Overwegingen bij COM(2024)256 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2024)256 - .
document COM(2024)256
datum 2 juli 2024
 
(1) In zijn arrest in zaak C-741/19, Republiek Moldavië/Komstroy, heeft het HvJ-EU geoordeeld dat artikel 26, lid 2, punt c), EHV aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op geschillen tussen een lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over een investering die deze investeerder heeft gedaan in eerstgenoemde lidstaat.

(2) Scheidsgerechten blijven echter de bevoegdheid aanvaarden en uitspraken doen in procedures binnen de EU die gebaseerd zouden zijn op artikel 26, lid 2, punt c), EHV. Volgens het HvJ-EU moet een dergelijke scheidsrechterlijke uitspraak als onverenigbaar met het Unierecht worden beschouwd, en met name met de artikelen 267 en 344 VWEU. Een dergelijke uitspraak kan dus geen enkel gevolg hebben en kan dan ook niet ten uitvoer worden gelegd met het oog op de betaling van de daarbij toegekende schadevergoeding.

(3) De doeltreffende uitvoering van het recht van de Unie wordt ondermijnd door dergelijke uitspraken in intra-EU-arbitrageprocedures. Er bestaat een gevaar van strijdigheid tussen de Verdragen en het Verdrag inzake het Energiehandvest zoals uitgelegd door sommige scheidsgerechten, die, indien deze uitleg wordt bevestigd door de rechtbanken van een derde land, de facto tot een rechtsconflict zou leiden omdat in de rechtsorde van derde landen scheidsrechterlijke uitspraken zouden circuleren die in strijd zijn met het EU-recht.

(4) Volgens de rechtspraak van het Hof kan het gevaar van strijdigheid tussen rechtsbepalingen ertoe leiden dat een internationale overeenkomst onverenigbaar is met het Unierecht. Het gevaar van strijdigheid tussen rechtsbepalingen moet worden uitgesloten. De aanneming van een internationaalrechtelijk instrument waarin de gemeenschappelijke opvatting van de ondertekenaars over de niet-toepasselijkheid van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest als grondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures wordt vastgelegd, moet bijdragen tot de verwezenlijking van dat doel.

(5) De Commissie, namens de Europese Unie en Euratom, en de lidstaten hebben de onderhandelingen over de voorwaarden van een dergelijke overeenkomst met succes afgerond. De gemeenschappelijke opvatting in deze overeenkomst wordt ook herhaald in de Verklaring over de rechtsgevolgen van het arrest Komstroy van het Hof van Justitie en de gemeenschappelijke opvatting inzake de niet-toepasselijkheid van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest als grondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures van 26 juni 2024.

(6) De overeenkomst moet worden aangenomen, onder voorbehoud van de ondertekening ervan op een latere datum.