Bijlagen bij COM(1996)269 - Sluiting van het Verdrag inzake samenwerking voor de bescherming en het duurzaam gebruik van de Donau

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

BIJLAGE I


DEEL 1 Beste beschikbare techniek

1. Bij toepassing van de beste beschikbare techniek wordt de nadruk gelegd op toepassing van afvalvrije technologie, indien beschikbaar.

2. Onder het begrip "beste beschikbare techniek" moet de meest recente stand van ontwikkeling (state of the art) van processen, inrichtingen of bedrijfsmethoden worden verstaan die de praktische geschiktheid van een bepaalde maatregel tot beperking van lozingen, emissies en afval tot uitdrukking brengen. Bij de vraag of met elkaar verband houdende processen, inrichtingen en bedrijfsmethoden in het algemeen of in speciale gevallen de beste beschikbare techniek vormen, wordt aan de volgende punten speciale aandacht besteed:

a) vergelijkbare processen, inrichtingen of bedrijfsmethoden die recent met succes werden beproefd;

b) technische vorderingen en vernieuwingen qua wetenschappelijke kennis en inzicht;

c) de economische uitvoerbaarheid van dergelijke technieken;

d) termijnen voor de installatie, zowel in nieuwe als in bestaande installaties;

e) aard en omvang van de desbetreffende lozingen en emissies.

3. Hieruit volgt dat datgene wat de "beste beschikbare techniek" voor een bepaald proces vormt, in de loop van de tijd, in het licht van technische vorderingen, economische en sociale factoren, alsmede van vernieuwingen qua wetenschappelijke kennis en inzicht, verandert.

4. Leidt de beperking van lozingen en emissies die door toepassing van de beste beschikbare techniek bereikt wordt, niet tot voor het milieu acceptabele resultaten, dan moeten extra maatregelen worden genomen.

5. Het begrip "techniek" omvat zowel de toegepaste technologie als de manier waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld.


DEEL 2 Beste milieupraktijk

1. "Beste milieupraktijk" betekent het toepassen van de meest geschikte combinatie van sectorale milieubeschermende strategieën en maatregelen.

2. Bij de vraag, welke combinatie van maatregelen in het algemeen of in individuele gevallen de beste milieupraktijk vormt, verdient het volgende speciale aandacht:

- het voorzorgsprincipe;

- de milieurisico's van het produkt, alsmede van de fabricage, het gebruik en de uiteindelijke verwijdering daarvan (verantwoordelijkheidsprincipe);

- vervanging door minder verontreinigende processen of stoffen en besparing van waterreserves, inclusief energie (minimaliseringsprincipe);

- omvang van het gebruik;

- het mogelijke nut of de mogelijke nadelen van vervangende stoffen of activiteiten voor het milieu;

- vorderingen en vernieuwingen qua wetenschappelijke kennis en inzicht;

- termijnen voor de uitvoering;

- sociale en economische factoren.

3. Hieruit volgt dat de beste milieupraktijk voor een bepaalde bron van effecten in de loop van de tijd, in het licht van technische vorderingen, economische en sociale factoren, alsmede van vernieuwingen qua wetenschappelijke kennis en inzicht, verandert.

4. Leidt de vermindering van effecten die door toepassing van de beste milieupraktijk bereikt wordt, niet tot voor het milieu acceptabele resultaten, dan moeten extra maatregelen worden genomen en dient de beste milieupraktijk opnieuw te worden geformuleerd.


BIJLAGE II


INDUSTRIËLE SECTOREN EN GEVAARLIJKE STOFFEN


DEEL 1 Lijst van industriële sectoren en bedrijven

1. In de sector warmteopwekking, energie en mijnbouw:

a) behandeling van rookgassen en uitlaatlucht, slakken, condensaten uit stookinstallaties;

b) koelsystemen;

c) voorbewerking van kolen en ertsen;

d) veredeling van kolen en vervaardiging van nevenprodukten uit kolen, brikettering;

e) vervaardiging van harde bruinkool, actieve kool, roet.

2. In de sector stenen en aarde, bouwmaterialen, glas en keramiek:

a) vervaardiging van vezelcement en vezelcementprodukten;

b) vervaardiging en verwerking van glas, glasvezels, minerale vezels;

c) vervaardiging van keramische produkten.

3. In de sector metaal:

a) metaalbewerking en -verwerking:

galvaniseer-, beits-, anodiseer-, bruineerbedrijven, bedrijven voor thermisch galvaniseren, hardingsbedrijven, produktie van printplaten, produktie van batterijen, emailleerbedrijven, mechanische werkplaatsen, glijslijperijen;

b) produktie van ijzer en staal, inclusief gieterijen;

c) produktie van non-ferrometalen, inclusief gieterijen;

d) produktie van ferrolegeringen.

4. In de sector anorganische chemie:

a) produktie van basischemicaliën;

b) produktie van anorganische zuren, basen, zouten;

c) produktie van alkali, alkaliloog en chloor door middel van alkalichloride-elektrolyse;

d) produktie van anorganische meststoffen (uitgezonderd kalimeststoffen), zouten van fosforzuur, voederfosfaten;

e) produktie van natriumcarbonaat;

f) produktie van korund;

g) produktie van anorganische pigmenten, minerale pigmenten;

h) produktie van halfgeleiders, gelijkrichters, fotocellen;

i) produktie van springstoffen, inclusief pyrotechniek;

j) produktie van sterkdisperse oxiden;

k) produktie van bariumverbindingen.

5. In de sector organische chemie:

a) produktie van basischemicaliën;

b) produktie van kleurstoffen, pigmenten, verven;

c) produktie en verwerking van synthetische vezels;

d) produktie en verwerking van kunststoffen, rubber, caoutchouc;

e) produktie van organische halogeenverbindingen;

f) produktie van organische springstoffen, vaste brandstoffen;

g) produktie van leer-, papier-, textielhulpmiddelen;

h) produktie van geneesmiddelen;

i) produktie van biociden;

j) produktie van grondstoffen voor was- en reinigingsmiddelen;

k) produktie van kosmetica;

l) produktie van gelatine, leerlijm, kleefstoffen.

6. In de sector minerale en synthetische oliën:

a) verwerking van minerale olie, bereiding en raffinage van produkten uit minerale olie, produktie van koolwaterstoffen;

b) terugwinning van olie uit olie-watermengsels, emulsiescheidingsinstallaties, terugwinning en behandeling van afgewerkte olie;

c) produktie van synthetische oliën.

7. In de sector drukkerijen, reproduktiebedrijven, oppervlaktebehandeling en produktie van kunststof-plaatmaterialen, alsmede andere vormen van hars- en kunststofverwerking:

a) vervaardiging van drukwerk en grafische produkten, reproduktiebedrijven;

b) afdruk- en ontwikkellaboratoria;

c) produktie van foliën, beeld- en geluidsdragers;

d) produktie van gecoate en geïmpregneerde materialen.

8. In de sector hout, pulp en papier:

a) produktie van pulp, papier en karton;

b) produktie en coating van houtvezelplaten.

9. In de sector textiel, leer en bont:

a) textielproduktie en -veredeling;

b) leerproduktie en -veredeling, kunstleerproduktie, bontveredeling;

c) chemisch reinigen, wasserijen, poetsdoekwasserijen, wolwasserijen.

10. Overige sectoren:

a) recycling, behandeling, opslag, laden en lossen en storten van afval en reststoffen; opslag, laden en lossen en overvullen van chemicaliën;

b) onderzoek en ontwikkeling op medisch en wetenschappelijk gebied, ziekenhuizen, artsenpraktijken, röntgeninstituten, laboratoria, technische proefbanken;

c) industriële reiniging, containerreiniging;

d) autowerkplaatsen en -wasinstallaties;

e) waterzuivering;

f) schilder- en lakspuitbedrijven;

g) produktie en veredeling van plantaardige en dierlijke extracten;

h) produktie en gebruik van micro-organismen en virussen met invitro gerecombineerde nucleïnezuren;

i) industriële sectoren die gebruik maken van radioactieve stoffen (nucleaire industrie).


DEEL 2 Richtlijst van gevaarlijke stoffen en groepen van stoffen

A. Prioritaire groepen van stoffen

a) zware metalen en hun verbindingen;

b) organische halogeenverbindingen;

c) organische verbindingen van fosfor en tin;

d) gewasbeschermingsmiddelen, bestrijdingsmiddelen (fungiciden, herbiciden, insekticiden, algiciden) en chemicaliën voor het conserveren van hout, cellulose, papier, huiden en textiel;

e) oliën en koolwaterstoffen op basis van aardolie;

f) andere organische verbindingen die een speciale schadelijke invloed op het aquatische milieu uitoefenen;

g) anorganische stikstof- en fosforverbindingen;

h) radioactieve stoffen, inclusief afval.

B. Afzonderlijke gevaarlijke stoffen

Aangezien er aanzienlijke verschillen in gevaar tussen de in bepaalde groepen van stoffen voorkomende substanties bestaan, is het noodzakelijk om ook speciaal op afzonderlijke stoffen te wijzen die in de praktijk een belangrijke rol kunnen spelen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


BIJLAGE III


ALGEMENE RICHTLIJNEN VOOR WATERKWALITEITSDOELSTELLINGEN EN -CRITERIA (1)

Voor speciale delen van de Donaurivier en voor oppervlaktewater in haar stroomgebied ontwikkelde waterkwaliteitsdoelstellingen en -criteria dienen:

a) rekening te houden met de optie van behoud en, waar nodig, verbetering van de bestaande waterkwaliteit;

b) gericht te zijn op vermindering van de gemiddelde hoeveelheden en concentraties van verontreinigende stoffen (in het bijzonder gevaarlijke stoffen) tot een bepaalde graad binnen een bepaald tijdsbestek;

c) rekening te houden met speciale waterkwaliteitseisen (ongezuiverd water voor drinkwaterdoeleinden, irrigatie etc.);

d) rekening te houden met speciale eisen ten aanzien van kwetsbare en speciaal beschermde waterlopen en hun milieu, bij voorbeeld meren, beschermde gebieden voor oevergefiltreerd water en moerasgebieden;

e) te berusten op toepassing van biologische classificatiemethoden en chemische indices voor controle op behoud en verbetering van de waterkwaliteit op middellange en lange termijn;

f) rekening te houden met de mate waarin de doelstellingen zijn bereikt en, in afzonderlijke gevallen, extra beschermende maatregelen noodzakelijk kunnen worden.

(1) Waterkwaliteitsdoelstellingen en -criteria worden in de regel individueel ontwikkeld en in het bijzonder aan de heersende voorwaarden wat betreft ecosystemen, waterreserves en hun gebruik aangepast. Daarom ontvangen de verdragsluitende partijen in het kader van dit verdrag slechts algemene richtlijnen.


BIJLAGE IV


STATUUT VAN DE INTERNATIONALE COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE DONAU

Ter aanvulling van artikel 18 worden de opzet en de procedures van de Internationale Commissie als volgt geregeld.


Artikel 1

Samenstelling

1. De Internationale Commissie bestaat uit delegaties van de verdragsluitende partijen. Iedere verdragsluitende partij benoemt ten hoogste vijf gedelegeerden, inclusief de delegatievoorzitter en zijn plaatsvervanger.

2. Bovendien kan iedere delegatie voor de behandeling van bepaalde vraagstukken een aantal deskundigen aantrekken. De namen van deze deskundigen worden aan het secretariaat van de Internationale Commissie medegedeeld.


Artikel 2

Voorzitterschap

1. Het voorzitterschap van de Internationale Commissie wordt door de verdragsluitende partijen beurtelings in alfabetische volgorde (in het Engels) telkens voor een jaar waargenomen. De delegatie die het voorzitterschap bekleedt, benoemt één van haar leden tot voorzitter van de Internationale Commissie.

2. De voorzitter spreekt op de zittingen van de Internationale Commissie in de regel niet uit naam van zijn delegatie.

3. Verdere bijzonderheden omtrent het voorzitterschap worden door de Internationale Commissie vastgelegd en in haar reglement van orde opgenomen.


Artikel 3

Zittingen

1. De Internationale Commissie komt ten minste eenmaal per jaar op uitnodiging van de voorzitter op een door deze vast te stellen plaats voor een gewone zitting bijeen.

2. Buitengewone zittingen worden door de voorzitter op verzoek van ten minste drie delegaties bijeengeroepen.

3. In perioden tussen zittingen van de Commissie kunnen de delegatievoorzitters met elkaar overleggen.

4. De voorzitter stelt de agenda voor. Agendapunten vormen onder meer verslagen van de permanente werkgroep en haar groepen van deskundigen. Iedere delegatie heeft het recht om punten voor de agenda voor te stellen die zij behandeld wenst te zien. De volgorde van de agendapunten wordt middels een met meerderheid van stemmen genomen besluit van de Internationale Commissie vastgesteld.


Artikel 4

Besluiten

1. Iedere delegatie heeft één stem.

2. Ongeacht de bepaling van lid 1 heeft de Europese Gemeenschap in de sectoren van haar bevoegdheid recht op een aantal stemmen dat overeenkomt met het aantal Lid-Staten dat partij bij dit verdrag is. Deze organisatie oefent haar stemrecht niet uit in gevallen waarin haar Lid-Staten hun eigen stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.

3. De Internationale Commissie kan besluiten nemen indien de delegaties van ten minste twee derde van de verdragsluitende partijen aanwezig zijn.

4. Schriftelijke procedures kunnen plaatsvinden onder in het reglement van orde van de Internationale Commissie vast te stellen voorwaarden.


Artikel 5

Besluitvorming

1. Besluiten en aanbevelingen worden met eenparigheid van de stemmen van de delegaties in de Internationale Commissie genomen. Is eenparigheid van stemmen niet haalbaar, dan verklaart de voorzitter van de Internationale Commissie dat alle pogingen om eenparigheid van stemmen te bereiken, uitgeput zijn. Voor zover in het verdrag niets anders is geregeld, neemt de Internationale Commissie in dit geval besluiten of aanbevelingen met een meerderheid van vier vijfde van de aanwezige en stemmende delegaties.

2. Het besluit wordt op de eerste dag van de elfde maand, te rekenen vanaf het tijdstip van aanneming, voor al die verdragsluitende partijen bindend die voor dit besluit hebben gestemd en de secretaris niet binnen deze termijn schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat zij niet in staat zijn om het besluit te accepteren. Een dergelijke kennisgeving kan evenwel te allen tijde worden teruggenomen. De terugneming wordt met de inontvangstneming door de secretaris van kracht. Een dergelijk besluit wordt voor iedere andere verdragsluitende partij bindend die de secretaris er schriftelijk van in kennis heeft gesteld dat zij in staat is het besluit vanaf het tijdstip van ontvangst van deze kennisgeving of op de eerste dag van de elfde maand, te rekenen vanaf het tijdstip van aanneming, al naar gelang van hetgeen het laatste plaatsvindt, te accepteren.


Artikel 6

Groepen van deskundigen

1. De Internationale Commissie stelt een permanente werkgroep in. Voor afzonderlijke arbeidsgebieden en speciale vraagstukken worden permanente of ad hoc-groepen van deskundigen ingezet.

2. De permanente werkgroep en de groepen van deskundigen bestaan uit door de delegaties van de Internationale Commissie aangewezen gedelegeerden en deskundigen.

3. In de permanente werkgroep werken gedelegeerden van alle verdragsluitende partijen mee. De Internationale Commissie benoemt haar voorzitter en stelt het maximale aantal gedelegeerden vast. De Internationale Commissie legt ook het aantal deskundigen vast dat aan de groepen van deskundigen deelneemt.


Artikel 7

Secretariaat

1. Hiermee wordt een permanent secretariaat ingesteld.

2. Het permanente secretariaat heeft zijn zetel in Wenen.

3. De Internationale Commissie benoemt een secretaris en treft voorzieningen voor de benoeming van verder personeel, afhankelijk van de behoefte. De Internationale Commissie stelt de aan de functie van secretaris verbonden verplichtingen vast, alsmede de ambtstermijn en de voorwaarden onder welke deze functie wordt vervuld.

4. De secretaris oefent de functies uit die noodzakelijk zijn voor de administratieve uitvoering van dit verdrag en de werkzaamheden van de Internationale Commissie, alsmede andere taken waarmee de secretaris door de Internationale Commissie overeenkomstig haar reglement van orde en haar financiële voorschriften wordt belast.


Artikel 8

Aanwijzing van speciale deskundigen

In het kader van haar onderzoeken, de beoordeling van de resultaten en voor het analyseren van bijzondere vraagstukken kan de Internationale Commissie geschikte personen, wetenschappelijke instituten of andere instellingen inschakelen.


Artikel 9

Verslagen

De Internationale Commissie doet de verdragsluitende partijen jaarlijks een verslag van haar werkzaamheden toekomen, alsmede, naar behoefte, verdere verslagen die in het bijzonder ook de resultaten van haar metingen en evaluaties bevatten.


Artikel 10

Handelingsbevoegdheid en vertegenwoordiging

1. De Internationale Commissie bezit de handelingsbevoegdheid die nodig is om in overeenstemming met het in de zetel van haar secretariaat geldende recht haar functies uit te oefenen en haar doelstellingen te verwezenlijken.

2. De Internationale Commissie wordt door haar voorzitter vertegenwoordigd. Deze vertegenwoordiging wordt door middel van het reglement van orde nader geregeld.


Artikel 11

Kosten

1. De Internationale Commissie stelt haar financiële regels vast.

2. De Internationale Commissie stelt elk jaar of om het jaar een begroting voor de geplande uitgaven vast en een raming voor de eerstvolgende begrotingsperiode.

3. Het totale bedrag van de begroting, inclusief elke door de Commissie aangenomen extra begroting, wordt door de verdragsluitende partijen, met uitzondering van de Europese Gemeenschap, in gelijke delen gedragen, voor zover de Internationale Commissie niet met eenparigheid van stemmen iets anders besluit.

4. De bijdrage van de Europese Gemeenschap in de begroting is niet hoger dan 2,5 % van de administratiekosten.

5. Iedere verdragsluitende partij betaalt de met de deelneming van haar vertegenwoordigers, deskundigen en adviseurs aan de Internationale Commissie samenhangende uitgaven.

6. Iedere verdragsluitende partij draagt de kosten van de lopende metingen en evaluaties die op haar grondgebied worden uitgevoerd.


Artikel 12

Reglement van orde

De Internationale Commissie stelt een reglement van orde op.


Artikel 13

Werktalen

De officiële talen van de Internationale Commissie zijn het Duits en het Engels.


BIJLAGE V


SCHEIDSRECHTSPRAAK

1. De in artikel 24 van dit verdrag genoemde scheidsrechtspraak is overeenkomstig de punten 2 tot en met 10 als volgt geregeld:

2. a) Wordt een geschil overeenkomstig artikel 24, lid 2, van dit verdrag aan scheidsrechtspraak onderworpen, dan geschiedt de oprichting van een scheidsgerecht op grond van een door een strijdende partij aan de andere strijdende partij gericht verzoek. In het verzoek tot scheidsrechtspraak moet het geschilpunt worden genoemd, alsmede in het bijzonder de artikelen van dit verdrag waarvan de uitleg of toepassing betwist wordt.

b) De verzoekende partij stelt de Internationale Commissie onder opgave van de naam van de andere strijdende partij en de artikelen van dit verdrag, de uitleg of toepassing waarvan zij voor omstreden houdt, ervan in kennis dat zij het instellen van een scheidsgerecht heeft aangevraagd. Zowel de klagende als de beklaagde partij kan uit verscheidene verdragsluitende partijen bestaan. De Internationale Commissie doet deze informatie aan alle partijen bij dit verdrag toekomen.

3. Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden: zowel de klagende partij, respectievelijk partijen, als de andere strijdende partij, respectievelijk partijen, benoemt binnen twee maanden een scheidsrechter; de beide aldus benoemde scheidsrechters benoemen binnen twee maanden eenstemmig de derde scheidsrechter, aan wie het voorzitterschap van het scheidsgerecht toekomt. Deze scheidsrechter mag geen staatsburger van één van de strijdende partijen zijn, zich niet gewoonlijk op het grondgebied van één van deze partijen ophouden, niet in hun dienst staan of in een andere hoedanigheid met de zaak bezig zijn geweest.

4. a) Benoemt één van de strijdende partijen binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek geen scheidsrechter, dan kan de andere partij de voorzitter van het Internationaal Gerechtshof daarvan in kennis stellen; deze benoemt binnen een volgende termijn van twee maanden de voorzitter van het scheidsgerecht. Na benoeming nodigt de voorzitter van het scheidsgerecht de partij die nog geen scheidsrechter heeft benoemd, uit om een dergelijke benoeming binnen twee maanden te verrichten. Is de scheidsrechter na afloop van deze termijn niet benoemd, dan stelt de voorzitter van het scheidsgerecht de voorzitter van het Internationaal Gerechtshof hiervan in kennis; deze verricht de benoeming binnen een volgende termijn van twee maanden.

b) Is binnen een termijn van twee maanden na de benoeming van de tweede scheidsrechter geen voorzitter van het scheidsgerecht benoemd, dan benoemt de voorzitter van het Internationaal Gerechtshof de voorzitter op verzoek van één van de strijdende partijen binnen een volgende termijn van twee maanden.

5. a) Het scheidsgerecht neemt zijn besluiten overeenkomstig de regels van het internationaal recht en in het bijzonder dit verdrag.

b) Elk overeenkomstig deze bijlage gevormd scheidsgerecht stelt zijn eigen reglement van orde vast.

c) Is de bevoegdheid van het scheidsgerecht omstreden, dan beslist het scheidsgerecht over deze kwestie.

6. a) Besluiten van het scheidsgerecht inzake procedurele en materiële kwesties worden met meerderheid van stemmen van zijn leden genomen.

b) Het scheidsgerecht kan voor het verifiëren van feiten van alle passende middelen gebruik maken. Het kan op verzoek van één van de partijen noodzakelijke voorlopige beschermende maatregelen treffen.

c) Zijn bij twee of meer overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage gevormde scheidsgerechten klachten met hetzelfde of een soortgelijk geschilpunt aanhangig, dan kunnen de scheidsgerechten elkaar over de procedures met betrekking tot het verifiëren van de feiten informeren en deze zoveel mogelijk in acht nemen.

d) De strijdende partijen stellen ten behoeve van een effectief verloop van de procedure alle nodige faciliteiten ter beschikking.

e) De afwezigheid van een strijdende partij vormt geen belemmering voor de voortgang van de procedure.

7. Voor zover het scheidsgerecht niet wegens de bijzondere omstandigheden van de betreffende zaak iets anders besluit, worden de kosten van het gerecht, inclusief de vergoeding van zijn leden, door de strijdende partijen gelijkelijk gedragen. Het gerecht registreert alle kosten en legt een slotafrekening aan de partijen voor.

8. Het scheidsgerecht velt zijn oordeel binnen vijf maanden na de datum van zijn oprichting, voor zover het een verlenging van deze termijn niet noodzakelijk acht; een dergelijke verlenging mag echter niet meer dan vijf maanden duren.

9. Heeft een verdragsluitende partij een juridisch belang bij een punt van een geschil dat door het besluit in de zaak zou kunnen worden beïnvloed, dan kan zij met toestemming van het gerecht aan de procedure deelnemen. De uitspraak van het scheidsgerecht wordt voor deze partij op gelijke wijze bindend als voor de strijdende partijen.

10. a) De uitspraak van het scheidsgerecht wordt van een motivering voorzien. Deze uitspraak is onherroepelijk en voor alle strijdende partijen bindend. Het scheidsgerecht stelt de strijdende partijen en de Internationale Commissie van de uitspraak in kennis. De Internationale Commissie geeft de ontvangen informatie aan alle verdragsluitende partijen door.

b) Geschillen tussen de partijen inzake de uitleg of uitvoering van de scheidsrechterlijke uitspraak kunnen door iedere partij aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan of, indien dit gerecht niet kan worden aangesproken, aan een ander gerecht worden voorgelegd dat hiertoe op dezelfde wijze samengesteld wordt als het eerste.


SLOTAKTE

De conferentie ter ondertekening van het Verdrag inzake samenwerking voor de bescherming en het duurzaam gebruik van de Donau vond op 29 juni 1994 in Sofia plaats.

Op de conferentie waren de Regeringen van de volgende Staten vertegenwoordigd: Bulgarije, Duitsland, Hongarije, Kroatië, Moldavië, Oekraïne, Oostenrijk, Roemenië, Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek. Aan de conferentie nam tevens een vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap deel.

Het coördinatiebureau van het milieuprogramma voor het Donaubekken nam als waarnemer aan de conferentie deel.

Een lijst van gedelegeerden is bijgevoegd.

De vice-premier van de Republiek Bulgarije, Zijne Excellentie Evgeny Matinchev, nam aan de opening deel en heette de deelnemers welkom.

De conferentie koos Dr. Valentin Bossevsky, minister voor Milieuzaken van de Republiek Bulgarije, tot voorzitter.

De delegatievoorzitters van Bulgarije, Duitsland, Hongarije, Kroatië, Moldavië, Oekraïne, Oostenrijk, Roemenië, Slovenië, Slowakije en de Europese Gemeenschap hielden toespraken.

De conferentie heeft het Verdrag inzake samenwerking voor de bescherming en het duurzaam gebruik van de Donau op 29 juni 1994 besproken en aangenomen. Op dezelfde dag werd het verdrag voor ondertekening opengesteld en door Bulgarije, Duitsland, Hongarije, Kroatië, Moldavië, Oekraïne, Oostenrijk, Roemenië, Slowakije en de Europese Gemeenschap ondertekend.

Aan de conferentie werd ter kennis gebracht dat de Regeringen van de Tsjechische Republiek en Slovenië de juridische procedure voor de ondertekening van het verdrag nog niet hadden afgerond, maar hun bereidheid kenbaar hadden gemaakt om het verdrag zo spoedig mogelijk te ondertekenen.

De conferentie nam een verklaring inzake enkele vraagstukken aangaande de tussentijdse uitvoering van het verdrag aan, waarvan de tekst aan deze slotakte is gehecht.

Ten bewijze hiervan hebben de ondergetekenden deze slotakte ondertekend.

Gedaan te Sofia, op 29 juni 1994, in één exemplaar in de Engelse en Duitse taal, zijnde de twee teksten gelijkelijk authentiek, dat bij de Regering van Roemenië wordt neergelegd.