Bijlagen bij COM(1999)296 - Energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1999)296 - Energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen. |
---|---|
document | COM(1999)296 |
datum | 18 september 2000 |
Methoden voor de bepaling van de toegestane maximumwaarde van het opgenomen vermogen voor een bepaald type voorschakelapparaat en procedures voor de controle op de overeenstemming met deze eis
Het rendement van de schakeling lamp/voorschakelapparaat wordt bepaald door het totale ingangsvermogen dat door deze schakeling wordt opgenomen. Dit is afhankelijk van het nominale vermogen van de lamp en het type voorschakelapparaat; daarom wordt de toegestane maximumwaarde van het opgenomen vermogen voor een gegeven voorschakelapparaat gedefinieerd als het maximale vermogen dat door de combinatie van lamp en voorschakelapparaat mag worden opgenomen, waarbij voor elk lampvermogen en type voorschakelapparaten verschillende maxima gelden.
Om de toegestane maximumwaarde van het opgenomen vermogen voor een gegeven voorschakelapparaat te bepalen, moet dit daarom eerst op correcte wijze worden ingedeeld in een van onderstaande categorieën.
Categorie // Beschrijving
1 // Voorschakelapparaat voor rechte lampen
2 // Voorschakelapparaat voor compacte lampen met 2 buizen
3 // Voorschakelapparaat voor compacte platte lampen met 4 buizen
4 // Voorschakelapparaat voor compacte lampen met 4 buizen
5 // Voorschakelapparaat voor compacte lampen met 6 buizen
6 // Voorschakelapparaat voor compacte lampen van het 2 D-type
De toegestane maximumwaarde van het opgenomen vermogen in Watt (W) wordt gegeven door de volgende tabel:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Definities
De in deze bijlage gebruikte termen zijn gedefinieerd in Europese norm EN 50294 van juli 1998 van de Europese Commissie voor Normalisatie.
BIJLAGE IA
Tweede reeks van toegestane maximumwaarden van het opgenomen vermogen die vier jaar na de aanneming van de richtlijn ingaan
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
BIJLAGE II
Overeenstemmingsbeoordelingsprocedure (module A)
1. In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger die voldoet aan de in punt 2 genoemde verplichtingen voldoet, garandeert en verklaart dat het voorschakelapparaat aan de eisen van deze richtlijn voldoet. De fabrikant brengt op ieder door hem geproduceerd voorschakelapparaat de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op.
2. De fabrikant stelt de in punt 3 beschreven technische documentatie samen; de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger houdt deze gedurende ten minste drie jaar na de vervaardiging van het laatste voorschakelapparaat voor controledoeleinden ter beschikking van de bevoegde nationale instanties.
Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap is gevestigd, dient de technische documentatie ter beschikking te worden gehouden door degene die met het in de handel brengen van het voorschakelapparaat in de Gemeenschap is belast.
3. Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het voorschakelapparaat in overeenstemming met de eisen van de richtlijn is. Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie tevens inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het desbetreffende voorschakelapparaat en zal zij voorts omvatten:
i) naam en adres van de fabrikant;
ii) een algemene beschrijving van het model die voldoende is om het op eenduidige wijze te identificeren;
iii) informatie, zo nodig met tekeningen, over de voornaamste ontwerpkenmerken van het model, met name in verband met aspecten die belangrijk voor het elektriciteitsverbruik zijn;
iv) de eventuele gebruiksaanwijzing;
v) verslagen van de overeenkomstig de eisen van punt 5 uitgevoerde proeven ter bepaling van het opgenomen vermogen;
vi) gegevens over de overeenstemming van de resultaten van die proeven met de in bijlage I neergelegde eisen inzake energieverbruik.
4. Technische documentatie die is samengesteld in overeenstemming met andere communautaire wetgeving mag, voor zover zij voldoet aan de eisen van deze bijlage, worden gebruikt.
5. De fabrikanten van voorschakelapparaten zijn verantwoordelijk voor de meting, overeenkomstig de in Europese norm EN 50294 gespecificeerde procedures, van het opgenomen vermogen voor elk onder deze richtlijn vallend voorschakelapparaat, alsmede voor de overeenstemming van het apparaat met de eisen van artikel 2.
6. De fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van overeenstemming.
7. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde voorschakeltoestellen in overeenstemming zijn met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de relevante eisen van de richtlijn.
BIJLAGE III
CE-markering van overeenstemming
De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de letters CE in de volgende grafische vorm:
Bij vergroting of verkleining van de markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.
De verschillende onderdelen van de CE-markering moeten nagenoeg dezelfde hoogte hebben, die minimaal 5 mm bedraagt.
NOTITIE OVER DE VERWACHTE EFFECTEN
Effecten van het voorstel op het bedrijfsleven en in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf (MKB)
Titel van het voorstel: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen
Referentienummer van het document: 99002
1. Het voorstel
Waarom is, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied noodzakelijk en wat zijn de voornaamste doelstellingen?
Fluorescentieverlichting verbruikt 105 TWh (terawattuur) per jaar. Fluorescentieverlichting wordt vooral in de tertiaire sector (kantoren, scholen, ziekenhuizen, enz.) en de industrie gebruikt. Door het gebruik van voorschakelapparaten, die onmisbaar zijn voor fluorescentieverlichtingsarmaturen, met een hoger rendement kan veel energie worden bespaard en de CO2-uitstoot worden teruggedrongen. Deze besparing is echter alleen mogelijk als de installatie van efficiënte voorschakelapparatuur wordt gestimuleerd en de toestellen met zeer hoge verliezen van de markt verdwijnen. Het verschil in rendement tussen de beste en de slechtste op de markt verkrijgbare voorschakeltoestellen bedraagt circa 60%. Efficiëntere voorschakelapparaten zijn duurder, zij het dat het prijsverschil in enkele jaren kan worden terugverdiend. Daarom zijn voorschakeltoestellen met hoog rendement ook economisch rendabel.
Voorschakeltoestellen worden hoofdzakelijk door OEM-fabrikanten gekocht (41), die deze in verlichtingsarmaturen inbouwen. Aangezien deze OEM-fabrikanten niet profiteren van de (grote energiebesparingen), hebben zij de neiging apparatuur te maken waarvan de initiële kosten zo laag mogelijk zijn. Hetzelfde geldt voor de eigenaars van verhuurde bedrijfsruimte wanneer zij hun verlichtingssystemen moderniseren. Daarom zou van een etiketteringssysteem om de gebruikers op de financiële voordelen van zuinige voorschakelapparatuur te wijzen slechts een zeer beperkt effect uitgaan. Energiedeskundigen en de lidstaten zijn het erover eens dat de invoering van minimumrendementseisen voor voorschakeltoestellen het meest efficiënte beleidsinstrument zou zijn om een markthervorming te bewerkstelligen.
(41) De markt is verdeeld in twee segmenten: de markt voor primaire consumptie (OEM) en de distributiemarkt (wederverkoop). Deze markten verschillen van land tot land maar gemiddeld bestrijkt de OEM-markt ongeveer 80% van de totale markt en de distributiemarkt circa 20%. De prijzen op de distributiemarkt liggen ongeveer 2,5 maal zo hoog als op de OEM-markt. De gemiddelde winkelprijs van voorschakeltoestellen met hoge verliezen (klasse D) bedroeg in 1994 ongeveer ? 3, die van traditionele voorschakeltoestellen (klasse C) ongeveer ? 4 en die van energiezuinige toestellen (klasse B2 en B1) respectievelijk ? 5,6 en ? 6,6. Elektronische voorschakelapparaten (klasse A) waren ongeveer vier keer zo duur als klasse B-modellen, zij het dat het prijsverschil naar verwachting kleiner zal worden.
De Commissie heeft de mogelijkheid onderzocht van een convenant met de industrie over het uit de handel nemen van voorschakeltoestellen met een laag rendement. De Europese fabrikanten waren hiertoe weliswaar bereid, doch zij vreesden dat het gat in de markt dan met geïmporteerde producten zou worden opgevuld. Daarom zijn zij het erover eens dat een richtlijn betreffende de invoering van "geharmoniseerde" minimumrendementseisen voor hen de beste optie is.
Bovendien overweegt een aantal lidstaten in het kader van de strategie ter verlaging van de CO2-uitstoot die zij naar aanleiding van Kyoto uitstippelen, om nationale eisen op te stellen voor het rendement van voorschakelapparatuur. Omdat voorschakelapparaten in het handelsverkeer kunnen worden gebracht, zouden door de wettelijke invoering van bindende rendementseisen in een of meer lidstaten belemmeringen voor de handel kunnen ontstaan.
Daarom kan worden geconcludeerd dat wetgeving van de Gemeenschap op dit terrein gerechtvaardigd is, aangezien deze op rendabele wijze zal bijdragen aan de terugdringing van de CO2-uitstoot met grote financiële voordelen voor de gebruikers van verlichtingsapparatuur, geringe consequenties voor de fabrikanten en zonder verstoring van de interne markt.
Een soortgelijke aanpak is gevolgd voor andere energie verbruikende apparatuur (bijv. koelkasten voor huishoudelijk gebruik). De lidstaten zien in dat rendementseisen in communautair verband op geharmoniseerde wijze door middel van richtlijnen moeten worden ingevoerd om de werking van de interne markt niet te verstoren (in de "post-Kyoto-strategie" wordt dit soort maatregelen aangeduid met de term "gemeenschappelijk beleid").
2. De effecten op het bedrijfsleven
a) Op welke bedrijven is het voorstel van invloed?
- in welke sectoren?
- in welke grootteklassen (aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen)
- in welke specifieke geografische gebieden van de Gemeenschap?
Het voorstel zou in de eerste plaats gevolgen hebben voor de fabrikanten van voorschakelapparaten en in de tweede plaats voor de gebruikers van bedrijfsruimte en fabrieken. De gevolgen zijn voor beide categorieën evenwel totaal verschillend.
Wat de effecten op de fabrikanten van voorschakelapparatuur betreft, kan de markt bij de huidige structuur circa 120 miljoen draadgewonden voorschakeltoestellen (waarvan ongeveer 20 miljoen met een zeer laag rendement en ongeveer 17 miljoen met een hoog rendement) en 10 miljoen elektronische voorschakelapparaten per jaar opnemen. Het gaat doorgaans om middelgrote en kleine fabrikanten. Zij kunnen worden verdeeld in vier groepen:
- Vijf bedrijven met productiefaciliteiten in Duitsland, Frankrijk, Italië, Finland en Oostenrijk. Gemiddeld hebben deze elk een maximumproductie van 15 tot 20 miljoen stuks en een personeelsbestand van 250 à 300 werknemers.
- Middelgrote of kleine bedrijven, voornamelijk in Frankrijk en Spanje, met een capaciteit van 5 à 10 miljoen stuks en met 50 à 100 werknemers.
- Bedrijven met een capaciteit van 1 à 2 miljoen exemplaren die voornamelijk op nationaal niveau opereren. Zij hebben productiefaciliteiten in Italië, Spanje, Portugal, Griekenland en het Verenigd Koninkrijk. Op elke locatie werken ongeveer 50 mensen.
- Een gering aantal multinationals (bijv. Philips, Siemens, General Electric/Thorn en Osram) die doorgaans zelf alle onderdelen van verlichtingssystemen vervaardigen, zoals lampen, voorschakelapparaten en armaturen. Bij deze laatste groep wordt de productie vooral binnen het eigen bedrijf afgezet. De fabrieken liggen in Nederland, Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
b) Welke maatregelen moeten de bedrijven nemen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen?
De fabrikanten moeten de productie van voorschakeltoestellen met een laag rendement geleidelijk aan stopzetten (of deze in ieder geval niet langer in de Gemeenschap in de handel brengen). In het voorstel is rekening gehouden met relatief lange overgangstermijnen voordat de voorgestelde minimumeisen van kracht worden. De vereniging van Europese fabrikanten, de CELMA, heeft in samenwerking met de Europese Commissie een classificatiestelsel ontwikkeld. De voorgestelde rendementsniveaus sluiten aan bij deze indeling van de CELMA. In de EU zijn er geen fabrikanten die het eerste rendementsniveau niet kunnen halen.
Alle fabrikanten die voorschakeltoestellen met een laag rendement (klasse D uit het CELMA-classificatiestelsel) vervaardigen, produceren ook apparaten met een middelhoog rendement (klasse C). Voor de productie van klasse C-voorschakeltoestellen kan trouwens van dezelfde technologie en productielijnen gebruik worden gemaakt. Om aan het eerste niveau van de voorgestelde eisen te voldoen hoeft geen nieuwe technologie of onder intellectuele eigendomsrechten vallende kennis te worden verworven. Het volstaat betere materialen te gebruiken (bij voorbeeld vervanging van aluminium door koper, gebruik van staal van hogere kwaliteit) en de kwaliteitscontrole in de fabrieken te verbeteren.
Voor de tweede stap is een langere aanpassingsperiode gepland aangezien een aantal productielijnen moet worden aangepast. In het algemeen is voor draadgewonden voorschakeltoestellen met een hoger rendement meer materiaal nodig dan voor minder efficiënte; in het bijzonder de apparaten met lage verliezen (klasse B) vergen zo'n 50% extra materiaal. Door de langere gestapelde magneetstalen kernen zal de productiviteit van de voor de vervaardiging van traditionele voorschakeltoestellen (klasse C) bestemde productielijnen afnemen. Daarom moet de industrie nieuwe productielijnen opzetten om de productie op peil te houden. De tijd die hiervoor nodig is, ligt tussen 18 en 24 maanden. Voor de tweede stap, d.w.z. de stopzetting van de productie van klasse C-apparatuur, is een overgangsperiode van vier jaar gepland, die ingaat bij de aanneming van het onderhavige voorstel. De fabrikanten beschikken dus over voldoende tijd om hun productielijnen zo nodig aan te passen. Voor de eerste stap (verbod op klasse D-apparatuur) zijn zoals gezegd geen nieuwe investeringen noodzakelijk. Er dienen alleen betere materialen te worden gebruikt. Daarom is een overgangsperiode van één jaar voldoende.
c) Welke economische effecten zijn van de voorgestelde wetgeving te verwachten?
- voor de werkgelegenheid
- voor de investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven
- voor het concurrentievermogen van het bedrijfsleven
Zoals in de Toelichting (zie voetnoot 15) al is aangegeven, bedroeg het marktaandeel van de klasse D-toestellen in 1994 15%, de traditionele toestellen namen 65% van de markt voor rekening, de energiezuinige modellen 15% en bij de resterende 5% ging het om elektronische exemplaren. Als de voorgestelde minimumrendementseisen niet worden ingevoerd (in het "business-as-usual-scenario") ziet deze verdeling er in het jaar 2010 volgens de analyses als volgt uit: klasse D 5%, klasse C 20%, klasse B 25%, elektronische voorschakeltoestellen 50%. Met de invoering van de voorgestelde rendementseisen wordt de volgende verdeling bereikt: klasse B 20% en elektronische voorschakeltoestellen 80%.
De kosten voor de industrie om aan de voorgestelde richtlijn te voldoen houden voornamelijk verband met het opzetten van nieuwe productielijnen voor zuinigere voorschakelapparatuur; daarnaast zijn er nog enige uitgaven in verband met de omscholing van personeel, maar deze liggen enige ordes van grootte lager.
Uit de besprekingen met de fabrikanten is gebleken dat de aanpassing van een productielijn voor klasse C-toestellen (met een capaciteit van ongeveer 1 miljoen stuks per jaar) aan de eisen van klasse B ongeveer ? 1 miljoen kost. De kosten van een nieuwe productielijn voor elektronische voorschakeltoestellen (met een capaciteit van ongeveer 1 miljoen stuks per jaar) liggen rond ? 3 miljoen.
De kosten van de maatregel voor de industrie kunnen derhalve worden afgeleid uit het verschil tussen het business-as-usual-scenario en het voorgestelde scenario. Omdat de productie van elektronische voorschakeltoestellen met ongeveer 40 miljoen stuks moet worden verhoogd, kunnen de kosten van de industrie worden geraamd op ? 120 miljoen. Een productielijn heeft doorgaans een levensduur van 20 jaar en daarom wordt verwacht dat deze kosten kunnen worden terugverdiend met de verkoop en de hogere marktprijs van klasse B-toestellen en elektronische modellen.
Er is een (gunstig) neveneffect op de staalindustrie, die te maken krijgt met een groeiende vraag uit de sector voorschakelapparatuur, aangezien voor de overstap van traditionele voorschakeltoestellen op modellen met lage verliezen meer magneetstaal nodig is. Het staat buiten kijf dat de voorgestelde rendementseisen ongetwijfeld meer werk meebrengen bij de productie van grondstoffen en voorschakeltoestellen. Daarnaast zal de vraag naar nieuwe productiemachines en naar de ombouw van bestaande groeien.
Aangezien de minder efficiënte voorschakeltoestellen overwegend uit Midden- en Oost-Europa worden ingevoerd, zal de voorgestelde richtlijn het marktaandeel van de fabrikanten uit de Gemeenschap juist doen groeien. Zij vervaardigen immers producten van hogere kwaliteit en daarom zal ook hun concurrentiepositie op markten buiten de Gemeenschap door het voorstel worden verbeterd. Bovendien overwegen diverse landen buiten de Gemeenschap de invoering van rendementseisen en andere maatregelen ter bevordering van het gebruik van elektronische voorschakelapparatuur. Door het onderhavige voorstel wordt de overschakeling van de industrie in de Gemeenschap op de productie van elektronische voorschakeltoestellen versneld.
Ook voor de fabrikanten van elektronische voorschakeltoestellen zijn de gevolgen positief, omdat het marktaandeel van deze apparaten zal groeien. Aangezien een elektronische voorschakelapparaat evenwel een massaproduct is dat in een uiterst ver geautomatiseerd productieproces wordt vervaardigd, werkt de invloed op deze sector ook lichtjes door op de werkgelegenheid; een tweede kenmerk van deze sector is evenwel dat elektronische voorschakelapparaten in lagelonenlanden zoals Mexico en het Verre Oosten worden gemaakt, zodat er geen effect van betekenis is op de werkgelegenheid in de Gemeenschap.
Overal in het midden- en kleinbedrijf (kantoren, werkplaatsen, winkels, fabrieken, enz.) wordt van fluorescentieverlichting gebruik gemaakt. Door de invoering van de voorgestelde richtlijn zal het gebruik van efficiëntere voorschakeltoestellen toenemen waardoor de elektriciteitskosten zullen dalen. Aangezien de voorgestelde rendementsverhogingen een terugverdientijd van minder dan twee jaar hebben, zullen alle gebruikers van fluorescentieverlichting er netto financieel op vooruitgaan.
De besparingen op elektriciteit voor de gebruikers van fluorescentieverlichting vertegenwoordigen tegen het jaar 2010 een waarde van ongeveer ? 250 miljoen per jaar, nog afgezien van de extra voordelen van de reductie van de CO2-uitstoot.
3. Bevat het voorstel maatregelen teneinde rekening te houden met de specifieke situatie van het midden- en kleinbedrijf (bijv. minder strenge of andere eisen)?
De doelstelling ten aanzien van de rendementsverbetering is relatief gemakkelijk te realiseren en er is rekening gehouden met een lange aanpassingsperiode zodat geen enkele fabrikant voor onevenredig grote nadelen van de voorgestelde eisen hoeft te vrezen.
De lange aanpassingsperiodes voorafgaande aan de invoering van nieuwe rendementseisen zijn speciaal bedoeld voor het midden- en kleinbedrijf, dat anders misschien door de invoering van nieuwe eisen zou worden benadeeld, omdat hiervoor investeringen moeten worden gedaan in verband met het opnieuw ontwerpen of aanpassen van voorschakeltoestellen die nog niet aan deze nieuwe eisen voldoen.
De positie van de industrie voor voorschakeltoestellen in de Gemeenschap zal door het onderhavige voorstel juist sterker worden, nu zij steeds meer concurrentie ondervindt ten gevolge van de invoer van goedkope minder zuinige voorschakeltoestellen van lage kwaliteit.
4. Raadpleging
Lijst van instanties die over het voorstel zijn geraadpleegd en hoofdlijnen van hun standpunten.
De Commissie heeft samen met de betrokken organisaties verscheidene jaren gewerkt aan de verbetering van het energierendement van fluorescentieverlichting. Zij heeft een reeks bijeenkomsten belegd om te bespreken hoe het rendement zou kunnen worden verbeterd en welke energierendementseisen moesten worden vastgesteld. Alle belanghebbende instanties werden hiervoor uitgenodigd. Op deze vergaderingen drong een aantal vertegenwoordigers van de lidstaten erop aan de mogelijkheid van een convenant met de industrie over de verhoging van het rendement van huishoudelijke apparaten goed te onderzoeken. Ambtenaren van de Commissie, bijgestaan door verschillende deskundigen, voerden hierover verschillende malen overleg met vertegenwoordigers uit de industrie, in het bijzonder de CELMA, de Europese vereniging van fabrikanten van verlichtingsarmaturen. De voortgang werd tevens op bijeenkomsten met de autoriteiten van de lidstaten besproken. Vanwege de zeer grote concurrentie in deze sector en het marktaandeel van geïmporteerde voorschakeltoestellen bleek het uiterst moeilijk om tot overeenstemming te komen over een voor de gehele Gemeenschap geldende overeenkomst van enige waarde en de mogelijkheid van een convenant werd uiteindelijk door de fabrikanten afgewezen. Nog maar kort geleden (december 1998) werd een laatste aanbod voor een convenant aan de CELMA gedaan, maar het principe van een dergelijke overeenkomst werd door de CELMA definitief van de hand gewezen. Na diverse besprekingen tussen ambtenaren van de Commissie en de fabrikanten werd overeenstemming bereikt over het onderhavige voorstel.
5. Toezicht en evaluatie
De Commissie zal in samenwerking met de autoriteiten van de lidstaten en de Europese vereniging van fabrikanten toezicht houden op de markt voor voorschakelapparatuur in de Gemeenschap. Zoals in het voorgaande is aangegeven houden de kosten voor de industrie voornamelijk verband met het opzetten van nieuwe productielijnen voor elektronische voorschakeltoestellen. Door de ontwikkeling van het marktaandeel van elektronische voorschakeltoestellen te volgen kunnen de autoriteiten een indruk krijgen van de effecten van de richtlijn, zowel in termen van de beperking van de CO2-uitstoot als wat betreft de gevolgen voor de industrie.
Voorts wordt op grond van een kosten/batenanalyse en op aandrang van sommige lidstaten een derde stap aanbevolen, namelijk de afschaffing van voorschakeltoestellen van klasse B2, omdat dit voor de gebruikers rendabel is. De Commissie is evenwel van mening dat het verstandig is eerst de gevolgen van de eerste twee stappen voor de fabrikanten en de gebruikers te evalueren en pas dan te beslissen of andere maatregelen (in het bijzonder nieuwe minimumrendementseisen) nodig zijn. Daarom is in artikel 9 bepaald dat de Commissie eerst een beoordeling zal maken van de resultaten van het huidige voorstel om vervolgens indien nodig en in samenspraak met alle belanghebbende partijen voorstellen te doen voor nieuwe maatregelen.
6. Contactadres
Voor een kopie van de kosten/batenanalyse en eventuele inlichtingen, reacties en nadere informatie kan men zich wenden tot:
Dhr. Paolo BERTOLDI
Europese Commissie, DG XVII/C1
Wetstraat 200
B-1049 Brussel
Tel.: +32-2-295 22 04
Fax: +32-2-296 42 54
E-mail: Error! Reference source not found.