Bijlagen bij COM(2025)63 - Uitvoering van artikel 4 van Verordening 2019/1020 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)63 - Uitvoering van artikel 4 van Verordening 2019/1020 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten. |
---|---|
document | COM(2025)63 |
datum | 3 maart 2025 |
4. Methodiek en informatiebronnen
Overeenkomstig artikel 42, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1020 wordt in dit verslag specifiek aandacht besteed aan de toepassing van artikel 4 van die verordening. Dit verslag is geen volledige evaluatie. 10 Het is gebaseerd op gegevens en informatie voor de jaren 2021 (vanaf 16 juli van dat jaar, toen de verordening van toepassing werd), 2022 en 2023. Het betreft bijgevolg gegevens die zijn verzameld in een periode van slechts twee tot drie jaar nadat Verordening (EU) 2019/1020 van toepassing werd.
Dit verslag is hoofdzakelijk gebaseerd op informatie uit de “Evaluation Study on the implementation of Article 4 of Regulation (EU 2019/1020 on Market Surveillance and compliance of products”, een door Deloitte Consulting in de periode van augustus 2023 tot en met juli 2024 voor de Europese Commissie samengestelde evaluatiestudie naar de uitvoering van artikel 4. Behalve de resultaten van deskresearch worden in deze studie ook de bevindingen gepresenteerd van gerichte raadplegingen in de vorm van enquêtes en interviews. Tenzij anders vermeld, moeten verwijzingen in dit verslag naar enquêteresultaten of naar resultaten van de “consultant/studie” worden gelezen als verwijzingen naar die studie. De enquêtes werden gehouden via het platform EUSurvey en waren gericht op markttoezichtautoriteiten11 en douaneautoriteiten, alsook op fabrikanten, importeurs, gemachtigden, fulfilmentdienstverleners en consumentenorganisaties. Behalve voor markttoezichtautoriteiten was de respons onder de belanghebbenden laag:
Doelgroep | Aantal reacties op de enquête |
Markttoezichtautoriteiten | 11812 |
Douaneautoriteiten | 10 |
Fabrikanten | 60 |
Importeurs | 2 |
Gemachtigden | 0 |
Fulfilmentdienstverleners | 1 |
Consumentenorganisaties | 1 |
De consultant hield ook interviews om vastgestelde gegevenshiaten te vullen en informatie voor casestudy’s te verzamelen:
Doelgroep | Aantal interviews |
Marktdeelnemers | 3 |
Markttoezichtautoriteiten | 10 |
Douaneautoriteiten | 2 |
Deskundigen | 1 |
Consumentenorganisaties | 3 |
Ten minste één markttoezichtautoriteit van elke lidstaat reageerde, maar de spreiding van de reacties was ongelijk. Duitsland was goed voor 25 van de 118 reacties. Andere opvallende respondenten waren onder meer Spanje, met 11 markttoezichtautoriteiten die een reactie indienden, en Finland met 9. Uit verscheidene andere lidstaten, zoals Frankrijk, Polen, België en Malta, reageerde maar één markttoezichtautoriteit. Opgemerkt moet worden dat het aantal markttoezichtautoriteiten aanzienlijk verschilt tussen de lidstaten, omdat dit afhankelijk is van de binnenlandse organisatie en bestuursstructuur.
Door de zeer lage respons van marktdeelnemers contracteerde de consultant IPSOS13 voor het verzamelen van enquêtereacties onder in Duitsland en Frankrijk gevestigde fabrikanten van producten die binnen het toepassingsgebied van artikel 4 vallen. IPSOS leverde 25 reacties van Duitse en 25 van Franse fabrikanten, die zijn opgenomen in de eerste tabel hierboven.
Wat de douaneautoriteiten betreft, werden reacties ontvangen uit tien lidstaten: België, Cyprus, Denemarken, Finland, Frankrijk, Ierland, Litouwen, Roemenië, Slowakije en Zweden. De autoriteiten van twee lidstaten (Ierland en Zweden) waren bereid tot een interview.
Behalve bovengenoemde studie zijn voor dit verslag ook de bevindingen van twee afzonderlijke projecten meegenomen:
a. een gezamenlijke actie die door een werkgroep van het Unienetwerk voor productconformiteit14 werd opgestart waarbij informatie en gegevens afkomstig van markttoezichtautoriteiten werden verzameld om op basis daarvan te beoordelen of online verkochte producten aan de formele vereisten van artikel 4, lid 1, voldeden;
b. gezamenlijke actie JAHARP2021-1015, gericht op de rol van fulfilmentdienstverleners bij de toepassing van artikel 4, met als titel “Support on Article 4 of Regulation (EU) 2019/1020”.
Zoals uit het bovenstaande volgt, is de input die voor de analyse in dit verslag is gebruikt, aan enige beperkingen onderhevig. Aangezien Verordening (EU) 2019/1020 nog maar relatief kort geleden van toepassing is geworden en de markttoezichtautoriteiten en andere belanghebbenden tijd nodig hebben om zich aan de nieuwe bepalingen aan te passen, zijn nog maar beperkt gegevens beschikbaar en is er nog weinig praktische ervaring met de toepassing van die bepalingen. De meest specifieke gegevens die de consultant heeft verzameld, hebben betrekking op 2022. Daarnaast, en overwegende dat, zoals hierboven is toegelicht, de doelgroep die de consultant voor de enquête had geformuleerd, verscheidene categorieën belanghebbenden omvatte, kan de respons alleen voor de markttoezichtautoriteiten als bevredigend worden beschouwd.
2. Uitvoering van artikel 4
1. Uitvoeringsmaatregelen
1. Hebben de markttoezichtautoriteiten controles op de toepassing van artikel 4 uitgevoerd?
De markttoezichtautoriteiten hebben controles uitgevoerd op de naleving van artikel 4 (doorgaans wordt gecontroleerd of op het product de gegevens van de verantwoordelijke marktdeelnemer staan vermeld), hetzij als afzonderlijke maatregel of, wat vaker het geval is, in samenhang met controles op de naleving van andere bepalingen van harmonisatiewetgeving van de EU. Volgens de studie heeft 85 % van de markttoezichtautoriteiten (92 van de 108) sinds het van toepassing worden van Verordening (EU) 2019/1020 controles op de naleving van artikel 4 uitgevoerd16. Van die 85 % heeft 20 % (18 van de 92) aangegeven dat zij controles uitvoeren waarbij primair wordt gecontroleerd op de naleving van artikel 417.
In het geval van producten die de EU binnenkomen vanuit een derde land wordt de in artikel 4 genoemde informatie niet rechtstreeks — in een douaneaangifte of op enigerlei andere wijze — aan de douaneautoriteiten verstrekt (zie tevens hoofdstuk 3 betreffende het voorstel voor een hervorming van de douane). Om de naleving van artikel 4 te verifiëren, hebben de douaneautoriteiten en andere autoriteiten die belast zijn met het uitvoeren van de controles op producten die de EU-markt binnenkomen18 bijgevolg geen andere mogelijkheid dan een fysieke controle van het product, steekproefsgewijs of als onderdeel van andere controles. Doordat bedoelde informatie ontbreekt, beschikken de douaneautoriteiten niet over de voor risicobeheer relevante informatie over risico’s en zijn zij bijgevolg niet in staat om vast te stellen of het risico van niet-naleving van artikel 4 bestaat. Dit vormt een aanzienlijke belemmering van de effectiviteit van het huidige artikel 4, die in essentie in de weg staat van een doeltreffende handhaving aan de buitengrenzen van de EU, terwijl dat duidelijk een kerndoelstelling van het artikel is. Dit neemt niet weg dat de meeste douaneautoriteiten (7 van de 10) aangeven dat zij op de naleving van artikel 4 controleren19. Aangezien de meeste douaneautoriteiten die op de enquête hebben gereageerd, aangeven geen specifieke maatregelen te hebben genomen zodat op de naleving van artikel 4 wordt gecontroleerd20, lijkt het alsof, net als bij de controles van de markttoezichtautoriteiten het geval is, de controles door de douaneautoriteiten op naleving van artikel 4 voor het grootste deel in samenhang met andere controles worden verricht.
2. Is artikel 4 nageleefd?
Controles door de markttoezichtautoriteiten op naleving van artikel 4 worden vaak in samenhang met andere controles verricht. Bij de controles waarbij specifiek werd gecontroleerd op naleving van artikel 421, waren de gegevens van de verantwoordelijke marktdeelnemer in 7 % van de gevallen niet vermeld. Bij 5 % van de controles werd vastgesteld dat op de producten de contactgegevens van een in de EU gevestigde verantwoordelijke marktdeelnemer waren vermeld, maar bleken die gegevens onjuist toen de markttoezichtautoriteit contact opnam met die marktdeelnemer of dat probeerde (de marktdeelnemer was niet bereikbaar of gaf aan niet verantwoordelijk te zijn)22.
Uitgaande van de reacties van markttoezichtautoriteiten, verstrekken verantwoordelijke marktdeelnemers doorgaans een postadres (84 % van de markttoezichtautoriteiten meldde dit), een postadres en een elektronisch adres (69 %) of een telefoonnummer (40 %)23. Meer dan de helft van de deelnemende markttoezichtautoriteiten verklaarde dat de niet-naleving van artikel 4 hoger was voor producten die online worden verkocht dan voor offline verkochte producten (aanzienlijk hoger: 35 %, of iets hoger: 16 %).
Uitvoeringscijfers verzameld tijdens een gezamenlijke actie van markttoezichtautoriteiten in het kader van het Unienetwerk voor productconformiteit
In een gezamenlijke actie opgestart door een werkgroep van het Unienetwerk voor productconformiteit zijn concrete ervaringen verzameld met betrekking tot de naleving van artikel 4. Het doel van deze gezamenlijke actie was om vast te stellen of online verkochte producten aan de formele vereisten van artikel 4, lid 1, voldoen (d.w.z. de aanwezigheid in de EU van een verantwoordelijke marktdeelnemer). Daartoe werd geprobeerd een zo breed mogelijk zicht te krijgen op producten die online worden aangeboden aan consumenten in de EU door marktdeelnemers uit derde landen. Aan deze actie namen markttoezichtautoriteiten uit elf landen deel. Zij kregen de aanbeveling om de onlineaanbiedingen voor ongeveer tien verschillende producten te onderzoeken. De actie vond plaats van juli tot en met december 2023. In totaal werden 215 onlineaanbiedingen geanalyseerd. De actie bestreek 37 % van de productsectoren die binnen het toepassingsgebied van artikel 4 vallen.
Als eerste stap werd de marktdeelnemers (in de regel de fabrikant) die niet in de EU waren gevestigd, schriftelijk gevraagd om informatie te verstrekken over de fabrikant en de in de EU gevestigde verantwoordelijke marktdeelnemer zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1020. In 43 % van de gevallen werd een antwoord ontvangen met vermelding van een in de EU gevestigde verantwoordelijke marktdeelnemer. Als tweede stap werd een verzoek om informatie verzonden naar de opgegeven verantwoordelijke marktdeelnemer, teneinde te verifiëren of die entiteit daadwerkelijk bestond en zijn verantwoordelijkheid erkende. Bij slechts 34 % van de in de tweede stap verzonden informatieverzoeken werd een reactie ontvangen waaruit bleek dat de opgegeven verantwoordelijke marktdeelnemer dat inderdaad was. Ongeveer twee derde van de opgaven van marktdeelnemers bleken dus onjuist te zijn of konden niet geverifieerd worden omdat een antwoord uitbleef. De gezamenlijke actie liet bijgevolg zien dat, vergeleken met de eerder in dit hoofdstuk genoemde resultaten, die betrekking hebben op andere verkoopkanalen, voor producten die online worden verkocht de mate van naleving van artikel 4, lid 1, laag is. Alles bij elkaar genomen, kon slechts 14 % van de onlineaanbiedingen uit derde landen (31 van de 215) als conform artikel 4 worden beschouwd.
Concluderend geldt dat, hoewel artikel 4 in zekere mate wordt nageleefd, er nog steeds aanzienlijke uitdagingen zijn, met name op het gebied van e-commerce (wat in belangrijke mate het toeleveringskanaal is waarop artikel 4 ziet) en voor het identificeren en verifiëren van verantwoordelijke marktdeelnemers. Wanneer controles op de naleving van artikel 4 worden uitgevoerd in samenhang met controles op andere vormen van niet-naleving, komt een heel ander beeld naar voren dan wanneer producten uit derde landen die online worden aangeboden specifiek op de naleving van artikel 4 worden gecontroleerd.
3. Heeft artikel 4 effect gehad op de algehele naleving?
Wat de effecten van artikel 4 op de algehele naleving van de harmonisatiewetgeving betreft, zijn er voor de korte periode waarin dit artikel nu van toepassing is, geen duidelijke effecten zichtbaar. De helft van de markttoezichtautoriteiten die hebben gereageerd (50 %, 54 van de 108), gaf aan totaal geen verandering te zien in het algehele niveau van naleving en de veiligheid voor de producten waarop artikel 4 van toepassing is, vergeleken met het niveau van naleving en veiligheid voor andere producten. Nog eens 37 % (40 van de 108) van de markttoezichtautoriteiten had geen mening, wat erop zou kunnen duiden dat geen significante verandering is waargenomen24.
Figuur 1: Verandering in naleving en veiligheid voor producten die binnen het toepassingsgebied van artikel 4 vallen
De markttoezichtautoriteiten die aan de enquête van de consultant deelnamen, troffen gemiddeld bij ongeveer 10 % (11 % in 2019 en 9 % in 2022) van de controles niet-conforme producten aan (algemene niet-naleving). Het hoogste percentage niet-conforme producten betrof producten die binnen het toepassingsgebied van artikel 4 vallen (12 % in 2019 en ook in 2022)25, wat het beeld versterkt dat artikel 4 geen direct effect heeft op de algemene naleving.
Wat betreft producten die online worden verkocht, gaven de markttoezichtautoriteiten die hun mening konden geven voor het merendeel (38 %, 41 in absolute cijfers) aan dat zij na 2021 geen enkele verandering hebben waargenomen in de frequentie van algemene niet-naleving voor producten die binnen het toepassingsgebied van artikel 4 vallen. 15 % gaf aan dat de frequentie van niet-naleving voor producten die binnen het toepassingsgebied van artikel 4 vallen en online worden verkocht, is veranderd. 6 % zei dat de frequentie iets is gedaald, terwijl de frequentie volgens 6 % nu aanzienlijk hoger is en volgens 4 % iets hoger.
Uit de ervaring van markttoezichtautoriteiten blijkt dat wanneer de autoriteiten ingeval van mogelijke non-conformiteit contact opnemen met de verantwoordelijke marktdeelnemer, die marktdeelnemer in de meeste gevallen of altijd reageert (72 % van de responderende markttoezichtautoriteiten meldde dit). Wanneer de marktdeelnemer reageerde, gebeurde dat in 75 % van de gevallen vóór het verstrijken van de door markttoezichtautoriteit aangegeven termijn en in 73 % van de gevallen verleende de marktdeelnemer ook zijn medewerking aan de autoriteit26. Over het algemeen kon bijna de helft (47 %) van de responderende markttoezichtautoriteiten niet aangeven of de toepassing van artikel 4 van invloed was geweest op de samenwerking met marktdeelnemers. Volgens 28 % was de samenwerking niet verbeterd en 21 % gaf aan dat deze licht was verbeterd. Slechts 4 % van de markttoezichtautoriteiten gaf aan dat in hun ervaring de samenwerking met marktdeelnemers aanzienlijk was verbeterd27.
4. Praktische problemen bij de uitvoering van artikel 4
Bijna de helft van de responderende markttoezichtautoriteiten (44 %, 48 in absolute cijfers) gaf aan geen moeite te hebben met de interpretatie van de taken die zij met betrekking tot artikel 4 hebben, terwijl 21 % aangaf hier wel moeite mee te hebben (slechts 2 % had zeer veel moeite met de interpretatie)28. Wat de douaneautoriteiten betreft, gaven vier van de tien respondenten aan de interpretatie van hun taken met betrekking tot artikel 4 niet lastig te vinden, terwijl 30 % aangaf het enigszins lastig te vinden29. Slechts 3 %30 van alle responderende markttoezichtautoriteiten gaf aan dat zij de diensten van de Europese Commissie voor de interpretatie van artikel 4 om bijstand hadden gevraagd.
Gevraagd naar het type verantwoordelijke marktdeelnemer voor wie naleving van artikel 4 in het bijzonder een uitdaging vormt, noemde 37 % van de markttoezichtautoriteiten importeurs, 35 % noemde fulfilmentdienstverleners, 17 % noemde gemachtigden en 11 % noemde fabrikanten31. Wat de juridische interpretatie betreft, gaven veel markttoezichtautoriteiten echter aan met betrekking tot de definitie van fulfilmentdienstverlener, en meer in het bijzonder de taken van een fulfilmentdienstverlener, moeite te hebben met termen als “adressering” en “verzending”32. Bij de raadpleging van markttoezichtautoriteiten en anderen kwamen nog enkele andere praktische problemen aan het licht, zoals waar de contactgegevens van de verantwoordelijke marktdeelnemer vermeld moeten worden.
2. Kosten en baten
1. Baten
Tot de verwachte baten van artikel 4 behoren niet alleen het vergemakkelijken van corrigerende maatregelen en het beter kunnen handhaven van besluiten van de markttoezichtautoriteit, maar ook het ontstaan van een meer gelijk speelveld tussen producenten uit de EU en producenten uit derde landen doordat een afschrikkende werking uitgaat van het vergroten van de risico’s en gevolgen voor producenten uit derde landen van het op de EU-markt brengen van niet-conforme producten. Zoals aangegeven in punt 2.1.3 lijkt artikel 4 nog geen afschrikkende werking te hebben gehad in de zin dat het aantal gevallen van niet-conforme producten nog niet is afgenomen. Volgens meerdere markttoezichtautoriteiten is het erg moeilijk om de identiteit vast te stellen van de verantwoordelijke marktdeelnemer, met name in het geval van fulfilmentdienstverleners, wanneer die niet op of bij het product staat vermeld, en zelfs als dat wel het geval is, is het lastig om contact op te nemen met de betreffende marktdeelnemer. In de meeste gevallen leveren de extra inspanningen van de markttoezichtautoriteit om de verantwoordelijke marktdeelnemer te identificeren en contacteren geen enkel resultaat op. In de enquête gaven vier van de tien responderende douaneautoriteiten aan dat het aantal niet-conforme producten aan de grens sinds de invoering van artikel 4 niet was veranderd. Vier andere gaven aan niet te weten of een verandering had plaatsgevonden, en de resterende twee zeiden dat het aantal gevallen van niet-naleving voor producten die onder artikel 4 vallen, feitelijk was gestegen sinds dat artikel wordt toegepast33.
2. Kosten
Hoewel het verifiëren van de contactgegevens van verantwoordelijke marktdeelnemers tijd kan vergen34, zag volgens de enquête van de consultant 65 % van de markttoezichtautoriteiten (70 van de 108) geen enkele verandering in de kosten van markttoezicht sinds artikel 4 van toepassing werd. Ongeveer 10 % (11 van de 108) gaf aan dat de kosten van markttoezicht sindsdien licht waren gestegen. Nog eens 3 % (3 van de 108) zag een significante kostenstijging. De weinige markttoezichtautoriteiten die aangaven dat de kosten van markttoezicht waren gestegen door het opnemen van de vereisten van artikel 4 in de reguliere controles, gaven daarvoor als reden het gebruik van nieuwe technische hulpmiddelen of het huren van extra personeel. Het gebeurde maar heel zelden dat de markttoezichtautoriteiten aanvullende begrotingsmiddelen vrijmaakten om de naleving van artikel 4 te waarborgen35. Voor douaneautoriteiten lijken de kosten in verband met artikel 4 beperkt te zijn: vier van de tien gaven aan dat het verifiëren van de contactgegevens van verantwoordelijke marktdeelnemers niet voor extra kosten had gezorgd (20 % gaf aan dat het voor enige kosten had gezorgd)36. Voor marktdeelnemers betekent de aard van de in artikel 4 vermelde taken dat voor conforme producten de kosten van naleving van artikel 4 (wat er hoofdzakelijk op neerkomt dat de verantwoordelijke marktdeelnemer moet worden vermeld) marginaal zijn. Toch blijkt uit de — zeer weinige — reacties van marktdeelnemers dat sommige van hen (fabrikanten) de aan artikel 4 verbonden kosten op alle niveaus van naleving ramen op ongeveer 1-1,5 %37 van de totale kosten van naleving van EU-regelgeving38. De consultant wijt dit aan problemen van interpretatie en merkt op dat die kunnen leiden tot overschatting van de kosten van naleving van artikel 439.
3. Toepassingsgebied van artikel 4
Wat productcategorieën, typen verantwoordelijke marktdeelnemers en taken betreft, heeft artikel 4 een beperkt toepassingsgebied. Een aanzienlijk deel van de geënquêteerde belanghebbenden (maximaal 53 %; een percentage dat voor elk onderdeel van het toepassingsgebied anders was), antwoordde “weet ik niet” bij de vraag naar hun oordeel over het toepassingsgebied van artikel 4, wat mogelijk duidt op een zekere onverschilligheid ten aanzien van de geschiktheid van artikel 4 wat betreft de productcategorieën, de typen verantwoordelijke marktdeelnemers en de taken die eronder vallen.
1. Toepassingsgebied van artikel 4 — Productcategorieën
Zoals toegelicht in punt 1.3 heeft artikel 4 een beperkt toepassingsgebied wat productcategorieën betreft.
Meer dan de helft van de responderende markttoezichtautoriteiten (53 %, 57 van de 108) gaf aan niet te weten of het toepassingsgebied van artikel 4 wat betreft de producten die eronder vallen, geschikt is. De overgrote meerderheid van de markttoezichtautoriteiten die “weet ik niet” antwoordde, had feitelijk ervaring met het controleren op naleving van artikel 4, maar was onzeker over de effecten van de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan. 22 % van de markttoezichtautoriteiten (24 van de 108) gaf aan dat het toepassingsgebied van artikel 4 geschikt is wat betreft de producten die eronder vallen. Hoewel blijkens de ervaringen van de markttoezichtautoriteiten het beperkte toepassingsgebied hen bij het markttoezicht niet voor problemen lijkt te hebben gesteld, gaf 25 % (27 van de 108) aan dat het toepassingsgebied wat producten betreft, uitgebreid zou moeten worden40.Wat betreft de concrete mogelijkheden voor uitbreiding van het toepassingsgebied, lopen de voorgestelde opties (waarbij elke optie door hooguit 5-10 % van de markttoezichtautoriteiten werd voorgesteld) uiteen van het toevoegen van een enkele productcategorie tot uitbreiding van het toepassingsgebied tot alle producten.
Hoewel het huidige toepassingsgebied van artikel 4 volgens de douaneautoriteiten geen significante hindernissen opwerpt, wordt erkend dat uitbreiding van het toepassingsgebied tot alle geharmoniseerde producten, tot meer efficiëntie kan leiden. Uitbreiding van het toepassingsgebied van artikel 4 tot alle geharmoniseerde producten zou de douanecontroles vereenvoudigen en de doeltreffendheid en doelmatigheid van de risicoprofielen en -analyses van de douane vergroten41. Het zou ook aansluiten bij de benadering van de verordening productveiligheid.
Zowel marktdeelnemers als consumentenorganisaties hadden gemengde opvattingen over de productcategorieën die onder artikel 4 vallen. Zij hadden geen suggesties voor het opnemen van nieuwe productcategorieën.
2. Toepassingsgebied van artikel 4 — Typen verantwoordelijke marktdeelnemers
Zoals beschreven in punt 1.3 zijn er vier typen marktdeelnemers die als verantwoordelijke marktdeelnemer zoals bedoeld in artikel 4 kunnen fungeren. Markttoezichtautoriteiten hebben gemengde opvattingen over dit onderdeel van het toepassingsgebied van artikel 4. De grootste groep van de responderende markttoezichtautoriteiten (38 %, 41 van de 108) uitte twijfels bij de vraag of aan de vier typen verantwoordelijke marktdeelnemers die in artikel 4, lid 2, worden vermeld, nog andere marktdeelnemers moeten worden toegevoegd42. Een belangrijk deel (37 %) was van mening dat het huidige toepassingsgebied wat verantwoordelijke marktdeelnemers betreft, geschikt is en dat geen aanvullende marktdeelnemers overwogen moeten worden. 25 % was echter wel van mening dat het toepassingsgebied van artikel 4 moet worden uitgebreid zodat meer typen marktdeelnemers eronder vallen43. 13 % (14 van de 108) onderstreepte de bijzondere rol van aanbieders van onlinemarktplaatsen. Hoewel aanbieders van onlinemarktplaatsen geen marktdeelnemer zijn, gaven enkele markttoezichtautoriteiten toch aan het wenselijk te vinden dat zij een rol krijgen in het markttoezicht. Van de 25 markttoezichtautoriteiten die concrete suggesties deden voor nog andere marktdeelnemers die onder artikel 4 een rol toebedeeld zouden kunnen krijgen, noemden 14 (56 % van de responderende markttoezichtautoriteiten) aanbieders van onlinemarktplaatsen44. In dit verband benadrukten verscheidene responderende markttoezichtautoriteiten dat aanbieders van onlinemarktplaatsen de identiteit van de verantwoordelijke marktdeelnemer zouden kunnen verifiëren voordat zij een product of aanbieding plaatsen45. Wat andere belanghebbenden dan markttoezichtautoriteiten betreft, was de meerderheid van de marktdeelnemers en waren alle consumentenorganisaties die aan de raadpleging deelnamen, het eens met deze manier van het uitbreiden van taken (bv. verifiëren dat producten zijn voorzien van het in artikel 4 voorgeschreven merkteken) tot aanbieders van onlinemarktplaatsen.
3. Toepassingsgebied van artikel 4 — Taken die door de verantwoordelijke marktdeelnemer moeten worden verricht
De huidige taken van de verantwoordelijke marktdeelnemer zoals omschreven in artikel 4, zijn onder meer: i) verifiëren en ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten houden van de documentatie van producten, ii) verlenen van medewerking aan de markttoezichtautoriteiten door het verstrekken van informatie en documentatie tijdens controles op de conformiteit van producten, en iii) verlenen van medewerking aan de markttoezichtautoriteiten ingeval een product moet worden teruggeroepen. De helft van de responderende markttoezichtautoriteiten was van mening dat deze taken bijdragen aan het vergroten van de doeltreffendheid van hun markttoezicht.
29 % van de markttoezichtautoriteiten (31 van de 108) gaf aan dat het toepassingsgebied van artikel 4 geschikt is en geen aanvullende taken en verantwoordelijkheden toegevoegd hoeven worden. 54 % gaf aan te twijfelen bij de vraag of verantwoordelijke marktdeelnemers onder artikel 4 aanvullende taken en verantwoordelijkheden op zich zouden moeten nemen46.
Van de markttoezichtautoriteiten die hun mening konden geven, gaf 38 % aan dat verantwoordelijke marktdeelnemers aanvullende taken zouden moeten krijgen. Er werden onder meer de volgende suggesties gedaan: de verantwoordelijke marktdeelnemers verantwoordelijk houden voor de conformiteit van een product; de verantwoordelijke marktdeelnemers de bevoegdheid geven om corrigerende maatregelen te nemen, zoals het publiceren van veiligheidswaarschuwingen, het uit de handel nemen van producten, het terugroepen van producten en het verifiëren van de juistheid van informatie over de conformiteit van producten (in plaats van alleen maar de aanwezigheid van die informatie te bevestigen). Eén op de drie consumentenorganisaties die werden geïnterviewd, meende ook dat productveiligheid een taak van de verantwoordelijke marktdeelnemer hoort te zijn. 47
3. Ontwikkelingen in verwant beleid
De verordening algemene productveiligheid beïnvloedt artikel 4 op ten minste drie manieren:
a. Wanneer de verordening algemene productveiligheid op 13 december 2024 van toepassing wordt, moeten marktdeelnemers die via verkoop op afstand, waaronder begrepen online, producten op de markt aanbieden die binnen het toepassingsgebied van artikel 4 of de verordening algemene productveiligheid vallen, aangeven wie de verantwoordelijke marktdeelnemer is (artikel 2, lid 1, in samenhang met artikel 19, punten a) en b), van de verordening algemene productveiligheid). Daarnaast moeten aanbieders van onlinemarktplaatsen hun online-interface ontwerpen en organiseren op een wijze die handelaren in staat stelt de gegevens van de verantwoordelijke marktdeelnemer te verstrekken en op het product weer te geven (artikel 22, lid 9, punten a) en b), van de verordening algemene productveiligheid), en te waarborgen dat die informatie op het product wordt weergegeven of op andere wijze gemakkelijk toegankelijk wordt gemaakt voor consumenten.
b. In artikel 16 van de verordening algemene productveiligheid wordt het toepassingsgebied van artikel 4, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2019/1020 uitgebreid tot alle producten die niet onder de harmonisatiewetgeving vallen.
c. Bij datzelfde artikel 16 worden voor de betrokken verantwoordelijke marktdeelnemers ook met betrekking tot die niet-geharmoniseerde producten aanvullende taken toegevoegd in verband met de regelmatige controle op de conformiteit van die producten. Die controles omvatten onder meer veiligheidscontroles (aan de hand van de technische documentatie).
De bepalingen van de digitaledienstenverordening48 inzake aanbieders van onlineplatforms kunnen helpen bij het aanpakken van het probleem van de verkoop van niet-conforme producten op onlineplatforms die handelaren de mogelijkheid bieden om met consumenten overeenkomsten op afstand te sluiten (d.w.z. onlinemarktplaatsen), aangezien degenen die een sleutelrol vervullen bij het markttoezicht, bij die verordening aanvullende specifieke taken krijgen. Ingevolge artikel 30 van de digitaledienstenverordening mag een aanbieder van een onlineplatform een handelaar alleen de mogelijkheid bieden tot het aanbieden van producten op zijn platform indien die handelaar de aanbieder van het platform specifieke informatie heeft verstrekt, waaronder de naam, de contactgegevens, het identificatienummer en de gegevens van de betaalrekening van de handelaar en, indien de handelaar ingeschreven staat in een handels- of soortgelijk openbaar register, het handelsregister waarin de handelaar staat ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer of een soortgelijke wijze van identificatie in dat register, alsook een zelfcertificering door de handelaar waarmee hij zich ertoe verbindt alleen producten of diensten aan te bieden die voldoen aan de toepasselijke regels van het EU-recht49. Zowel de gegevens van de handelaar als de eigen verklaring van naleving moeten door de aanbieder van het onlineplatform beschikbaar worden gesteld voor de afnemers van de dienst50. Tevens moet de aanbieder van het onlineplatform alles in het werk stellen om te beoordelen of de verstrekte informatie betrouwbaar en volledig is.
Voorts zijn aanbieders van marktplaatsen ingevolge artikel 31 van de digitaledienstenverordening gehouden hun dienst te ontwerpen op een wijze die handelaren de mogelijkheid biedt te voldoen aan hun bestaande verplichtingen, bijvoorbeeld die welke uit het consumentenrecht of de wetgeving inzake markttoezicht voortvloeien, zoals het identificeren van de persoon of de marktdeelnemer die voor de afzonderlijke plaatsingen verantwoordelijk is. Door deze bepaling zien consumenten voor elk product dat zij kopen wie verantwoordelijk is voor dat product.
Teneinde de markttoezichtautoriteiten in de context van een explosieve groei van e-commerce51 te ondersteunen, heeft de Commissie de eSurveillance Webcrawler gelanceerd, een toepassing voor het vergemakkelijken van het handhavingsaspect van het markttoezicht op online verkochte producten. Met die toepassing kunnen aanbiedingen voor producten worden geïdentificeerd die in Safety Gate, het EU-systeem voor snelle waarschuwingen voor gevaarlijke non-foodproducten, als gevaarlijk zijn gemeld en nog steeds online worden aangeboden. Het systeem stelt de handhavingsautoriteiten in staat dergelijke producten automatisch op te sporen en automatisch verzoeken te genereren voor het offline halen van die producten.
Bovendien is de Commissie bezig met het ontwikkelen van nog een andere webcrawler voor het opsporen van niet-conforme of gevaarlijke producten die online worden verkocht. Die webcrawler bladert door productbeschrijvingen en klantenrecensies voor het opsporen van specifieke sleutelwoorden die kunnen duiden op de non-conformiteit van een product dat op een commerciële webpagina wordt verkocht. De proeffase werd in 2023 met succes afgerond. In 2024 loopt de tweede fase van de ontwikkeling, waarbij onder meer de nieuwe AI-functionaliteiten worden ontwikkeld. Het is de bedoeling dat deze webcrawler in 2025 volledig in gebruik is. De toepassing zal worden gedeeld met alle geïnteresseerde markttoezichtautoriteiten.
Tot slot, om iets te doen aan de omstandigheid dat de douaneautoriteiten niet beschikken over relevante informatie met betrekking tot de conformiteit van producten, heeft de Commissie in haar voorstel voor een hervorming van de douane52 een verplichting opgenomen die ziet op het verstrekken of ter beschikking stellen aan de douaneautoriteiten van bepaalde gegevens die relevant zijn voor het uitvoeren van controles op de conformiteit van producten aan de buitengrenzen van de EU, als een nieuwe voorwaarde voor het in het vrije verkeer brengen van producten. Die aanvullende gegevens zijn onder meer de importeur, de fabrikant, de leverancier van het product indien deze verschilt van de fabrikant, “de verantwoordelijke marktdeelnemer in de Unie overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1020 en artikel 16 van Verordening (EU) 2023/988”, en de wetgeving die op het product van toepassing is. Als de nieuwe informatieverplichting nog in het voorstel zit nadat het door de medewetgevers is goedgekeurd, zal die verplichting de autoriteiten in staat stellen risicobeheer en risicogebaseerde controles op de naleving van artikel 4 uit te voeren, ook voor e-commerce.
4. Conclusies
De in dit verslag gepresenteerde bevindingen duiden erop dat de markttoezicht- en douaneautoriteiten zich bij de toepassing van artikel 4 gesteld zien voor enkele uitdagingen en problemen in verband met de niet-naleving van voorschriften, zoals hierboven beschreven. De toepassing van artikel 4 lijkt voor de autoriteiten en marktdeelnemers slechts tot marginale kostenstijgingen te hebben geleid. Er zijn echter nog geen concrete aanwijzingen dat de invoering van artikel 4 heeft bijgedragen aan verbetering van de naleving in het algemeen. Er kan echter gesteld worden dat niet-naleving van artikel 4 een risicosignaal kan zijn voor niet-naleving in het algemeen, aangezien voor een product dat niet voldoet aan een duidelijk formeel voorschrift (zoals een informatie- of markeringsplicht), ook een verhoogd risico bestaat van niet-naleving van voorschriften van meer materiële aard53.
Met het oog op e-commerce duiden de resultaten in dit verslag er ook op dat niet-naleving van artikel 4 vaker voorkomt bij online dan bij offline verkochte producten. Een aanzienlijk deel van de responderende markttoezichtautoriteiten wees met name op de rol van aanbieders van onlinemarktplaatsen. Hoewel aanbieders van onlinemarktplaatsen geen marktdeelnemer zijn, gaven enkele markttoezichtautoriteiten toch aan het wenselijk te vinden dat zij een rol krijgen in het proces van markttoezicht (zo werd bijvoorbeeld voorgesteld om aanbieders van onlinemarktplaatsen te betrekken bij het verifiëren van de verwijzing naar de verantwoordelijke marktdeelnemer wanneer een product op hun platform wordt aangeboden).
Opgemerkt moet worden dat artikel 4 nog maar betrekkelijk kort wordt toegepast en dat voor dit verslag maar beperkte informatie beschikbaar was. Naarmate de belanghebbenden meer ervaring opdoen, zullen praktijken en procedures worden ontwikkeld die mogelijk leiden tot een betere uitvoering en handhaving. Verder is sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2019/1020 nieuwe wetgeving vastgesteld en van toepassing geworden, respectievelijk voorgesteld, die — in combinatie met artikel 4 — tot positieve resultaten en zo tot een verbetering van de situatie zou moeten leiden:
- De verplichtingen die voor aanbieders van onlinemarktplaatsen uit de verordening algemene productveiligheid en de digitaledienstenverordening voortvloeien (verplichte vermelding van verantwoordelijke marktdeelnemer in onlineaanbiedingen) kunnen helpen bij het aanpakken van het probleem van de verkoop van niet-conforme producten op onlineplatformen zodra de verordening algemene productveiligheid van toepassing wordt en de digitaledienstenverordening positieve resultaten laat zien wat de onlinevermelding van verantwoordelijke marktdeelnemers betreft. Daar staat tegenover dat de verordening algemene productveiligheid de naleving voor marktdeelnemers lastiger kan maken, aangezien met die verordening het toepassingsgebied van artikel 4 wordt uitgebreid en voor de verantwoordelijke marktdeelnemers nieuwe taken worden ingevoerd.
- Het voorstel voor een hervorming van de douane bevat een nieuwe verplichting die ziet op het verstrekken of ter beschikking stellen aan de douane van bepaalde gegevens, met name de verantwoordelijke marktdeelnemer in de EU overeenkomstig artikel 4. Dit zou het risicobeheer en de productconformiteit moeten verbeteren, aangezien de hervorming de douane in staat stelt om aan de buitengrenzen van de EU risicogebaseerde controles uit te voeren op producten die onder artikel 4 vallen en de EU-markt binnenkomen. Op dit moment wordt deze informatie niet aan de douane verstrekt.
Ingevolge artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1020 verricht de Commissie uiterlijk op 31 december 2026 een volledige evaluatie van Verordening (EU) 2019/1020. In die evaluatie zal ook artikel 4 worden meegenomen. De verwachting is dat tegen die tijd meer gegevens beschikbaar zullen zijn en ook meer praktische ervaring is opgedaan met de toepassing van dat artikel. Bij de evaluatie in 2026 zal bijgevolg worden voortgebouwd op dit verslag, waarbij onder meer de toepassing van de verordening algemene productveiligheid en de ontwikkelingen in e-commerce (bv. grotere hoeveelheden en nieuwe bedrijfsmodellen) in aanmerking zullen worden genomen. Verder is de Commissie vastbesloten om de problemen met platformen voor e-commerce op een holistische wijze aan te pakken en daarbij voort te bouwen op de diverse hulpmiddelen die beschikbaar zijn54.
Bijlage
Artikel 4 geldt alleen voor producten die vallen binnen het toepassingsgebied van:
- Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 5).
- Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (PB L 81 van 31.3.2016, blz. 51).
- Verordening (EU) 2016/426 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende gasverbrandingstoestellen en tot intrekking van Richtlijn 2009/142/EG (PB L 81 van 31.3.2016, blz. 99).
- Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis (PB L 162 van 3.7.2000, blz. 1).
- Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24).
- Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1).
- Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).
- Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).
- Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 27).
- Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 90).
- Richtlijn 2014/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukvaten van eenvoudige vorm (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 45).
- Richtlijn 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 79).
- Richtlijn 2014/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 107).
- Richtlijn 2014/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 149).
- Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 309).
- Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 357).
- Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PB L 153 van 22.5.2014, blz. 62).
- Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 164).
Na de vaststelling van Verordening (EU) 2019/1020 is deze lijst uitgebreid. Artikel 4 geldt ook voor de volgende verordeningen:
- Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/945 van de Commissie van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PB L 152 van 11.6.2019, blz. 1).
- Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG (PB L 191 van 28.7.2023, blz. 1).
- Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (PB L, 2024/1252, 3.5.2024).
- Daarnaast bevat het volgende voorstel van de Commissie bepalingen die, indien het voorstel wordt aangenomen, artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1020 van toepassing zal laten zijn op de betrokken producten: voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten, tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 305/2011 (COM(2022) 144).
1 Ingevolge dat artikel had het verslag uiterlijk op 16 juli 2023 gepubliceerd moeten worden. Omdat de noodzakelijke gegevens maar beperkt aanwezig waren en publicatie op genoemde datum had betekent dat het verslag opgesteld had moeten worden op basis van de bevindingen voor slechts één jaar, werd het passend geacht de publicatie van het verslag tot dit moment uit te stellen.
2 Verordening (EU) 2023/988 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 inzake algemene productveiligheid, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 87/357/EEG van de Raad (PB L 135 van 23.5.2023, blz. 1).
3 In artikel 3, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1020 gedefinieerd als “een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit ten minste twee van de volgende diensten aanbiedt: opslag, verpakking, adressering en verzending zonder eigenaar te zijn van de betrokken producten, met uitzondering van postdiensten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad, pakketbezorgdiensten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2018/644 van het Europees Parlement en de Raad en andere postdiensten of vrachtvervoersdiensten”.
4 PB C 100 van 23.3.2021, blz. 1 (eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52021XC0323(01)).
5 COM(2017) 795.
6 De respectieve verordeningen (Verordening (EU) 1223/2009 (art. 4), Verordening (EU) 2017/745 (art. 15 en 16), Verordening (EU) 2017/746 (art. 15 en 16) en Verordening (EU) 2017/1369 (art. 6)) voorzien voor die productcategorieën al in het vereiste van een in de EU gevestigde verantwoordelijke persoon.
7 Zie de bijlage voor een lijst van de relevante wetgeving.
8 Overweging 21 van Verordening (EU) 2019/1020.
9 Overweging 22 van Verordening (EU) 2019/1020.
10 Een volledige evaluatie in de zin van de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Europese Commissie: https://commission.europa.eu/law/law-making-process/planning-and-proposing-law/better-regulation/better-regulation-guidelines-and-toolbox_nl.
11 De EU telt in totaal ongeveer duizend markttoezichtautoriteiten.
12 Tien van deze markttoezichtautoriteiten richten zich op producten die buiten het toepassingsgebied van artikel 4 vallen en hebben geen producten gecontroleerd die daar wel binnen vallen. Zij konden bijgevolg geen ervaringen delen over de uitvoering van artikel 4.
13 IPSOS is een multinationale onderneming voor marktonderzoek, gevestigd in Frankrijk.
14 Unienetwerk voor productconformiteit, opgericht bij Verordening (EU) 2019/1020 voor het structureren van de coördinatie en samenwerking tussen de markttoezichtautoriteiten van de EU.
15 JAHARP2021 Omnibus (Joint Market Surveillance Action on HARmonised Products; gezamenlijke actie betreffende markttoezicht op geharmoniseerde producten) is een verzameling van projecten die door de EU wordt medegefinancierd. Doel van deze projecten is het ondersteunen van de toepassing van de nieuwe markttoezichtverordening door het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en goede praktijken.
16 Deloitte, 5.1.2.A.1, blz. 55.
17 Deloitte, 5.1.2.A.1, blz. 55.
18 Artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1020.
19 Deloitte, 5.1.2.A.2, blz. 59.
20 Deloitte, 5.1.3.A.2, blz. 66.
21 De markttoezichtautoriteiten die deelnamen aan deze enquête meldden voor 2022 29 745 van dergelijke controles.
22 Deloitte, 5.1.2.A.1, blz. 56.
23 Deloitte, 5.1.2.A.1, blz. 56.
24 Deloitte, 5.2.A.1, blz. 88.
25 Deloitte, 5.1.2.A.1, tabel 6, blz. 58.
26 Deloitte, 5.1.2.A.1, blz. 56.
27 Deloitte, 5.1.3.A.1, blz. 64.
28 Deloitte, 5.1.4.A.1, blz. 71.
29 Deloitte, 5.1.4.A.2, blz. 74.
30 Deloitte, 5.1.4.A.1, blz. 71.
31 Deloitte, 5.1.5.A.1, blz. 80.
32 Deloitte, 5.1.4.A.1, blz. 72.
33 Deloitte, 5.2.A.2, blz. 93.
34 Tussen 2019 — het jaar waarin de algemene controles werden uitgebreid met de controles op naleving van artikel 4 — en 2022 steeg de gemiddelde tijd die nodig is voor het controleren van de geharmoniseerde producten die momenteel onder artikel 4 vallen.
35 In de Deloitte-studie gaf één markttoezichtautoriteit aan dat hij dit had gedaan (5.2.A.1, blz. 90).
36 Deloitte, 5.2.A.4, blz. 101.
37 Deloitte, 5.2.A.3, blz. 96.
38 De kosten die worden gemaakt om ervoor te zorgen dat een product conform is en vergezeld gaat van de voorgeschreven documentatie, zoals de conformiteitsverklaring, moeten in de regel niet worden beschouwd als artikel 4-kosten.
39 Deloitte, 5.2.B, blz. 104.
40 Deloitte, 5.3.A.1, blz. 108. De voorstellen voor de productcategorieën die toegevoegd zouden moeten worden, vormen doorgaans een afspiegeling van de sectoren waarvoor de betreffende markttoezichtautoriteiten verantwoordelijk zijn.
41 Deloitte, 5.3.A.2, blz. 113.
42 Deloitte, 5.3.A.1, blz. 109.
43 Deloitte, 5.3.A.1, blz. 109.
44 Deloitte, 5.3.A.1, blz. 110.
45 Zie tevens hoofdstuk 3 van dit verslag.
46 Deloitte, 5.3.A.1, blz. 111.
47 Deloitte, 5.3.A.4, blz. 113.
48 Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1). De digitaledienstenverordening is van toepassing geworden op 17 februari 2024, wat betekent dat die verordening geen invloed kan hebben gehad op de in dit verslag gepresenteerde resultaten.
49 Artikel 30, lid 1, van de digitaledienstenverordening.
50 Artikel 30, lid 7, van de digitaledienstenverordening.
51 Volgens de gegevens waarover de Commissie (DG TAXUD) beschikt, werden in 2023 in totaal 2,3 miljard artikelen met een waarde van niet meer dan 150 EUR in de EU ingevoerd, een duidelijke stijging ten opzichte van voorgaande jaren. Het consumentengedrag zal waarschijnlijk leiden tot een verdere dramatische stijging van de verkoop op afstand, ook voor producten die rechtstreeks uit derde landen worden verzonden. Het aantal zendingen stijgt naar verwachting tot ongeveer 4 miljard in 2024, terwijl de traditionele commerciële invoer (d.w.z. producten die in fysieke winkels worden verkocht) per jaar ongeveer 300 miljoen bedraagt.
52 Artikel 88, lid 3, punt a), van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, tot oprichting van de douaneautoriteit van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening EU nr. 952/2013 (COM(2023) 258 final).
53 Wanneer bijvoorbeeld een product dat onder de speelgoedrichtlijn valt, geen verantwoordelijke marktdeelnemer heeft, zoals voorgeschreven in artikel 4, kan dat een gerechtvaardigde reden zijn om na te gaan of dat product wellicht ook niet aan de veiligheidseisen van die richtlijn voldoet.
54 Zie “De keuze van Europa. Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2024-2029”, waarin de kandidaat voor de functie van voorzitter van de Europese Commissie schrijft dat de Commissie “uitdagingen met betrekking tot e-commerceplatforms [zal aanpakken] om ervoor te zorgen dat consumenten en bedrijven kunnen profiteren van een gelijk speelveld op basis van doeltreffende douane-, belasting- en veiligheidscontroles en duurzaamheidsnormen”: https://commission.europa.eu/document/download/e6cd4328-673c-4e7a-8683-f63ffb2cf648_nl?filename=Political%20Guidelines%202024-2029_NL.pdf.
NL NL