Overwegingen bij COM(2023)719 - Voorstel voor een AANBEVELING VAN DE RAAD “Europa in beweging” - mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In de verklaring van Rome van 25 maart 2017 hebben de Europese leiders beloofd toe te werken naar een Unie waar jongeren het best mogelijke onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden.

(2) Leermobiliteit is zeer waardevol gebleken voor lerenden om de competenties 44   te verwerven die nodig zijn voor persoonlijke, educatieve en professionele ontwikkeling. Grensoverschrijdende leerervaringen vergroten het intercultureel begrip en dragen bij tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese identiteit. Het organiseren van zowel inkomende als uitgaande leermobiliteit vormt ook een sterke motor voor onderwijs- en opleidingsinstellingen en aanbieders van niet-formeel en informeel leren om de kwaliteit van het aanbod aan leermogelijkheden te verbeteren.

(3) Leermobiliteit is belangrijk om tekorten aan vaardigheden in de EU te helpen aanpakken, met name die welke nodig zijn voor de groene en de digitale transitie en voor de overgang van lerenden naar de arbeidsmarkt. Werkplekleren, met inbegrip van leerperioden die in een ander land zijn doorgebracht, levert voordelen op voor het verwerven van vaardigheden en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Leermobiliteit kan ook de integratie van onderdanen van derde landen op de arbeidsmarkt van de EU vergemakkelijken.

(4) Het bieden van mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen is van essentieel belang om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen. In de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 45  werd een actualisering aangekondigd van het kader voor leermobiliteit, de aanbeveling van de Raad van 2011 “Jeugd in beweging” — de leermobiliteit van jongeren bevorderen” 46 , en de ontwikkeling van het beleidskader voor de leermobiliteit van leerkrachten om meer lerenden en leerkrachten in staat te stellen van mobiliteit te profiteren. Deze aanbeveling actualiseert de aanbeveling van de Raad van 2011 om de bepalingen ervan aan te scherpen, de mogelijkheden voor leermobiliteit — van jongeren tot lerenden van elke leeftijd en personeel — uit te breiden en aandacht te besteden aan nieuwe leerpatronen, met inbegrip van blended leren.

(5) Een van de strategische prioriteiten van de resolutie van de Raad van 18 februari 2021 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) 47 was iedereen kansen te geven op het gebied van een leven lang leren en mobiliteit. In de resolutie van de Raad van 16 mei 2023 over de Europese Onderwijsruimte: een blik op 2025 en daarna 48 werd benadrukt dat het in kaart brengen en wegnemen van de resterende belemmeringen voor leer- en onderwijsmobiliteit, waarbij inclusieve, duurzame en evenwichtige mobiliteit wordt aangemoedigd, van cruciaal belang is voor de volledige verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte.

(6) Uit gegevens die door het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) zijn verzameld, blijkt dat landen meer inspanningen moeten leveren om hun gemiddelde prestaties te verbeteren door uitgebreide steun te verlenen voor de mobiliteit van lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding, met name voor leerlingen. Uit een analyse van de nationale uitvoeringsplannen 49   van de aanbeveling van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht 50 blijkt dat slechts ongeveer de helft van de lidstaten prioriteit heeft gegeven aan maatregelen om de mobiliteit in beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren.

(7) Uit een analyse 51 van de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen 52 en uit gegevens van Cedefop 53 blijkt dat de mobiliteit van leerlingen nog steeds onvoldoende ontwikkeld is en dat er meer moet worden gedaan om hen in staat te stellen aan mobiliteitsuitwisselingen deel te nemen.

(8) In de conclusies van de Raad van 5 april 2022 over het vergroten van de mobiliteit van leraren en opleiders 54 werd opgeroepen tot het bevorderen en uitbreiden van de mobiliteit, zodat deze een gangbare praktijk wordt in hun opleiding en loopbaan.

(9) Uit een analyse van de uitvoering van de EU-strategie voor jongeren 55 blijkt dat er meer inspanningen nodig zijn om alle jongeren en jeugdwerkers daadwerkelijk toegang te bieden tot mobiliteitsmogelijkheden. Hierbij gaat het met name om vrijwilligerswerk in het maatschappelijk middenveld en verdere werkzaamheden aan doeltreffende systemen voor de validatie van competenties die zijn verworven via niet-formele en informele leermobiliteit, zoals ook beschreven in de aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 betreffende mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie 56 .

(10) Het gebrek aan kennis van vreemde talen blijft een van de grootste obstakels voor het opdoen van leermobiliteitservaringen, het studeren en werken in het buitenland en het ontdekken van de culturele diversiteit van Europa. Tegelijkertijd kan een opleidingsaanbod in een vreemde taal lerenden uit een ander land aanmoedigen om deel te nemen aan leermobiliteit.

(11) In het verslag over de uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende automatische erkenning van kwalificaties en leerperioden in het buitenland 57 en in de daarmee verband houdende conclusies van de Raad 58 wordt benadrukt dat er aanzienlijke extra inspanningen nodig zijn om automatische erkenning in de EU tot een realiteit te maken. Op het gebied van het hoger onderwijs is de interpretatie van het concept van automatische erkenning door de nationale autoriteiten aanzienlijk verbeterd. De resterende inconsistenties en een gebrek aan transparantie zijn echter een belangrijke factor die studenten ervan weerhoudt deel te nemen aan mobiliteitsactiviteiten.

(12) Het bevorderen van leermobiliteit met derde landen kan de Europese onderwijsstelsels aantrekkelijker maken voor de rest van de wereld en talent aantrekken naar hun onderwijsinstellingen. Internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van leermobiliteit, is van essentieel belang voor de verwezenlijking van de geopolitieke prioriteiten van de EU, met name de Global Gateway, en van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030.

(13) De voordelen van de bevordering van de toegang tot leermobiliteit voor kansarme personen zijn bijzonder belangrijk, en deze doelstelling van inclusie vormt de kern van het Erasmus+-programma 2021-2027. Het is van cruciaal belang deze doelstelling uit te breiden tot andere regelingen voor leermobiliteit in de hele EU.

(14) Het initiatief “Europese universiteiten” is gericht op 50 % mobiliteit tussen de deelnemende instellingen, terwijl de mogelijke ontwikkeling van een gezamenlijk Europees diploma ook vereist dat mobiliteit in de leerplannen wordt opgenomen. De verhoogde Erasmus+-begroting voor 2021-2027 ondersteunt de doelstelling van de EU om meer studenten tijdens hun studie ten minste eenmaal aan leermobiliteit te laten deelnemen. Daarom is het belangrijk de doelstelling van 20 % leermobiliteit, die voor het eerst in het kader van het Bolognaproces in 2009 werd vastgesteld, te verhogen. De instrumenten die sindsdien zijn ontwikkeld, vormen samen met de in deze aanbeveling voorgestelde maatregelen de noodzakelijke randvoorwaarden om ten minste 25 % van de afgestudeerden in het hoger onderwijs aan leermobiliteit te laten deelnemen.

(15) Leerpatronen zijn de afgelopen tien jaar geëvolueerd, onder meer als gevolg van de COVID-19-pandemie, die virtueel en blended leren heeft gestimuleerd. De uitbreiding van de mogelijkheden voor leermobiliteit tot lerenden, onderwijsactoren en personeel in alle sectoren op het gebied van onderwijs en opleiding, jongeren en sport in formele, niet-formele en informele omgevingen heeft ook geleid tot de ontwikkeling van flexibele vormen van leermobiliteit.

(16) Evenwichtige mobiliteit van onderzoekers, met name beginnende onderzoekers, moet verder worden ondersteund om hun persoonlijke en professionele ontwikkeling te verbeteren ten behoeve van het concurrentievermogen van het onderzoeks- en innovatiesysteem in Europa.

(17) Deze aanbeveling heeft tot doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025. De visie op kwaliteit in het onderwijs omvat het bevorderen van de dubbele vrijheid voor lerenden en leerkrachten om aan mobiliteit deel te nemen, met name voor mensen uit benadeelde sociale milieus en personen met een handicap, en voor instellingen om zich vrij met elkaar te verenigen in Europa en daarbuiten. Inclusieve en rechtvaardige onderwijs- en opleidingsstelsels moeten hechte samenlevingen ondersteunen, de basis leggen voor actief burgerschap en de inzetbaarheid verbeteren. De aanbeveling nodigt de lidstaten uit om randvoorwaarden te scheppen voor leermobiliteit, belemmeringen weg te nemen en stimulansen te bieden die zijn toegesneden op de specifieke behoeften van lerenden, onderwijsactoren en personeel in verschillende sectoren.

(18) Deze aanbeveling heeft ook tot doel nauwere samenwerking met belangrijke derde landen te vergemakkelijken, in lijn met het initiatief voor talentpartnerschappen, en de EU te promoten als een aantrekkelijke bestemming voor getalenteerde mensen uit derde landen om te leren, een opleiding te volgen of te studeren.

(19) In deze aanbeveling wordt herinnerd aan de bestaande synergieën en complementariteit tussen de EU-programma’s voor leermobiliteit, zoals Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, en andere financieringsinstrumenten op EU-, internationaal, nationaal en regionaal niveau, zoals de fondsen van het cohesiebeleid, met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds Plus en het bijbehorende initiatief Aim, Learn, Master, Achieve (ALMA).

(20) Deze aanbeveling beoogt ook een impuls te geven aan de leermobiliteit voor leerkrachten en leerlingen door middel van de in de bijlagen vermelde specifieke beleidskaders. Scholen kampen met een tekort aan leerkrachten en leermobiliteit moet het beroep aantrekkelijker maken. Leerkrachten die ervaring hebben met mobiliteit kunnen rolmodellen voor lerenden worden en kunnen bijdragen tot de bevordering van transnationale en internationale samenwerking. In de conclusies van de Raad over het vergroten van de mobiliteit van leraren en opleiders tijdens hun initieel onderwijs, initiële opleiding en bijscholingen wordt gewezen op het positieve effect van leermobiliteit in het buitenland op de professionele ontwikkeling van leerkrachten en op onderwijsstelsels, en worden belemmeringen voor mobiliteit in kaart gebracht. Leerlingen worden ook geconfronteerd met een reeks specifieke belemmeringen in verband met de bijzondere kenmerken van werkplekleren. Hun mobiliteit zal helpen om vaardigheidskloven aan te pakken, de groene en de digitale transitie te ondersteunen en de inzetbaarheid van met name jongeren te vergroten.

ERKENT HETGEEN VOLGT:

(21) Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt dezelfde definitie van “leermobiliteit” gebruikt als in Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het Erasmus+-programma. Het begrip betekent het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen of niet-formeel of informeel te leren. Deze aanbeveling heeft betrekking op zowel mobiliteit binnen de EU als internationale leermobiliteit van en naar de EU.

(22) Voor de toepassing van deze aanbeveling heeft de term “leermobiliteit” betrekking op lerenden en personeel in alle sectoren van een leven lang leren, met inbegrip van scholen, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie en de leermobiliteit van jongeren, jeugdwerkers en personeel van voor- en vroegschoolse educatie en opvang. Hij omvat alle soorten leermobiliteit, met inbegrip van kortetermijnmobiliteit, groepsmobiliteit, gemengde mobiliteit, studiepuntenmobiliteit en studiemobiliteit.

(23) Voor het streefcijfer voor leermobiliteit in het hoger onderwijs omvatten de mobiliteitsacties uitgaande mobiliteit van ten minste twee maanden, met inbegrip van zowel stages als studiemobiliteit, en kortere mobiliteit die bestaat uit ten minste drie studiepunten (volgens het European Credit Transfer and Accumulation System, ECTS). Deze kunnen worden behaald via volledig fysieke of gemengde mobiliteit (mobiliteit met zowel een virtuele als een fysieke component). Het streefcijfer wordt berekend op masterniveau en betreft afgestudeerden die ten minste eenmaal tijdens hun studie aan leermobiliteit deelnemen.

(24) Om tegemoet te komen aan de oproepen 59 tot een ambitieuzer streefcijfer dan het huidige streefcijfer van 8 % voor leermobiliteit in het buitenland voor lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding, wordt in deze aanbeveling voorgesteld de deelnamedoelstelling voor lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding, met inbegrip van leerlingplaatsen, tegen 2030 te verhogen tot 15 %. Het streefcijfer voor beroepsonderwijs en -opleiding is gebaseerd op de indicator die is vastgesteld in de conclusies van de Raad over een benchmark betreffende leermobiliteit (2011/C372/08) 60 en in de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht. Het wordt gemeten als het percentage lerenden en leerlingen die zijn ingeschreven in programma’s voor hoger secundair en postsecundair beroepsonderwijs en die tijdens hun studie hebben deelgenomen aan een mobiliteitsperiode in het buitenland. Het omvat deelnemers aan flexibele mobiliteitsmogelijkheden zoals in het kader van Erasmus+ (bijvoorbeeld kortetermijnmobiliteit, groepsmobiliteit, gemengde mobiliteit, mobiliteit in verband met deelname aan vaardigheidswedstrijden).

(25) Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/817 wordt onder “kansarme personen” verstaan: personen die om economische, sociale, culturele, geografische of gezondheidsredenen, wegens hun migrantenachtergrond, een handicap of onderwijsproblemen, of om enige andere reden, met inbegrip van een reden die aanleiding zou kunnen geven tot discriminatie in de zin van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, kampen met belemmeringen die hen beletten daadwerkelijk toegang te krijgen tot mogelijkheden voor leermobiliteit.

(26) Voor de toepassing van deze aanbeveling en in overeenstemming met de uitvoeringsrichtsnoeren voor de inclusie- en diversiteitsstrategie van Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps 61 zijn belemmeringen voor leermobiliteit onder meer handicaps, gezondheidsproblemen, belemmeringen in verband met onderwijs- en opleidingsstelsels, culturele verschillen, sociale belemmeringen, economische belemmeringen, belemmeringen als gevolg van discriminatie en geografische belemmeringen.

NEEMT NOTA VAN HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM VOORT TE BOUWEN OP BESTAANDE INITIATIEVEN OM DE UITVOERING VAN DEZE AANBEVELING TE ONDERSTEUNEN EN DE EMPIRISCHE BASIS INZAKE LEERMOBILITEIT TE VERSTERKEN DOOR:

(27) richtsnoeren op te stellen voor het vaststellen van de in punt 12 van deze aanbeveling bedoelde actieplannen en van een overzichtsverslag van deze plannen ter ondersteuning van mogelijkheden voor intercollegiaal leren en de uitwisseling van goede praktijken;

(28) de uitvoering van deze aanbeveling verder te ondersteunen door voort te bouwen op de samenwerking en cocreatie van de deskundigengroepen in het kader van de governance van de Europese Onderwijsruimte;

(29) de participatie van jongeren bij het ontwerp en de uitvoering van strategieën en programma’s voor leermobiliteit op nationaal, lokaal en Europees niveau, aan te moedigen en te ondersteunen;

(30) het gebruik van EU-instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van leerperioden in het buitenland verder te ontwikkelen, te bevorderen en te ondersteunen via de programma’s Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, met name de Europese studentenkaart, onlinetaalondersteuning, het Europees platform voor schoolonderwijs, de Europese Jongerensite, algemene online-opleiding, de Youthpass en Europass;

(31) het gebruik van EU-instrumenten ter ondersteuning van de transparantie en validatie van resultaten van leerperioden in het buitenland en credentials verder te ontwikkelen, te bevorderen en te ondersteunen via het Erasmus+-programma, met name Youthpass en het Europass-platform/Europass-Mobility, onder meer door semantische interoperabiliteit via het Europees leermodel en de Europese digitale credentials voor leerprestaties;

(32) allianties van Europese universiteiten, onder meer via het Erasmus+-programma en beleidsondersteuning, verder te ontwikkelen en te ondersteunen zodat zij hun volledige potentieel kunnen benutten en als rolmodel kunnen fungeren voor de sector hoger onderwijs door naadloze en geïntegreerde mobiliteit in Europese interuniversitaire campussen te bevorderen, het gebruik van microcredentials te stimuleren en de weg vrij te maken voor een mogelijk gezamenlijk Europees diploma;

(33) het Erasmus+-programma verder te ondersteunen door samenwerking en wederzijds leren tussen de lidstaten aan te moedigen met het oog op het waarborgen van de automatische erkenning van kwalificaties en resultaten van leerperioden in het buitenland in onderwijs- en opleidingssectoren op alle niveaus, onder meer voor virtueel en blended leren;

(34) de lidstaten te blijven steunen bij een alomvattende aanpak van het onderwijzen en leren van talen, met name door middel van activiteiten op het gebied van intercollegiaal leren, de bevordering van initiatieven en evenementen zoals de Europese Dag van de Talen en samenwerking met belanghebbenden en internationale organisaties zoals de Raad van Europa en de OESO bij de ontwikkeling van innovatieve tools voor het leren van talen;

(35) synergieën en complementariteit te bevorderen tussen de EU-programma’s voor leermobiliteit, zoals Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, en andere financieringsinstrumenten op EU-, internationaal, nationaal en regionaal niveau, zoals de fondsen voor het cohesiebeleid, met name de programma’s van het Europees Sociaal Fonds Plus en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, om het effect van de acties ter bevordering van de mogelijkheden voor leermobiliteit te maximaliseren, onder meer door de uitvoering van instrumenten en strategieën te ondersteunen om de deelname van kansarme personen te vergroten;

(36) de lidstaten te helpen de stelsels voor leermobiliteit op nationaal niveau en op het niveau van meerdere landen te bevorderen.

(37) de actiegebieden van de bestaande financieringsinstrumenten op EU-, internationaal, nationaal of regionaal niveau in kaart te brengen om het bewustzijn van hun potentiële acties en goede praktijken ter ondersteuning van leermobiliteit te vergroten en een doeltreffende synergetische aanpak bij de relevante belanghebbenden te bevorderen.

(38) samen te werken met de lidstaten en relevante belanghebbenden om de kwaliteit en beschikbaarheid van gegevens verder te verbeteren en methoden op EU-niveau te ontwikkelen voor gegevensverzameling en -analyse, met inbegrip van enquêtes over leermobiliteit in alle sectoren op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd zoals de Europese enquête voor het volgen van afgestudeerden, die ook rekening kunnen houden met inclusiviteit en territoriale diversiteit, in volledige overeenstemming met de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming;

(39) het mobiliteitsscorebord te vernieuwen, in nauwe samenwerking met deskundigen uit de lidstaten, om de uitvoering van deze aanbeveling te volgen en het uit te breiden tot alle sectoren op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd,

HEEFT DEZE AANBEVELING VASTGESTELD EN BEVEELT DE LIDSTATEN AAN

In overeenstemming met de specifieke kenmerken van het nationale schoolonderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, het hoger onderwijs en de volwasseneneducatie, en de jeugd- en sportsector:

a) de naadloze beweging van lerenden, onderwijsactoren en personeel binnen de Europese Onderwijsruimte te bevorderen om de ontwikkeling van hun vaardigheden over de hele linie te ondersteunen, met name de competenties die essentieel zijn voor de groene en de digitale transitie, het opbouwen van vertrouwen en begrip tussen onderwijs- en opleidingsstelsels, de jeugd- en de sportsector, en het bevorderen van actief burgerschap;

b) te werken aan regelingen voor leermobiliteit die inclusief en ecologisch duurzaam zijn, te profiteren van het gebruik van digitale technologieën en gemeenschappelijke EU-waarden te bevorderen;

c) de verwezenlijking van nieuwe doelstellingen op EU-niveau tegen 2030 vast te stellen en ernaar toe te werken:

–in het hoger onderwijs moet het percentage afgestudeerden met een leermobiliteitservaring ten minste 25 % bedragen;

–in beroepsonderwijs en -opleiding moet het percentage lerenden met een leermobiliteitservaring in het buitenland ten minste 15 % bedragen;

–in alle stelsels op het gebied van onderwijs en opleiding en jeugd en sport moeten kansarme personen ten minste 20 % uitmaken van alle lerenden die van leermobiliteit in het buitenland profiteren.

d) structurele samenwerking met belanghebbenden tot stand te brengen op het gebied van leermobiliteit met het oog op de uitvoering van deze aanbeveling.

1) Systemische mogelijkheden voor leermobiliteit te bieden door:

a) van leermobiliteit in het buitenland de norm te maken en deze te integreren in schoolonderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en leerlingplaatsen, hoger onderwijs en stelsels voor volwasseneneducatie en -opleiding door de mogelijkheden voor leermobiliteitsperioden in het buitenland op te nemen in alle onderwijs- en opleidingsprogramma’s door middel van flexibele mobiliteitsvensters, keuzevakken en andere mogelijkheden;

b) aanbieders van onderwijs en opleiding te ondersteunen bij de ontwikkeling en uitvoering van een toenemend aandeel van grensoverschrijdende gezamenlijke activiteiten, waaronder gezamenlijke programma’s die tot gezamenlijke diploma’s leiden, door optimaal gebruik te maken van Europese initiatieven, met name allianties van Europese universiteiten, kenniscentra voor beroepsopleiding, nationale teams voor beroepsonderwijs en -opleiding, allianties voor innovatie en Erasmus+ Teacher Academies; voort te bouwen op de ervaringen van allianties van Europese universiteiten die streven naar een mobiliteitspercentage van 50 % van de studenten met fysieke, virtuele en gemengde mobiliteitsopties;

c) inkomende en uitgaande leermobiliteit in niet-formeel en informeel leren, jeugdwerk en vrijwilligerswerk te bevorderen en te integreren als waardevolle en haalbare mobiliteitsopties voor alle lerenden en personeel, onder meer door bewustmaking, outreach en andere steun aan aanbieders van niet-formeel en informeel leren, lokale en regionale overheden, jeugdcentra en maatschappelijke organisaties;

d) de toepassing van kwaliteitscriteria voor de voorbereiding, uitvoering en follow-up van leermobiliteitsactiviteiten te ondersteunen, onder meer door voort te bouwen op kwaliteitsnormen die zijn ontwikkeld in het kader van Erasmus+, het programma van het Europees Solidariteitskorps en andere regelingen voor leermobiliteit, en door zich te richten op de toegankelijkheid en inclusiviteit van dergelijke activiteiten;

e) samenwerking tussen de instanties die financieringsinstrumenten op EU-, internationaal, nationaal of regionaal niveau beheren en uitvoeren, zodat activiteiten ter ondersteuning en bevordering van leermobiliteit worden gecoördineerd, waarbij overlappingen worden vermeden en het effect van de middelen wordt gemaximaliseerd.

2) Het leren van talen te verbeteren door:

a) het leren van talen in alle stadia van onderwijs en opleiding en in organisaties die actief zijn op het vlak van jeugd en sport te versterken, onder meer door een deel van de leerplannen in andere EU-talen dan de nationale taal of talen aan te bieden om de opties en mogelijkheden voor leermobiliteit te stimuleren;

b) de toegang tot het onderwijs en het leren van talen, ook voor volwassenen, te vergemakkelijken om meertaligheid te verbeteren en burgers in staat te stellen ten volle te profiteren van leermobiliteit, de Europese Onderwijsruimte en arbeidskansen.

3) De betrokkenheid bij leermobiliteitsactiviteiten te ondersteunen door:

a) een cultuur van leermobiliteit voor een leven lang leren op te bouwen in alle leerfasen, van schoolonderwijs tot volwasseneneducatie, en tussen leeromgevingen, onder meer door het ontwikkelen van een verscheidenheid aan mobiliteitsvormen en -activiteiten, door uitzendende en ontvangende organisaties te ondersteunen bij het uitvoeren van hun internationaliseringsstrategie, door de aantrekkelijkheid van onderwijsinstellingen voor mobiele lerenden te vergroten en door alumninetwerken aan te moedigen om leerervaringen op lokaal niveau te ontwikkelen en te bevorderen;

b) samenwerking tussen regionale en lokale autoriteiten, aanbieders van onderwijs en opleiding, maatschappelijke organisaties, niet-gouvernementele organisaties en particuliere instanties aan te moedigen om uitgaande leermobiliteit te bevorderen en te ondersteunen, ook voor kansarme personen, en door een gastvrije omgeving voor inkomende deelnemers aan leermobiliteit uit het buitenland te creëren;

c) autoriteiten en organisaties die regelingen die zowel inkomende als uitgaande mobiliteit beheren, aan te moedigen de administratieve lasten voor organisaties en deelnemers te verminderen en gedurende de gehele aanvraagprocedure duidelijke richtsnoeren te verstrekken;

d) flexibele leermobiliteitsvormen te ondersteunen waardoor meer mensen kunnen deelnemen en die kunnen dienen als opstap naar langere mobiliteitsperioden. Het kan daarbij gaan om groepsmobiliteitsactiviteiten, kortlopende mobiliteit en gemengde intensieve programma’s en andere leerervaringen die tot microcredentials kunnen leiden, in overeenstemming met de Europese aanpak van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt;

e) het werk van personeel dat leermobiliteitsprojecten en -activiteiten voorbereidt en uitvoert, op te waarderen door het een integraal en formeel erkend onderdeel te maken van het beroep van onderwijs- en opleidingspersoneel en jeugdwerkers, met name wat betreft werktijdquota en formele vereisten voor loopbaanontwikkeling, en door de rol van personeelsmobiliteit bij het voorbereiden, aanmoedigen en vervolgens ondersteunen van de mobiliteit van lerenden te erkennen.

4) Informatie te verstrekken over mogelijkheden voor leermobiliteit door:

a) mensen/instanties die leermobiliteit promoten — coördinatoren, contactpunten, ambassadeurs of specifieke informatiecentra voor leermobiliteit — aan te wijzen op regionaal of lokaal niveau om hun deskundigheid te delen met regionale en lokale aanbieders van onderwijs en opleiding, maatschappelijke organisaties en particuliere instanties, de betrokkenheid bij activiteiten op het gebied van leermobiliteit te ondersteunen en deze coördinatoren aan te moedigen om op nationaal niveau en binnen de EU te netwerken;

b) lerenden gerichte informatie aan te bieden over mogelijkheden voor leermobiliteit gedurende de hele cyclus van een leven lang leren, onder meer in scholen en jeugdcentra, bij aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie, aanbieders van jeugdwerk en vrijwilligerswerk, instellingen voor hoger onderwijs en werkgevers, door te steunen op mensen/instanties die leermobiliteit promoten en door informatie over mogelijkheden voor leermobiliteit te integreren in studie- en loopbaanbegeleiding;

c) de voordelen van een mobiliteitsperiode in het buitenland te promoten en te voorzien in advies, tips en mentorschap, met name aan kansarme lerenden, onder meer door optimaal gebruik te maken van de app van Erasmus+;

d) ontvangende organisaties aan te moedigen te zorgen voor een soepele opvang van lerenden, onder meer door informatie en relevant materiaal beschikbaar te stellen;

e) een koppeling tot stand te brengen tussen leermobiliteit en arbeidsmobiliteit door mensen/instanties die leermobiliteit promoten te verbinden met mobiliteitsadviseurs van het Europees samenwerkingsnetwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures);

f) informatie te verstrekken over de levens- en arbeidsomstandigheden in de gastlanden door gebruik te maken van de informatie die beschikbaar is op het Eures-portaal over levens- en arbeidsomstandigheden in alle lidstaten en EVA-landen en het daaraan gewijde deel van de EU-leerhoek, onder meer door die informatie te koppelen aan nationale portaalsites voor leermobiliteit.

5) Transparantie en erkenning van leerresultaten te ondersteunen door:

a) de automatische erkenning te stimuleren van de resultaten van leerperioden in het buitenland in onderwijs- en opleidingssectoren op alle niveaus, ook voor virtueel en blended leren, door begeleiding en opleiding te bieden aan aanbieders van onderwijs en opleiding en door te zorgen voor consistentie in de besluitvorming over erkenning;

b) te zorgen voor de volledige automatische erkenning van kwalificaties en de resultaten van leerperioden in het buitenland in het hoger onderwijs door ten volle gebruik te maken van de beschikbare regelingen en instrumenten, onder meer door er via het externe kwaliteitsborgingssysteem voor te zorgen dat het ECTS volledig wordt toegepast volgens de ECTS-gebruikershandleiding van 2015, waarbij de nadruk ligt op leerresultaten;

c) onderwijs- en opleidingsinstellingen aan te moedigen een register bij te houden van besluiten over de erkenning van leerresultaten, om consistentie en transparantie van de besluitvorming in de loop der tijd en tussen de verschillende organisatiestructuren van de instellingen te waarborgen en inzicht te krijgen in het concept en de definitie van automatische erkenning;

d) de volledige erkenning te ondersteunen van door leermobiliteit verworven competenties in niet-formeel en informeel leren, jeugdwerk en vrijwilligerswerk door samenwerking op het gebied van validatieregelingen te bevorderen tussen de relevante instanties in de onderwijs- en opleidingssectoren, aanbieders van niet-formeel leren en maatschappelijke organisaties, zodat de resultaten van niet-formeel en informeel leren gemakkelijker kunnen worden gebruikt in het formele onderwijs en op de arbeidsmarkt;

e) aanbieders van onderwijs en opleiding en organisatoren van leermobiliteitsactiviteiten voor jongeren, jeugdwerk en vrijwilligerswerk te ondersteunen bij het systematisch gebruik van EU-kaders en -instrumenten, waaronder Europass, de meertalige Europese classificatie van vaardigheden, competenties en beroepen, Europese digitale credentials voor leerprestaties, het Europees kwalificatiekader, Europass-mobiliteit en Youthpass en/of nationale kaders ter ondersteuning van de identificatie, documentatie, beoordeling en, in voorkomend geval, certificering van door leermobiliteit ontwikkelde competenties;

f) stappen te zetten in de richting van de ratificatie van het wereldwijde UNESCO-verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs om de eerlijke en transparante erkenning van kwalificaties uit derde landen en gedeeltelijke en eerdere leerresultaten te verbeteren; informatie over de erkenningsprocedures van kwalificaties van derde landen en de vergelijkbaarheid met nationale kwalificaties openbaar beschikbaar te maken;

g) gebruik te maken van beleidssamenwerking, met name de mondiale beleidsdialoog in het kader van het Bolognaproces en samenwerking tussen erkenningsautoriteiten en kwaliteitsborgingsinstanties, om capaciteiten te ontwikkelen in instellingen voor hoger onderwijs in derde landen en om kwaliteitsborgingsprocessen op elkaar af te stemmen teneinde de leerresultaten van de mobiliteitservaring van studenten uit derde landen te maximaliseren en te zorgen voor volledige erkenning van de mobiliteitsperiode voor het diploma van de student in het eigen land.

6) De overgang naar de arbeidsmarkt en arbeidsmobiliteit te ondersteunen door:

a) de overgang van leermobiliteit naar arbeidsmobiliteit te vergemakkelijken door mobiele lerenden en leerkrachten, opleiders, andere onderwijsactoren en jeugdwerkers te helpen toegang te krijgen tot de steun voor werkzoekenden van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en Eures;

b) lerenden, met inbegrip van pas afgestudeerden via Erasmus+, te helpen stage te lopen in het buitenland om hun ondernemers-, innovatieve, creatieve en interculturele vaardigheden te ontwikkelen;

c) relevante organisaties aan te moedigen om stagiairs uit het buitenland te ontvangen, onder meer door middel van investeringen, bewustmaking en toegankelijke informatie.

7) Leermobiliteit inclusiever en toegankelijker te maken door:

a) inclusiestreefcijfers voor leermobiliteit vast te stellen op nationaal of regionaal niveau, die zouden bijdragen tot de verwezenlijking van de in punt c) vastgestelde inclusiedoelstelling op EU-niveau, en door specifieke maatregelen ter ondersteuning van de mobiliteit van kansarme personen te ontwikkelen;

b) ervoor te zorgen dat leermobiliteit toegankelijk is voor personen met een handicap door belemmeringen weg te nemen en vanaf het begin van de organisatie van de leeractiviteit tegemoet te komen aan hun behoeften;

c) het niveau van ondersteuning te bieden dat nodig is om leermobiliteit toegankelijk te maken voor kansarme personen, en door steun te verlenen aan organisaties die dergelijke mensen opvangen, onder meer door te voorzien in passende financiering op nationaal of regionaal niveau en door synergieën tussen verschillende EU-, internationale, nationale en regionale financieringsinstrumenten te bevorderen;

d) tijdig correcte informatie te verstrekken over beschikbare financiering voor leermobiliteit, de timing van betalingen en andere beschikbare steun voor lerenden;

e) volledige of gedeeltelijke vooruitbetalingen van subsidies aan te moedigen en de meeneembaarheid van subsidies en leningen toe te staan; te stimuleren dat die subsidies overeenkomstig het nationale recht worden vrijgesteld van belasting en sociale premies en subsidies die door publieke en particuliere juridische entiteiten zijn toegekend op dezelfde manier te behandelen, en deelnemers aan mobiliteit te informeren over de procedures die zij moeten volgen met betrekking tot inkomstenbelasting;

f) leermobiliteit in het buitenland te vergemakkelijken door het tekort aan studentenwoningen voor mobiele lerenden samen met de relevante nationale en lokale autoriteiten aan te pakken;

g) in overeenstemming met de EU- en nationale wetgeving te zorgen voor passende bescherming van deelnemers aan mobiliteit, met inbegrip van leerlingen, stagiairs, jonge onderzoekers en jeugdwerkers, met name minderjarigen, op het gebied van verzekering, arbeidsnormen, gezondheids- en veiligheidseisen, belastingen, sociale zekerheid, met inbegrip van toegang tot gezondheidszorg, en, in voorkomend geval, de mogelijkheid om pensioenrechten op te bouwen.

8) Leermobiliteit ecologisch duurzaam te maken door:

a) in voorkomend geval, reizen met duurzamere vervoermiddelen van en naar bestemmingen voor leermobiliteit en tijdens mobiliteitsperioden een integraal onderdeel van de leermobiliteitservaring te maken, en door te voorzien in passende financiering voor en advies over duurzaam reizen;

b) aanbieders van onderwijs en opleiding en maatschappelijke organisaties die leermobiliteitsactiviteiten organiseren, te helpen om duurzaamheidspraktijken in hun dagelijkse activiteiten te integreren door middel van opleiding, richtsnoeren en de uitwisseling van goede praktijken;

c) aanbieders van onderwijs en opleiding te ondersteunen bij het vaststellen van streefcijfers en monitoringregelingen op organisatorisch niveau om de broeikasgasemissies als gevolg van reizen voor leermobiliteit terug te dringen.

9) Gebruik te maken van digitale technologieën om leermobiliteit te vergemakkelijken door:

a) de ontwikkeling en het gebruik van interoperabele IT-systemen te ondersteunen op basis van gemeenschappelijke Europese normen voor lerenden, onderwijsactoren en personeel, met volledige inachtneming van de wetgeving inzake gegevensbescherming, om leermobiliteitservaringen te beheren en te registreren, en voor organisaties om informatie te verstrekken over mobiliteitsmogelijkheden, om mobiliteit te beheren, automatische erkenning te ondersteunen en de administratieve lasten te verminderen, onder meer door ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden van het initiatief voor een Europese studentenkaart en de tools van het Europass-platform, onder meer door de digitalisering van leercredentials met de Europese digitale credentials voor leerinfrastructuur;

b) bij te dragen aan initiatieven die de mobiliteit van onderzoekers ondersteunen en relevante informatie verstrekken en ondersteunende diensten verlenen, waaronder Euraxess 62 en het komende EOR-talentenplatform 63 ;

c) financiële en personele steun te verlenen aan aanbieders van onderwijs en opleiding en maatschappelijke organisaties, zodat zij zo nodig digitale tools op hun niveau kunnen creëren en gebruiken en/of bestaande digitale tools kunnen gebruiken om fysieke mobiliteit aan te vullen;

d) de ontwikkeling te ondersteunen van hoogwaardige vormen van gemengde en virtuele mobiliteit door de bestaande nationale kaders aan te passen om complementaire innovatieve mobiliteitsvormen die gebruikmaken van digitale technologieën verder mogelijk te maken.

10) De waarden van de EU met leermobiliteit te bevorderen door:

a) alle lerenden, onderwijsactoren en personeel aan te moedigen om tijdens hun leermobiliteitsperiode in het buitenland deel te nemen aan het leven van de gastgemeenschappen, met name aan vrijwilligersactiviteiten;

b) leermobiliteitservaringen te verrijken met opleidingen op het gebied van intercultureel bewustzijn, burgerparticipatie, digitale en mediageletterdheid, EU-waarden en grondrechten;

c) inkomende lerenden, onderwijsactoren en personeel informatie te verstrekken die relevant is voor de lokale context en een gastcultuur tot stand te brengen met behulp van mentoren en administratieve ondersteuning;

d) ervoor te zorgen dat mobiele studenten en personeel de hoogste academische vrijheid genieten; onderwijsinstellingen aan te moedigen om, onder meer door kwaliteitsborging, een kwaliteitscultuur te ontwikkelen waarin de beginselen van academische integriteit ook tijdens mobiliteitsperioden volledig worden nageleefd.

11) De EU als leerbestemming te promoten door:

a) nauw samen te werken in het kader van de Team Europa-aanpak om de aantrekkelijkheid van de EU als leerbestemming te vergroten, waarbij gebruik wordt gemaakt van het bestaande scala van nationale en regionale initiatieven, zoals het project “Studie in Europa” in het hoger onderwijs;

b) leermobiliteit in andere delen van de wereld te vergemakkelijken, met name met landen met een vooruitzicht op toetreding, door nauwere samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten en onderwijs- en opleidingsinstellingen en die in de EU; talentpartnerschappen kunnen een kader bieden voor sterkere samenwerkingspartnerschappen met belangrijke derde landen op basis van onderling overeengekomen doelstellingen; dankzij dergelijke samenwerking kan leermobiliteit indirect helpen vaardigheidskloven in derde landen en de EU aan te pakken, bijvoorbeeld door zich te richten op vaardigheidskloven in sectoren die door de groene en de digitale transitie worden getroffen, en de inzetbaarheid van lerenden te verbeteren;

c) de tijdige afgifte van visa voor verblijf van langere duur en verblijfstitels te ondersteunen voor onderdanen van derde landen die zijn geselecteerd voor een leermogelijkheid in een lidstaat, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801 64 , of van visa voor kort verblijf overeenkomstig Verordening (EG) nr. 810/2009 65 , afhankelijk van de verwachte verblijfsduur in de EU.

12) De uitvoering van deze aanbeveling te ondersteunen door:

a) uiterlijk in mei 2025 in samenwerking met alle relevante belanghebbenden op nationaal of regionaal niveau actieplannen voor 2025-2030 op te stellen en de Commissie in kennis te stellen van de wijze waarop deze aanbeveling moet worden uitgevoerd in de sectoren hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, schoolonderwijs en volwasseneneducatie en in jeugd- en sportsystemen, die zich met zowel uitgaande als inkomende leermobiliteit bezighouden;

b) volledige medewerking te verlenen aan de Commissie met betrekking tot de maatregelen die zij voornemens is te nemen, zoals uiteengezet in de overwegingen 27 tot en met 39.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1) Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (2019-2024) - “Een Unie die de lat hoger legt: Mijn agenda voor Europa” | Europese Commissie (europa.eu) .
(2) Werkdocument van de diensten van de Commissie: Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van “Erasmus”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013, {COM(2018) 367 final} - {SEC(2018) 265 final} - {SWD(2018) 276 final}. Link: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A32013R1288
(3) Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het Erasmus+-programma (PB L 189 van 28.5.2021).
(4) PB C 199 van 7.7.2011, blz. 1.
(5) COM(2020) 625 final.
(6) PB C 423 van 9.12.2017, blz. 1.
(7) Overeenkomstig de Erasmus+-verordening ((EU) 2021/817) en voor de toepassing van dit beleidsvoorstel wordt onder “kansarme personen” verstaan: personen die om economische, sociale, culturele, geografische of gezondheidsredenen, wegens hun migrantenachtergrond, een handicap of onderwijsproblemen, of om enige andere reden, met inbegrip van een reden die aanleiding zou kunnen geven tot discriminatie in de zin van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, kampen met belemmeringen die hen beletten daadwerkelijk toegang te krijgen tot mogelijkheden voor leermobiliteit.
(8) Eurobarometer-enquêtes: Youth and Democracy in the European Year of Youth – mei 2022; Integration of young people into the labour market with particular focus on traineeships — April 2023.
(9) Het mobiliteitsscorebord is in 2016 operationeel geworden met als doel toezicht te houden op de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 2011 op het gebied van hoger onderwijs en initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding. Link: https://national-policies.eacea.ec.europa.eu/mobility-scoreboard
(10) In de aanbeveling van de Raad van 2011 werden kansarme lerenden beschreven als personen die wellicht verstoken zijn van mogelijkheden voor leermobiliteit.
(11) Onderwijs- en opleidingsmonitor 2021. Link: https://op.europa.eu/webpub/eac/education-and-training-monitor-2021/nl/index.html
(12) How families handled emergency remote schooling during the COVID-19 lockdown in spring 2020, 2020, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en Eurostat. Survey on ICT usage in households and by individuals [isoc_i, ci_in_h], 2019.
(13) Publicatieplatform van de EU, link: https://op.europa.eu/
(14) Tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa kwamen 800 willekeurig geselecteerde burgers in 2021-2022 bijeen om aanbevelingen te doen over toekomstig beleid: https://commission.europa.eu/strategy-and-policy/priorities-2019-2024/new-push-european-democracy/conference-future-europe_en#final-reports-and-proposals
(15) Het Europees burgerpanel over leermobiliteit heeft 150 willekeurig geselecteerde burgers van alle leeftijdsgroepen en uiteenlopende achtergronden betrokken bij de eindbesprekingen in maart en april 2023. Definitieve aanbevelingen: https://citizens.ec.europa.eu/learning-mobility-panel_nl
(16) Flash Eurobarometer FL529: European Year of Skills - Skills shortages, recruitment and retention strategies in small and medium-sized enterprises; link: https://data.europa.eu/data/datasets/s2994_fl529_eng?locale=en
(17) PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.
(18) PB C 185 van 26.5.2023, blz. 35.
(19) https://op.europa.eu/webpub/empl/european-pillar-of-social-rights/nl/index.html
(20) https://year-of-skills.europa.eu/index_en
(21) Resolutie van de Raad van de Europese Unie en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen over een kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken: De EU-strategie voor jongeren 2019-2027 (PB C 456 van 18.12.2018, blz. 1).
(22) PB C 415 van 1.12.2020, blz. 1.
(23) PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1 .
(24) Cedefop (2023). European guidelines for validating non-formal and informal learning. Luxemburg: Publicatiebureau. Referentiereeks van Cedefop; nr. 124. data.europa.eu/doi/10.2801/389827
(25) PB C 88 van 27.3.2014, blz. 1.
(26) PB C 189 van 15.6.2017, blz. 15 .
(27) PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1.
(28) PB C 444 van 10.12.2018, blz. 1 .
(29) COM/2023/91 final .
(30) PB C 185 van 26.5.2023, blz. 44 .
(31) PB C 189 van 5.6.2019, blz. 15 .
(32) COM(2020) 625 final .
(33) PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1 .
(34) Verklaring van Osnabrück over beroepsonderwijs en -opleiding als katalysator voor herstel en rechtvaardige transities naar digitale en groene economieën (goedgekeurd op 30 november 2020). Link: www.cedefop.europa.eu/en/content">https://www.cedefop.europa.eu/en/content
(35) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een Europese strategie voor universiteiten, COM(2022) 16 final .
(36) Gezamenlijk netwerk van het Europees netwerk van informatiecentra in de Europese regio en de nationale informatiecentra voor academische erkenning in de Europese Unie (ENIC-NARIC).
(37) PB C 167 van 21.4.2022, blz. 2 .
(38) PB C 157 van 11.4.2022, blz. 1 .
(39) COM(2021) 142 final. In de EU-strategie voor de rechten van het kind wordt benadrukt dat meer dan 22 % van de kinderen in de EU het risico loopt op armoede en sociale uitsluiting, en dat ongeveer 10 % van de jongeren in de EU het onderwijs voortijdig verlaat.
(40) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32017C1213%2801%29
(41) Publicatieplatform van de EU, link: https://op.europa.eu/
(42) Volledige referenties zijn beschikbaar in het werkdocument van de diensten van de Commissie.
(43) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(44) Overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1) worden competenties gedefinieerd als een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes.
(45) COM( 2020 )   625 final.
(46) PB C 199 van 7.7.2011, blz. 1.
(47) PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.
(48) PB C 185 van 26.5.2023, blz. 5.
(49) Achtergrondnota - Working together towards attractive, inclusive, innovative, agile and flexible VET; Cedefop. Link: https://www.cedefop.europa.eu/en/publications/9180
(50) PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1.
(51) Link: https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=89&furtherNews=yes&langId=en&newsId=10070
(52) PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1.
(53) Enablers and disablers of cross-border long-term apprentice mobility: evidence from country- and project-level investigations. Link: https://www.cedefop.europa.eu/files/2021-10/3089_en.pdf
(54) PB C 167 van 21.4.2022, blz. 2.
(55) Werkdocument van de diensten van de Commissie bij het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de uitvoering van de EU-strategie voor jongeren (2019-2021).
(56) PB C 157 van 11.4.2022, blz. 1.
(57) COM/2023/91 final .
(58) PB C 185 van 26.5.2023, blz. 44 .
(59) Met inbegrip van de resolutie van het Europees Parlement over de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht.
(60) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52011XG1220(06)
(61) Uitvoeringsrichtsnoeren voor de inclusie- en diversiteitsstrategie van Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps; link: https://erasmus-plus.ec.europa.eu/document/implementation-guidelines-erasmus-and-european-solidarity-corps-inclusion-and-diversity-strategy
(62) Euraxess — Onderzoekers in beweging is een centraal aanspreekpunt voor onderzoekers en innovatoren die hun loopbaan en persoonlijke ontwikkeling willen bevorderen door naar een ander land te verhuizen.
(63) Deze door het programma Horizon Europa ondersteunde actie heeft tot doel de interoperabiliteit van loopbanen en de inzetbaarheid van talenten op het gebied van onderzoek en innovatie in alle sectoren te stimuleren.
(64) Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).
(65) Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).