Overwegingen bij COM(2023)256 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 wat betreft de minimumeisen voor minimale onderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden in de sector van het ongeregeld personenvervoer - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)256 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 wat betreft de minimumeisen voor minimale onderbrekingen en dagelijkse en ... |
---|---|
document | COM(2023)256 |
datum | 24 april 2024 |
(2) De regels inzake maximale dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad22 zijn van toepassing op wegvervoerondernemers en hun bestuurders, ongeacht of zij betrokken zijn bij het vervoer van personen of goederen en ongeacht of het vervoer van personen geregeld of ongeregeld is.
(3) De sector van het ongeregeld personenvervoer over de weg vertoont echter andere kenmerken dan die van het goederenvervoer of het geregelde personenvervoer over de weg, namelijk een hoge seizoensgebondenheid en verschillende rijtijden, die afhangen van de toeristische activiteiten van de passagiers. Waar mogelijk moet worden ingespeeld op ongeplande verzoeken van passagiers in termen van extra haltes en wijzigingen van de route of de dienstregeling. Bij ongeregeld personenvervoer over de weg is de rijtijd doorgaans korter dan bij vrachtvervoer of geregeld busvervoer. De bestuurders slapen meestal ook in hotels en rijden zelden ’s nachts. Het is echter mogelijk dat de bestuurders tijdens de arbeidstijd extra activiteiten moeten verrichten, vaak als gevolg van interacties met passagiers.
(4) In de evaluatie achteraf van Verordening (EG) nr. 561/2006 werd geconcludeerd dat sommige uniforme regels met betrekking tot minimumonderbrekingen en rusttijden niet geschikt zijn voor de specifieke kenmerken van het ongeregeld personenvervoer over de weg. Uit verdere beoordelingen van de Commissie in dit verband is gebleken dat sommige voorschriften van Verordening (EG) nr. 561/2006 inzake onderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden ongeschikt en onpraktisch zijn voor bestuurders en ondernemers die ongeregeld personenvervoer over de weg verrichten, aangezien zij een negatief effect hebben op het vermogen om efficiënt en kwalitatief hoogwaardig ongeregeld personenvervoer te organiseren, op de arbeidsomstandigheden van bestuurders en bijgevolg op de verkeersveiligheid.
(5) Daarom is het passend de voorschriften inzake minimumonderbrekingen en rusttijden aan te passen aan de specifieke eisen van het ongeregeld personenvervoer over de weg, en de toepasselijke regels voor binnenlands en internationaal ongeregeld personenvervoer over de weg op elkaar af te stemmen.
(6) Flexibelere regels voor de planning van de onderbrekingen en rusttijden van bestuurders die ongeregeld personenvervoer over de weg verrichten, mogen op geen enkele wijze de veiligheid van de bestuurders, de verkeersveiligheid en de arbeidsomstandigheden in gevaar brengen, noch de vermoeidheid van de bestuurders doen toenemen. Een dergelijke flexibiliteit mag derhalve geen wijziging brengen in de huidige regels inzake de totale minimumonderbrekingen, de maximale rijtijden per dag en per week en de maximale tweewekelijkse rijtijd.
(7) Om de uniforme definitie van ongeregeld personenvervoer te waarborgen, moet worden verduidelijkt dat de definitie in Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad23 betrekking heeft op zowel binnenlandse als internationale diensten. Het is ook passend de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1073/2009, waarbij Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad24 is ingetrokken, te actualiseren.
(8) Meer flexibiliteit bij de planning van onderbrekingen voor bestuurders die ongeregeld personenvervoer over de weg verrichten, mag deze bestuurders er niet van weerhouden onderbrekingen te nemen van een minimumduur die nodig is om naar behoren te kunnen rusten. Daarom moet voor elke onderbreking een minimumduur worden vastgesteld. Bestuurders die ongeregeld personenvervoer over de weg verrichten, moeten daarom de mogelijkheid krijgen hun verplichte onderbreking op te splitsen in drie afzonderlijke onderbrekingen van ten minste 15 minuten elk, naast de reeds voorziene mogelijkheid om de onderbreking op te splitsen.
(9) Om ervoor te zorgen dat er geen misbruik wordt gemaakt van een grotere flexibiliteit bij de planning van rusttijden van bestuurders die ongeregeld personenvervoer over de weg verrichten, is het van essentieel belang de reikwijdte van deze flexibiliteit duidelijk af te bakenen en te voorzien in passende controles. Bestuurders moeten daarom het begin van hun dagelijkse rusttijden met maximaal 1 of 2 uur kunnen uitstellen wanneer de rijtijd voor die dag niet meer dan 5 respectievelijk 7 uur bedraagt, en mogen de start alleen uitstellen wanneer zij reizen van 8 dagen of langer uitvoeren. Elke afwijking mag slechts één keer worden toegestaan tijdens de duur van de reis. Het moet ook mogelijk zijn dergelijke omstandigheden te controleren met een afdruk uit het controleapparaat of het dienstrooster, naast de tachograafgegevens.
(10) Wanneer de mogelijkheid om de wekelijkse rusttijd voor maximaal 12 opeenvolgende perioden van 24 uur uit te stellen, wordt beperkt tot uitsluitend ongeregeld internationaal personenvervoer, gaat dit ten koste van onverstoorde en eerlijke concurrentie tussen exploitanten, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen. Ongeregeld binnenlands personenvervoer mag worden aangeboden onder dezelfde voorwaarden als ongeregeld internationaal personenvervoer, zowel wat de afgelegde afstand als wat de duur of de aan de passagiers verleende diensten betreft. Deze mogelijkheid moet daarom ook gelden voor ongeregeld binnenlands personenvervoer.
(11) Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het waarborgen van eerlijke concurrentie en het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en de verkeersveiligheid door harmonisatie van de regels inzake onderbrekingen en rusttijden voor bestuurders die ongeregeld personenvervoer over de weg verrichten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de aard van de doelstellingen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(12) Verordening (EG) nr. 561/2006 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.