Overwegingen bij COM(2023)229 - Wijziging van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 met betrekking tot bepaalde aspecten van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)229 - Wijziging van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 met betrekking tot bepaalde aspecten van het ... |
---|---|
document | COM(2023)229 ![]() ![]() |
datum | 11 april 2024 |
(2) Het MREL-kader van de Unie is verder gewijzigd bij Verordening (EU) 2022/2036 van het Europees Parlement en de Raad 20 , waarbij specifieke aftrekregels zijn ingevoerd voor het geval van indirecte plaatsing van instrumenten die in aanmerking komen om aan het interne MREL te voldoen. Bij die verordening werd in Richtlijn 2014/59/EU het vereiste voor de Commissie ingevoerd om het effect te evalueren van de indirecte plaatsing van instrumenten die in aanmerking komen om aan het MREL te voldoen op het gelijke speelveld tussen de verschillende typen bankgroepsstructuren, ook wanneer in bankgroepen een werkmaatschappij aanwezig is tussen de als afwikkelingsentiteit aangemerkte holding en haar dochterondernemingen. De Commissie werd verzocht te beoordelen of entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, in staat moeten zijn om op geconsolideerde basis aan het MREL te voldoen. Voorts werd de Commissie verzocht de behandeling volgens de MREL-regels te evalueren van entiteiten waarvan het afwikkelingsplan bepaalt dat die entiteiten volgens een normale insolventieprocedure moeten worden geliquideerd (“liquidatie-entiteiten”). Tot slot werd de Commissie verzocht te evalueren of het passend is het bedrag van de in artikel 72 sexies, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 21 voorgeschreven aftrekkingen te beperken.
(3) Uit de evaluatie van de Commissie is gebleken dat het passend en evenredig met de doelstellingen van de interne MREL-regels zou zijn om afwikkelingsautoriteiten toe te staan het interne MREL op geconsolideerde basis te bepalen voor een reeks entiteiten die breder is dan het bereik dat voortvloeit uit de toepassing van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014, wanneer een dergelijk breder bereik instellingen en entiteiten beslaat die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, maar dochterondernemingen van af te wikkelen entiteiten, en zelf zeggenschap hebben over dochterondernemingen die onder het MREL vallen (“intermediaire entiteiten”). Dit zou met name het geval zijn voor bankgroepen waarbij een holding aan het hoofd staat. In dergelijke gevallen centraliseren de intermediaire entiteiten uiteraard intragroepblootstellingen en kanaliseren zij de voor het interne MREL in aanmerking komende middelen die door de afwikkelingsentiteit zijn voorgepositioneerd. Door die structuur zouden dergelijke intermediaire entiteiten onevenredig worden getroffen door de aftrekregels. De Commissie concludeerde ook dat het MREL-kader evenrediger zou zijn als de uitgiften van liquidatie-entiteiten zouden worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de blootstellingen die een intermediaire entiteit moet aftrekken op grond van het aftrekmechanisme voor de indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende middelen. Een liquidatie-entiteit hoeft in geval van faillissement niet door de afwikkelingsentiteit te worden ondersteund, waardoor de noodzaak wordt weggenomen om mechanismen voor verlies- en kapitaaloverdracht binnen afwikkelingsgroepen te waarborgen, hetgeen het doel was van de bij Verordening (EU) 2022/2036 ingevoerde aftrekregels. De resterende entiteiten van de afwikkelingsgroep zullen daarentegen in geval van moeilijkheden of een faillissement door de afwikkelingsentiteit moeten worden ondersteund. De benodigde MREL-middelen moeten derhalve op alle niveaus van de afwikkelingsgroep aanwezig zijn en hun beschikbaarheid voor verliesabsorptie en herkapitalisatie moet door middel van het aftrekmechanisme worden gewaarborgd. In de evaluatie van de Commissie werd derhalve geconcludeerd dat intermediaire entiteiten het volledige bedrag van hun bezit aan voor het interne MREL in aanmerking komende middelen die zijn uitgegeven door andere niet-liquidatie-entiteiten in dezelfde afwikkelingsgroep, moeten blijven aftrekken.
(4) Op grond van artikel 45 septies van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 12 octies van Verordening (EU) nr. 806/2014 moeten instellingen en entiteiten op individuele basis aan het interne MREL voldoen. Naleving op geconsolideerde basis is slechts in twee specifieke gevallen toegestaan: voor EU-moederondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn en dochterondernemingen zijn van entiteiten uit derde landen, en voor moederondernemingen van instellingen of entiteiten waaraan ontheffing voor het interne MREL is verleend. Overeenkomstig artikel 72 sexies, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is een intermediaire entiteit die op geconsolideerde basis aan haar MREL voldoet, niet verplicht het bezit van voor het interne MREL in aanmerking komende middelen van andere entiteiten die tot dezelfde afwikkelingsgroep behoren en in haar consolidatiekring zijn opgenomen, af te trekken, aangezien naleving van het interne MREL op geconsolideerde basis een soortgelijk effect heeft. Uit de door de Commissie uitgevoerde evaluatie is gebleken dat intermediaire entiteiten van bankgroepen waarbij een holding aan het hoofd staat ook op geconsolideerde basis aan het interne MREL zouden moeten kunnen voldoen. Voorts is uit de evaluatie gebleken dat, wanneer de intermediaire entiteit onderworpen is aan eigenvermogensvereisten of aan een gecombineerd buffervereiste op geconsolideerde basis, naleving van het interne MREL op individuele basis een risico kan opleveren dat de voor het interne MREL in aanmerking komende middelen die zijn voorgepositioneerd op het niveau van de intermediaire entiteit, niet volstaan om de naleving te herstellen van het toepasselijke geconsolideerde eigenvermogensvereiste na de afschrijving en omzetting van die voor het interne MREL in aanmerking komende middelen. Bovendien zou een belangrijke input voor de berekening van het MREL voor de betrokken instelling of entiteit ontbreken wanneer het aanvullend-eigenvermogensvereiste of het gecombineerde buffervereiste op een ander consolidatieniveau werd vastgesteld, hetgeen de berekening van het vereiste zou bemoeilijken. Evenzo wordt de uitoefening van de bevoegdheid van afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 16 bis van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 806/2014 om bepaalde uitkeringen boven het maximaal uitkeerbare bedrag voor het MREL met betrekking tot de individuele dochteronderneming te verbieden, bemoeilijkt wanneer de belangrijkste maatstaf, het gecombineerde buffervereiste, niet op dezelfde basis wordt vastgesteld als het interne MREL. Om die redenen moet de mogelijkheid om aan het interne MREL op geconsolideerde basis te voldoen ook beschikbaar zijn voor andere typen bankgroepsstructuren, wanneer de intermediaire entiteit onderworpen is aan eigenvermogensvereisten of aan een gecombineerd buffervereiste op geconsolideerde basis.
(5) Om ervoor te zorgen dat de mogelijkheid om op geconsolideerde basis aan het MREL te voldoen alleen beschikbaar is in de relevante gevallen die bij de evaluatie van de Commissie zijn vastgesteld en niet leidt tot een tekort aan voor het interne MREL in aanmerking komende middelen in de gehele afwikkelingsgroep, moet de bevoegdheid om het interne MREL op geconsolideerde basis voor intermediaire entiteiten te bepalen een discretionaire bevoegdheid van de afwikkelingsautoriteit zijn en aan bepaalde voorwaarden worden onderworpen. De intermediaire entiteit moet de enige directe dochteronderneming zijn, d.w.z. een instelling of een entiteit, van een afwikkelingsentiteit die een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding is, in dezelfde lidstaat is gevestigd en deel uitmaakt van dezelfde afwikkelingsgroep. Als alternatief moet de betrokken intermediaire entiteit voldoen aan het aanvullend-eigenvermogensvereiste of aan het gecombineerde buffervereiste op basis van haar geconsolideerde situatie. In beide gevallen echter mag de naleving van het interne MREL op geconsolideerde basis bij de beoordeling van de afwikkelingsautoriteit geen significante negatieve invloed hebben op de afwikkelbaarheid van de betrokken afwikkelingsgroep, noch op de toepassing door de afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva van de betrokken intermediaire entiteit of van andere entiteiten in haar afwikkelingsgroep af te schrijven of om te zetten.
(6) Overeenkomstig artikel 45 septies, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 12 octies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 kunnen intermediaire entiteiten aan het geconsolideerde interne MREL voldoen met behulp van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. Om volledig te kunnen voldoen aan de mogelijkheid om op geconsolideerde basis aan het MREL te voldoen, moet ervoor worden gezorgd dat de in aanmerking komende passiva van intermediaire entiteiten worden berekend op een wijze die vergelijkbaar is met de berekening van het eigen vermogen. De criteria voor het in aanmerking komen van passiva die kunnen worden gebruikt om aan het interne MREL op geconsolideerde basis te voldoen, moeten daarom worden afgestemd op de regels voor de berekening van het geconsolideerde eigen vermogen zoals neergelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013. Omwille van de consistentie met de bestaande regels inzake het externe MREL, moet die afstemming ook de bestaande regels weerspiegelen die zijn neergelegd in artikel 45 ter, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 12 quinquies, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 voor de berekening van in aanmerking komende passiva waarmee af te wikkelen entiteiten aan hun geconsolideerde MREL kunnen voldoen. Het is met name noodzakelijk om ervoor te zorgen dat in aanmerking komende passiva die zijn uitgegeven door de dochterondernemingen van de entiteit die aan het geconsolideerde interne MREL onderworpen is en die worden aangehouden door andere entiteiten binnen dezelfde afwikkelingsgroep, maar buiten de consolidatiekring, met inbegrip van de afwikkelingsentiteit, of door bestaande aandeelhouders die niet tot dezelfde afwikkelingsgroep behoren, meetellen voor het eigen vermogen en voor de in aanmerking komende passiva van de entiteit die onderworpen is aan het geconsolideerde interne MREL.
(7) Voor liquidatie-entiteiten is het MREL normaal gesproken beperkt tot het bedrag dat nodig is voor verliesabsorptie, hetgeen overeenstemt met de eigenvermogensvereisten. In dergelijke gevallen brengt het MREL voor de liquidatie-entiteit geen aanvullende vereisten met zich mee die rechtstreeks verband houden met het afwikkelingskader. Dat betekent dat een liquidatie-entiteit volledig aan het MREL kan voldoen door te voldoen aan de eigenvermogensvereisten en dat een specifiek besluit van de afwikkelingsautoriteit tot bepaling van het MREL niet op zinvolle wijze bijdraagt aan de afwikkelbaarheid van liquidatie-entiteiten. Een dergelijk besluit brengt tal van procedurele verplichtingen voor afwikkelingsautoriteiten en liquidatie-entiteiten met zich mee, zonder een overeenkomstig voordeel in termen van verbeterde afwikkelbaarheid. Daarom zouden afwikkelingsautoriteiten geen MREL voor liquidatie-entiteiten moeten vaststellen.
(8) Wanneer de afwikkelingsautoriteit van oordeel is dat een entiteit die deel uitmaakt van een afwikkelingsgroep als een liquidatie-entiteit kan worden aangemerkt, mag van intermediaire entiteiten niet worden vereist dat zij hun bezit aan eigen vermogen of andere passiva die aan de voorwaarden voor naleving van het interne MREL voldoen en die zijn uitgegeven door liquidatie-entiteiten, aftrekken van hun interne MREL-capaciteit. In een dergelijk geval hoeft de liquidatie-entiteit niet langer aan het MREL te voldoen en is er dus geen sprake van indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende middelen via de keten die wordt gevormd door de afwikkelingsentiteit, de intermediaire entiteit en de liquidatie-entiteit. In geval van faillissement is in de afwikkelingsstrategie niet voorzien dat de liquidatie-entiteit door de afwikkelingsentiteit zou worden ondersteund. Dit betekent dat niet wordt verwacht dat er verliezen van de liquidatie-entiteit, via de intermediaire entiteit, naar de afwikkelingsentiteit worden geüpstreamd, noch dat er kapitaal in tegenovergestelde richting wordt gedownstreamd. Die aanpassing van de omvang van het bezit dat moet worden afgetrokken in het kader van de indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende middelen, zou dus geen afbreuk doen aan de prudentiële soliditeit van het kader.
(9) De hoofddoelstelling van de in artikel 77, lid 2, en artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde toestemmingsregeling voor de vermindering van in aanmerking komende passiva-instrumenten, die ook van toepassing is op instellingen en entiteiten die onder het MREL vallen en op de passiva die worden uitgegeven om aan het MREL te voldoen, is om afwikkelingsautoriteiten in staat te stellen toezicht te houden op de maatregelen die leiden tot een vermindering van de in aanmerking komende passiva en elke maatregel te verbieden die zou neerkomen op een verlaging tot onder een niveau dat afwikkelingsautoriteiten passend achten. Wanneer de afwikkelingsautoriteit geen besluit tot bepaling van het MREL met betrekking tot een instelling of entiteit heeft vastgesteld, is die doelstelling niet relevant. Bovendien hebben instellingen of entiteiten die niet onderworpen zijn aan een besluit tot bepaling van het MREL geen in aanmerking komende passiva op hun balans. Instellingen of entiteiten waarvoor geen besluiten tot bepaling van het MREL zijn vastgesteld, mogen daarom niet worden verplicht om de voorafgaande toestemming van de afwikkelingsautoriteit te verkrijgen voor het opvragen, aflossen, terugbetalen of wederinkopen van passiva die zouden voldoen aan de vereisten om in aanmerking te komen voor het MREL.
(10) Er zijn liquidatie-entiteiten waarvoor het MREL het bedrag van de eigenvermogensvereisten overschrijdt; in dat geval zouden afwikkelingsautoriteiten het MREL moeten kunnen bepalen. Dat MREL zou moeten worden bepaald op een bedrag dat hoger is dan het bedrag voor verliesabsorptie wanneer de afwikkelingsautoriteiten van oordeel zijn dat een dergelijk bedrag noodzakelijk is om de financiële stabiliteit te beschermen of het risico van besmetting van het financiële stelsel aan te pakken. In die situaties moet de liquidatie-entiteit voldoen aan het MREL en zou zij niet mogen worden vrijgesteld van de in artikel 77, lid 2, en artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde regeling voor voorafgaande toestemming. Intermediaire entiteiten die tot dezelfde afwikkelingsgroep als de betrokken liquidatie-entiteit behoren, zouden verplicht moeten blijven hun bezit aan voor het interne MREL in aanmerking komende, door die liquidatie-entiteit uitgegeven middelen af te trekken van hun interne MREL-capaciteit. Aangezien liquidatieprocedures plaatsvinden op het niveau van de juridische entiteit, zouden liquidatie-entiteiten die nog steeds aan het MREL onderworpen zijn, bovendien alleen op individuele basis aan het vereiste moeten voldoen. Tot slot zijn bepaalde vereisten om in aanmerking te komen in verband met de eigendom van de betrokken passiva niet relevant, aangezien het niet nodig is om te zorgen voor de overdracht van verliezen en kapitaal van de liquidatie-entiteit naar een afwikkelingsentiteit, en zouden zij derhalve niet van toepassing moeten zijn.
(11) Overeenkomstig artikel 45 decies van Richtlijn 2014/59/EU moeten instellingen en entiteiten verslag uitbrengen aan hun bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten over de niveaus van de in aanmerking komende en bail-inbare passiva en de samenstelling van die passiva, en deze informatie, samen met het niveau van hun MREL, regelmatig openbaar maken. Voor liquidatie-entiteiten is een dergelijke rapportage of openbaarmaking niet vereist. Om voor transparante toepassing van het MREL te zorgen, moeten die rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen echter ook van toepassing zijn op liquidatie-entiteiten waarvoor de afwikkelingsautoriteit bepaalt dat het MREL hoger moet zijn dan het bedrag dat toereikend is om verliezen te absorberen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moet de afwikkelingsautoriteit ervoor zorgen dat die verplichtingen niet verder gaan dan wat nodig is voor monitoring van de naleving van het MREL.
(12) Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(13) Met het oog op de samenhang moeten de nationale maatregelen tot omzetting van de wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU en de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 806/2014 met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn.
(14) Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk aanpassing van de behandeling van liquidatie-entiteiten binnen het MREL-kader en van de mogelijkheden om aan het interne MREL op geconsolideerde basis te voldoen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en in plaats daarvan door wijziging van reeds op Unieniveau vastgestelde regels beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.