Overwegingen bij COM(2025)27 - Wijziging van Verordening 2018/196 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten uit de VS - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)27 - Wijziging van Verordening 2018/196 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten uit de VS. |
---|---|
document | COM(2025)27 |
datum | 3 februari 2025 |
(2) Omdat de Verenigde Staten hun wetgeving niet in overeenstemming hebben gebracht met de overeenkomsten in kwestie, heeft de Europese Gemeenschap (“Gemeenschap”) de DSB toestemming gevraagd om de toepassing van haar tariefconcessies en de hiermee verband houdende verplichtingen in het kader van de GATT 1994 ten aanzien van de Verenigde Staten te schorsen3. De Verenigde Staten maakten bezwaar tegen de mate van schorsing van de tariefconcessies en de hiermee verband houdende verplichtingen, en de zaak werd doorverwezen voor arbitrage.
(3) Op 31 augustus 2004 stelde de arbiter vast dat de mate waarin door de Gemeenschap genoten voordelen teniet zijn gedaan of zijn uitgehold, 72 % bedroeg van het bedrag dat in het kader van de CDSOA werd uitbetaald aan antidumping- of antisubsidierechten voor invoer uit de Gemeenschap, voor het meest recente jaar waarvoor op dat moment door de autoriteiten van de Verenigde Staten gepubliceerde gegevens beschikbaar waren. De arbiter stelde vast dat de schorsing door de Gemeenschap van concessies of andere verplichtingen, in de vorm van een aanvullend invoerrecht boven op de geconsolideerde douanerechten, voor een lijst van producten van oorsprong uit de Verenigde Staten, die op jaarbasis een totale handelswaarde vertegenwoordigt die het bedrag voor de tenietdoening of uitholling niet overschrijdt, in overeenstemming was met de WTO-voorschriften. Op 26 november 2004 verleende de DSB toestemming om de tariefconcessies en de hiermee verband houdende verplichtingen uit hoofde van de GATT 1994 ten aanzien van de Verenigde Staten te schorsen, overeenkomstig het besluit van de arbiter.
(4) Aangezien de Verenigde Staten de CDSOA niet in overeenstemming met hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten van de WTO hebben gebracht, werd ingevolge Verordening (EU) 2018/196 van het Europees Parlement en de Raad4 een aanvullend ad-valoremrecht van 4,3 % geheven op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten. Conform de door de WTO verleende machtiging om tariefconcessies ten aanzien van de Verenigde Staten te schorsen, moet de Commissie het niveau van deze schorsing jaarlijks aanpassen aan de mate waarin de voordelen voor de Unie op dat moment door de CDSOA worden tenietgedaan of uitgehold.
(5) De afgelopen jaren is de mate waarin de voordelen voor de Unie werden tenietgedaan of uitgehold op basis van de door de Customs and Border Protection van de Verenigde Staten gepubliceerde gegevens, afgenomen. In 2024 werd dat bedrag bijvoorbeeld berekend op 34,98 USD, wat resulteerde in een aanvullend invoerrecht van 0,00002 %. Aangezien de inning van dit aanvullende invoerrecht geen gevolgen zou hebben voor het handelsverkeer, maar zou leiden tot onevenredige administratieve kosten voor de Unie, werd het aanvullend invoerrecht vastgesteld op 0 % bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/1239 van de Commissie5, waarbij Verordening (EU) 2018/196 dienovereenkomstig werd gewijzigd.
(6) Aangezien de CDSOA op 1 oktober 2007 daadwerkelijk is ingetrokken, wordt verwacht dat de mate waarin de voordelen worden tenietgedaan of uitgehold, en bijgevolg de mate van de schorsing, op dit aanzienlijk lagere en economisch verwaarloosbare niveau zal blijven.
(7) Om efficiënte processen te waarborgen en onevenredige administratieve kosten voor de Unie te voorkomen, moet Verordening (EU) 2018/196 worden gewijzigd door daarin een de-minimisdrempel op te nemen waaronder geen aanvullend invoerrecht mag worden opgelegd.
(8) De de-minimisdrempel moet worden vastgesteld op 30 000 USD van de CDSOA-uitbetalingen in verband met de antidumping- en antisubsidierechten die in het meest recente jaar waarvoor op dat moment door de autoriteiten van de Verenigde Staten (U.S. Customs and Border Protection) gepubliceerde gegevens beschikbaar zijn, zijn gedaan voor invoer uit de Unie. Onder die drempel zou het aanvullende invoerrecht, zoals dat voortvloeit uit de formule die door de WTO-machtiging is voorgeschreven, geen gevolgen hebben voor het handelsverkeer en dus economisch verwaarloosbaar zijn. Dit zou ook onevenredige administratieve kosten voor de Unie met zich meebrengen.
(9) Daarnaast moet artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2018/196 worden gewijzigd en in overeenstemming worden gebracht met de standaardbepalingen in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven6.
(10) Verordening (EU) 2018/196 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.