Bijlagen bij COM(1995)434-2 - Gemeenschappelijke marktordening in de sector verwerkte produkten op basis van groenten en fruit

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I genoemde produkten, verkregen uit in de Gemeenschap geoogste groenten en fruit, wordt een produktiesteunregeling toegepast.

2. De produktiesteun wordt toegekend aan verwerkende bedrijven die in het kader van contracten tussen, op grond van Verordening (EG) . . ./95 van de Raad erkende of voorlopig erkende telersverenigingen en, verwerkende bedrijven voor het basisprodukt aan de telers ten minste de minimumprijs hebben betaald. De bovenbedoelde telersverenigingen laten de produktiesteun ook ten goede komen aan bedrijfshoofden die van geen enkel van de in Verordening (EG) nr. . . ./95 genoemde samenwerkingsverbanden deel uitmaken, maar die zich ertoe verbinden, hun gehele produktie voor de vervaardiging van de in bijlage I bedoelde produkten via die verenigingen af te zetten en die een bijdrage voor de door die verenigingen gedragen totale beheerskosten van deze regeling betalen.

De contracten moeten vóór het begin van het verkoopseizoen worden ondertekend.


Artikel 3


1. De aan de telers te betalen minimumprijs wordt bepaald op grondslag van:

a) de in het voorgaande verkoopseizoen geldende minimumprijs;

b) de ontwikkeling van de marktprijzen in de sector groenten en fruit;

c) de noodzaak, de normale afzet van het verse produkt voor verscheidene bestemmingen te verzekeren, de levering aan de verwerkende industrie daaronder begrepen.

2. De minimumprijs wordt vóór het begin van het verkoopseizoen vastgesteld.

3. De minimumprijs en de bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 4


1. De produktiesteun mag ten hoogste gelijk zijn aan het verschil tussen de aan de teler in de Gemeenschap betaalde minimumprijs en de prijs van het basisprodukt in de voornaamste producerende en exporterende derde landen.

2. De steun wordt binnen het in lid 1 bepaalde maximum op een zodanig peil vastgesteld, dat de communautaire produktie tegen de minimumprijs kan worden afgezet. Bij de berekening van de steun wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 5, met name rekening gehouden met:

a) het verschil tussen de in aanmerking genomen kosten van het basisprodukt in de Gemeenschap en de kosten van het basisprodukt in de belangrijkste concurrerende derde landen;

b) de voor het voorgaande verkoopseizoen vastgestelde steun;

c) alsmede, voor produkten waarvoor de communautaire produktie een aanzienlijk marktaandeel heeft, de ontwikkeling van de omvang van het handelsverkeer met derde landen en de in dat handelsverkeer toegepaste prijzen, wanneer dit laatste criterium tot een verlaging van het steunbedrag leidt.

3. De steun wordt vastgesteld op basis van het nettogewicht van het verwerkte produkt. De coëfficiënten die de verhouding tussen het gewicht van de gebruikte basisprodukten en het nettogewicht van het verwerkte produkt weergeven, worden forfaitair vastgesteld. Zij worden regelmatig op grond van de opgedane ervaring aangepast.

4. De steun wordt aan de verwerkende bedrijven uitsluitend uitgekeerd voor verwerkte produkten die:

a) zijn verkregen uit in de Gemeenschap geoogste basisprodukten waarvoor de betrokkene ten minste de in artikel 3 bedoelde minimumprijs heeft betaald;

b) voldoen aan de minimumkwaliteitseisen.

5. Ter bepaling van de prijs van het basisprodukt in de voornaamste concurrerende derde landen wordt hoofdzakelijk rekening gehouden met de werkelijk toegepaste prijzen "af landbouwbedrijf" voor voor verwerking gebruikte verse produkten van vergelijkbare kwaliteit, die worden gewogen op basis van de door deze derde landen uitgevoerde hoeveelheden eindprodukt.

6. Voor produkten waarvoor de communautaire produktie een aandeel van ten minste 50 % in de communautaire markt heeft, wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de prijzen en van de omvang van invoer en uitvoer, waarbij wordt uitgegaan van de gegevens over het aan het begin van het verkoopseizoen voorafgaande kalenderjaar, in vergelijking met de gegevens over het kalenderjaar daarvóór.

7. Voor verwerkte produkten op basis van tomaten wordt de produktiesteun berekend voor:

a) tomatenconcentraat van GN-code 2002 90;

b) hele tomaten zonder schil, van de variëteit San Marzano of soortgelijke variëteiten, van GN-code 2002 10;

c) hele tomaten zonder schil, van de variëteit Roma of soortgelijke variëteiten, van GN-code 2002 10;

d) tomatensap van GN-code 2009 50.

8. De produktiesteun voor de overige verwerkte produkten op basis van tomaten wordt naar gelang van het geval afgeleid van de vastgestelde bedragen voor hetzij tomatenconcentraat, waarbij met name met het drogestofgehalte van de produkten rekening wordt gehouden, hetzij gehele tomaten zonder schil, van de variëteit Roma of soortgelijke variëteiten, waarbij met name met de handelskenmerken van de produkten rekening wordt gehouden.

9. De Commissie stelt vóór het begin van elk verkoopseizoen volgens de procedure van artikel 26 het steunbedrag vast. Volgens diezelfde procedure stelt zij de in lid 2 bedoelde coëfficiënten, de minimumkwaliteitseisen en de overige voorschriften ter uitvoering van dit artikel vast.


Artikel 5


1. Voor elk verkoopseizoen wordt voor de Gemeenschap voor de onderstaande produkten een garantiedrempel vastgesteld, bij overschrijding waarvan de produktiesteun wordt verlaagd. De garantiedrempel wordt vastgesteld:

- voor perziken op siroop en/of op natuurlijk vruchtesap, op 582 000 ton netto;

- voor Williams- en Rochaperen op siroop en/of op natuurlijk vruchtesap, op 102 805 ton netto.

2. De overschrijding van de in lid 1 bedoelde garantiedrempels wordt berekend op basis van de gemiddelde produktie over de laatste drie verkoopseizoenen voorafgaande aan het verkoopseizoen waarvoor de steun moet worden vastgesteld. Bij overschrijding van de garantiedrempel wordt de steun voor het volgende verkoopseizoen voor het betrokken produkt verlaagd naar gelang van de overschrijding.


Artikel 6


1. Voor de toekenning van de produktiesteun voor verwerkte produkten op basis van tomaten wordt een quotaregeling ingesteld. De produktiesteun wordt beperkt tot een hoeveelheid verwerkte produkten die overeenkomt met 6 596 787 ton verse tomaten.

2. De in lid 1 aangegeven hoeveelheid wordt om de vijf jaar over drie produktgroepen verdeeld, namelijk tomatenconcentraat, geconserveerde hele tomaten zonder schil en andere produkten, aan de hand van de respectieve gemiddelde hoeveelheden die in de laatste vijf verkoopseizoenen voorafgaande aan dat waarvoor de verdeling geldt, zijn geproduceerd en waarvoor de minimumprijs in acht is genomen.

Voor de eerste verdeling, namelijk voor het verkoopseizoen 1996/1997, wordt echter uitgegaan van het gemiddelde van de werkelijke produktie in de verkoopseizoenen 1991/1992, 1992/1993, 1993/1994 en 1994/1995.

3. De overeenkomstig het vorige lid voor iedere produktgroep vastgestelde hoeveelheid verse tomaten wordt jaarlijks onder de Lid-Staten verdeeld naar gelang van het gemiddelde van de hoeveelheden die met inachtneming van de minimumprijs zijn geproduceerd in de laatste drie verkoopseizoenen voorafgaande aan dat waarvoor de verdeling geldt. Hierbij wordt het verkoopseizoen 1995/1996, niet in aanmerking genomen.

Voor de eerste drie verdelingen, namelijk voor de verkoopseizoenen 1996/1997, 1997/1998 en 1998/1999, worden de in de verkoopseizoenen 1992/1993, 1993/1994 en 1994/1995 werkelijk geproduceerde hoeveelheden in aanmerking genomen.

Bij de verdeling mag het verschil, per Lid-Staat en per produktgroep, ten opzichte van de voor het vorige verkoopseizoen toegewezen hoeveelheden nooit meer dan 20 % bedragen. Wanneer een verdeling op grond van lid 2 plaatsvindt, wordt dit percentage berekend ten opzichte van de hoeveelheden voor het vorige verkoopseizoen, waarop voor iedere produktgroep de uit die verdeling resulterende aanpassingscoëfficiënt wordt toegepast.

4. De Lid-Staten verdelen de hun toegewezen hoeveelheden onder de op hun grondgebied gevestigde verwerkende bedrijven naar gelang van het gemiddelde van de hoeveelheden die met inachtneming van de minimumprijs zijn geproduceerd in de laatste drie verkoopseizoenen voorafgaande aan dat waarvoor de verdeling geldt. Hierbij wordt het verkoopseizoen 1995/1996 niet in aanmerking genomen.

Voor de eerste drie verdelingen, namelijk voor de verkoopseizoenen 1996/1997, 1997/1998 en 1998/1999 worden de in de verkoopseizoenen 1992/1993, 1993/1994 en 1994/1995 werkelijk geproduceerde hoeveelheden in aanmerking genomen.

5. De in de leden 2 en 3 bedoelde verdelingen geschieden volgens de procedure van artikel 26. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden volgens diezelfde procedure vastgesteld. Zij omvatten met name de voorschriften die moeten worden toegepast voor bedrijven die sedert minder dan drie jaar werkzaam zijn, voor nieuwe bedrijven en in geval van fusie of overdracht van bedrijven.


Artikel 7


1. Voor de teelt van sultaninerozijnen, moscatelrozijnen en krenten, bestemd voor verwerking, wordt steun toegekend.

Het bedrag van de steun wordt vastgesteld per hectare van het afgeoogste specifieke areaal, aan de hand van de gemiddelde opbrengst per hectare van dat areaal. Bij de vaststelling van de steun wordt bovendien rekening gehouden met:

a) de noodzaak, het van oudsher voor die teelten gebruikte areaal te handhaven,

b) de afzetmogelijkheden voor de betrokken krenten en rozijnen.

Het steunbedrag kan variëren naar gelang van de variëteit en van andere factoren die van invloed kunnen zijn op de opbrengsten.

2. Voor ieder verkoopseizoen wordt een communautair gegarandeerd maximumareaal vastgesteld, dat gelijk is aan het gemiddelde areaal dat in de verkoopseizoenen 1987/1988, 1988/1989 en 1989/1990 voor de in lid 1 bedoelde teelten is gebruikt. Wanneer het specifieke areaal voor de teelt van krenten en rozijnen dit gegarandeerde maximumareaal overschrijdt, wordt het bedrag van de steun voor het volgende verkoopseizoen verlaagd naar gelang van de vastgestelde overschrijding.

3. De steun wordt betaald wanneer het areaal is afgeoogst en de produkten zijn gedroogd met het oog op de verwerking.

4. Telers die hun wijngaarden herbeplanten om fylloxera te bestrijden en die geen steun ontvangen in het kader van de structurele acties tegen de fylloxera ten laste van het EOGFL, afdeling Oriëntatie, komen gedurende drie verkoopseizoenen in aanmerking voor steun, bij de vaststelling waarvan rekening wordt gehouden met de in lid 1 bedoelde steun en met het bedrag van de steun die wordt toegekend uit hoofde van genoemde structurele acties. Lid 3 is in dat geval niet van toepassing.

5. De Commissie stelt het steunbedrag vóór het begin van elk verkoopseizoen vast volgens de procedure van artikel 26. Volgens diezelfde procedure stelt zij de bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast en, in voorkomend geval, de overschrijding van het gegarandeerde maximumareaal en de daaruit voortvloeiende verlaging van het steunbedrag.


Artikel 8


Voor de in artikel 1, lid 2, genoemde produkten die bestemd zijn voor verbruik in de Gemeenschap of voor uitvoer naar derde landen, kunnen volgens de procedure van artikel 26 gemeenschappelijke kwaliteitsnormen worden vastgesteld.


Artikel 9


1. De door de betrokken Lid-Staten erkende bureaus of natuurlijke personen of rechtspersonen, hierna "opslagbureaus" te noemen, kopen in de laatste twee maanden van het verkoopseizoen de sultaninerozijnen, krenten en gedroogde vijgen aan die in het lopende verkoopseizoen in de Gemeenschap zijn geproduceerd, voor zover deze produkten aan nader vast te stellen kwaliteitseisen voldoen.

De overeenkomstig lid 2 aangekochte hoeveelheden sultaninerozijnen en krenten mogen 27 370 ton niet overschrijden.

2. De prijs waartegen de opslagbureaus de in lid 1 bedoelde produkten aankopen, is:

- voor gedroogde vijgen, de minimumprijs voor de laagste kwaliteitsklasse, verminderd met 5 %;

- voor sultaninerozijnen en krenten, de aankoopprijs voor het verkoopseizoen 1994/1995, jaarlijks aangepast op grond van de ontwikkeling van de in artikel 13 bedoelde minimuminvoerprijs of, vanaf het jaar 2000, van de wereldmarktprijzen.

3. De door de opslagbureaus aangekochte produkten worden onder zodanige voorwaarden afgezet dat het marktevenwicht niet wordt verstoord, en dat de kopers gelijkelijk toegang tot de te koop aangeboden produkten krijgen en gelijkelijk worden behandeld.

Voor produkten die geen normale afzet vinden, kunnen bijzondere maatregelen worden genomen. In dat geval kan een bijzondere zekerheid worden geëist om de nakoming van de aangegane verplichtingen, met name ten aanzien van de bestemming van het produkt, te verzekeren. Deze zekerheid wordt geheel of gedeeltelijk verbeurd wanneer de verplichtingen niet of slechts ten dele worden nagekomen.

4. Aan de opslagbureaus wordt voor de produkten die zij hebben aangekocht, opslagsteun toegekend voor de werkelijke duur van de opslag van deze produkten. De steun wordt evenwel niet meer toegekend na de periode van 18 maanden die volgt op het einde van het verkoopseizoen waarin het produkt is aangekocht.

5. Aan de opslagbureaus wordt een financiële vergoeding toegekend die gelijk is aan het verschil tussen de door hen betaalde aankoopprijzen en de verkoopprijzen. Deze vergoeding wordt verminderd met de eventuele winsten in gevallen waarin de verkoopprijs hoger lag dan de aankoopprijs.

6. Voor de toepassing van lid 1 erkennen de Lid-Staten de opslagbureaus die passende waarborgen bieden voor een in technisch opzicht deugdelijke opslag en, een bevredigend beheer van de aangekochte produkten.

Deze opslagbureaus zijn met name verplicht, de aangekochte produkten in afzonderlijke lokalen op te slaan en daarvoor een aparte boekhouding te voeren.

7. De overeenkomstig lid 1 aangekochte produkten worden bij inschrijving of tegen vooraf vastgestelde prijzen verkocht.

De biedingen worden slechts in aanmerking genomen wanneer een zekerheid wordt gesteld.

8. De in lid 2 bedoelde aankoopprijs en de bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name ten aanzien van de opslagsteun, de financiële vergoeding en de aankoop en verkoop van produkten door de opslagbureaus, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 10


1. Voor de in artikel 1 genoemde produkten die economisch of uit milieu-oogpunt plaatselijk of regionaal zeer belangrijk zijn en die een sterke internationale concurrentie ondervinden, kunnen volgens de procedure van artikel 26 bijzondere maatregelen worden vastgesteld om de concurrentiepositie ervan te verbeteren en de verkoop te bevorderen.

Deze maatregelen omvatten met name:

a) verbetering van de geschiktheid van de geoogste produkten voor verwerking, en afstemming van de kenmerken ervan op de behoeften van de verwerkende industrie;

b) ontwikkeling in wetenschappelijk en technisch opzicht van nieuwe technieken of procédés ter verbetering van de kwaliteit en/of verlaging van de produktiekosten van de verwerkte produkten;

c) ontwikkeling van nieuwe produkten en/of nieuwe toepassingen voor verwerkte produkten;

d) economische studies en marktonderzoek;

e) bevordering van het verbruik van de betrokken produkten.

2. Deze maatregelen worden door de op grond van Verordening (EG) nr. . . ./95 erkende telersvereningen of groeperingen daarvan uitgevoerd, in samenwerking met de overige sectorale organisaties.

3. De overheid draagt voor 50 % bij in de financiering van deze maatregelen. Van het desbetreffende bedrag is in gebieden van doelstelling 1 als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad (9), 10 % afkomstig van de Lid-Staat, de overige 90 % van de Gemeenschap in de andere gebieden 20 % van de Lid-Staat en 80 % van de Gemeenschap.

4. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 26 de bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast, met name de bepalingen om ervoor te zorgen dat de maatregelen de op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. . . ./95 gefinancierde maatregelen en het bepaalde in de artikelen 2, 5 en 8 van Verordening (EEG) nr. 4256/88 van de Raad (10) aanvullen en daarmee verenigbaar zijn.


TITEL II


HANDELSVERKEER MET DERDE LANDEN


Artikel 11


1. Voor alle invoer in of uitvoer uit de Gemeenschap van de in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten kan een in- of uitvoercertificaat verplicht worden gesteld.

Het certificaat wordt, onverminderd de bepalingen voor de toepassing van de artikelen 15, 16, 17 en 18, door de Lid-Staten afgegeven aan elke belanghebbende die daarom verzoekt, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Gemeenschap.

Het in- of uitvoercertificaat is geldig in de hele Gemeenschap. De afgifte van deze certificaten kan afhankelijk worden gemaakt van het stellen van een zekerheid, als garantie dat zal worden voldaan aan de verplichting tot in- of uitvoer tijdens de geldigheidsduur van het certificaat; deze zekerheid wordt, behoudens in geval van overmacht, geheel of gedeeltelijk verbeurd wanneer de transactie niet of slechts ten dele binnen deze termijn wordt uitgevoerd.

2. De geldigheidsduur van de certificaten en de overige bepalingen voor de toepassing van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 12


1. Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening gelden voor de in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

2. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 13


1. Voor de in bijlage II genoemde produkten wordt voor de verkoopseizoenen 1995, 1996, 1997, 1998 en 1999 een minimumprijs bij invoer vastgesteld. Bij de vaststelling van de minimumprijs bij invoer wordt met name rekening gehouden met:

- de prijs franco grens bij invoer in de Gemeenschap,

- de wereldmarktprijzen,

- de situatie op de markt van de Gemeenschap,

- de ontwikkeling van het handelsverkeer met derde landen.

Wanneer de minimumprijs bij invoer niet in acht wordt genomen, is bovenop het douanerecht een compenserende heffing verschuldigd die wordt berekend op basis van de prijzen die worden toegepast door de voornaamste derde landen die de betrokken produkten leveren.

2. De minimumprijs bij invoer voor krenten en rozijnen wordt vóór het begin van het verkoopseizoen vastgesteld.

Er moet een afzonderlijke minimumprijs bij invoer vastgesteld worden voor krenten en voor rozijnen. Voor elk van beide produkten kan de minimumprijs bij invoer worden vastgesteld voor produkten in onmiddellijke verpakking met een nader vast te stellen nettogewicht en voor produkten in onmiddellijke verpakking met een hoger nettogewicht.

3. De minimumprijs bij invoer voor verwerkte kersen wordt vóór het begin van het verkoopseizoen vastgesteld. De prijs kan worden vastgesteld voor produkten in onmiddellijke verpakking met een bepaald nettogewicht.

4. De in acht te nemen minimumprijs bij invoer voor krenten en rozijnen is de prijs die op de dag van invoer van toepassing is. De eventueel toe te passen compenserende heffing is de heffing die op diezelfde dag van toepassing is.

5. De in acht te nemen minimumprijs bij invoer voor zure kersen en voor verwerkte kersen is die welke van toepassing is op de datum van aanvaarding van de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen.

6. De compenserende heffingen voor krenten en rozijnen worden vastgesteld aan de hand van een invoerprijsschaal. Het verschil tussen de minimumprijs bij invoer en ieder schaalsegment bedraagt:

- 1 % van de minimumprijs voor het eerste schaalsegment,

- 3 %, 6 % en 9 % van de minimumprijs voor respectievelijk het tweede, het derde en het vierde schaalsegment.

Het vijfde schaalsegment geldt telkens wanneer de invoerprijs lager is dan die welke voor het vierde schaalsegment wordt toegepast.

Voor krenten en rozijnen mag de vast te stellen maximale compenserende heffing niet hoger zijn dan het verschil tussen de minimumprijs en een bedrag dat wordt bepaald op grond van de gunstigste prijzen die door de meest representatieve derde landen voor significante hoeveelheden op de wereldmarkt worden toegepast.

7. Indien de invoerprijs voor zure kersen en voor verwerkte kersen lager is dan de minimumprijs, wordt een compenserende heffing toegepast die gelijk is aan het verschil tussen deze twee prijzen.

8. De minimumprijs bij invoer, het bedrag van de compenserende heffing en de overige bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 14


1. Om de nadelen voor de markt van de Gemeenschap die het gevolg kunnen zijn van de invoer van bepaalde in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten te voorkomen of tegen te gaan, wordt bij invoer van een of meer van deze produkten tegen het in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde recht een aanvullend invoerrecht toegepast, indien de voorwaarden van artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw die in overeenstemming met artikel 228 van het Verdrag is gesloten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde zijn vervuld, tenzij de invoer de communautaire markt niet dreigt te verstoren of de gevolgen niet in verhouding zouden staan tot het beoogde doel.

2. De prijzen beneden welke een aanvullend invoerrecht kan worden toegepast, zijn die welke door de Gemeenschap aan de Wereldhandelsorganisatie worden meegedeeld overeenkomstig haar aanbod in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde.

De hoeveelheden die voor de toepassing van een aanvullend invoerrecht moeten zijn overschreden, worden met name vastgesteld op basis van de invoer in de Gemeenschap tijdens de drie jaren voorafgaande aan het jaar waarin de in lid 1 bedoelde nadelen zich voordoen of zich dreigen voor te doen.

3. De invoerprijzen die voor de toepassing van een aanvullend invoerrecht in aanmerking dienen te worden genomen, worden vastgesteld op basis van de cif-invoerprijzen van de betrokken zending.

De cif-invoerprijzen worden daartoe geverifieerd aan de hand van de voor het betrokken produkt representatieve prijzen op de wereldmarkt of op de communautaire invoermarkt voor het produkt.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 26. Deze bepalingen hebben met name betrekking op:

a) de vaststelling van de produkten waarop aanvullende invoerrechten worden toegepast overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw;

b) de overige criteria die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat lid 1 wordt toegepast overeenkomstig artikel 5 van genoemde Overeenkomst.


Artikel 15


1. De tariefcontingenten voor de in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten, die voortvloeien uit de overeenkomsten die in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde zijn gesloten, worden geopend en beheerd volgens bepalingen die worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.

2. De contingenten kunnen worden beheerd volgens een van de onderstaande methoden, dan wel door middel van een combinatie van deze methoden:

- op basis van de chronologische volgorde waarin de aanvragen zijn ingediend (het beginsel "wie het eerst komt, het eerst maalt"),

- evenredige verdeling op basis van de bij de indiening van de aanvragen, gevraagde hoeveelheden (de zogenoemde methode van gelijktijdig onderzoek),

- een methode waarbij rekening wordt gehouden met de traditionele handelsstromen (de zogenoemde methode van de "traditionele" en de "nieuwe" marktdeelnemers).

Er kunnen nog andere passende methoden worden vastgesteld.

Deze methoden moeten elke vorm van discriminatie tussen de betrokken marktdeelnemers voorkomen.

3. Bij de vaststelling van de beheersmethode wordt, indien zulks passend is, rekening gehouden met de voorzieningsbehoeften van de markt van de Gemeenschap en met de noodzaak het evenwicht op deze markt in stand te houden, waarbij ook mag worden uitgegaan van de methoden die in het verleden eventueel zijn gehanteerd voor de contingenten die overeenkomen met de in lid 1 bedoelde contingenten, onverminderd de rechten die uit de in het kader van de handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde gesloten overeenkomsten voortvloeien.

4. De in lid 1 bedoelde bepalingen voorzien in de opening van de op passende wijze gespreide contingenten op jaarbasis en in de vaststelling van de toe te passen beheersmethode, en bevatten eventueel:

a) bepalingen die de aard, de herkomst en de oorsprong van het produkt waarborgen,

b) bepalingen betreffende de erkenning van het document aan de hand waarvan de onder a) bedoelde waarborgen kunnen worden geverifieerd,

c) de voorwaarden inzake de afgifte en de geldigheidsduur van de invoercertificaten.


Artikel 16


1. Voor zover nodig om het mogelijk te maken dat:

a) economisch belangrijke hoeveelheden van de in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten zonder toegevoegde suiker,

b) - witte suiker en ruwe suiker van GN-code 1701,

- glucose (druivesuiker) en glucosestroop van de GN-codes 1702 30 51, 1702 30 59, 1702 30 91, 1702 30 99 en 1702 40 90,

- isoglucose van de GN-codes 1702 30 10, 1702 40 10, 1702 60 10 en 1702 90 30, en

- bietwortelsuikerstroop en rietsuikerstroop van GN-code ex 1702 90 99, die verwerkt zijn in de in artikel 1, lid 2, onder b), vermelde produkten,

worden uitgevoerd op basis van de prijzen van deze produkten in de internationale handel en binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 228 van het Verdrag, kan het verschil tussen deze prijzen en de prijzen in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

2. Voor de toewijzing van de hoeveelheden die met restitutie kunnen worden uitgevoerd, wordt de methode vastgesteld:

a) die het best overeenstemt met de aard van het produkt en met de betrokken marktsituatie, zodat de beschikbare middelen zo doeltreffend mogelijk kunnen worden gebruikt, rekening gehouden met de doeltreffendheid en met de structuur van de uitvoer van de Gemeenschap, doch zonder dat dit tot discriminatie tussen grote en kleine marktdeelnemers leidt;

b) die, gezien de beheerseisen, voor de marktdeelnemers administratief het minst belastend is;

c) waarmee elke vorm van discriminatie tussen de betrokken marktdeelnemers wordt voorkomen.

3. De restitutie is voor de gehele Gemeenschap gelijk.

Zij kan voor een bepaald produkt worden gedifferentieerd naar gelang van de bestemming, indien dit in verband met de situatie in de internationale handel of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

De restituties worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26. Zij worden periodiek vastgesteld.

De restituties die periodiek worden vastgesteld, kunnen, zo nodig, door de Commissie eigener beweging of op verzoek van een Lid-Staat tussentijds worden gewijzigd.

4. De restituties worden uitsluitend toegekend op aanvraag en na overlegging van het desbetreffende uitvoercertificaat.

5. De bij de uitvoer toe te passen restitutie is het bedrag dat geldt op de dag van de aanvraag van het certificaat en, voor een gedifferentieerde restitutie, de restitutie die op diezelfde dag geldt:

a) voor de op het certificaat aangegeven bestemming, of

b) voor de werkelijke bestemming, indien deze verschilt van de op het certificaat aangegeven bestemming. In dat geval mag het toe te passen bedrag niet hoger zijn dan het bedrag dat geldt voor de op het certificaat vermelde bestemming.

Er kunnen passende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de flexibiliteit waarin dit lid voorziet.

6. Voor produkten waarvoor restituties worden toegekend in het kader van voedselhulpacties, kan volgens de procedure van artikel 26 van de bepalingen in de leden 4 en 5 worden afgeweken.

7. De inachtneming van de maxima met betrekking tot de hoeveelheden, voortvloeiend uit de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 228 van het Verdrag, wordt gewaarborgd op basis van de uitvoercertificaten die voor de betrokken produkten worden afgegeven voor de daarin vermelde referentieperiodes. Wat betreft de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de in het kader van de handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde gesloten overeenkomsten, laat het aflopen van een referentieperiode de geldigheid van de uitvoercertificaten onverlet.

8. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, inclusief de bepalingen betreffende de herverdeling van de niet-toegewezen of niet-benutte exporteerbare hoeveelheden, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 17


1. Dit artikel is van toepassing op de in artikel 16, lid 1, onder a), bedoelde restituties.

2. Bij de vaststelling van de restituties worden de volgende factoren in aanmerking genomen:

a) de situatie en de verwachte ontwikkeling met betrekking tot:

- de prijzen van verwerkte produkten op basis van groenten en fruit op de markt van de Gemeenschap en de beschikbare hoeveelheden,

- de prijzen in de internationale handel;

b) de laagste afzetkosten en de laagste vervoerkosten, berekend vanaf de markten van de Gemeenschap tot aan de havens of andere plaatsen van uitvoer in de Gemeenschap, alsmede de kosten van aanvoer tot de landen van bestemming;

c) het economische aspect van de beoogde uitvoer;

d) de maxima die voortvloeien uit de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 228 van het Verdrag.

3. Bij het bepalen van de prijzen voor de in artikel 16, lid 1, onder a), bedoelde produkten op de markt van de Gemeenschap wordt rekening gehouden met de toegepaste prijzen die met het oog op de uitvoer het gunstigst blijken te zijn.

Bij de bepaling van de in de internationale handel geldende prijzen wordt rekening gehouden met:

a) de prijzen die op de markten van derde landen worden vastgesteld;

b) de gunstigste prijzen bij invoer uit derde landen die worden toegepast in de derde landen van bestemming;

c) de producentenprijzen die in de uitvoerende derde landen worden vastgesteld;

d) de aanbiedingsprijzen aan de grens van de Gemeenschap.

4. De restitutie wordt uitbetaald wanneer het bewijs wordt geleverd dat de produkten:

- uit de Gemeenschap zijn uitgevoerd,

- van oorsprong uit de Gemeenschap zijn, en

- in geval van een gedifferentieerde restitutie, de op het certificaat aangegeven bestemming hebben bereikt of een andere bestemming waarvoor een restitutie is vastgesteld, onverminderd artikel 16, lid 5, onder b). Van deze regel kan echter worden afgeweken volgens de procedure van artikel 26, mits nader te bepalen voorwaarden in acht worden genomen die gelijke waarborgen bieden.

5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 18


1. Dit artikel is van toepassing op de in artikel 16, lid 1, onder b), bedoelde restituties.

2. Het bedrag van de restitutie is:

- voor ruwe suiker, witte suiker, bietwortelsuikerstroop en rietsuikerstroop gelijk aan de restitutie voor uitvoer van deze produkten in ongewijzigde staat, vastgesteld overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad (11);

- voor isoglucose gelijk aan de restitutie voor uitvoer van dit produkt in ongewijzigde staat, vastgesteld overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 1785/81 en de uitvoeringsbepalingen daarvan;

- voor glucose (druivesuiker) en glucosestroop gelijk aan de restitutie voor uitvoer van deze produkten in ongewijzigde staat, voor elk van deze produkten vastgesteld overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad (12).

3. Om voor de restitutie in aanmerking te komen, moeten de verwerkte produkten bij uitvoer vergezeld gaan van een verklaring van de aanvrager waarin de bij de vervaardiging gebruikte hoeveelheden ruwe suiker, witte suiker, bietwortelsuikerstroop, rietsuikerstroop, isoglucose, glucose (druivesuiker) en glucosestroop zijn aangegeven.

De juistheid van de in de eerste alinea bedoelde verklaring wordt gecontroleerd door de bevoegde instanties van de betrokken Lid-Staat.

4. Wanneer de restitutie ontoereikend is om uitvoer van de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde produkten mogelijk te maken, gelden voor die produkten de bepalingen voor de in artikel 16, lid 1, onder a), bedoelde restitutie, in plaats van de in hetzelfde lid onder b) bedoelde bepalingen.

5. De restitutie wordt toegekend bij uitvoer van produkten die:

a) van oorsprong zijn uit de Gemeenschap;

b) zijn ingevoerd uit derde landen en waarvoor bij invoer de in artikel 12 bedoelde invoerrechten zijn betaald, op voorwaarde dat de exporteur het bewijs levert dat:

- het uit te voeren produkt het eerder ingevoerde produkt is, en

- bij invoer van dit produkt de invoerrechten zijn betaald.

In het in de vorige alinea onder b) bedoelde geval is voor elk produkt de restitutie gelijk aan de bij invoer toegepaste rechten, wanneer deze lager zijn dan de geldende restitutie; wanneer de bij invoer toegepaste rechten hoger zijn dan de geldende restitutie, wordt deze laatste toegepast.

6. De restitutie wordt uitbetaald wanneer het bewijs wordt geleverd dat de produkten:

- overeenkomen met een van de twee gevallen bedoeld in lid 5,

- uit de Gemeenschap zijn uitgevoerd, en

- in het geval van een gedifferentieerde restitutie, de op het certificaat aangegeven bestemming hebben bereikt of een andere bestemming waarvoor een restitutie is vastgesteld, onverminderd artikel 16, lid 5, onder b). Van deze regel kan echter worden afgeweken volgens de procedure van artikel 26, behoudens nader te bepalen voorwaarden die gelijke waarborgen bieden.

7. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 19


1. Voor zover nodig voor de goede werking van de gemeenschappelijke marktordeningen voor granen, suiker en groenten en fruit, kan de Raad op voorstel van de Commissie volgens de stemprocedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag, in bijzondere gevallen:

- de in artikel 16, lid 1, onder b), bedoelde produkten, en

- groenten en fruit die bestemd zijn voor de vervaardiging van de in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten,

geheel of gedeeltelijk uitsluiten van de regeling actief veredelingsverkeer.

2. In afwijking van lid 1 neemt de Commissie, indien de in lid 1 bedoelde situatie zich uitzonderlijk dringend laat aanzien en de communautaire markt wordt verstoord of dreigt te worden verstoord door de regeling actief veredelingsverkeer, eigener beweging of op verzoek van een Lid-Staat een besluit over de noodzakelijke maatregelen, die aan de Raad en aan de Lid-Staten worden meegedeeld, niet langer dan zes maanden geldig mogen blijven en onmiddellijk van toepassing zijn. Wanneer bij de Commissie een desbetreffend verzoek van een Lid-Staat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen een week na ontvangst van het verzoek.

3. Iedere Lid-Staat kan binnen een week na de dag waarop van het besluit van de Commissie mededeling wordt gedaan, dit besluit aan de Raad voorleggen. De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid, het besluit van de Commissie bevestigen, wijzigen of intrekken. Indien de Raad niet binnen drie maanden een besluit heeft genomen, wordt het besluit van de Commissie geacht te zijn ingetrokken.


Artikel 20


1. Indien overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 1785/81 bij de uitvoer van witte suiker een heffing van meer dan 5 ecu per 100 kg wordt toegepast, kan volgens de procedure van artikel 26 worden besloten tot heffing van een belasting bij de uitvoer van de in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten die ten minste 35 % toegevoegde suiker bevatten.

2. Bij de vaststelling van de uitvoerbelasting wordt rekening gehouden met:

- de aard van het verwerkte produkt op basis van groenten en fruit dat toegevoegde suiker bevat,

- het gehalte aan toegevoegde suiker van het betrokken produkt,

- de prijs van witte suiker in de Gemeenschap en op de wereldmarkt,

- de heffing bij uitvoer op witte suiker,

- de economische aspecten van de toepassing van deze belasting.

3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.


Artikel 21


1. De algemene bepalingen voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bijzondere regels voor de toepassing ervan gelden voor de indeling van de onder deze verordening vallende produkten; de tariefnomenclatuur die voortvloeit uit deze verordening wordt overgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief.

2. Behoudens andersluidende bepalingen die in deze verordening of ter uitvoering van een van de bepalingen daarvan worden vastgesteld, zijn in het handelsverkeer met derde landen verboden:

- de toepassing van enige heffing van gelijke werking als een douanerecht,

- de toepassing van enige kwantitatieve beperking of maatregel van gelijke werking.


Artikel 22


1. Wanneer in de Gemeenschap de markt voor een of meer van de in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten als gevolg van invoer of uitvoer ernstige verstoringen ondergaat of dreigt te ondergaan die de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden toegepast totdat de verstoring opgeheven of het gevaar daarvoor geweken is.

De Raad stelt op voorstel van de Commissie volgens de stemprocedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag de bepalingen ter uitvoering van dit lid vast en bepaalt in welke gevallen en binnen welke grenzen de Lid-Staten conservatoire maatregelen kunnen treffen.

2. Wanneer de in lid 1 bedoelde situatie zich voordoet, beslist de Commissie eigener beweging of op verzoek van een Lid-Staat over de noodzakelijke maatregelen, die aan de Lid-Staten worden medegedeeld en die onmiddellijk van toepassing zijn. Zo bij de Commissie een desbetreffend verzoek van een Lid-Staat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek.

3. Iedere Lid-Staat kan de maatregel van de Commissie binnen drie werkdagen na de dag van de mededeling daarvan aan de Raad voorleggen. De Raad komt onverwijld bijeen. Hij kan de maatregel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wijzigen of vernietigen.

4. De bepalingen van dit artikel worden toegepast met inachtneming van de verplichtingen op grond van de internationale overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 228, lid 2, van het Verdrag.


TITEL III


ALGEMENE BEPALINGEN


Artikel 23


De artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag zijn van toepassing op de produktie van en de handel in de in artikel 1 bedoelde produkten.


Artikel 24


1. De Lid-Staten en de Commissie verstrekken elkaar de voor de toepassing van deze verordening vereiste gegevens. Volgens de procedure van artikel 26 wordt bepaald, welke gegevens moeten worden meegedeeld. Volgens diezelfde procedure worden nadere regels vastgesteld inzake de mededeling en de verspreiding van de gegevens.

2. De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter uitvoering of op grond van deze verordening alsmede de wijzigingen van die bepalingen worden door de Lid-Staten uiterlijk een maand na vaststelling ervan aan de Commissie meegedeeld.

3. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om inbreuken op deze verordening te bestraffen en fraude te voorkomen en te bestrijden.


Artikel 25


Er wordt een Comité van beheer voor verwerkte produkten op basis van groenten en fruit ingesteld, hierna "Comité" genoemd, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.


Artikel 26


1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste een maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen een maand met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.


Artikel 27


Het Comité kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat, aan de orde wordt gesteld.


Artikel 28


De uitgaven voor de toepassing van de artikelen 2, 7, 9, leden 4 en 5, en artikel 10, lid 3, worden beschouwd als een interventie ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad (13).


Artikel 29


Deze verordening moet zodanig worden toegepast, dat gelijkelijk en op passende wijze rekening wordt gehouden met de in de artikelen 39 en 110 van het Verdrag vermelde doeleinden.


Artikel 30


De Verordeningen (EEG) nr. 426/86, (EEG) nr. 2245/88, (EEG) nr. 1206/90 en (EEG) nr. 668/93 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de vorengenoemde ingetrokken verordeningen moeten worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening en moeten worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.


Artikel 31


Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1996.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.


(1) PB nr. L 49 van 27. 2. 1986, blz. 1.

(2) PB nr. L 233 van 30. 9. 1995, blz. 69.

(3) PB nr. L 198 van 26. 7. 1988, blz. 18.

(4) PB nr. L 105 van 9. 5. 1995, blz. 3.

(5) PB nr. L 119 van 11. 5. 1990, blz. 74.

(6) PB nr. L 201 van 31. 7. 1990, blz. 4.

(7) PB nr. L 72 van 25. 3. 1993, blz. 1.

(8) PB nr. L 349 van 31. 12. 1994, blz. 105.

(9) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9.

(10) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 25.

(11) PB nr. L 177 van 1. 7. 1981, blz. 4.

(12) PB nr. L 181 van 1. 7. 1992, blz. 21.

(13) PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.


BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


BIJLAGE III


Concordantietabel