Bijlagen bij COM(1996)255 - Invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage bij het Protocol van Torremolinos vallen, bestaande zeegaande vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt en die - de vlag van een Lid-Staat voeren en in de Gemeenschap geregistreerd zijn, of - dienst doen in de territoriale of binnenwateren van een Lid-Staat, of - hun vangst in een haven van een Lid-Staat aan wal brengen.

2. Deze richtlijn laat de bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (1), de bijzondere richtlijnen in de zin van die richtlijn en inzonderheid Richtlijn 93/103/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen (Dertiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (2) onverlet.


Artikel 2

Begripsomschrijvingen

In deze richtlijn en de bijlagen wordt verstaan onder:

1. "vissersvaartuig", elk vaartuig dat is uitgerust of met commercieel oogmerk wordt gebruikt voor het vangen, hetzij vangen en verwerken van vis of andere levende rijkdommen van de zee;

2. "nieuw vissersvaartuig", een vissersvaartuig waarvoor:

a) op of na 1 januari 1998 het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing wordt gegund; of

b) het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing is gegund vóór 1 januari 1998 en dat drie jaar of meer na deze datum wordt opgeleverd; of

c) bij gebreke van een bouwcontract, op of na 1 januari 1998:

i) de kiel wordt gelegd; of

ii) een aanvang wordt gemaakt met de bouw van een als zodanig herkenbaar specifiek type vaartuig; of»

iii) een aanvang wordt gemaakt met de samenbouw die ten minste 50 ton of 1 % van de geschatte massa van al het constructiemateriaal omvat, waarbij de kleinste van de twee hoeveelheden beslissend is;

3. "bestaand vissersvaartuig", een vissersvaartuig dat geen nieuw vissersvaartuig is;

4. "Protocol van Torremolinos", het Protocol van Torremolinos van 1993 met betrekking tot het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977 (3), met inbegrip van de wijzigingen daarop (en de bijbehorende resoluties met dwingend karakter die op de datum van goedkeuring van deze richtlijn door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn vastgesteld en die in bijlage V zijn opgenomen);

5. "Verdrag van Torremolinos", het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977;

6. "certificaat", het in artikel 8 bedoelde certificaat van overeenstemming;

7. "lengte", 96 % van de totale lengte op een waterlijn op 85 % van de kleinste holte gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte groter is; bij vaartuigen die met stuurlast zijn ontworpen, moet de waterlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen;

8. "dienst doen", het vangen, hetzij vangen en verwerken van vis of andere levende rijkdommen van de zee, onverminderd het recht op onschuldige doorvaart door de territoriale wateren en de vrijheid van scheepvaart in de 200-mijlsvisserijzone;

9. "erkende organisatie", een organisatie die is erkend overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 94/57/EG.


Artikel 3

Algemene voorschriften

1. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de bepalingen van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, voor zover niet anders bepaald in bijlage I, uiterlijk vanaf 1 januari 1998 worden toegepast op vissersvaartuigen die onder hun vlag varen.

2. Voor zover de voorschriften van de hoofdstukken IV, V, VII en IX van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, die van toepassing zijn op vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, niet van toepassing zijn op vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt en voor zover niet anders bepaald in bijlage II, dragen de Lid-Staten er zorg voor dat deze uiterlijk vanaf 1 januari 1998 worden toegepast op onder hun vlag varende nieuwe vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer, doch minder dan 45 m bedraagt.

3. De Lid-Staten dragen er evenwel zorg voor dat vaartuigen die onder hun vlag in een specifiek vaargebied dienst doen, in overeenstemming zijn met de voorschriften voor dat vaargebied, zoals gedefinieerd in bijlage III.

4. De Lid-Staten verbieden vissersvaartuigen die onder de vlag van een derde Staat varen, in de territoriale of binnenwateren van de Lid-Staten dienst te doen of hun vangst in een van de havens van de Lid-Staten aan land te brengen, tenzij de administratie van hun vlaggestaat heeft verklaard dat zij voldoen aan de in de leden 1, 2 en 3 en artikel 7 bedoelde voorschriften.

5. Scheepsuitrusting die in bijlage A.1 bij de richtlijn van de Raad inzake de uitrusting van zeeschepen is opgenomen en die aan de voorschriften van de richtlijn voldoet, wordt, wanneer zij aan boord van een vissersvaartuig wordt geïnstalleerd om aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn te voldoen, automatisch beschouwd als zijnde in overeenstemming met deze voorschriften, ongeacht of in deze voorschriften al dan niet is bepaald dat deze uitrusting naar genoegen van de vlaggestaat moet worden beproefd en goedgekeurd.


Artikel 4

Specifieke voorschriften

1. Lid-Staten die van mening zijn dat lokale omstandigheden of bijzondere kenmerken van het vaartuig specifieke veiligheidsmaatregelen voor vissersvaartuigen die in een bepaald vaargebied dienst doen, noodzakelijk maken, kunnen bij de Commissie een verzoek indienen tot vaststelling van dergelijke specifieke veiligheidsmaatregelen, waarbij rekening wordt gehouden met lokale omstandigheden zoals de aard van de wateren waarin deze vaartuigen dienst doen en de lengte van hun reizen of met hun bijzondere kenmerken zoals het gebruikte constructiemateriaal. De maatregelen dienen verenigbaar te zijn met de beginselen met betrekking tot het vrije verkeer van goederen en diensten van het EG-Verdrag.

2. De Commissie neemt een besluit over een dergelijk verzoek overeenkomstig de procedure van artikel 11, lid 2.

De vastgestelde maatregelen zullen worden opgenomen in bijlage III.


Artikel 5

Vrijstellingen

De Lid-Staten passen de bepalingen van hoofdstuk I, voorschrift 3, paragraaf 3, van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos betreffende de vaststelling van vrijstellingsmaatregelen toe overeenkomstig de volgende procedure:

a) De Lid-Staat die gebruik maakt van de bepalingen van dit artikel dient de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die hij voornemens is vast te stellen, inclusief de bijzonderheden die nodig zijn om te bevestigen dat een afdoende hoog veiligheidsniveau wordt gehandhaafd.

Dergelijke maatregelen moeten gelden voor alle vissersvaartuigen die onder dezelfde gespecificeerde voorwaarden dienst doen en mogen niet beperkt blijven tot schepen onder een bepaalde vlag of van een bepaalde exploitant of bepaalde exploitanten. De maatregelen moeten verenigbaar zijn met de beginselen met betrekking tot het vrije verkeer van goederen en diensten van het EG-Verdrag.

Indien de Commissie binnen een termijn van zes maanden na de kennisgeving, overeenkomstig de procedure van artikel 11, lid 2, oordeelt dat de voorgestelde maatregelen niet gerechtvaardigd zijn, kan zij verlangen dat de betrokken Lid-Staat de voorgestelde maatregelen aanpast of intrekt. De betrokken Lid-Staat mag de voorgestelde maatregelen niet vaststellen binnen deze termijn voordat de Commissie een besluit heeft genomen.

b) De Lid-Staten dienen de vastgestelde maatregelen in de relevante nationale wetgeving op te nemen en mede te delen aan de Commissie, die de overige Lid-Staten van alle bijzonderheden in kennis stelt.

De maatregelen gelden slechts voor zolang het vissersvaartuig dienst doet onder de gespecificeerde voorwaarden.


Artikel 6

Gelijkwaardige voorzieningen

De Lid-Staten mogen, volgens de procedure van artikel 5, onder a) en b), maatregelen vaststellen die gelijkwaardige voorzieningen toelaten overeenkomstig hoofdstuk I, voorschrift 4, paragraaf 1, van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos.


Artikel 7

Ontwerp-, bouw- en onderhoudsnormen

Het ontwerp, de bouw en het onderhoud van de sterkte van de romp, de hoofdmachines en hulpwerktuigen, alsmede de elektrische en automatische systemen van nieuwe en bestaande vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, dienen te voldoen aan de norm die is vastgesteld voor classificatie volgens de voorschriften van een erkende organisatie of gelijkwaardige voorschriften overeenkomstig de procedure en onder de voorwaarden van artikel 14, lid 2, van Richtlijn 94/57/EG.


Artikel 8

Onderzoeken en certificaten

1. De Lid-Staten geven voor vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en aan de voorschriften van de artikelen 3 en 7 voldoen, een certificaat van overeenstemming met de eisen van deze richtlijn af, vergezeld van een inventaris van uitrusting, of, indien van toepassing, een certificaat van vrijstelling. Het certificaat van overeenstemming, de inventaris van uitrusting en het certificaat van vrijstelling dienen te beantwoorden aan de modellen die zijn opgenomen in bijlage IV. De certificaten worden afgegeven door de administratie van de vlaggestaat na een eerste onderzoek door de exclusief voor de administratie van de vlaggestaat zelf of een erkende organisatie werkzame inspecteurs, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk I, voorschrift 6, paragraaf 1, onder a), van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos.

2. De geldigheidsduur van de lid 1 bedoelde certificaten mag de termijn die is vastgesteld in hoofdstuk I, voorschrift 11, van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, niet overschrijden. Verlenging van het certificaat van overeenstemming is mogelijk na een periodiek onderzoek overeenkomstig hoofdstuk I, voorschrift 6, van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos.


Artikel 9

Havenstaatcontrole

1. Bij de uitoefening van hun inspectierechten en -plichten als havenstaten zorgen de Lid-Staten ervoor, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het Protocol van Torremolinos en zonder onderscheid te maken naar vlag of nationaliteit van de exploitant, dat vissersvaartuigen die in hun territoriale of binnenwateren dienst doen of die in hun havens vangst aan land brengen, aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen.

2. De Lid-Staten passen daarentegen de bepalingen van artikel 3, lid 4, niet toe op vissersvaartuigen onder de vlag van een derde Staat die niet dienst doen in hun territoriale of binnenwateren, noch hun vangst aan land brengen in een van hun havens. Zij passen op een dergelijk vaartuig de voorschriften van het Protocol van Torremolinos evenwel toch toe, zodra dit in werking is getreden voor de Staat onder de vlag waarvan het betrokken schip vaart.


Artikel 10

Wijzigingen

Overeenkomstig de procedure van artikel 11, lid 2, mag de Commissie:

a) voorschriften vaststellen en toevoegen ten behoeve van:

- een geharmoniseerde interpretatie van de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, voor zover die aan het oordeel van de administraties van de afzonderlijke verdragsluitende partijen is overgelaten,

- de toepassing van de aanbevelingen en voetnoten van de Conferentie van Torremolinos van 1993,

- de tenuitvoerlegging van de resoluties en circulaires van de IMO welke relevant zijn voor een coherente toepassing van het Protocol van Torremolinos;

b) onverminderd de procedures voor de aanpassing van het Protocol van Torremolinos, de richtlijn en haar bijlagen aanpassen om ervoor te zorgen dat eventuele wijzigingen van het Protocol van Torremolinos die na de goedkeuring van deze richtlijn in werking treden, worden toegepast.


Artikel 11

Raadgevend comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 12, lid 1, van Richtlijn 93/75/EEG (1).

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, dient onderstaande procedure te worden gevolgd:

a) De vertegenwoordiger van de Commissie legt het in lid 1 bedoelde comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen.

b) Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

c) Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

d) De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.


Artikel 12

Kennisgeving aan de IMO

De Commissie stelt de Internationale Maritieme Organisatie in kennis van de vaststelling van deze richtlijn, onder verwijzing naar artikel 3, lid 5, van het Protocol van Torremolinos.


Artikel 13

Tenuitvoerlegging

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1998 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen vaststellen, wordt in deze bepalingen of bij de officiële bekendmaking van deze bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen. De vorm van deze verwijzing wordt door de Lid-Staten bepaald.

2. De Lid-Staten voeren een stelsel van strafmaatregelen in die van toepassing zijn bij een inbreuk op de nationale voorschriften die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze strafmaatregelen worden uitgevoerd. Deze strafmaatregelen dienen doeltreffend, afgemeten en ontmoedigend te zijn.

3. De Lid-Staten delen de Commissie alle bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere Lid-Staten daarvan in kennis.


Artikel 14

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.


Artikel 15

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.


(1) PB nr. C 248 van 26. 8. 1996, blz. 10.

(2) PB nr. L 319 van 12. 12. 1994, blz. 20.

(1) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, blz. 1.

(2) PB nr. L 307 van 13. 12. 1993, blz. 1.

(3) Gepubliceerd door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO-793E).

(1) Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen (PB nr. L 247 van 5. 10. 1993, blz. 19).


BIJLAGE I


AANPASSING VAN DE VOORSCHRIFTEN VAN DE BIJLAGE BIJ HET PROTOCOL VAN TORREMOLINOS VAN 1993 TEN BEHOEVE VAN DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 3, LID 1, VAN DE RICHTLIJN


HOOFDSTUK I Algemene voorzieningen

Voorschrift 2: Omschrijvingen

De definitie van "nieuw vaartuig" in paragraaf 1 wordt vervangen door de definitie van "nieuw vissersvaartuig" van artikel 2.


HOOFDSTUK V Bescherming tegen, alsmede opsporen, blussen en bestrijden van brand

Voorschrift 2: Omschrijvingen

Paragraaf 2, "standaard brandproef", wordt gelezen met aan het einde de volgende wijzigingen met betrekking tot de standaard temperatuurkromme:

"... De standaard tijd-temperatuurkromme wordt omschreven door een gelijkmatig verlopende kromme door de volgende punten voor de binnentemperatuur van de oven:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

".


HOOFDSTUK VII Reddingmiddelen en -inrichtingen

Voorschrift 1: Toepassing Paragraaf 2 wordt als volgt gelezen:

"De voorschriften 13 en 14 zijn eveneens van toepassing op bestaande vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, met dien verstande dat de Administratie de tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze voorschriften kan uitstellen tot 1 februari 1999.".

Voorschrift 13: Radioapparatuur voor reddingmiddelen

Paragraaf 2 wordt als volgt gelezen:

"Voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotelefonieapparatuur die zich aan boord van bestaande vaartuigen bevindt en die niet voldoet aan de door de Organisatie vastgestelde prestatienormen mag tot 1 februari 1999 worden geaccepteerd, mits de Administratie ervan overtuigd is dat zij compatibel is met goedgekeurde voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotelefonieapparatuur.".


HOOFDSTUK IX Radiocommunicatie

Voorschrift 1: Toepassing

Paragraaf 1 wordt als volgt gelezen:

"Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe en bestaande vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt. Voor bestaande schepen mag de administratie de tenuitvoerlegging van de voorschriften evenwel uitstellen tot 1 februari 1999.".

Voorschrift 3: Vrijstellingen

Paragraaf 2, onder c), wordt als volgt gelezen:

"wanneer het vaartuig definitief uit de vaart wordt genomen vóór 1 februari 2001.".


BIJLAGE II


AANPASSING VAN DE VOORSCHRIFTEN VAN DE HOOFDSTUKKEN IV, V, VII EN IX VAN DE BIJLAGE BIJ HET PROTOCOL VAN TORREMOLINOS VAN 1993 OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 3, LID 4, DAARVAN TEN BEHOEVE VAN DE TOEPASSING OP VISSERSVAARTUIGEN WAARVAN DE LENGTE 24 m OF MEER, DOCH MINDER DAN 45 m BEDRAAGT


HOOFDSTUK IV

Voorschrift 1

Voorschrift 1 wordt als volgt gelezen:

"Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt.".

Voorschrift 7

Voorschrift 7 wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 45 van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"Twee onafhankelijk werkende communicatiemiddelen moeten ... zijn aangebracht, waarvan één een machinekamertelegraaf moet zijn, met dien verstande dat voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt en waarvan de voortstuwingswerktuigen rechtstreeks vanuit het stuurhuis worden bediend, de Administratie andere communicatiemiddelen dan een machinekamertelegraaf kan aanvaarden.".

Voorschrift 8

Paragraaf 1, onder d), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 46 van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"... of in de controlekamer. Voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, kan de Administratie toestaan dat het bedieningsstation in de ruimte voor machines alleen een noodstation is, mits de controle-inrichting en bedieningsorganen in het stuurhuis doelmatig zijn;".

Voorschrift 16

Paragraaf 1, onder b), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 54, paragraaf 1, onder b), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"... buiten bedrijf is gekomen. Indien echter op vaartuigen met een lengte van minder dan 45 m één generator buiten bedrijf is gekomen, is het slechts vereist dat de goede werking van de voor de voortstuwing en veiligheid van het vaartuig noodzakelijke diensten wordt verzekerd.".

Voorschrift 17

Paragraaf 6 wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 55, paragraaf 6, van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"Accumulatorenbatterijen die ingevolge dit voorschrift zijn geplaatst, met uitzondering van die voor de radiozender en -ontvanger in vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, moeten in een goed geventileerde ruimte ...;".

Voorschrift 22

Paragraaf 2, onder a), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 60, paragraaf 2, onder a), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"De alarminstallatie ... zichtbaar aangeven. In vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, kan de Administratie echter toestaan dat de installatie elke afzonderlijke alarmfunctie alleen in het stuurhuis hoorbaar en zichtbaar aangeeft.".

Paragraaf 2, onder b), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 60, paragraaf 2, onder b), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"In vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, moet de alarminstallatie verbonden kunnen worden ...".

Paragraaf 2, onder c), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 60, paragraaf 2, onder c), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"In vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, moet een machinistenalarm ...".


HOOFDSTUK V

Voorschrift 2

Paragraaf 14, onder b), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 2, paragraaf 45, onder b), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"... niet minder dan 375 kW.".

Deel C

De titel wordt vervangen door:

"Deel C - Brandbeveiligingsmaatregelen bij schepen waarvan de lengte minder dan 60 m bedraagt".

Voorschrift 40

Paragraaf 1, onder a), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 101 van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"... van niet minder dan 375 kW, ...".


HOOFDSTUK VII

Voorschrift 1

Paragraaf 1 wordt als volgt gelezen:

"1. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt.".

Voorschrift 5

1. Het begin van paragraaf 3 wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 110 van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"Vaartuigen waarvan de lengte minder dan 75 m, doch 45 m of meer bedraagt, dienen te voldoen aan:".

2. Een nieuwe paragraaf 3 bis wordt ingevoegd (vgl. voorschrift 110 van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"3 bis. Vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, moeten zijn uitgerust met:

a) reddingboten en -vlotten die gezamenlijk voldoende ruimte bieden aan ten minste 200 % van het totale aantal opvarenden. Een voldoende aantal van de reddingboten en -vlotten dat ten minste het totale aantal opvarenden kan opnemen, moet aan beide zijden van het vaartuig te water kunnen worden gelaten, en

b) een "man over boord"-boot, behalve wanneer de Administratie ervan overtuigd is dat, vanwege de afmetingen en manoeuvreerbaarheid van het vaartuig, de direct aanwezige opsporings- en reddingsfaciliteiten vanaf de wal en de meteorologische waarschuwingssystemen alsmede vanwege de werkzaamheden van het vaartuig in vaargebieden die niet zijn blootgesteld aan zwaar weer of vanwege de werkzaamheden van het vaartuig die aan een bepaald jaargetijde zijn gebonden, de aanwezigheid van een dergelijke boot niet noodzakelijk is.".

3. Paragraaf 4 wordt als volgt gelezen:

"In plaats van te voldoen aan de eisen van de paragrafen 2, onder a), 3 onder a), en 3 bis, onder a), mogen vaartuigen ...".

Voorschrift 10

1. Paragraaf 1, onder b), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 119, paragraaf 1, onder b), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"zes reddingboeien aan boord van vaartuigen waarvan de lengte minder dan 75 m, doch 45 m of meer bedraagt;".

2. Paragraaf 1, onder c), wordt als volgt gelezen (vgl. voorschrift 119, paragraaf 1, onder c), van de bijlage bij het Verdrag van Torremolinos van 1977):

"vier reddingboeien aan boord van vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt.".

Voorschrift 13

De volgende nieuwe paragraaf 1 bis wordt ingevoegd:

"1 bis. Voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, mag het aantal van dergelijke toestellen worden teruggebracht tot twee, indien de Administratie de eis om drie van dergelijke toestellen te voeren overbodig acht, gezien het vaargebied waarin het vaartuig dienst doet en het aantal personen dat dienst doet aan boord.".

Paragraaf 2 wordt als volgt gelezen:

"Voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotelefonieapparatuur die zich aan boord van bestaande vaartuigen bevindt en die niet voldoet aan de door de Organisatie vastgestelde prestatienormen mag tot 1 februari 1999 worden geaccepteerd, mits de Administratie ervan overtuigd is dat zij compatibel is met goedgekeurde voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotelefonieapparatuur.".

Voorschrift 14

Het einde wordt als volgt gelezen:

"... op elke reddingboot. Elk vaartuig waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, dient ten minste één radartransponder te voeren.".


HOOFDSTUK IX

Voorschrift 1

Paragraaf 1 wordt als volgt gelezen:

"Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt en op bestaande vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt. Voor bestaande vaartuigen mag de Administratie de tenuitvoerlegging van de voorschriften evenwel uitstellen tot 1 februari 1999.".

Voorschrift 3: Vrijstellingen

Paragraaf 2, onder c), wordt als volgt gelezen:

"wanneer het vaartuig definitief uit de vaart wordt genomen vóór 1 februari 2001.".


BIJLAGE III


REGIONALE EN LOKALE BEPALINGEN (ARTIKEL 3, LID 3, EN ARTIKEL 4, LID 1)

1. "Noordelijke" regionale bepalingen

1.1. Toepassingsgebied Tenzij elders uitdrukkelijk anders bepaald, de wateren ten noorden van 60° NB, met uitzondering van de Oostzee.

1.2. Omschrijvingen

"Zwaar drijfijs" is drijfijs dat meer dan 8/10 van de oppervlakte van de zee bedekt.

1.3. Ad voorschrift III/7, paragraaf 1 (Bedrijfsomstandigheden)

"Ter aanvulling van de specifieke bedrijfsomstandigheden zoals bedoeld in voorschrift III/7, paragraaf 1, dient tevens rekening te worden gehouden met de volgende bedrijfstomstandigheden:

e) bedrijfsomstandigheid b), c) of d), naar gelang van welke de laagste waarden van de stabiliteitsparameters vervat in de stabiliteitscriteria, genoemd in voorschrift III/2, voortbrengt, dient te worden berekend rekening houdend met de invloed van ijsafzetting overeenkomstig de bepalingen van voorschrift III/8;

f) voor vaartuigen die met de ringzegen vissen: vertrek van de visgronden met het vistuig, zonder vangst en met 30 % van de voorraden, brandstoffen, enz., met inbegrip van de invloed van ijsafzetting overeenkomstig de bepalingen van voorschrift III/8.".

1.4. Ad voorschrift III/8 (IJsafzetting)

"De specifieke bepalingen van voorschrift III/8 en de specifieke richtsnoeren die zijn gegeven in Aanbeveling 2 door de Conferentie van Torremolinos, zullen binnen de betrokken regio worden toegepast, d.w.z. ook buiten de grenzen die zijn aangegeven op de kaart waarvan genoemde aanbeveling vergezeld gaat.

Onverminderd de bepalingen van voorschrift III/8, paragraaf 1, onder a) en b), dient bij het berekenen van de stabiliteit van vaartuigen die dienst in het vaargebied ten noorden van 63° NB tussen 28° WL en 11° WL, rekening te worden gehouden met een ijsafzetting van:

a) 40 kg/m² op blootgestelde dekken en gangboorden;

b) 10 kg/m² van het geprojecteerde zijdelingse oppervlak aan elke zijde van het vaartuig boven de waterlijn.".

1.5. Ad hoofdstuk VII, deel B (nieuwe bepaling)

"In aanvulling op de bepalingen van hoofdstuk VII, deel B, dient elke reddingboot, elke "man over boord"-boot en elk reddingvlot te zijn voorzien van een goedgekeurd noodradiobaken (EPIRB), werkend op de frequenties 121,5 en 406 MHz, dat permanent dient te zijn opgeborgen in elke boot en elk vlot. In plaats daarvan mogen de EPIRB's bij in verzegelde containers opgeborgen, opblaasbare reddingvlotten en bij "man over boord"-booten worden opgeborgen op een dusdanige plaats dat zij snel in elk reddingvlot of elke "man over boord"-boot kunnen worden geplaatst.".

1.6. Ad voorschrift VII/5, paragraaf 2, onder b), en paragraaf 3, onder b), (Aantallen en typen reddingboten en -vlotten en "man over boord"-boten)

"Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/5, paragraaf 2, onder b), paragraaf 3, onder b), en paragraaf 3 bis dient bij vaartuigen waarvan de bouw van de romp voldoet aan de voorschriften van een erkende organisatie voor het bedrijf in wateren met zwaar drijfijs overeenkomstig voorschrift II/1, paragraaf 2, van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos van 1993, de "man over boord"-boot/reddingboot zoals bedoeld in paragraaf 2, onder b), paragraaf 3, onder b), of paragraaf 3 bis, onder b), ten minste gedeeltelijk overdekt te zijn (zoals omschreven in voorschrift VII/18) en voldoende inhoud te hebben om aan alle opvarenden plaats te bieden.".

1.7. Ad voorschrift VII/9 (Overlevingspakken en thermische beschermingsmiddelen)

"Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/9 dient voor elk der opvarenden een overlevingspak met een passende maat beschikbaar te zijn, dat voldoet aan de bepalingen van voorschrift VII/25, met inbegrip van de maatregelen die op dat voorschrift van toepassing zijn en die in punt 1.8 staan vermeld.".

1.8. Ad voorschrift VII/25 (Overlevingspakken)

"Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/25 dienen alle overlevingspakken die op grond van punt 1.7 zijn vereist, uit één stuk te zijn vervaardigd van materiaal met intrinsieke isolatie-eigenschappen en tevens te voldoen aan de eisen betreffende drijfvermogen van voorschrift VII/24, onder c), punt i). Bovendien moet aan alle overige relevante bepalingen van voorschrift VII/25 zijn voldaan.".

1.9. Ad voorschrift X/3, paragraaf 7 (Radarinstallaties)

"Onverminderd de bepalingen van voorschrift X/3, paragraaf 7, dient ieder vaartuig waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, te zijn voorzien van een radarinstallatie die ten genoegen van de Administratie is. Deze radarinstallatie dient in staat te zijn in de 9 GHz-band te werken.".

1.10. Ad voorschrift X/3, paragraaf 14 (Radiorichtingzoekers)

"In aanvulling op de bepalingen van voorschrift X/3, paragraaf 14, dient elk vaartuig waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, te zijn voorzien van VHF-richtingzoekapparatuur voor radiogeleiding op de VHF-noodfrequentie voor de zeevaart, 156,8 MHz (kanaal 16), en de VHF-noodfrequentie voor de luchtvaart, 121,5 MHz.".

1.11. Ad voorschrift X/5 (Uitrusting voor het geven van seinen)

"In aanvulling op de bepalingen van voorschrift X/5 dient elk vaartuig dat dienst doet in wateren waarin drijfijs kan voorkomen, te zijn voorzien van ten minste één zoeklicht met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux op een afstand van 750 m.".

2. "Zuidelijke" regionale bepalingen

2.1. Toepassingsgebied

De Middellandse Zee en de kustwateren van het zomervaargebied van de Atlantische Oceaan binnen een afstand van 20 mijl van de kust van Spanje en Portugal, zoals aangegeven op de "Kaart van vaarzones en periodieke vaargebieden" in bijlage II van het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (1), zoals gewijzigd.

2.2. Overlevingspakken en thermische beschermingsmiddelen

Ad voorschrift VII/B/9, paragraaf 1: gelet op de bepalingen van paragraaf 4 van voorschrift VII/B/9, wordt aan het einde van paragraaf 1 de volgende zin toegevoegd:

"Voor vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, hoeft het aantal overlevingspakken niet groter dan twee te zijn.".

2.3. Radioapparatuur voor reddingmiddelen

Ad voorschrift VII/B/13, paragraaf 1: aan het einde van de paragraaf wordt de volgende zin toegevoegd:

"Voor vissersvaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt mag het aantal VHF-radiotoestellen worden teruggebracht tot twee, indien de Administratie de eis om drie voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotoestellen te voeren, overbodig acht, gezien het vaargebied waarin het vaartuig dienst doet en het aantal personen dat dienst doet aan boord.".

2.4. Radiocommunicatie - Toepassing

Ad voorschrift IX/A/1: de volgende nieuwe paragraaf 1 bis wordt toegevoegd:

"Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, mits het vaargebied waarin zij dient doen afdoende wordt bestreken door een kuststation dat in overeenstemming met het IMO Master Plan werkt.".

2.5. Radiocommunicatie - Omschrijvingen

Ad voorschrift IX/A/2, onder l) en m):

De woorden "zoals mag worden gedefinieerd door een partij" worden vervangen door "zoals opgenomen in het IMO Master Plan".

(1) Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, vastgesteld op 5 april 1966 door de Internationale Conferentie inzake de uitwatering van schepen die op initiatief van de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie in Londen heeft plaatsgevonden.


BIJLAGE IV


MODELLEN VAN HET CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING, HET CERTIFICAAT VAN VRIJSTELLING EN DE INVENTARIS VAN UITRUSTING

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>