Overwegingen bij COM(2023)661 - Wijziging van Verordening 2016/2031 wat betreft meerjarige onderzoeksprogramma’s, kennisgevingen inzake de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen, tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften en de vaststelling van procedures voor het toekennen daarvan, tijdelijke invoervoorschriften voor planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, de vaststelling van procedures voor het in een lijst opnemen van planten met een hoog risico, de inhoud van fytosanitaire certificaten, het gebruik van plantenpaspoorten en wat betreft bepaalde rapportageverplichtingen voor afgebakende gebieden en onderzoeken met betrekking tot plaagorganismen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)661 - Wijziging van Verordening 2016/2031 wat betreft meerjarige onderzoeksprogramma’s, kennisgevingen inzake de aanwezigheid van ... |
---|---|
document | COM(2023)661 ![]() ![]() |
datum | 27 november 2024 |
(2) Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad 8 bevat regels betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten. Die regels omvatten het indelen en het in een lijst opnemen van gereglementeerde plaagorganismen, voorschriften voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen, onderzoeken, kennisgevingen van uitbraken, maatregelen om plaagorganismen uit te roeien indien zij op het grondgebied van de Unie worden aangetroffen, en certificering.
(3) Bovendien bevat Verordening (EU) 2016/2031 een aantal rapportagevereisten wat betreft het instellen van afgebakende gebieden en wat betreft onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen, prioritaire plaagorganismen en ZP-quarantaineorganismen, die moeten worden vereenvoudigd in overeenstemming met de mededeling van de Commissie “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030” 9 .
(4) Overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 moeten de lidstaten de Commissie en de overige lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis stellen van het aantal en de locaties van de ingestelde afgebakende gebieden, de betrokken plaagorganismen en de gedurende het voorgaande kalenderjaar in dit verband genomen bijbehorende maatregelen.
(5) Zoals bij de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 is gebleken, is het met het oog op de coördinatie van het fytosanitaire beleid op het niveau van de Unie doeltreffender om de afgebakende gebieden onmiddellijk na de instelling ervan mee te delen. Wanneer een lidstaat de overige lidstaten, de Commissie en de professionele marktdeelnemers onmiddellijk in kennis stelt van de afgebakende gebieden, helpt dit bij de bewustwording over de aanwezigheid en verspreiding van het betrokken plaagorganisme en bij het nemen van een besluit over de volgende maatregelen die moeten worden getroffen. Daarom moet artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 de lidstaten ertoe verplichten om onmiddellijk na de instelling van afgebakende gebieden de Commissie en de overige lidstaten in kennis te stellen van deze gebieden en van de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die zijn genomen. Deze verplichting brengt geen nieuwe administratieve lasten met zich mee, aangezien de onmiddellijke kennisgeving van afgebakende gebieden een bestaande verplichting is die is vastgesteld in punt 7.1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie 10 en die momenteel door alle lidstaten wordt toegepast. Door die verplichting in artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 vast te leggen zal er meer duidelijkheid worden verschaft over de toepasselijke regels voor afgebakende gebieden, terwijl de respectieve verplichting in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 moet worden geschrapt om overlappingen van de respectieve bepalingen te voorkomen.
(6) Zoals ook is gebleken uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031, zorgt de verplichting van de lidstaten om de Commissie en de overige lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis te stellen van het aantal en de locaties van de ingestelde afgebakende gebieden, de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die in het voorgaande kalenderjaar zijn genomen, bovendien alleen maar voor administratieve lasten en niet voor praktische waarde ten aanzien van de verplichting tot onmiddellijke kennisgeving van afgebakende gebieden. Daarom moet die verplichting uit dat artikel worden geschrapt.
(7) Overeenkomstig artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 2, en artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 moeten de lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar aan de Commissie en de overige lidstaten de resultaten meedelen van de in het voorgaande kalenderjaar uitgevoerde onderzoeken naar de aanwezigheid van bepaalde plaagorganismen op het grondgebied van de Unie. Het betreft respectievelijk EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen waarop de krachtens de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 genomen maatregelen van toepassing zijn, prioritaire plaagorganismen en ZP-quarantaineorganismen. Bovendien moeten de lidstaten, overeenkomstig artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031, de Commissie en de overige lidstaten op verzoek in kennis stellen van hun meerjarige onderzoeksprogramma zodra deze zijn opgesteld.
(8) Overeenkomstig artikel 23, lid 1, derde alinea, worden de meerjarige onderzoeksprogramma’s vastgesteld voor een periode van vijf tot zeven jaar. Uit ervaring is gebleken dat de lidstaten sinds de datum van toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 meer tijd nodig hebben om deze programma’s naar behoren op te zetten en te ontwikkelen. Daarom, en ook om de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten te verminderen, moet die termijn tot tien jaar worden verlengd. Omwille van de juridische duidelijkheid moet worden bepaald dat die programma’s daarna opnieuw moeten worden vastgesteld voor opeenvolgende perioden van tien jaar, en dat de eerste periode op 14 december 2029 moet verstrijken, dat wil zeggen tien jaar na de datum van toepassing van Verordening (EU) 2016/2031.
(9) In artikel 30, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat wanneer de Commissie concludeert dat wordt voldaan aan de criteria betreffende plaagorganismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, zoals vastgesteld in bijlage I, deel 3, subdeel 2, bij die verordening, zij onmiddellijk door uitvoeringshandelingen tijdelijke maatregelen vaststelt met betrekking tot de met dat plaagorganisme verband houdende risico’s.
(10) Tijdens de uitvoering van die bepaling hebben bepaalde lidstaten hun twijfels geuit over de precieze draagwijdte van de term “maatregelen”, en met name over de vraag of die betrekking heeft op acties die in het kader van de invoer of het interne verkeer van goederen zijn ondernomen om het binnenbrengen en de verspreiding van het respectieve plaagorganisme op het grondgebied van de Unie te voorkomen. Daarom, en omwille van de juridische duidelijkheid en volledigheid, moet artikel 30, lid 1, worden gewijzigd om specifiek aan te geven dat die maatregelen onder meer kunnen bestaan uit het verbod op de aanwezigheid van het respectieve plaagorganisme op het grondgebied van de Unie, en uit voorschriften betreffende het binnenbrengen in en het verkeer binnen de Unie van planten, plantaardige producten en andere materialen.
(11) In artikel 41, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat wanneer planten, plantaardige producten of ander materiaal in strijd met lid 1 van dat artikel het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht of daarop zijn vervoerd, de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen als bedoeld in de wetgeving van de Unie inzake officiële controles, en dat zij de Commissie en de overige lidstaten via het in artikel 103 van die verordening bedoelde elektronische kennisgevingssysteem daarvan in kennis moeten stellen. In dat artikel is bepaald dat de aanwezigheid van EU-quarantaineorganismen op die planten, plantaardige producten of andere materialen moet worden voorkomen.
(12) Artikel 37 van Verordening (EU) 2016/2031, dat betrekking heeft op maatregelen ter voorkoming van de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op voor opplant bestemde planten, bevat echter geen verplichting om schendingen van de respectieve regels te melden.
Daarom moet artikel 37 van Verordening (EU) 2016/2031 worden gewijzigd en hierin worden bepaald dat de lidstaten in geval van niet-naleving van de voorschriften inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen de nodige maatregelen als bedoeld in Verordening (EU) 2017/625 nemen en de Commissie en de overige lidstaten in kennis stellen via het in artikel 103 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.
(13) Bijgevolg moet in artikel 104 van Verordening (EU) 2016/2031, dat betrekking heeft op kennisgevingen in geval van de aanwezigheid van plaagorganismen, ook een verwijzing naar artikel 37, lid 1, worden opgenomen.
(14) In sommige gevallen is het passend het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen uit bepaalde derde landen toe te staan, in afwijking van het respectieve verbod dat is vastgesteld op grond van artikel 40, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031, of van de bijzondere en gelijkwaardige voorschriften die zijn vastgesteld bij de overeenkomstig artikel 41, lid 2, vastgestelde uitvoeringshandeling. De respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen zijn momenteel opgenomen in respectievelijk de bijlagen VI en VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 11 . Het gaat daarbij om gevallen waarin een derde land een verzoek om een dergelijke tijdelijke afwijking heeft ingediend en schriftelijke garanties heeft gegeven dat de maatregelen die het op zijn grondgebied toepast het respectieve risico van deze planten, plantaardige producten of andere materialen doeltreffend terugbrengen, en waarin uit een voorlopige risicobeoordeling is gebleken dat het risico voor het grondgebied van de Unie tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht door bepaalde tijdelijke maatregelen als bedoeld in bijlage II, deel 1, punten 2 en 3, bij Verordening (EU) 2016/2031 toe te passen.
(15) Met het oog op de duidelijkheid en transparantie moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen, die in dergelijke afwijkingen voorzien. Omwille van de volledigheid moeten in die handelingen ook de tijdelijke maatregelen worden uiteengezet die nodig zijn om het respectieve fytosanitaire risico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen en die voldoende tijd bieden voor de volledige beoordeling van alle risico’s op plaagorganismen, die nog niet volledig zijn beoordeeld met betrekking tot de specifieke planten, plantaardige producten of andere materialen. Dit maakt het mogelijk om, wanneer de respectieve beoordeling eenmaal is afgerond, overeenkomstig de beginselen van deel 2 van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/2031, die planten, plantaardige producten of andere materialen te behouden in of te schrappen van de lijst van goederen, overeenkomstig artikel 40, lid 3, of artikel 41, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031.
(16) Overeenkomstig artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 moet een plant, plantaardig product of ander materiaal van de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico worden geschrapt indien op basis van een risicobeoordeling wordt geconcludeerd dat het binnenbrengen ervan op het grondgebied van de Unie onderworpen moet worden aan verbodsbepalingen, bijzondere voorschriften of helemaal geen voorschriften. Zoals is gebleken uit de opgedane ervaring met de toepassing van dat artikel, kan het binnenbrengen van die goederen op het grondgebied van de Unie in bepaalde gevallen echter worden onderworpen aan bijzondere maatregelen waarmee het respectieve fytosanitaire risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht, terwijl er voor sommige van de plaagorganismen waarvoor zij als gastheer dienen, nog een volledige beoordeling moet worden uitgevoerd. In dit verband moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om een uitvoeringshandeling vast te stellen om planten, plantaardige producten of andere materialen te schrappen van de krachtens artikel 42, lid 3, vastgestelde lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico, indien zij een fytosanitair risico met zich meebrengen dat nog niet volledig is beoordeeld en daarvoor nog geen uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 42, lid 4, is vastgesteld. Om elk fytosanitair risico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, moeten die handelingen tijdelijke maatregelen betreffende het binnenbrengen van die planten, plantaardige producten en andere materialen op het grondgebied van de Unie bevatten.
(17) Om een evenredige aanpak en de snelst mogelijke afronding van de respectieve risicobeoordelingen te waarborgen, moet de toepassingsperiode van al die uitvoeringshandelingen zodanig zijn dat redelijkerwijs alle fytosanitaire risico’s en de door de betrokken derde landen genomen maatregelen ten volle kunnen worden beoordeeld, en mag deze periode niet langer zijn dan vijf jaar.
(18) Bovendien moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om een gedelegeerde handeling vast te stellen om Verordening (EU) 2016/2031 aan te vullen met elementen betreffende de procedure die moet worden gevolgd om tijdelijke afwijkingen van artikel 40, lid 2, en artikel 41, lid 2, toe te staan. Dit is noodzakelijk omdat op grond van de ervaring die is opgedaan sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031, is gebleken dat een gestandaardiseerde procedure voor het verlenen van dergelijke tijdelijke afwijkingen noodzakelijk is om transparantie en consistentie voor de lidstaten, derde landen en de betrokken professionele marktdeelnemers te waarborgen.
(19) De Commissie moet de bevoegdheid krijgen voor het vaststellen van een gedelegeerde handeling om deze verordening aan te vullen door procedures vast te stellen waaraan moet worden voldaan om planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico in een lijst op te nemen. Die procedure moet alle volgende elementen omvatten: de opstelling, inhoud en indiening van de respectieve dossiers door de betrokken derde landen; de maatregelen die naar aanleiding van de ontvangst van die dossiers moeten worden genomen; de procedures voor de uitvoering van de desbetreffende risicobeoordeling; de behandeling van dossiers betreffende vertrouwelijkheid en gegevensbescherming. Dit is noodzakelijk omdat uit ervaring is gebleken dat een specifieke procedure voor het opstellen van een lijst van planten met een hoog risico transparantie en consistentie voor de lidstaten, derde landen en de betrokken professionele marktdeelnemers zou kunnen waarborgen.
(20) Overeenkomstig artikel 44, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/2031 moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen gelijkwaardige voorschriften vaststellen op verzoek van een bepaald derde land, indien het betrokken derde land door de toepassing in het kader van zijn officiële controle van een of meer specifieke maatregelen ten aanzien van het verkeer van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen binnen het grondgebied van de Unie, een niveau van fytosanitaire bescherming waarborgt dat gelijkwaardig is aan de bijzondere voorschriften.
(21) Uit de ervaring met de uitvoering van die bepaling is gebleken dat het vaststellen van voorschriften die alleen gelijkwaardig zijn aan de bijzondere voorschriften met betrekking tot het verkeer van planten, plantaardige producten en andere materialen binnen het grondgebied van de Unie, niet passend of mogelijk is indien die voorschriften inzake verkeer niet bestaan. Dit is in de praktijk vaak het geval wanneer de voorschriften van de Unie betrekking hebben op plaagorganismen die alleen in derde landen en niet op het grondgebied van de Unie voorkomen en wanneer alleen voorschriften voor het binnenbrengen van goederen op het grondgebied van de Unie zijn vastgesteld.
(22) Daarom moet het vereiste niveau van fytosanitaire bescherming door het betrokken derde land ook gelijkwaardig zijn aan de toepasselijke bijzondere voorschriften voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen uit alle of bepaalde derde landen.
(23) Overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 moet in het fytosanitair certificaat onder de rubriek “Aanvullende verklaring” worden vermeld aan welk specifiek voorschrift wordt voldaan wanneer de betrokken, krachtens artikel 28, leden 1 en 2, artikel 30, leden 1 en 3, artikel 37, lid 2, artikel 41, leden 2 en 3, en artikel 54, leden 2 en 3, vastgestelde, uitvoeringshandeling verschillende keuzemogelijkheden voor dergelijke voorschriften biedt. Die vermelding moet de volledige tekst van de betreffende bepaling bevatten.
(24) Uit de praktische uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 is gebleken dat in de fytosanitaire certificaten ook moet worden verwezen naar de krachtens artikel 37, lid 4, van de verordening vastgestelde voorschriften, namelijk maatregelen om de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de betrokken voor opplant bestemde planten, als bedoeld in artikel 36, punt f), van die verordening, te voorkomen indien de desbetreffende bepaling voorziet in verschillende keuzemogelijkheden voor dergelijke voorschriften. Dit is in overeenstemming met de aanpak van EU-quarantaineorganismen, aangezien in artikel 71, lid 2, van die verordening wordt verwezen naar de op grond van artikel 41, leden 2 en 3, vastgestelde uitvoeringshandeling. Hierdoor zal ook meer duidelijkheid en zekerheid worden geboden aan de bevoegde autoriteiten, de professionele marktdeelnemers en de derde landen wat betreft de toepassing van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen en de respectieve voor opplant bestemde planten.
(25) Daarom moet in artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 worden verwezen naar de overeenkomstig artikel 37, lid 4, vastgestelde uitvoeringshandelingen. Bovendien moet de verwijzing naar artikel 37, lid 2, worden geschrapt, aangezien deze niet relevant is voor de inhoud van de aanvullende verklaring van een fytosanitair certificaat.
(26) Overeenkomstig artikel 88 van Verordening (EU) 2016/2031 moeten plantenpaspoorten door de betrokken professionele marktdeelnemers worden aangebracht op de handelseenheid van de planten, plantaardige producten en andere materialen voordat zij krachtens artikel 79 in het verkeer zijn binnen het grondgebied van de Unie of krachtens artikel 80 van Verordening (EU) 2016/2031 worden overgebracht naar of vervoerd binnen een beschermd gebied. Wanneer dergelijke planten, plantaardige producten of andere materialen in een verpakking, bundel of container worden vervoerd, moet het plantenpaspoort worden aangebracht op deze verpakking, bundel of container.
(27) Uit de op Verordening (EU) 2016/2031 gebaseerde handelspraktijken is gebleken dat het in bepaalde gevallen praktisch niet haalbaar is plantenpaspoorten aan te brengen op de handelseenheden van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen, vanwege hun omvang, vorm of andere specifieke kenmerken, of vanwege de snelheid waarmee zij van de ene professionele marktdeelnemer naar de andere worden overgebracht. In plaats daarvan moet het worden toegestaan dat de handelseenheden van die planten, plantaardige producten of andere materialen binnen het grondgebied van de Unie worden vervoerd met een plantenpaspoort dat er op een andere manier dan door fysieke bevestiging mee is verbonden. De voorschriften van Verordening (EU) 2016/2031 voor de afgifte van plantenpaspoorten voor de respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen moeten van toepassing blijven.
(28) Daarom moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om een gedelegeerde handeling vast te stellen op grond waarvan bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen kunnen worden overgebracht zonder dat een plantenpaspoort op hun handelseenheden is aangebracht, vanwege hun omvang, vorm, de snelheid waarmee zij worden verhandeld of andere specifieke kenmerken waardoor het aanbrengen praktisch onhaalbaar wordt. In dit verband moeten de modaliteiten worden vastgesteld waarmee wordt gewaarborgd dat het plantenpaspoort in gebruik blijft, hoewel het niet wordt aangebracht, en nog steeds verwijst naar de respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen, zodat een plantenpaspoort altijd met het desbetreffende handelsartikel verbonden blijft door middel van speciale merktekens, chips, gegevensbanken of andere passende elementen.
(29) Overeenkomstig artikel 99, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen tot aanvulling van die verordening vast te stellen door de elementen vast te stellen die moeten worden opgenomen in officiële verklaringen die specifiek zijn voor planten, plantaardige producten of andere materialen, met uitzondering van houten verpakkingsmateriaal, die op grond van de toepasselijke internationale normen zijn vereist. Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031 zijn dergelijke internationale normen niet vastgesteld, en er zijn momenteel geen internationale organisaties bezig met het verrichten van voorbereidende werkzaamheden om dergelijke normen op te stellen. Bijgevolg, en bij ontstentenis van dergelijke internationale normen, is het niet mogelijk om op basis van artikel 99 van Verordening (EU) 2016/2031 een gedelegeerde handeling vast te stellen waarin de elementen uiteen worden gezet die nodig zijn voor de respectieve officiële verklaringen. Door het ontbreken van een dergelijke gedelegeerde handeling kan het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de desbetreffende planten, plantaardige producten of andere materialen niet plaatsvinden met die officiële verklaringen als alternatieven voor fytosanitaire certificaten.
(30) Bovendien worden, overeenkomstig bepaalde uit hoofde van de Richtlijnen 77/93/EEG 12 en 2000/29/EG 13 van de Raad vastgestelde uitvoeringshandelingen, planten, plantaardige producten en andere materialen nog steeds op het grondgebied van de Unie binnengebracht, vergezeld van officiële verklaringen, met uitzondering van fytosanitaire certificaten, die in verschillende derde landen zijn afgegeven. Die handelingen zijn onder meer de Beschikkingen 93/365/EG 14 , 93/422/EEG 15 en 93/423/EEG 16 van de Commissie en Uitvoeringsbesluit 2013/780/EU van de Commissie 17 . Die beschikkingen en dat besluit zijn vastgesteld bij gebrek aan respectieve internationale normen.
(31) Uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 en die beschikkingen en dat besluit, die nog steeds van kracht zijn, blijkt dat die officiële verklaringen voldoende garanties bieden voor de fytosanitaire bescherming van het grondgebied van de Unie, ondanks het feit dat er nooit respectieve internationale normen hebben bestaan. Om die reden, en om ervoor te zorgen dat officiële verklaringen uit hoofde van Verordening (EU) 2016/2031 ook in de toekomst worden gebruikt, moet de voorwaarde dat de elementen van die gedelegeerde handeling op grond van de toepasselijke internationale normen vereist zijn, uit artikel 99, lid 1, worden geschrapt.
(32) Overeenkomstig artikel 103 van Verordening (EU) 2016/2031 moet de Commissie een elektronisch systeem voor het indienen van kennisgevingen door de lidstaten instellen. Om ervoor te zorgen dat een dergelijk elektronisch systeem ook kan worden gebruikt voor het indienen van verslagen, zoals de verslagen van onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen, prioritaire plaagorganismen en ZP-quarantaineorganismen, moet de eerste zin van dat artikel worden gewijzigd zodat het indienen van verslagen door de lidstaten er ook in wordt opgenomen. Dit is nodig om het rapportagesysteem te rationaliseren en de digitalisering van fytosanitaire maatregelen te versterken.
(33) Verordening (EU) 2016/2031 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(34) Om derde landen en hun professionele marktdeelnemers in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe regels voor de afgifte van fytosanitaire certificaten betreffende de naleving van de respectieve regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen, moet de wijziging van artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn met ingang van... [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].