat zij met zekerheid weten wie de eigenaar is van de nieuwsmedia en wie erachter zit, zodat zij mogelijke belangenconflicten kunnen vaststellen en begrijpen, wat een eerste vereiste is om een goed geïnformeerde mening te vormen en bijgevolg actief deel te nemen aan een democratie. Deze transparantie is een doeltreffend instrument om de risico’s op inmenging in redactionele onafhankelijkheid te beperken. Het is daarom noodzakelijk om gemeenschappelijke informatievereisten voor alle relevante aanbieders van mediadiensten in de Unie in te voeren, waaronder evenredige vereisten om informatie over eigendom openbaar te maken. In dit kader mag geen afbreuk worden gedaan aan de maatregelen die de lidstaten hebben genomen op grond van artikel 30, lid 9, van Richtlijn (EU) 2015/849 49 . De desbetreffende aanbieders moeten de gevraagde informatie op hun website of op een ander eenvoudig en rechtstreeks toegankelijk medium openbaar maken.
(20) Media-integriteit vereist ook een proactieve aanpak om redactionele onafhankelijkheid van nieuwsmediabedrijven te bevorderen, met name via interne waarborgen. Zodra de eigenaren en redacteuren van de aanbieders van mediadiensten overeenstemming hebben bereikt over de algemene redactionele lijn, moeten zij evenredige maatregelen treffen om de vrijheid van de redacteuren te waarborgen om in het kader van hun beroepsactiviteit individuele beslissingen te nemen. De doelstelling om redacteuren te beschermen tegen ongeoorloofde inmenging in hun beslissingen over specifieke inhoud als onderdeel van hun dagelijks werk draagt bij aan het waarborgen van een gelijk speelveld op de interne markt voor mediadiensten en de kwaliteit van die diensten. Die doelstelling is bovendien in overeenstemming met het grondrecht om kennis te nemen en te geven van informatie op grond van artikel 11 van het Handvest. Gezien deze overwegingen moeten aanbieders van mediadiensten bovendien zorgen voor transparantie inzake daadwerkelijke of mogelijke belangenconflicten tegenover de ontvangers van hun diensten.
(21) Om de regeldruk te verlichten, moeten micro-ondernemingen in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 50 worden vrijgesteld van de eisen aangaande informatie en interne waarborgen met het oog op het garanderen van de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen. Bovendien moet het aanbieders van mediadiensten vrij staan de interne waarborgen op hun behoeften af te stemmen, met name als zij kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van datzelfde artikel zijn. De aanbeveling bij deze verordening 51 biedt een catalogus van vrijwillige interne waarborgen die mediabedrijven in dit verband kunnen nemen. Deze verordening mag niet aldus worden uitgelegd dat zij de eigenaren van particuliere aanbieders van mediadiensten het recht ontneemt strategische of algemene doelstellingen vast te stellen en de groei en de financiële levensvatbaarheid van hun ondernemingen te bevorderen. In dit opzicht wordt met deze verordening erkend dat het doel om redactionele onafhankelijkheid te bevorderen in overeenstemming moet worden gebracht met de legitieme rechten en belangen van eigenaren van particuliere media.
(22) Onafhankelijke nationale regulerende instanties of organen zijn essentieel voor de juiste toepassing van de mediawetgeving binnen de Unie. Nationale regulerende instanties of organen als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU zijn het best in staat om de juiste toepassing van de voorschriften voor samenwerking op regelgevingsgebied en een goed functionerende markt voor mediadiensten te waarborgen, zoals beoogd in hoofdstuk III van deze verordening. Teneinde een consistente toepassing van deze verordening en andere mediawetgeving van de Unie te waarborgen, dient op het niveau van de Unie een onafhankelijk adviesorgaan te worden opgericht dat deze autoriteiten of organen bijeenbrengt en hun activiteiten coördineert. De Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA), die is opgericht bij Richtlijn 2010/13/EU, is essentieel gebleken voor de bevordering van de consistente uitvoering van die richtlijn. De Europese Raad voor mediadiensten (“de raad”) moet daarom voortbouwen op ERGA en deze vervangen. Hiervoor is een gerichte aanpassing van Richtlijn 2010/13/EU nodig, waarbij artikel 30 ter, op basis waarvan ERGA is opgericht, wordt geschrapt en waarbij verwijzingen naar ERGA en haar taken als gevolg daarvan worden vervangen. De wijziging van Richtlijn 2010/13/EU door deze verordening is in dit geval gerechtvaardigd, omdat de wijziging beperkt blijft tot een bepaling die de lidstaten niet hoeven om te zetten en gericht is aan de instellingen van de Unie.
(23) De raad moet bestaan uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU bedoelde nationale regulerende instanties of organen, die door die instanties of organen worden aangewezen. In gevallen waarin lidstaten meerdere relevante regulerende instanties of organen hebben, ook op regionaal niveau, moet via passende procedures een gezamenlijke vertegenwoordiger worden gekozen en moet het stemrecht beperkt blijven tot één vertegenwoordiger per lidstaat. Dit mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de andere nationale regulerende instanties of organen om in voorkomend geval deel te nemen aan de vergaderingen van de raad. Bovendien moet de raad de mogelijkheid hebben om, in overeenstemming met de Commissie, deskundigen en waarnemers uit te nodigen voor zijn vergaderingen, met name regulerende instanties of organen uit kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten, EER-landen of ad-hocgedelegeerden van andere bevoegde nationale autoriteiten. Met het oog op de gevoeligheid van de mediasector en in navolging van de wijze waarop ERGA beslissingen neemt volgens haar reglement van orde, moet de raad zijn beslissingen op basis van een tweederdemeerderheid van de stemmen nemen.
(24) Onverminderd de door de Verdragen aan de Commissie verleende bevoegdheden, is het essentieel dat de Commissie en de raad nauw samenwerken. De raad moet de Commissie met name actief ondersteunen bij haar taken om te zorgen voor de consistente toepassing van deze verordening en van de nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU. Daartoe moet de raad de Commissie met name adviseren en bijstaan met betrekking tot regelgevende, technische of praktische aspecten die relevant zijn voor het Unierecht, samenwerking en doeltreffende uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken bevorderen en in overeenstemming met of op verzoek van de Commissie adviezen opstellen in de gevallen als bedoeld in deze verordening. Om zijn taken doeltreffend te vervullen, moet de raad kunnen vertrouwen op de deskundigheid en personele middelen van een door de Commissie beschikbaar gesteld secretariaat. Het secretariaat van de Commissie moet de raad administratieve en organisatorische steun bieden en helpen bij de uitvoering van zijn taken.
(25) Samenwerking op regelgevingsgebied tussen onafhankelijke regulerende instanties of organen voor de media is essentieel om de interne markt voor mediadiensten goed te laten functioneren. Richtlijn 2010/13/EU bevat echter geen gestructureerd samenwerkingskader voor nationale regulerende instanties of organen. Sinds de herziening van het EU-kader voor audiovisuele mediadiensten door Richtlijn 2018/1808/EU van het Europees Parlement en de Raad 52 , waarmee het toepassingsgebied is uitgebreid tot videoplatforms, is er steeds meer behoefte aan nauwe samenwerking tussen nationale regulerende instanties of organen, met name voor het oplossen van landsgrensoverschrijdende gevallen. Deze behoefte wordt ook gerechtvaardigd in het licht van de nieuwe uitdagingen in de mediaomgeving van de EU die met deze verordening moeten worden aangepakt, onder meer door nationale regulerende instanties of organen nieuwe taken toe te kennen.
(26) Om een effectieve handhaving van de mediawetgeving van de Unie te waarborgen, de mogelijke omzeiling van de toepasselijke mediavoorschriften door malafide aanbieders van mediadiensten te voorkomen en het opwerpen van extra belemmeringen op de interne markt voor mediadiensten te vermijden, is het essentieel om in een duidelijk, juridisch bindend kader te voorzien voor een effectieve en efficiënte samenwerking tussen de nationale regulerende instanties en organen.
(27) Gezien de pan-Europese aard van videoplatforms, moeten nationale regulerende instanties of organen beschikken over een speciaal instrument om kijkers van videoplatformdiensten te beschermen tegen bepaalde illegale en schadelijke inhoud, inclusief commerciële communicatie. Er is met name een mechanisme nodig waarmee relevante nationale regulerende instanties of organen hun collega’s kunnen verzoeken noodzakelijke en evenredige maatregelen te treffen om te waarborgen dat de verplichtingen in het kader van dit artikel worden gehandhaafd door aanbieders van videoplatforms. Indien het gebruik van een dergelijk mechanisme niet leidt tot een minnelijke schikking, kan het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij vanuit een andere lidstaat alleen worden beperkt indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad 53 en volgens de daarin vastgestelde procedure.
(28) Het is essentieel om een consistente regelgevingspraktijk met betrekking tot deze verordening en Richtlijn 2010/13/EU te waarborgen. Daartoe, en om bij te dragen aan de geharmoniseerde uitvoering van de mediawetgeving van de EU, kan de Commissie indien nodig richtsnoeren uitvaardigen met betrekking tot kwesties die door zowel deze verordening als Richtlijn 2010/13/EU worden bestreken. Indien de Commissie besluit richtsnoeren uit te vaardigen, moet zij met name rekening houden met regelgevingskwesties die van invloed zijn op een aanzienlijk aantal lidstaten of die een grensoverschrijdend element bevatten. Dit geldt met name voor nationale maatregelen die worden getroffen op grond van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU aangaande de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang. Gezien de overvloed aan informatie en het toenemende gebruik van digitale middelen voor toegang tot media, is het van belang om te waarborgen dat er aandacht is voor inhoud van algemeen belang, met het oog op het bereiken van een gelijk speelveld op de interne markt en de naleving van het grondrecht om inlichtingen te ontvangen op grond van artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Gezien de mogelijke gevolgen van de krachtens artikel 7 bis genomen nationale maatregelen voor de werking van de interne mediamarkt, zouden richtsnoeren van de Commissie belangrijk zijn met het oog op de rechtszekerheid op dit gebied. Het zou ook nuttig zijn om richtsnoeren te verstrekken voor nationale maatregelen die op grond van artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/13/EU worden getroffen met het oog op het waarborgen van de publieke beschikbaarheid van toegankelijke, juiste en actuele informatie inzake media-eigendom. De Commissie moet bij het opstellen van haar richtsnoeren worden bijgestaan door de raad. De raad moet met name zijn deskundigheid op regelgevend, technisch en praktisch gebied met de Commissie delen ten aanzien van de gebieden en onderwerpen die onder de respectieve richtsnoeren vallen.
(29) Teneinde bij het aanbieden van diverse audiovisuele mediadiensten een gelijk speelveld te garanderen in het licht van de technologische ontwikkelingen op de interne markt, is het noodzakelijk gemeenschappelijke technische voorschriften vast te stellen voor apparaten die de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten controleren of beheren of die digitale signalen overbrengen waarmee de audiovisuele inhoud van de bron naar de bestemming wordt gebracht. In dit verband is het van belang te voorkomen dat uiteenlopende technische normen leiden tot belemmeringen en extra kosten voor de sector en de consumenten, en tegelijkertijd oplossingen aan te moedigen om bestaande verplichtingen inzake audiovisuele mediadiensten uit te voeren.
(30) Regulerende instanties of organen als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU beschikken over specifieke praktische deskundigheid waardoor zij de belangen van de aanbieders en ontvangers van mediadiensten doeltreffend in evenwicht kunnen houden en tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting kunnen waarborgen. Dit is met name essentieel voor het beschermen van de interne markt tegen activiteiten van aanbieders van mediadiensten die buiten de Unie gevestigd zijn en zich richten op een publiek in de Unie, wat onder meer met het oog op de controle die door derde landen over hen kan worden uitgeoefend een bedreiging kan zijn voor de openbare veiligheid en defensie of een risico hierop met zich meebrengt. In dit opzicht moet de coördinatie tussen nationale regulerende instanties of organen om samen het hoofd te bieden aan mogelijke bedreigingen voor de openbare veiligheid en defensie afkomstig van dergelijke mediadiensten worden versterkt en een rechtskader krijgen voor het waarborgen van de doeltreffendheid en mogelijke coördinatie van de nationale maatregelen die overeenkomstig de mediawetgeving van de Unie zijn getroffen. Om te voorkomen dat mediadiensten die in bepaalde lidstaten op grond van artikel 3, leden 3 en 5, van Richtlijn 2010/13/EU zijn opgeschort, in die lidstaten via de satelliet of op andere wijze worden aangeboden, moet er ook een mechanisme van versnelde wederzijdse samenwerking en bijstand beschikbaar zijn om de nuttige werking van de desbetreffende nationale maatregelen te garanderen, met inachtneming van het Unierecht. Voorts is het noodzakelijk de nationale maatregelen te coördineren die kunnen worden getroffen tegen bedreigingen van de openbare veiligheid en defensie door buiten de Unie gevestigde mediadiensten die zich richten op een publiek in de Unie, met inbegrip van de mogelijkheid voor de raad om, in overeenstemming met de Commissie, zo nodig adviezen over dergelijke maatregelen uit te brengen. Hiertoe moeten risico’s voor de openbare veiligheid en defensie op nationaal en Europees niveau worden beoordeeld met aandacht voor alle relevante feitelijke en juridische elementen. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Unie op grond van artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
(31) Zeer grote onlineplatforms fungeren voor veel gebruikers als toegangspoort tot mediadiensten. Aanbieders van mediadiensten die redactionele verantwoordelijkheid over hun eigen inhoud uitoefenen, spelen een belangrijke rol bij het verspreiden van informatie en bij het uitoefenen van de vrijheid van informatie online. Bij het uitoefenen van deze redactionele verantwoordelijkheid wordt van hen verwacht dat zij zorgvuldig handelen en informatie verstrekken die betrouwbaar is en de grondrechten eerbiedigt, overeenkomstig de voorschriften inzake (zelf)regulering waaraan zij in de lidstaten onderworpen zijn. Derhalve moeten aanbieders van zeer grote onlineplatforms, ook met het oog op de vrijheid van informatie van gebruikers, indien zij van mening zijn dat de inhoud die door dergelijke aanbieders van mediadiensten wordt aangeboden onverenigbaar is met hun algemene voorwaarden, zonder dat deze bijdraagt tot een systemisch risico als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten], de vrijheid en pluriformiteit van de media naar behoren in acht nemen in overeenstemming met Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten] en moeten zij de aanbieders van mediadiensten als hun zakelijke gebruikers zo spoedig mogelijk de benodigde verklaringen geven in het kader van de motivering op grond van Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad 54 . Om de gevolgen van een beperking van die inhoud voor de vrijheid van informatie van gebruikers tot een minimum te beperken, moeten zeer grote onlineplatforms ernaar streven de motivering in te dienen voordat de beperking van kracht wordt, onverminderd hun verplichtingen op grond van Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten]. Deze verordening mag een aanbieder van zeer grote onlineplatforms niet beletten snelle maatregelen te treffen tegen illegale inhoud die via zijn diensten wordt verspreid of om systemische risico’s als gevolg van de verspreiding van bepaalde inhoud via zijn dienst te beperken, in overeenstemming met het Unierecht, met name krachtens Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten].
(32) Met het oog op de verwachte positieve gevolgen voor het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van meningsuiting is het bovendien gerechtvaardigd dat de klachten van aanbieders van mediadiensten die zich aan bepaalde normen inzake (zelf)regulering houden tegen beslissingen van aanbieders van zeer grote onlineplatforms met voorrang en zonder onnodige vertraging worden behandeld.
(33) Daartoe moeten aanbieders van zeer grote onlineplatforms in hun online-interface voorzien in een functie waarmee aanbieders van mediadiensten kunnen verklaren dat zij aan bepaalde vereisten voldoen, en tegelijkertijd de mogelijkheid behouden om een dergelijke eigen verklaring niet te aanvaarden wanneer zij van mening zijn dat niet aan deze voorwaarden is voldaan. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms kunnen zich baseren op informatie betreffende de naleving van deze vereisten, zoals de machineleesbare norm van het Journalism Trust Initiative of andere relevante gedragscodes. Richtsnoeren van de Commissie kunnen nuttig zijn om een doeltreffende uitvoering van deze functionaliteit te vergemakkelijken, onder meer over de wijze waarop relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld bij de evaluatie van de verklaringen worden betrokken en in voorkomend geval over de raadpleging van de regulerende instantie van het land van vestiging, en om eventueel misbruik van de functionaliteit aan te pakken.
(34) In deze verordening wordt het belang van zelfreguleringsmechanismen in het kader van het aanbieden van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms erkend. Deze vertegenwoordigen een soort vrijwillige initiatieven, bijvoorbeeld in de vorm van gedragscodes, die aanbieders van mediadiensten of hun vertegenwoordigers in staat stellen om onderling en voor henzelf gemeenschappelijke richtsnoeren vast te stellen, onder meer op het gebied van ethische normen, de correctie van fouten of klachtenafhandeling. Robuuste, inclusieve en alom erkende zelfregulering in de media is een doeltreffende garantie voor de kwaliteit en professionaliteit van mediadiensten en is essentieel voor het waarborgen van redactionele integriteit.
(35) Aanbieders van zeer grote onlineplatforms moeten in gesprek gaan met aanbieders van mediadiensten die normen op het gebied van geloofwaardigheid en transparantie in acht nemen en die van mening zijn dat door aanbieders van zeer grote onlineplatforms vaak zonder voldoende grond beperkingen op hun inhoud worden opgelegd, teneinde een minnelijke schikking te vinden om een eind te maken aan ongerechtvaardigde beperkingen en deze in de toekomst te vermijden. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms moeten dergelijke gesprekken te goeder trouw aangaan, met bijzondere aandacht voor het waarborgen van de mediavrijheid en de vrijheid van informatie.
(36) De raad moet, voortbouwend op de nuttige rol die de ERGA heeft gespeeld bij het toezicht op de naleving door de ondertekenaars van de EU-gedragscode inzake desinformatie, ten minste eenmaal per jaar een gestructureerde dialoog organiseren tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om de toegang tot een gevarieerd aanbod van onafhankelijke media op zeer grote onlineplatforms te bevorderen, ervaringen en beste praktijken in verband met de toepassing van de desbetreffende bepalingen van deze verordening te bespreken en toe te zien op de naleving van zelfregulerende initiatieven die erop gericht zijn de samenleving te beschermen tegen schadelijke inhoud, met inbegrip van initiatieven om desinformatie tegen te gaan. De Commissie kan in voorkomend geval de verslagen over de resultaten van dergelijke gestructureerde dialogen bestuderen bij de beoordeling van systemische en opkomende problemen in de Unie in het kader van Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten] en kan de raad vragen haar daarbij te ondersteunen.
(37) Ontvangers van audiovisuele mediadiensten moeten de audiovisuele inhoud die zij willen bekijken daadwerkelijk kunnen kiezen op basis van hun voorkeuren. Hun vrijheid op dit gebied kan echter worden beperkt door commerciële praktijken in de mediasector, namelijk overeenkomsten voor de prioritering van inhoud tussen fabrikanten van apparatuur of aanbieders van gebruikersinterfaces die de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten, zoals verbonden televisies, controleren of beheren, en aanbieders van mediadiensten. De prioritering kan bijvoorbeeld worden toegepast op het startscherm van een apparaat, via snelkoppelingen in hardware of software, toepassingen en zoekgebieden, die gevolgen hebben voor het kijkgedrag van de ontvangers, die ten onrechte kunnen worden gestimuleerd om een bepaald audiovisueel media-aanbod te verkiezen boven andere. Ontvangers van diensten moeten over de mogelijkheid beschikken om op eenvoudige en gebruiksvriendelijke wijze de standaardinstellingen te wijzigen van een apparaat of gebruikersinterface waarmee de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten wordt gecontroleerd en beheerd, zonder afbreuk te doen aan maatregelen ter waarborging van de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang ter uitvoering van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EG, die zijn getroffen in het belang van rechtmatige overwegingen van openbaar beleid.
(38) Verschillende wetgevende, regulerende of bestuursrechtelijke maatregelen kunnen het functioneren van aanbieders van mediadiensten op de interne markt negatief beïnvloeden. Voorbeelden hiervan zijn regels om de eigendom van mediabedrijven door andere bedrijven in de mediasector of in niet-mediagerelateerde sectoren te beperken; het betreft ook besluiten inzake vergunningen, goedkeuringen of voorafgaande kennisgeving voor aanbieders van mediadiensten. Om de mogelijke negatieve gevolgen ervan voor de werking van de interne markt voor mediadiensten te beperken en de rechtszekerheid te vergroten, is het van belang dat dergelijke maatregelen voldoen aan de beginselen van objectieve rechtvaardiging, transparantie, niet-discriminatie en evenredigheid.
(39) Het is ook essentieel dat de raad de bevoegdheid heeft om op verzoek van de Commissie advies uit te brengen wanneer nationale maatregelen de werking van de interne markt voor mediadiensten mogelijk zullen beïnvloeden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een nationale bestuursrechtelijke maatregel is gericht aan een aanbieder van mediadiensten die zijn diensten aanbiedt in meer dan een lidstaat of wanneer de desbetreffende aanbieder van mediadiensten aanzienlijke invloed heeft op de vorming van de publieke opinie in die lidstaat.
(40) Media spelen een doorslaggevende rol bij de vorming van de publieke opinie en helpen burgers deel te nemen aan democratische processen. Daarom moeten lidstaten in rechtssystemen voor regels en procedures zorgen die garant staan voor een beoordeling van concentraties op de mediamarkt die een wezenlijke invloed zouden kunnen hebben op de pluriformiteit van de media of redactionele onafhankelijkheid. Dergelijke regels en procedures kunnen gevolgen hebben voor de vrijheid om mediadiensten aan te bieden op de interne markt en moeten een goed kader hebben en transparant, objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn. Concentraties op de mediamarkt waarvoor dergelijke regels gelden, moeten worden opgevat als concentraties die ertoe zouden kunnen leiden dat één entiteit mediadiensten controleert of hier aanzienlijke belangen in heeft die aanzienlijke invloed hebben op de vorming van de publieke opinie op een bepaalde mediamarkt, binnen een subsector van de media of in verschillende mediasectoren in een of meer lidstaten. Een belangrijk criterium dat in aanmerking moet worden genomen is de afname van tegengestelde standpunten binnen die markt als gevolg van de concentratie.
(41) Nationale regulerende instanties of organen, die specifieke expertise hebben op het gebied van de pluriformiteit van de media, moeten betrokken worden bij de beoordeling van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid wanneer zij zelf niet de aangewezen instanties of organen zijn. Om rechtszekerheid te bevorderen en ervoor te zorgen dat de regels en procedures daadwerkelijk gericht zijn op het beschermen van de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, is het van cruciaal belang dat objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria voor het aanmelden en beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid vooraf worden vastgelegd.
(42) Wanneer een concentratie op de mediamarkt binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad 55 valt, moet de toepassing van deze verordening of van eventuele door lidstaten op basis van deze verordening vastgestelde regels en procedures geen afbreuk doen aan de toepassing van artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004. Door de aangewezen of betrokken nationale regulerende instanties of organen genomen maatregelen naar aanleiding van hun beoordeling van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid moeten derhalve gericht zijn op het beschermen van de gewettigde belangen in de zin van artikel 21, lid 4, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 139/2004, en verenigbaar zijn met de algemene beginselen en overige bepalingen van het Unierecht.
(43) De raad moet gemachtigd zijn om advies uit te brengen over ontwerpbesluiten of -adviezen door de aangewezen of betrokken nationale regulerende instanties, indien de aan te melden concentraties gevolgen kunnen hebben voor de werking van de interne mediamarkt. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer bij dergelijke concentraties ten minste één in een andere lidstaat gevestigde of in meer dan één lidstaat actieve onderneming betrokken is of wanneer dergelijke concentraties ertoe leiden dat aanbieders van mediadiensten een aanzienlijke invloed hebben op de vorming van de publieke opinie in een bepaalde mediamarkt. Wanneer de concentratie door de betreffende nationale regulerende instanties of organen niet is beoordeeld op de gevolgen ervan voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, of wanneer de nationale regulerende instanties of organen de raad niet hebben geraadpleegd over een bepaalde concentratie op de mediamarkt, maar die concentratie op de mediamarkt de werking van de interne markt voor mediadiensten mogelijk nadelig zal beïnvloeden, moet de raad bovendien een advies kunnen verstrekken op verzoek van de Commissie. In elk geval behoudt de Commissie de mogelijkheid om haar eigen adviezen uit te brengen naar aanleiding van de door de raad opgestelde adviezen.
(44) Teneinde pluriforme mediamarkten te waarborgen, moeten de nationale regulerende instanties of organen en de raad een aantal criteria in acht nemen. Met name moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor de pluriformiteit van de media, waaronder in het bijzonder het effect op de vorming van de publieke opinie, rekening houdend met de online-omgeving. Tegelijkertijd moet worden nagegaan of andere mediakanalen, die verschillende en alternatieve inhoud aanbieden, nog altijd naast elkaar zouden bestaan op de bewuste markt(en) na de betreffende concentratie op de mediamarkt. Bij de beoordeling van de waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid moet worden gekeken naar mogelijke risico’s van ongeoorloofde inmenging door de toekomstige eigenaar, beheer- of governancestructuur in de individuele redactionele beslissingen van de verworven of samengevoegde entiteit. Ook moet rekening worden gehouden met de bestaande of beoogde interne waarborgen die tot doel hebben de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen binnen de betrokken media-ondernemingen te behouden. Bij het beoordelen van de potentiële gevolgen moet ook worden gekeken naar de invloed van de betreffende concentratie op de economische duurzaamheid van de entiteit of entiteiten waarop de concentratie betrekking heeft, en of ze zonder de concentratie economisch duurzaam zouden zijn, in zoverre dat ze op middellange termijn in staat zouden zijn financieel levensvatbare, naar behoren uitgeruste en technologisch aangepaste mediadiensten van kwaliteit aan te bieden en verder te ontwikkelen op de markt.
(45) Publieksmeting heeft een rechtstreekse invloed op de toewijzing en de prijzen van reclame, die een belangrijke bron van inkomsten vormt voor de mediasector. Het is een essentieel instrument om de prestaties van media-inhoud te beoordelen en inzicht te krijgen in de voorkeuren van het publiek met het oog op de planning van de toekomstige productie van inhoud. Dienovereenkomstig moeten de spelers op de mediamarkt, met name aanbieders van mediadiensten en adverteerders, kunnen vertrouwen op objectieve publieksgegevens die afkomstig zijn van transparante, onbevooroordeelde en controleerbare oplossingen voor publieksmeting. Sommige nieuwe spelers in het media-ecosysteem bieden echter hun eigen metingsdiensten aan zonder informatie over hun methoden beschikbaar te maken. Dit zou kunnen leiden tot asymmetrische informatie onder de spelers op de mediamarkt en tot potentiële marktverstoringen, hetgeen ten koste gaat van de gelijkheid van kansen voor aanbieders van mediadiensten op de markt.
(46) Om de controleerbaarheid en betrouwbaarheid van de methoden voor publieksmeting, met name online, te vergroten, moeten transparantieverplichtingen worden vastgesteld voor aanbieders van systemen voor publieksmeting die niet werken volgens de binnen de betrokken zelfregulerende organen overeengekomen sectorale benchmarks. Op grond van deze verplichtingen moeten dergelijke actoren, op verzoek en voor zover mogelijk, adverteerders en aanbieders van mediadiensten of partijen die namens hen optreden, informatie verstrekken waarin de voor de publieksmeting gebruikte methoden worden beschreven. Dergelijke informatie zou kunnen bestaan uit elementen zoals de omvang van de genomen steekproef, de definitie van de gemeten indicatoren, de metriek, de meetmethoden en de foutenmarge, alsmede de meetperiode. De op grond van deze verordening opgelegde verplichtingen doen geen afbreuk aan de verplichtingen die gelden voor aanbieders van diensten voor publieksmeting krachtens Verordening 2019/1150 of Verordening (EU) 2022/XX [Wet digitale markten], met inbegrip van de verplichtingen betreffende rangschikking of voorkeursbehandeling voor eigen producten of diensten.
(47) Gedragscodes die zijn opgesteld door de aanbieders van systemen voor publieksmeting of door organisaties of verenigingen die hen vertegenwoordigen, kunnen bijdragen tot de doeltreffende toepassing van deze verordening en moeten derhalve worden aangemoedigd. Er is al gebruikgemaakt van zelfregulering voor de bevordering van kwaliteitsnormen op het gebied van publieksmeting. De verdere ontwikkeling ervan zou kunnen worden gezien als een doeltreffend instrument voor de sector om overeenstemming te bereiken over de praktische oplossingen die nodig zijn om opdat de systemen voor publieksmeting en de bijbehorende methodologieën voldoen aan de beginselen van transparantie, onpartijdigheid, inclusiviteit, evenredigheid, niet-discriminatie en controleerbaarheid. Bij het opstellen van dergelijke gedragscodes, in overleg met alle relevante belanghebbenden en met name aanbieders van mediadiensten, zou in het bijzonder rekening kunnen worden gehouden met de toenemende digitalisering van de mediasector en de doelstelling om een gelijk speelveld tot stand te brengen voor de spelers op de mediamarkt.
(48) Overheidsreclame is voor talloze aanbieders van mediadiensten een belangrijke bron van inkomsten die bijdraagt aan hun economische duurzaamheid. Toegang tot overheidsreclame moet op niet-discriminerende wijze worden verleend aan aanbieders van mediadiensten uit elke lidstaat die een deel van of alle relevante burgers naar behoren kunnen bereiken, teneinde gelijke kansen op de interne markt te waarborgen. Overheidsreclame kan aanbieders van mediadiensten bovendien kwetsbaar maken voor ongeoorloofde staatsinvloed die ten koste gaat van de vrijheid van dienstverlening en de grondrechten. Ondoorzichtige en bevooroordeelde toewijzing van overheidsreclame is dan ook een krachtig middel om invloed uit te oefenen of aanbieders van mediadiensten aan zich te binden. De verspreiding en transparantie van overheidsreclame wordt in sommige opzichten gereguleerd via een versnipperd kader van mediaspecifieke maatregelen en algemene wetgeving inzake overheidsopdrachten, dat echter niet alle uitgaven voor overheidsreclame bestrijkt en bovendien niet voldoende bescherming biedt tegen preferentiële of bevoordeelde verspreiding. Met name Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad 56 is niet van toepassing op openbaredienstcontracten voor de aankoop, ontwikkeling, productie of coproductie van programmamateriaal dat bestemd is voor audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten. Mediaspecifieke regels inzake overheidsreclame, voor zover die bestaan, verschillen aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat.
(49) Om concurrentieverstoring tussen aanbieders van mediadiensten te voorkomen en het risico van verkapte subsidiëring en ongeoorloofde politieke invloed op de media te vermijden, is het zaak gemeenschappelijke regels op te stellen ten aanzien van transparantie, objectiviteit, evenredigheid en niet-discriminatie bij de toewijzing aan aanbieders van mediadiensten van overheidsreclame en van overheidsmiddelen met het doel om andere goederen of diensten dan overheidsreclame bij hen in te kopen, waaronder de eis om informatie bekend te maken over de begunstigden van uitgaven voor overheidsreclame en de uitgegeven bedragen. Het is van belang dat lidstaten de vereiste informatie met betrekking tot overheidsreclame openbaar maken in een elektronisch formaat dat eenvoudig te bekijken, te openen en te downloaden is, met inachtneming van de Unie- en nationale regels inzake commerciële vertrouwelijkheid. Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van de staatssteunregels, die per geval worden toegepast.
(50) Risico’s voor de werking en veerkracht van de interne mediamarkt moeten regelmatig worden gemonitord in het kader van de inspanningen om de werking van de interne markt voor mediadiensten te verbeteren. Een dergelijke monitoring moet gedetailleerde gegevens en kwalitatieve beoordelingen over de veerkracht van de interne markt voor mediadiensten opleveren, onder meer met betrekking tot de mate van concentratie van de markt op nationaal en regionaal niveau en risico’s van manipulatie van informatie en inmenging vanuit het buitenland. De monitoring moet onafhankelijk worden uitgevoerd, op basis van een solide lijst van door de Commissie ontwikkelde en periodiek bijgewerkte kernprestatie-indicatoren, in overleg met de raad. Gezien het snel veranderende karakter van risico’s en technologische ontwikkelingen op de interne mediamarkt, moet de monitoring toekomstgerichte oefeningen omvatten, zoals stresstests om de verwachte veerkracht van de interne mediamarkt te beoordelen, om kwetsbaarheden met betrekking tot de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid te signaleren en om inspanningen ter verbetering van de governance, de gegevenskwaliteit en het risicobeheer kracht bij te zetten. Met name moet de monitoring betrekking hebben op de mate van landsgrensoverschrijdende activiteiten en investeringen, samenwerking en convergentie bij mediaregulering, belemmeringen voor het verrichten van mediadiensten, waaronder in een digitale omgeving, evenals transparantie en eerlijkheid bij de toewijzing van economische middelen op de interne mediamarkt. Ook moet worden gekeken naar bredere trends op de interne mediamarkt en nationale mediamarkten en naar nationale wetgeving die van invloed is op aanbieders van mediadiensten. Daarnaast moet de monitoring een overzicht bieden van maatregelen die zijn genomen door aanbieders van mediadiensten om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te waarborgen, waaronder de in de begeleidende aanbeveling voorgestelde maatregelen. Om de hoogste kwaliteit van dit toezicht te waarborgen, moet de raad, aangezien hij entiteiten met een gespecialiseerde expertise op het gebied van de mediamarkt verzamelt, hier naar behoren bij worden betrokken.
(51) Om de weg te effenen voor een juiste uitvoering van deze verordening, moeten de bepalingen ervan betreffende onafhankelijke media-autoriteiten, de raad en de vereiste wijzigingen van Richtlijn 2010/13/EU (artikelen 7 tot en met 12 en 27 van deze verordening) drie maanden na de inwerkingtreding van de wet van toepassing zijn, terwijl alle andere bepalingen van deze verordening zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zullen zijn. Dit is met name noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de raad tijdig operationeel is om een succesvolle uitvoering van deze verordening te waarborgen.
(52) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het garanderen van de goede werking van de interne markt voor mediadiensten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat zij niet in staat of niet gemotiveerd zijn om de noodzakelijke harmonisering en samenwerking alleen tot stand te brengen, maar wegens de in toenemende mate digitale en grensoverschrijdende productie, verspreiding en consumptie van media-inhoud en de unieke rol van mediadiensten beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie uiteengezette subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(53) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7, 8, 11, 16, 47, 50 en 52. Deze verordening dient dan ook met eerbiediging van die rechten en beginselen te worden uitgelegd en toegepast. Met name mag niets in deze verordening de vrijheid van informatie of persvrijheid in de weg staan, noch lidstaten ertoe aanzetten eisen te stellen aan de redactionele inhoud van perspublicaties.
(54) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 57 en heeft op XX XX 2022 een advies uitgebracht.