Bijlagen bij COM(2001)756 - Activiteiten van de EU op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling - Jaarverslag 2001

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

BIJLAGE I: Statistische en financiële gegevens

Bijlage II: Belangrijkste documenten met betrekking tot communautaire onderzoekactiviteiten


De fundamenten van het jaarverslag

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, artikel 173:

"Aan het begin van elk jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor. Dit verslag heeft met name betrekking op de activiteiten inzake onderzoek en technologische ontwikkeling en verspreiding van de resultaten in het voorafgaande jaar alsmede op het werkprogramma van het lopende jaar."

Besluit betreffende het vijfde OTO-kaderprogramma (182/1999/EG, PB L 26, 1 februari 1999), artikel 4:

"De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad regelmatig in over alle vorderingen bij de uitvoering van het kaderprogramma en de specifieke programma's."

Besluit betreffende de regels voor deelneming (1999/65/EG, PB L 26, 1 februari 1999), artikel 24:

"Het jaarverslag dat de Commissie overeenkomstig artikel 173 van het Verdrag aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt, bevat informatie over de tenuitvoerlegging van dit besluit."

Aanvullende informatiebronnen

- "Monitoring"-jaarverslagen (systematisch en permanent toezicht): worden jaarlijks gepubliceerd voor het kaderprogramma en voor ieder specifiek programma en geven een synthetisch en onafhankelijk verslag over de voortgang en de kwaliteit van de tenuitvoerlegging van de programma's.

- Vijfjaarlijkse evaluatieverslagen: worden iedere vier jaar gepubliceerd voor het kaderprogramma en voor de specifieke programma's en geven een onafhankelijke evaluatie achteraf van de relevantie, doelmatigheid, resultaten en effecten van de OTO-programma's van de Europese Unie.

- Europees rapport over indicatoren voor wetenschap en technologie: presentatie, statistieken en diepgaande analyses van de Europese en nationale OTO-activiteiten en de mondiale context daarvan.

- Onderzoek en ontwikkeling: jaarstatistieken (Eurostat): Jaarlijkse publicatie, internationaal vergelijkbare statistieken over OTO-begrotingskredieten, OTO-uitgaven, OTO-personeel en octrooien in de lidstaten, gedetailleerd op regionaal niveau.

- Statistieken betreffende OTO en innovatie in de kandidaat-lidstaten en de Russische Federatie (Eurostat).

- Statistieken over wetenschap en technologie in Europa - Uitgave 2000 - Collectie Panorama van de Europese Unie (Eurostat).

- Beknopte statistieken over het thema wetenschap en technologie (Eurostat).

- Jaarlijkse begrotingsdocumenten van de Commissie: ontwerpbegroting, begroting, geconsolideerde jaarrekeningen en financiële balans.

- Studies en analyses die in het kader van de communautaire OTO-programma's worden gepubliceerd, over specifieke kwesties met betrekking tot de bestreken OTO-gebieden.

De meeste van deze documenten kunnen worden verkregen of besteld op de Internet-sites van de Commissie:

- De algemene site van de Commissie EUROPA: http://europa.eu.int

- De CORDIS-site met informatie over het OTO-kaderprogramma: http://www.cordis.lu

- De site van Directoraat-generaal Onderzoek van de Commissie: http://europa.eu.int/comm/dgs/research

- De site van het Directoraat-generaal Informatiemaatschappij: http://europa.eu.int/comm/dgs/information_society

- De site van DG Ondernemingen: http://europa.eu.int/comm/dgs/entreprise

- De site van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO): http://www.jrc.org

- De site van EUROSTAT: http://europa.eu.int/comm/eurostat

Daarnaast vindt u op deze sites zeer volledige informatie over het beleid van de Europese Unie en met name op de aan het OTO-kaderprogramma gewijde CORDIS-site, op de site van DG Onderzoek en op de sites van de andere betrokken diensten van de Commissie, alle referentiedocumenten, de tekst van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen en tal van andere gegevens, overeenkomstig het beleid van de Commissie inzake transparantie en voorlichting.

Bovendien zijn volgende gegevens on line beschikbaar op http://europa.eu.int/comm/research/report2001.html:

- Aanvullende statistische data over in 2000 ontvangen, geselecteerde en gefinancierde voorstellen

- Een bijlage die voor elk specifiek programma van het 5° kaderprogramma de wetenschappelijke en technische activiteiten voor 2000 en de perspectieven voor 2001 voorstelt.


Samenvatting

Dit jaarverslag over de activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling beslaat een overgangsperiode waarbinnen twee belangrijke beleidsinitiatieven zijn gestart: het overleg gericht op de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte en de voorbereidingen voor het volgende OTO-kaderprogramma 2002-2006. Daarnaast heeft het vijfde kaderprogramma voor OTO in de loop van 2000 zijn 'kruissnelheid' bereikt.

In haar Mededeling Naar een Europese onderzoekruimte heeft de Commissie een verontrustend beeld geschetst van de toenemende achterstand van onderzoek en ontwikkeling in de Unie ten opzichte van de voornaamste concurrenten. Zij heeft de betrokken institutionele en wetenschappelijke partijen en het bedrijfsleven geraadpleegd over een reeks beleidslijnen die erop gericht zijn het onderzoek in Europa te stimuleren en met name de beschikbare middelen efficiënter te benutten door middel van ontkokering en grotere samenhang tussen de activiteiten op regionaal, nationaal en Europees niveau. De staatshoofden en regeringsleiders hebben zich tijdens de Europese Raad van Lissabon achter deze aanpak geschaard vanuit de doelstelling Europa in de komende tien jaar "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld [te maken] die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang". In de beraadslagingen van het Europees Parlement, de Raad en de andere instellingen, en ook in de vanuit de wetenschappelijke wereld en het bedrijfsleven naar voren gebrachte opvattingen zijn de analyse van de Commissie en de door haar voorgestelde oriëntaties onderschreven.

De verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte heeft inmiddels een aanvang genomen in de vorm van de werkzaamheden voor de ontwikkeling van een communautair octrooi, de benchmarking van nationale prestaties op het terrein van onderzoek en innovatie, de inventarisatie van de wetenschappelijke expertise in Europa, de vorming van netwerken van nationale onderzoekprogramma's, de beoordeling van de mobiliteit van onderzoekers binnen Europa en de identificatie van de hinderpalen die deze mobiliteit in de weg staan.

In 2000 heeft de tenuitvoerlegging van het vijfde kaderprogramma voor OTO in het teken gestaan van de aanpassing van de werkprogramma's aan de doelstellingen van de verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte, met name door versterking van de gecoördineerde werkzaamheden en de thematische netwerken. Mede door een aanzienlijke toename van het totale bedrag van de ondertekende contracten (bijna 3,9 miljard euro) worden de effecten van de communautaire onderzoeksacties nu duidelijk zichtbaar binnen de EU en wordt vooruitgang geboekt in de betrekkingen met de geassocieerde landen en andere partners. Bij de thematische programma's ligt de gemiddelde communautaire bijdrage aan de activiteiten voor gezamenlijke de rekening nu rond 1,3 miljoen euro per project. De deelname van het MKB neemt aanzienlijk toe en ook het percentage vrouwelijke onderzoekers vertoont op alle niveaus een positieve ontwikkeling. De sociaal-economische effecten zijn meetbaar in termen van toename van kennis en versterking van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven.

Daarnaast werd het jaar 2000 gekenmerkt door de voorbereiding van het OTO-kaderprogramma voor de periode 2002-2006. Een belangrijke stap op weg naar dit nieuwe kaderprogramma was de in oktober 2000 goedgekeurde mededeling Totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte: oriëntaties voor de activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek (2002-2006). Hierin worden de nieuwe mogelijkheden beschreven voor communautaire activiteiten ter ondersteuning van onderzoek. Het voorstel voor het volgende kaderprogramma is gericht op de verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte door een werkelijke Europese toegevoegde waarde bij te dragen aan de OTO-activiteiten die op nationaal en regionaal niveau plaatsvinden, en is gebaseerd op drie basisprincipes: concentratie van de middelen op een beperkt aantal thematische gebieden, invoering van nieuwe instrumenten voor steunverlening die geschikter zijn om een structurerende invloed uit te oefenen op het totaal van de Europese OTO-activiteiten, en vereenvoudiging van het beheer door minder zware administratieve procedures.

Aangezien het nieuwe kaderprogramma vóór de afsluiting van het lopende programma zou moeten worden goedgekeurd, dienen in 2001 belangrijke stappen in het besluitvormingsproces te worden genomen: het Europees Parlement moet zich in eerste lezing uitspreken en de Raad moet zijn gemeenschappelijk standpunt aannemen.

Bij deze discussies zullen ook de overwegingen en beraadslagingen meespelen die voortvloeien uit een reeks documenten over tal van specifieke aspecten van de strategie voor de verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte: de dialoog tussen wetenschap en samenleving, infrastructuren en menselijk potentieel, internationale en regionale dimensie. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de onlangs ingestelde Adviesraad voor Onderzoek EURAB (European Research Advisory Board), die de inspanningen voor de ontwikkeling van een samenhangende en efficiënte ontwikkeling van het Europese onderzoekbeleid met onafhankelijke adviezen zal ondersteunen.


1. Een nieuw beleid voor onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) in de Europese Unie: de Europese onderzoekruimte

Sinds 1999 heeft de Commissie op initiatief van commissaris Busquin een nieuwe impuls gegeven aan het communautaire onderzoekbeleid en dit beleidsterrein een centrale plaats gegeven bij het streven naar duurzame ontwikkeling van de Europese Unie en het huidige en toekomstige welzijn van de inwoners.

Voor de praktische invulling van deze nieuwe centrale plaats van het onderzoek binnen de communautaire prioriteiten moest de Commissie allereerst de belangen en problemen waarmee de Unie werd geconfronteerd, volledig inventariseren. Pas daarna kon zij een samenhangend pakket van maatregelen voorstellen om het OTO-beleid in de Unie een impuls te geven en de Unie weer het vooruitzicht te bieden op duurzame economische groei met veel hoogwaardige werkgelegenheid, waarmee kan worden voorzien in de behoeften van de samenleving.

Het initiatief voor de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte vormt het antwoord van de Unie op deze uitdaging, en het voorstel voor het kaderprogramma 2002-2006 is daarvan een essentieel bestanddeel.

1.1. Hoofdlijnen van het plan

1.1.1. Situatie

De Europese Unie beschikt over vele troeven om onderzoek van hoge kwaliteit mogelijk te maken. Ze kent met name een lange traditie van wetenschappelijke topkwaliteit, beschikt over een gedegen infrastructuur van publieke en particuliere onderzoekcentra, biedt een grote verscheidenheid aan opleidingen en academische tradities en neemt een vooraanstaande positie in op talrijke en zeer uiteenlopende gebieden.

Europa heeft echter ook vier belangrijke zwakke punten. In de eerste plaats wordt een te gering deel van het bruto binnenlands product (BBP) geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling. In 1999 [1] besteedde de Europese Unie 1,92% van het BBP aan OTO, tegen de Verenigde Staten 2,64% en Japan 3,04%. In de tweede plaats blijven de prestaties van bedrijfsleven en economie in Europa achter bij de Europese inspanningen op het gebied van wetenschap en de resultaten daarvan, zoals onder andere blijkt uit het "Europees innovatiescorebord", dat de Commissie in september 2001 heeft gepubliceerd [2]. In de derde plaats blijven onderzoekactiviteiten en onderzoeksbeleid dikwijls beperkt tot het nationale niveau: 80% van de inspanningen vindt plaats binnen betrekkelijk gesloten nationale kaders. En tenslotte is de aantrekkingskracht van Europese universiteiten en onderzoekcentra nog altijd geringer dan van die in de Verenigde Staten.

[1] Eurostat en OESO

[2] SEC(2001)1414

1.1.2. Visie

Uitgaande van deze analyse heeft de Commissie in haar mededeling van 18 januari 2000 [3] een voorstel ingediend om te komen tot een Europese onderzoekruimte. Deze moet, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en het streven naar Europese toegevoegde waarde, een referentiekader bieden voor betere afstemming van onderzoek- en innovatiebeleid in de Unie, en leiden tot meer samenhang in de tenuitvoerlegging van onderzoekprogramma's op regionaal, nationaal en Europees niveau, een doelmatiger benutting van onderzoekinfrastructuur, verbetering van de mobiliteit van onderzoekers in Europa en meer aandacht voor vraagstukken op het terrein van "wetenschap en samenleving". De Europese onderzoekruimte moet resulteren in een echte open ruimte voor onderzoek waarin het vrije verkeer van onderzoekers is gewaarborgd en de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op communautair niveau beter kunnen worden benut.

[3] COM(2000) 6 van 18.01.2000

De doelstellingen van de Europese onderzoekruimte zijn uitgewerkt tot de volgende zeven prioritaire actieterreinen:

- optimalisering op Europese schaal van het geheel van materiële middelen en infrastructuur door middel van de inventarisatie van de wetenschappelijke expertise in Europa en de bundeling daarvan in netwerken, de uitstippeling van een Europese benadering van onderzoekinfrastructuur, de ontwikkeling van elektronische communicatienetwerken alsmede een betere benutting daarvan ten behoeve van de Europese onderzoekers;

- meer samenhang in het gebruik van overheidsinstrumenten en -middelen door het wegnemen van de verkokering en een betere coördinatie van de nationale en Europese onderzoekprogramma's, en door het aanhalen van de betrekkingen tussen organisaties voor wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa;

- particuliere investeringen bevorderen door een beter gebruik van de instrumenten voor indirecte steun aan onderzoek, verbetering van de bescherming van intellectuele eigendom, met name door de ontwikkeling van een communautair octrooi, en door nieuwe mogelijkheden te verkennen voor het stimuleren van de oprichting van ondernemingen van het aanbod van risicokapitaal;

- ontwikkeling van een gemeenschappelijk wetenschappelijk en technisch referentiesysteem voor de tenuitvoerlegging van beleidsmaatregelen, zodat onderzoekactiviteiten beter aansluiten op de behoeften van de burger en de verwachtingen van de besluitvormers;

- zorgen voor een ruimer en mobieler aanbod aan menselijk potentieel door het bevorderen van de grensoverschrijdende mobiliteit en de mobiliteit tussen de academische wereld en het bedrijfsleven van Europese onderzoekers gedurende hun gehele loopbaan, door een grotere plaats en rol in te ruimen voor vrouwen in onderzoek en door loopbanen in onderzoek en wetenschap aantrekkelijker te maken voor jongeren;

- Europa dynamischer, opener en aantrekkelijker maken voor onderzoekers en investeerders door de rol van de regio's bij het onderzoek in Europa te versterken, de wetenschappelijke gemeenschappen in Oost- en West-Europa te integreren en op het Europese grondgebied omstandigheden te scheppen die onderzoekers uit de rest van de wereld aantrekken;

- het scheppen van een ruimte met gemeenschappelijke waarden door een gedeelde of convergerende behandeling van de problematiek van "wetenschap en maatschappij", die tegenwoordig vaak een Europese dimensie heeft, en door te bevorderen dat er meer samenhang komt tussen de nationale middelen en methoden om hier inzicht in te krijgen.

1.1.3. Een zeer brede openbare raadpleging

De Europese onderzoekruimte moet in de allereerste plaats het resultaat zijn van breed overleg met alle betrokkenen partijen. Om die reden wordt in de mededeling van 18 januari 2000 niet alleen de krachtlijnen aangegeven om een werkelijke Europese onderzoekruimte tot stand te brengen, maar wordt tevens de aanzet gegeven tot een fundamentele discussie over de toekomst van OTO in Europa.

De raadpleging is in gang gezet door een zeer ruime verspreiding van de mededeling binnen de Unie en publicatie ervan op de Europa-site. De Commissie heeft meer dan 2000 onderoeksinstellingen en 700 ondernemingen geraadpleegd. Individuele onderzoekers, burgers en alle belanghebbende partijen konden via een elektronisch forum deelnemen aan de discussie, samen met de officiële instanties en de organisaties die de wetenschappelijke wereld en het bedrijfsleven vertegenwoordigen.

De Commissie heeft bovendien op 3 mei 2000 in Brussel een seminar op hoog niveau georganiseerd over de Europese onderzoekruimte. Hieraan is deelgenomen door 53 vooraanstaande vertegenwoordigers van de wetenschappelijke wereld en het bedrijfsleven in de EU, de EER en de kandidaat-lidstaten. De werkzaamheden hebben geresulteerd in een lijst van prioritaire acties.

Het raadplegingsproces over de Europese onderzoekruimte heeft de Commissie toegelaten om haar analyse aan te vullen en daarnaast bepaalde extra gevoelige onderwerpen te identificeren.

1.1.4. Een aanpak die politieke steun geniet

Tijdens de Europese Raad in Lissabon op 23 en 24 maart 2000 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie besloten het beleid voor OTO en innovatie centraal te stellen bij hun streven de Unie in de loop van het komende decennium tot "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld [te maken] die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang".

Zij onderstreepten bovendien dat "de onderzoekactiviteiten op nationaal en Unie-niveau beter geïntegreerd en gecoördineerd moeten worden om ze zo efficiënt en innovatief mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat Europa zijn knapste koppen aantrekkelijke vooruitzichten biedt", en hebben in overeenstemming daarmee bepaald dat de Europese onderzoekruimte in de context van de nieuwe "open coördinatiemethode" een essentieel middel is om het Europese concurrentievermogen te versterken.

De resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2000 en de conclusies van de Raad van 15 juni 2000 te Luxemburg, van de Europese Raad van Santa Maria da Feira op 19 en 20 juni 2000 en van de Europese Raad van Nice op 16 november 2000 hebben vervolgens bevestigd dat de hoogste besluitvormende organen van de Unie de Europese onderzoekruimte volledig steunen.

1.2. Geleidelijke opbouw

In de loop van het jaar 2000 is geleidelijke vooruitgang geboekt met de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte. Met betrekking tot de meeste prioritaire actieterreinen zijn voorbereidende werkzaamheden gestart, die tot op heden voortduren. Het gaat hierbij met name om de coördinatie van het nationale en Europese onderzoekbeleid, het bepalen van een Europees beleid voor onderzoekinfrastructuren, de beoordeling van de situatie met betrekking tot de mobiliteit van onderzoekers in Europa en het opstellen van strategieën voor de ontwikkeling van de internationale en regionale dimensies van de Europese onderzoekruimte.

1.2.1. Coördinatie van het nationale en Europese beleid

De totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte berust voor een belangrijk deel op verbetering van de samenhang en de coördinatie van onderzoekactiviteiten en onderzoekbeleid op regionaal, nationaal en Europees niveau. De acties met betrekking tot dit prioritaire thema hebben in de loop van het jaar 2000 tot de volgende voorbereidende werkzaamheden gevoerd:

- Verzamelen van informatie over nationale activiteiten: Een van de eerste acties van de Commissie in 2000 betrof het raadplegen van de lidstaten om fundamentele informatie te verzamelen teneinde in een later stadium de tenuitvoerlegging te vergemakkelijken van concrete acties om de onderzoekactiviteiten op nationaal of regionaal niveau in netwerken bijeen te brengen, nationale programma's open te stellen voor partijen uit andere EU-lidstaten, en de coördinatie met en tussen andere Europese instellingen en samenwerkingskaders te verbeteren. Op deze wijze is gedetailleerde informatie verzameld over onderzoekbeleid en -programma's in Europa. Aan de hand hiervan kan met name worden vastgesteld in hoeverre de nationale onderzoekprogramma's in de huidige situatie toegankelijk zijn voor deelnemers uit andere lidstaten;

- Benchmarking van nationaal onderzoek- en innovatiebeleid: De Europese Raad van Lissabon heeft de lidstaten en de Commissie uitgenodigd in het kader van de toepassing van de nieuwe "open coördinatiemethode" een systeem en een reeks kwantitatieve indicatoren uit te werken voor de beoordeling van de prestaties van nationaal onderzoekbeleid. Het resultaat van de werkzaamheden van de Commissie, uitgevoerd in nauw overleg met een voor dit doel door commissaris Busquin ingestelde groep op hoog niveau (zie ook punt 3.4), is op 15 juni en 16 november 2000 ingediend bij de Raad. Er zijn vier onderwerpen geselecteerd voor vergelijking: menselijk potentieel, overheids- en particuliere investeringen in onderzoek en ontwikkeling, wetenschappelijke en technologische productiviteit en het effect van onderzoek op het economische concurrentievermogen en de werkgelegenheid. Deze onderwerpen zijn toegelicht in een document van de diensten van de Commissie [4], tezamen met de twintig indicatoren en de voor het vergelijken van onderzoekbeleid te hanteren methode. De analyse van de gegevens is uitgevoerd door vier groepen deskundigen. Van de twintig gekozen indicatoren zijn er vijftien over de gehele lijn beschikbaar, terwijl voor de vijf overige een nadere uitwerking, samen met EUROSTAT, nodig is. Deze eerste reeks indicatoren is in juli 2001 doorgegeven en openbaar gemaakt [5]. Daarnaast heeft de Commissie in haar mededeling Innovatie in een kenniseconomie [6] een voorlopige versie van het "Europees innovatiescorebord" gepresenteerd; in september 2001 verscheen de eerste editie van dit scorebord, waarvoor zeventien indicatoren zijn gebruikt [7]. Daarmee worden de sterke en de zwakke punten in de innovatiecapaciteit van de afzonderlijke lidstaten en van de Europese Unie als geheel gemeten;

[4] SEC(2001) 1002 van 20.06.2001

[5] Key figures 2001: http://europa.eu.int/comm/research/area/benchmarking2001.pdf

[6] COM(2000) 567 van 20.09.2000

[7] SEC(2001)1414

- Inventarisatie van de wetenschappelijke topkwaliteit in Europa: Op initiatief van de Europese Raad van Lissabon en in het verlengde van de bijeenkomst van de Raad van 15 juni 2000 hebben de Commissie en de lidstaten gezamenlijk een methode vastgesteld voor de inventarisatie van wetenschappelijke topkwaliteit in Europa. Deze aanpak, die werkt met kwantitatieve indicatoren en "peer reviews", wordt in eerste instantie toegepast op drie prioritaire gebieden van uiteenlopende aard: nanotechnologieën, biowetenschappen en economische wetenschappen.

1.2.2. Onderzoekinfrastructuren

In de conclusies van de Europese Raad van Lissabon wordt de lidstaten en de Commissie gevraagd de nationale en Europese activiteiten ter ondersteuning van onderzoekinfrastructuren beter te integreren en te coördineren, teneinde de doelmatigheid ervan te verbeteren, innovatie te stimuleren en ervoor te zorgen dat het Europees onderzoek, en in het bijzonder het gebruik van de Europese onderzoekinfrastructuren voor de beste Europese wetenschappers aantrekkelijker wordt. De Raad heeft zich op zijn beurt tijdens zijn bijeenkomsten van 15 juni en 14 december 2000 uitgesproken voor een nieuwe Europese aanpak ten aanzien van onderzoekinfrastructuren, met inbegrip van de opzet van een Europees netwerk voor elektronische communicatie.

In dit verband heeft de Commissie van 18 tot 20 september 2000 in Straatsburg samen met het Franse Ministerie voor onderzoek en de Europese Stichting voor Wetenschappen een conferentie over de onderzoekinfrastructuren georganiseerd, die ten doel had nieuwe wegen te vinden voor het vergemakkelijken van een samenhangende ontwikkeling van onderzoekinfrastructuren op Europees niveau. Tijdens deze conferentie hebben tussen vertegenwoordigers van de Europese wetenschappelijke wereld, economische sectoren en nationale beleidvoerders uitvoerige gedachtewisselingen plaatsgehad over de betekenis van onderzoekinfrastructuren voor wetenschap en innovatie, het voordeel van netwerken op dit terrein en de werking en toegankelijkheid ervan. Ook is de balans opgemaakt van bestaande sterke en zwakke punten in Europa. Dat op dit terrein een meer gecoördineerde aanpak van het Europese beleid wenselijk is, werd hierbij door een grote meerderheid van deelnemers uit zowel institutionele als wetenschappelijke kringen onderschreven.

In haar werkdocument Een Europese onderzoekruimte voor de infrastructuur van februari 2001 [8] heeft de Commissie de elementen van het lopende overleg samengevat en de grote lijnen voorgesteld van een Europees beleid op het terrein van onderzoekinfrastructuur. Hierin wordt met name gesteld dat beslissingen die gericht zijn op de optimale benutting van de bestaande en de ontwikkeling van nieuwe kerninfrastructuren tot stand dienen te komen door een Europees besluitvormingsproces dat wordt ondersteund door een onafhankelijke wetenschappelijke raad.

[8] SEC(2001) 356 van 27.02.2001

1.2.3. Menselijke hulpbronnen en mobiliteit

De Europese Raad van Lissabon heeft verder de Raad en de Commissie verzocht om, in voorkomend geval tezamen met de lidstaten, maatregelen te nemen om uiterlijk in 2002 de hinderpalen voor de mobiliteit van onderzoekers in Europa weg te nemen en om onderzoekers van hoge kwaliteit in Europa aan te trekken en te behouden. Deze doelstelling, die de Raad in zijn resolutie van 15 juni 2000 heeft overgenomen, heeft geleid tot de instelling door commissaris Busquin van een groep op hoog niveau voor de verbetering van de mobiliteit van onderzoekers (zie punt 3.4).

Als vervolg op de werkzaamheden van deze groep en op verzoek van de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001 heeft de Commissie op 20 juni 2001 de mededeling Een mobiliteitsstrategie voor de Europese onderzoekruimte [9] goedgekeurd, waarin niet alleen een reeks activiteiten wordt beschreven die gericht zijn op het bevorderen van een Europees klimaat dat aantrekkelijk is voor onderzoekers, zowel uit Europa als van daarbuiten, en dat gedurende de hele loopbaan van onderzoekers een stimulerend effect heeft op grensoverschrijdende mobiliteit en mobiliteit tussen universiteiten en bedrijfsleven, maar waarin bovendien wordt onderzocht welke financiële maatregelen vereist zijn om binnen de Europese onderzoekruimte tot een kritische massa van "mobiele" onderzoekers te komen.

[9] COM(2001) 331 van 20.06.2001

1.2.4. De vraagstukken van "wetenschap en samenleving"

Er is kwalitatief onderzoek gestart naar de kennis en de perceptie van wetenschap bij het grote publiek.

In november 2000 heeft de Commissie het werkdocument Wetenschap, samenleving en de burger [10] uitgebracht met het doel de discussie op Europese schaal over vraagstukken van "wetenschap en samenleving" binnen de Europese onderzoekruimte te stimuleren. Het gaat hierbij in het bijzonder om de volgende vraagstukken: structurering van het onderzoekbeleid rond de doelstellingen van de samenleving, risicobeheer en het preventiebeginsel, ethiek in wetenschap en onderzoek, de dialoog tussen onderzoeker en burger, inzicht van het grote publiek in wetenschappelijke ontwikkelingen en de rol van de vrouw in wetenschap en onderzoek.

[10] SEC(2000) 1973 van 14.11.2000

Daarnaast heeft het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) een werkgroep van leidinggevenden van grote nationale onderzoeklaboratoria ingesteld om tot een gemeenschappelijk referentiesysteem voor wetenschap en techniek te komen. De werkgroep houdt zich bezig met een gedetailleerde beschrijving van de operationele functies van een dergelijk systeem. Parallel hieraan heeft een interne werkgroep van de Commissie verschillende modellen vergeleken om te voorzien in de behoeften van de beleidsmakers in de verschillende uitvoeringsstadia van het overheidsbeleid.

1.2.5. Bevordering van particuliere investeringen

In juli 2000 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening betreffende een communautair octrooi, dat de intellectuele eigendom binnen de gehele Unie beschermt onder voorwaarden die wat betreft kosten, rechtszekerheid en procedures, duidelijk gunstiger zijn dan het huidige systeem van Europese octrooien. De discussie die hierover is gestart, heeft al op velerlei punten tot vooruitgang geleid, maar de vragen betreffende de bepaling van de bevoegde rechter voor het beslechten van geschillen en de totstandbrenging van de noodzakelijke infrastructuur blijven nog open.

1.2.6. Oprichting van EURAB

Commissaris Busquin heeft in mei 2000 een werkgroep ingesteld die tot taak heeft het mandaat uit te werken van een onafhankelijk adviesorgaan op hoog niveau voor wetenschap, technologie en innovatie in Europa.

Deze werkgroep, waarin 43 Europese deskundigen uit het bedrijfsleven en de universitaire wereld zijn vertegenwoordigd en die onder voorzitterschap staat van professor Helga Nowotny, heeft in februari 2001 zijn verslag ingediend. De aanbevelingen hieruit hebben als basis gediend voor het besluit van de Commissie van 27 juni 2001 tot oprichting van de Europese Adviesraad voor Onderzoek (EURAB - European Research Advisory Board). Dit orgaan heeft tot taak de Commissie te adviseren over vraagstukken met betrekking tot het communautaire beleid op gebied van onderzoek en innovatie en met name de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte en de uitvoering van het kaderprogramma, alsook over wetenschappelijke en technologische onderwerpen die consequenties kunnen hebben voor andere communautaire beleidsterreinen.

1.2.7. Internationale en regionale dimensies van de Europese onderzoekruimte

Op het gebied van internationale wetenschappelijke en technologische samenwerking heeft de Commissie op 25 juni 2001 de Mededeling De internationale dimensie van de Europese onderzoekruimte [11] goedgekeurd, waarin een strategie wordt voorgesteld waarbij de samenhang en coördinatie van nationale en communautaire samenwerkingsactiviteiten worden versterkt en de inspanningen van de Unie worden geconcentreerd op een beperkt aantal gebieden, thema's en partners buiten de Unie. Bij de uitvoering hiervan door lidstaten en Gemeenschap dient rekening te worden gehouden met de beleidsdoelstellingen van de Unie op het terrein van wetenschap en technologie en het buitenlands beleid.

[11] COM(2001) 346 van 25.06.2001

In haar mededeling De regionale dimensie van de Europese onderzoekruimte, die op 3 oktober 2001 is aangenomen [12], heeft de Commissie de rol van de regio's op het gebied van onderzoek en innovatie in Europa geanalyseerd en een drieledige aanpak voorgesteld om de regionale dimensie van de Europese onderzoekruimte duidelijk gestalte te geven. De twee bestaande instrumenten, namelijk het innovatie-actieplan 2000-2006, dat gericht is op bevordering van innovatie als aanvulling op de structurele steun vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), en het kaderprogramma 2002-2006, worden aangevuld met specifieke activiteiten gericht op uitbreiding van de wetenschappelijke en technologische basis in de regio's.

[12] COM(2001) 549 van 03.10.2001

1.3. Voorbereiding van het kaderprogramma 2002-2006

Op 4 oktober 2000 heeft de Commissie op initiatief van commissaris Busquin de mededeling Totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte: oriëntaties voor de activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek (2002-2006) [13] goedgekeurd, waarin de uitgangspunten worden beschreven voor opzet en uitvoering van het volgende kaderprogramma. Hierin worden met name de na te streven doelstellingen vastgelegd, de aspecten waarmee rekening moet worden gehouden en instrumenten die moeten worden ingezet om te bereiken dat het kaderprogramma ten volle bijdraagt aan de verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte. De Commissie heeft met name een berkt aantal onderzoeksonderwerpen voorgesteld waarop de Communautaire gondsen zich zouden kunnen concentreren.

[13] COM(2000) 612 van 04.10.2000

De Raad en het Parlement hebben hun algemene goedkeuring gehecht aan deze oriëntaties. De Raad heeft in zijn resolutie van november 2000 met name de strategische positie van het kaderprogramma bij de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte, het belang van de nieuwe "open coördinatiemethode met betrekking tot nationaal beleid" en het uitgangspunt van een selectieve aanpak bij het aanwijzen van prioriteiten onderstreept. Het Europees Parlement stemt in zijn verslag van februari 2001 in met de concentratie van de inspanningen op een beperkt aantal prioritaire onderwerpen en met de invoering van nieuwe instrumenten voor de tenuitvoerlegging van het kaderprogramma, waarbij het overigens in dit stadium wel enige reserves uitspreekt over de toepassing van artikel 169 van het Verdrag.

1.3.1. Een structurele aanpak

Het op 21 februari 2001 door de Commissie goedgekeurde voorstel voor het volgende kaderprogramma voor onderzoek van de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie in de periode 2002-2006 [14] heeft als doel bij te dragen aan verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte door versterking van de wetenschappelijke en technologische basis van de Unie en bevordering van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven.

[14] COM(2001) 94 van 21.02.2001

De drie uitgangspunten die centraal stonden bij de opzet, zijn concentratie van de middelen op een beperkt aantal prioritaire onderwerpen, vaststelling van nieuwe instrumenten voor steunverlening waarmee beter een structurerende invloed kan worden uitgeoefend op de communautaire en nationale OTO-activiteiten en verlichting van de beheerstaken in combinatie met een vereenvoudiging van de administratieve procedures.

Teneinde zo snel mogelijk helderheid te scheppen in de discussie binnen de institutionele kaders zijn de voorstellen voor de specifieke programma's voor de tenuitvoerlegging van het kaderprogramma 2002-2006 [15] reeds op 30 mei 2001 door de Commissie goedgekeurd.

[15] COM(2001) 279 van 30.05.2001

1.3.2. Drie hoofdgroepen van activiteiten en zeven wetenschappelijke en technologische prioriteiten

Het nieuwe kaderprogramma is in het voorstel van de Commissie opgebouwd uit drie groepen activiteiten.

De eerste groep activiteiten is gericht op integratie van het onderzoek in Europa op zeven thematische gebieden waarvoor een concentratie van de inspanningen vereist is om de "kritische massa" te bereiken die nodig is om werkelijk effect te sorteren. De keuze van deze gebieden is gemaakt na overleg over de Europese onderzoekruimte en de oriëntaties voorgesteld in oktober 2000 [16]. De gebieden hangen alle samen met onderwerpen die uit sociaal en economische oogpunt van groot belang zijn voor de Unie en waarbij initiatieven van de Gemeenschap een bijzondere Europese toegevoegde waarde kunnen bieden: "genomica en biotechnologie voor de gezondheid", "technologieën voor de informatiemaatschappij", "nanotechnologieën, intelligente materialen, nieuwe productieprocédés", "lucht- en ruimtevaart", "voedselveiligheid en risico's voor de gezondheid", "duurzame ontwikkeling en veranderingen in het aardsysteem" en "burgers en governance in de Europese kennismaatschappij".

[16] De Commissie organiseerde een bijkomende overlegronde in het kader van het netwerk van de nationale instituten van prospectief onderzoek door het IPTS (Instituut voor technologische prognose van Sevilla) van het GCO.

Een achtste prioriteit betreft het anticiperen op de wetenschappelijke en technische behoeften van de Unie door het inbouwen van een zekere flexibiliteit in het programma. Het gaat hierbij enerzijds om het vaststellen en uitvoeren van acties ter ondersteuning van het communautaire beleid en anderzijds om verkenning van geavanceerde wetenschaps- en technologiegebieden, veelal op het raakvlak van uiteenlopende disciplines, die van essentieel belang zouden kunnen blijken voor de positie van Europa op het terrein van grensverleggende thema's en opkomende markten. Verder vallen onder dit punt onderzoekactiviteiten in collectief of samenwerkingsverband ten behoeve van het MKB, evenals specifieke internationale samenwerkingsactiviteiten ter versterking van de banden met derde landen in het Middellandse-Zeegebied, Rusland, de landen van het GOS en de ontwikkelingslanden.

De tweede groep activiteiten is gericht op het structureren van de Europese onderzoekruimte door middel van een reeks activiteiten die betrekking hebben op menselijk potentieel en de mobiliteit van onderzoekers, op onderzoekinfrastructuur, op onderzoek en innovatie en op vraagstukken van "wetenschap en samenleving".

De derde groep activiteiten van het nieuwe kaderprogramma is gericht op versterking van de grondslagen van de Europese onderzoekruimte door een reeks acties van generieke aard ter versterking van de coördinatie van het innovatie- en onderzoekwerk en ter ondersteuning van een samenhangende ontwikkeling van het onderzoek- en innovatiebeleid in Europa.

De onderzoek- en opleidingsactiviteiten op het terrein van kernenergie hebben betrekking op voortzetting van de exploitatie van de JET-installaties, voorbereiding van de deelname aan de bouw van het toekomstige demonstratieproject voor beheerste thermonucleaire fusie ("Next Step"), verwerking en opslag van afval en activiteiten ter verhoging van de nucleaire veiligheid.

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) heeft tot taak wetenschappelijke ondersteuning te verschaffen ten behoeve van het communautaire beleid, met name op het gebied van milieubescherming, duurzame ontwikkeling, veiligheid en beveiliging van de burgers. Daarnaast heeft het de taak technologische prognoses te leveren en in het kader van de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte referentiesystemen te ontwikkelen op het gebied van wetenschap en techniek. De onderzoek- en opleidingsactiviteiten van het GCO op nucleair terrein zullen hoofdzakelijk betrekking hebben op beheer van afvalstoffen, veiligheidscontrole van nucleaire materialen, veiligheid van centrales, stralingscontrole en medische toepassingen van nucleair onderzoek.

1.3.3. Drie nieuwe instrumenten voor de tenuitvoerlegging

Een van de kenmerken van het nieuwe kaderprogramma is gelegen in de invoering van drie nieuwe instrumenten waarmee de beschikbare personele en financiële middelen beter kunnen worden geconcentreerd teneinde de noodzakelijke "kritische massa" te bereiken voor de activiteiten binnen de prioritaire thematische gebieden. Hierbij gaat het om topnetwerken, geïntegreerde projecten en deelneming van de Gemeenschap aan onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's die door verscheidene lidstaten gezamenlijk worden uitgevoerd, overeenkomstig artikel 169 van het EG-Verdrag.

Doel van de topnetwerken is de verbetering van de kwaliteit en de uitstraling van het Europese onderzoek door duurzame integratie van onderzoekcapaciteiten op een bepaald gebied. Dit gebeurt vanuit een langetermijnperspectief, waarbij niet wordt uitgegaan van resultaten die vooraf exact zijn gedefinieerd.

Geïntegreerde projecten hebben als doel de beschikbare middelen te concentreren voor het aanpakken van problemen die op Europese schaal van belang worden geacht. In tegenstelling tot de situatie bij expertisenetwerken gaat het bij geïntegreerde projecten om het behalen van concrete, duidelijk geformuleerde uitkomsten, die op korte tot middellange termijn tot nieuwe producten, processen of diensten kunnen leiden.

Expertisenetwerken en geïntegreerde projecten komen tot stand door middel van vereenvoudigde administratieve procedures en krijgen een grote zelfstandigheid, met name waar het gaat om het aantrekken van nieuwe partners wanneer dat nodig blijkt.

Artikel 169 van het EG-Verdrag voorziet in deelneming van de Gemeenschap aan programma's die door verscheidene lidstaten tezamen worden uitgevoerd. Deze bepaling, waarvan in een kaderprogramma nog nooit gebruik is gemaakt, zal het naar verwachting mogelijk maken nationale onderzoekactiviteiten beter te laten aansluiten op communautaire belangen als het gebieden betreft waar meer rechtstreeks betrokken lidstaten bereid zijn hun krachten te bundelen. De Commissie heeft in haar mededeling van 30 mei 2001 [17] de voorwaarden beschreven die naar haar mening zouden moeten gelden voor de toepassing van artikel 169 binnen het algemene streven naar verbetering van de complementariteit van nationale en communautaire onderzoekprogramma's.

[17] COM(2001) 282 van 30.05.2001

Het nieuwe kaderprogramma biedt bovendien de mogelijkheid communautaire financiering in te zetten in combinatie met andere financiële bronnen, zoals de structuurfondsen en, voor de kandidaat-lidstaten, het PHARE-programma, of door middel van gezamenlijke acties met de Europese Investeringsbank (EIB [18]) en het Europees Investeringsfonds (EIF [19]). Het op 7 juni 2001 [20] door de Commissie en de EIB ondertekende gezamenlijk memorandum biedt een raamwerk voor samenwerking tussen het kaderprogramma en het initiatief "Innovatie 2000" [21], dat met name gericht is op het bevorderen van onderzoekprojecten, het ondersteunen van onderzoekinfrastructuren en het beschikbaar maken van risicokapitaal voor hightech-bedrijven en incubatoren.

[18] http://www.eib.org

[19] http://www.eif.org

[20] COM(2001)1550 ; http://europa.eu.int/comm/research/press/2001/memorandum-eib-fr.pdt

[21] http://www.eib.org/pub/news/i2i/overview.htm


2. Tenuitvoerlegging en effect van het kaderprogramma in 2000

In de loop van het jaar 2000 is een groot aantal projecten van het vierde kaderprogramma afgesloten of in het stadium van afronding gekomen. Het werk is derhalve hoofdzakelijk gericht geweest op de tenuitvoerlegging van het vijfde kaderprogramma.

2.1. Tenuitvoerlegging van het vijfde kaderprogramma

In 2000 zijn circa 4800 contracten ondertekend. Hiermee was een communautaire financiële steun van bijna 3,9 miljard euro gemoeid, verdeeld over meer dan 23 000 deelnemers. Uit de statistische analyse van de gegevens betreffende deze contracten blijkt dat in het algemeen kan worden geconstateerd dat het vijfde kaderprogramma in 2000 zijn volle ontplooiing heeft bereikt, met een deelname en een financieringsniveau per programma en per soort activiteit die overeenstemmen met de verwachtingen, terwijl het aantal samenwerkingsverbanden sterk is gestegen.

Hieronder volgt een aantal meer gedetailleerde uitkomsten die uit de gegevens zijn afgeleid:

- De werkzaamheden voor gezamenlijke rekening en in het bijzonder die met betrekking tot onderzoek en technologische ontwikkeling blijven de voornaamste vorm van ondersteuning bij het bevorderen van wetenschappelijke samenwerking en kennisproductie op communautair niveau; naar deze projecten gaat circa 80% van de begrotingsverplichtingen in 2000 en ze betreffen bijna 70% van de deelnemingen aan het kaderprogramma in 2000. De projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling ontvangen 94% van de financiering en vertegenwoordigen 90% van de deelnemingen van de werkzaamheden voor gezamenlijke rekening. De rest is verdeeld tussen demonstratieprojecten, gecombineerde projecten, steun voor de toegang tot onderzoekinfrastructuren en specifieke acties voor het MKB.

- De gemiddelde financiële steun per ondertekend contract (acties voor gezamenlijke rekening) bedroeg in 2000 omstreeks 1,29 miljoen euro - een lichte teruggang ten opzichte van 1999 (1,48 miljoen euro) terwijl het gemiddelde aantal deelnemers per actie van 5,4 in 1999 tot bijna 6,5 is toegenomen. Dit betekent dat de gemiddelde financiële bijdrage per deelnemer iets lager is geworden.

- Het gemiddelde percentage geselecteerde projecten bedraagt meer dan 28%, dat betekent een forse stijging ten opzichte van 1999 (22%); achter dit gemiddelde gaan echter zeer grote verschillen tussen afzonderlijke programma's schuil: van 65% (EURATOM) tot 19% (Energie, milieu en duurzame ontwikkeling).

- De communautaire financiële steun is in grote lijnen gelijkelijk verdeeld tussen onderzoekorganisaties, bedrijfsleven en instellingen voor hoger onderwijs. Deze evenwichtige verdeling komt eveneens tot uitdrukking in de aantallen contracten die zijn gesloten met deelnemers uit deze drie categorieën aan het kaderprogramma.

- De financiële steun en de aantallen gesloten contracten zijn min of meer gelijkelijk verdeeld over de particuliere en de publieke sector. In 2000 gingen ongeveer even grote bedragen naar particuliere partijen (1 741 miljoen euro, 45% van de totale financiering) als naar publieke organisaties (1 998 miljoen euro, 51% van het totaal). De deelnemersaantallen uit de publieke sector (12 268, 53% van het totaal) en de particuliere sector (9 450, 41% van het totaal) liggen eveneens in dezelfde orde van grootte. De rest van de financiering is verdeeld tussen internationale organisaties, particulieren en het Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek.

- Nog altijd is verreweg het grootste aantal deelnemers afkomstig uit de lidstaten, maar de deelname uit de landen die zich voorbereiden op toetreding, vertoont een stijgende lijn. 87% van de deelnemers aan het kaderprogramma is afkomstig uit de Unie. De deelneming uit alle geassocieerde landen samen bedraagt nog steeds omstreeks 10% van het totaal, maar daarbinnen neemt het aandeel van de kandidaat-lidstaten toe van 39,5 tot 46%. De prestaties van deze landen kunnen nog verder worden verbeterd door de inspanningen te richten op een combinatie van factoren, waaronder de beschikbaarheid van onderzoekinfrastructuur, de ontwikkeling van een "cultuur" en ervaring op het gebied van oproepen tot het indienen van voorstellen en een betere verspreiding van informatie over die oproepen, alsmede de geleidelijke integratie in academische en onderzoeknetwerken op Europees niveau betreffende de thema's van het kaderprogramma.

- De in 2000 ondertekende contracten hebben tot een zeer groot aantal samenwerkingsverbanden geleid. De partijen uit de lidstaten zijn in dit kader meer dan zestigduizend onderlinge samenwerkingsrelaties aangegaan, meer dan zesduizend met partijen in de kandidaat-lidstaten, meer dan zevenduizend met partijen in andere geassocieerde landen en bijna drieduizend met partijen in derde landen. De partijen in de kandidaat-lidstaten zijn in diezelfde periode onderling bijna negenhonderd samenwerkingsrelaties aangegaan.

- Toegang tot onderzoekinfrastructuur. In 2000 zijn door de Gemeenschap 126 nieuwe thematische netwerken met in totaal 1438 deelnemers voor een totaalbedrag van circa 84 miljoen euro financieel gesteund teneinde Europese onderzoekers toegang te bieden tot openbare onderzoeknetwerken onder voorwaarden die onafhankelijk zijn van hun nationaliteit, alsmede nieuwe onderzoekmogelijkheden te bieden via nieuwe instrumenten of de benutting van Europese onderzoekinfrastructuur te verbeteren.

- Steun aan de opleiding en de mobiliteit van onderzoekers in Europa neemt nu een belangrijke plaats in bij de communautaire inspanningen op onderzoekgebied. In 2000 zijn 167 opleidingsnetwerken voor jonge onderzoekers gestart, waardoor 1339 teams in de komende jaren aan gemeenschappelijke projecten kunnen gaan werken. In het kader van het Marie-Curie-beurzenstelsel zijn 646 individuele beurzen toegekend, 162 beurzen voor opleiding in het bedrijfsleven, 67 beurzen voor verblijf in een achterstands- of ontwikkelingsregio en 213 beurzen voor verblijf aan een opleidingscentrum van jonge promovendi. Dankzij deze beurzen konden bedrijven, opleidingscentra en de in aanmerking komende regio's beginnen met de aanwerving van jonge onderzoekers. Verder zijn 255 projecten voor wetenschappelijke conferenties op hoog niveau geselecteerd die de mogelijkheid boden tot ontmoetingen tussen gevestigde wetenschappers en jonge Europese onderzoekers. In totaal bedroeg de communautaire financiële steun aan de opleiding en de mobiliteit van onderzoekers in Europa in 2000 bijna 392 miljoen euro.

2.2. Effecten van het communautaire onderzoek

2.2.1. Sociaal-economische effecten

De analyse van de effecten van het kaderprogramma op de samenleving en de economie van de Unie is in 2000 neergelegd in de vijfjaarlijkse evaluatieverslagen van de kaderprogramma's en de specifieke programma's. Daarnaast zijn studies van de Deense en Finse overheid gepubliceerd betreffende de effecten van het vierde kaderprogramma op nationaal niveau.

Hieruit zijn de volgende effecten van de communautaire financiële ondersteuning naar voren gekomen:

- verbeterde verdeling van kennis en vaardigheden, het tot stand brengen van horizontale en verticale netwerken binnen de Unie en met de partnerlanden in Europa en elders, de stimulering van innovatieve initiatieven en de toegenomen kwaliteit van het onderzoekwerk;

- versterking van het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven, met name dankzij de ontwikkeling van nieuwe producten en productieprocessen, nauwere banden tussen bedrijven, universiteiten en onderzoekorganisaties en de verbetering van het menselijk potentieel en de internationalisering van teams.

In 2000 zijn drie methodologische onderzoeken gestart met als doel op efficiëntere wijze indicatoren van de resultaten te bepalen, te verzamelen en te verwerken teneinde het effect van het kaderprogramma op de communautaire wet- en regelgeving en op de verschillende communautaire beleidsonderdelen, met name op het gebied van concurrentievermogen, duurzame groei, werkgelegenheid, gezondheid, opleiding, milieu en onderzoek exacter te kunnen beoordelen. Op basis van de uitkomsten hiervan zal de controle op de sociaal-economische effecten in 2001 worden voortgezet en verder verdiept.

Op het terrein van internationale samenwerking, niet-nucleaire energie en duurzame concurrerende ontwikkeling zijn verder in opdracht van de Commissie door externe deskundigen uit te voeren onderzoeken gestart naar het effect van de specifieke programma's.

2.2.2. Toegang van het MKB tot onderzoek

Het centrale contactpunt voor het MKB heeft in 2000 meer dan 7 000 verzoeken behandeld. Dit contactpunt is aangesloten op de informatie- en ondersteuningsnetwerken die in de lidstaten en de geassocieerde landen zijn ingesteld, en stimuleert en vergemakkelijkt de deelneming van het MKB aan het kaderprogramma. De nationale MKB-contactpunten zijn in 2000 viermaal bijeengekomen voor de onderlinge afstemming van hun activiteiten.

Binnen het totaal van de onderzoekactiviteiten van het kaderprogramma zijn in 2000 meer dan 4500 contracten met ondernemingen uit het MKB gesloten. 23,5% van het totale aantal deelnemers aan de vier thematische programma's behoort tot het MKB, en meer dan 19% van de toegewezen financiële steun uit hoofde van deze programma's is naar deze categorie gegaan.

Vooral de aanvragen voor specifieke maatregelen voor het MKB (toelagen voor de verkennende fase en CRAFT-projecten voor onderzoek in samenwerkingsverband) zijn sterk gestegen ten opzichte van het voorgaande kaderprogramma: in 2000 zijn bijna 900 voorstellen voor toelagen voor de verkennende fase en meer dan 600 voorstellen voor onderzoek in samenwerkingsverband ontvangen. Voor de CRAFT-projecten betekent dit een verdrievoudiging van het aantal aanvragen. Ongeveer 40% van deze projecten is geselecteerd, waardoor meer dan 2000 MKB-ondernemingen in staat zijn gesteld om (vaak voor de eerste maal) deel te nemen aan een internationaal onderzoekproject. In bijna 80% van de gevallen betreft het kleine bedrijven met minder dan 50 werknemers. Voor de toelagen voor de verkennende fase bestond vooral ook interesse vanuit het MKB in de geassocieerde landen, waar 8% van de contractanten is gevestigd.

De toekomstige MKB-deelneming aan het kaderprogramma zal positief worden beïnvloed door de 53 contracten die in 2000 zijn afgesloten voor activiteiten op het gebied van economische en technologische informatievergaring. Deze activiteiten zullen bedrijven uit het MKB in staat stellen economische en technologische trends in verschillende sectoren vast te stellen om vervolgens aan de hand hiervan eventueel projecten voor onderzoek in samenwerkingsverband voor te bereiden. Verder zullen de werkzaamheden leiden tot de samenwerking van uiteenlopende instanties die steun verlenen aan het MKB (bijv. adviesnetwerken, beroepsorganisaties, instanties voor regionale ontwikkeling) en bijdragen aan structurering van de netwerken ter ondersteuning van het MKB in Europa.

2.2.3. Vrouwen in het communautaire onderzoek

Mede naar aanleiding van een resolutie van het Europees Parlement van februari 2000, waarin de Commissie wordt uitgenodigd haar actie "Vrouwen en wetenschap", gericht op versterking van de rol en de positie van vrouwen in wetenschap, voort te zetten en te intensiveren, zijn in de loop van 2000 internationale bijeenkomsten en politieke fora georganiseerd, en werd het observatiesysteem "Vrouwen en wetenschap" (gender watch system) tot stand gebracht. Verder zijn studies gestart voor de beoordeling van de aanwezigheid van de genderdimensie binnen de specifieke programma's.

De op 3 en 4 april 2000 te Brussel gehouden conferentie Vrouwen en wetenschap heeft 450 deelnemers bijeengebracht. Conclusie van de conferentie was dat voor een goede aanpak van het vraagstuk van gelijke kansen voor man en vrouw in de wetenschap een wetenschappelijke benadering vereist is.

De leden van de groep van nationale ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de actie "Vrouwen en wetenschap" (de "Helsinki-groep") hebben in juni en december 2000 een overzicht uitgebracht van de activiteiten ter versterking van de rol van vrouwen in de wetenschap in de lidstaten en de met het vijfde kaderprogramma geassocieerde landen. Zij hebben met name de eerste statistische gegevens gepubliceerd over de deelneming van vrouwen aan wetenschappelijk onderzoek en geconcludeerd dat het noodzakelijk is bij het beleid op onderzoekgebied rekening te houden met genderaspecten.

In juni 2000 zijn de eerste studies gestart om te beoordelen in hoeverre in de verschillende specifieke programma's rekening wordt gehouden met genderaspecten. De uitkomsten hiervan zijn gepresenteerd op de op 8 en 9 november 2001 te houden conferentie Gender en wetenschap.

De aanbevelingen die uit deze verschillende werkzaamheden naar voren zijn gekomen, zijn in mei 2001 door de Commissie overgenomen in een werkdocument [22] waarin wordt voorgesteld de politieke fora te versterken, het observatiesysteem "Vrouwen en wetenschap" uit te breiden en aanvullend onderzoek te doen teneinde meer inzicht te krijgen in het onderwerp "gender en wetenschap".

[22] SEC(2001) 771 van 15.05.2001

In 2000 lag de participatiegraad van vrouwen in de systematisch gedurende langere tijd gevolgde groepen van de programma's omstreeks 30%. Bij de adviesgroepen van deskundigen bedroeg dit percentage 27%, bij de programmacomités 21%, bij de beoordelaars van projecten voor de specifieke programma's 23% en bij de groepen voor de vijfjaarlijkse evaluatie 26%. Deze cijfers laten een vooruitgang zien in de richting van het door de Commissie vastgestelde doel van ten minste 40%. Het aandeel van vrouwen onder de projectcoördinatoren van het kaderprogramma bedroeg in 1999 (het meest recente jaar waarover gegevens beschikbaar zijn) gemiddeld 18%, en bij de programma's Verhoging van het menselijk potentieel en INCO II 25%. Dit zijn schattingen die nog verder moeten worden uitgewerkt. Van de deelnemende MKB-ondernemingen wordt iets meer dan 5% geleid door vrouwen - een percentage dat vergelijkbaar is met het gemiddelde percentage technologische bedrijven onder vrouwelijke leiding in de OESO-landen.

2.2.4. Ethische aspecten van het communautaire onderzoek

Naar aanleiding van de aanbeveling van de Europese groep voor de ethiek van de exacte wetenschappen en nieuwe technologieën - over de ethische aspecten van het vijfde kaderprogramma - brengt de Commissie nu stap voor stap een referentiekader tot stand voor de inachtneming van ethische beginselen in het communautaire onderzoek.

In 2000 waren de inspanningen voornamelijk geconcentreerd op het programma "kwaliteit van het bestaan en beheer van de biologische hulpbronnen". De betrokken diensten hebben de onderzoekers uitgenodigd reeds bij de indiening van projecten gedetailleerd in te gaan op de ethische dimensie daarvan. Projecten waarbij bijzondere ethische vraagstukken spelen, zijn na de wetenschappelijke beoordeling onderworpen aan een gerichte ethische beoordeling. Dit was met name het geval bij onderzoeken waarbij embryo- of foetusweefsels, proeven op primaten, klinische proeven en genoomonderzoek met behulp van menselijke weefsels of persoonsgegevens nodig waren. Groepen voor ethische beoordeling bestaande uit acht tot vijftien vertegenwoordigers uit verschillende vakgebieden (sociologie, filosofie, rechtswetenschappen, geneeskunde, biologie, psychologie, enz.) hebben zo een honderdtal voorstellen geanalyseerd en adviezen uitgebracht voor de aanpassing hiervan met inachtneming van de ethische beginselen met betrekking tot het leven van mens en dier.

Sinds januari 2001 is de aandacht voor ethische aspecten van het onderzoek versterkt en uitgebreid tot alle programma's. Reeds bij de uitnodiging tot het indienen van voorstellen wordt aandacht besteed aan de ethische dimensie, en deze wordt vervolgens geanalyseerd bij de beoordeling van de projecten. Projecten die voor de programma's "Kwaliteit van het bestaan en beheer van biologische hulpbronnen", "Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek" (INCO) en "Verhoging van het menselijk onderzoekpotentieel" worden ingediend en waarbij bijzondere ethische vragen spelen, worden aan een specifieke ethische beoordeling onderworpen.

2.2.5. Effecten op de economische samenhang van Europa

De activiteiten van het programma "Innovatie en MKB" hebben in samenwerking met de voor regionaal beleid verantwoordelijke diensten van de Commissie regionale strategieën opgesteld op het terrein van innovatie, technologieoverdracht en het netwerken van de betrokken regio's.

De bijdrage van het kaderprogramma ten behoeve van de zogenoemde cohesielanden (Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal) is in 2000 voortgezet. Deze landen vertegenwoordigen 16,5% van de deelnemingen uit de lidstaten aan de in 2000 gesloten contracten (in 1999 was dit 14,5%). In financieel opzicht is 13,3% van de communautaire bijdragen naar de cohesielanden gegaan. Tenslotte hebben de cohesielanden deelgenomen aan bijna 29% van de samenwerkingsverbanden tussen partijen uit de lidstaten, waardoor zij toegang hebben gekregen tot een groter OTO-volume.

2.3. Internationale samenwerking

De internationale samenwerking op OTO-gebied komt in het vijfde kaderprogramma langs twee elkaar aanvullende wegen tot stand:

- de activiteiten ter bevordering van de wetenschappelijke en technologische samenwerking die deel uitmaken van de diverse programma's, waaronder de regionale en bilaterale dialogen en in het bijzonder de samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van wetenschap en technologie (W&T);

- de specifieke activiteiten van het programma "Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek" (INCO).

2.3.1. Deelneming van geassocieerde kandidaat-lidstaten

De tien kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa en Cyprus zijn geassocieerd met het kaderprogramma [23] en dragen ook naar rato van hun nationale BBP bij aan de financiering ervan. In 2000 zijn de onderhandelingen over de associatie van Malta afgerond en op 20 juni 2001 is hierover een akkoord ondertekend.

[23] Cyprus, Estland, Litouwen en Polen zijn niet geassocieerd met het kaderprogramma voor EURATOM

In de loop van 2000 hebben ongeveer 1000 onderzoekorganisaties uit deze geassocieerde kandidaat-lidstaten aan het kaderprogramma deelgenomen. Met name zijn in het kader van de herstructurering van de wetenschappelijke en technologische sectoren van deze landen (INCO-programma) 34 topcentra op onderzoekgebied opgericht.

In september 2000 is een reeks conferenties aangevangen om de mogelijkheden te verkennen en de middelen te bepalen waarmee de wetenschappelijke samenwerking met de kandidaat-lidstaten kan worden verbeterd om hun deelname aan de Europese onderzoekruimte te versterken. Tijdens de informele ministersbijeenkomst onder voorzitterschap van commissaris Busquin op 12 juli 2001 in Brussel heeft tussen de onderzoekministers van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten een vruchtbare gedachtewisseling plaats over de deelneming van deze laatste aan de Europese onderzoekruimte en het kaderprogramma 2002-2006.

2.3.2. Andere met het kaderprogramma geassocieerde landen

Uit de drie landen (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) die op grond van het Verdrag betreffende de Europese Economische Ruimte in het kaderprogramma participeren, en Israël hebben in 2000 ongeveer 700 partijen aan het kaderprogramma deelgenomen. Bij de thematische programma's waren er (project per project en met dekking van de kosten) meer dan 500 deelnemende partijen uit Zwitserland.

2.3.3. Derde landen

Het aantal deelnemingen van partijen uit alle overige landen samen bedroeg ongeveer 700.

De betrekkingen met de niet-kandidaatlanden in Midden-Europa zijn tot dusver beperkt gebleven tot Albanië, Bosnië-Herzegovina en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM). Door de ontwikkelingen in deze regio in de achter ons liggende periode kon eind 2000 een voorstel worden ingediend voor een specifieke actie voor de reïntegratie van de Balkanlanden.

De landen van de voormalige Sovjet-Unie: tijdens bijeenkomsten voor de tenuitvoerlegging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten zijn de thema's van de wetenschappelijke en technologische samenwerking diepgaander behandeld. Op 16 november 2000 is een overeenkomst over wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen Rusland en de Unie getekend.

Landen met een opkomende economie en geïndustrialiseerde landen: met de NSF (National Science Fondation) is in het kader van de overeenkomst met de Verenigde Staten over samenwerking in wetenschap en technologie een gemeenschappelijke intentieverklaring getekend betreffende onderzoek op het gebied van digitale bibliotheken. Over andere maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst wordt nog onderhandeld. In december 2000 zijn onderhandelingen met Brazilië begonnen om te komen tot een akkoord over wetenschappelijke en technologische samenwerking. Tijdens het op 22 en 23 juni 2000 in Lissabon gehouden vierde forum tussen de Unie en Japan is verdere vooruitgang geboekt met het opbouwen van de betrekkingen op het gebied van wetenschap en technologie, in het bijzonder op de terreinen biowetenschappen, informatietechnologieën, materialen, milieu en de bestrijding van met armoede verbonden infectieziekten (malaria, tuberculose en AIDS).

Mediterrane landen: naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van Santa Maria da Feira hebben de diensten van de Commissie een werkdocument gepubliceerd over de synergie tussen MEDA en het vijfde kaderprogramma. Bij haar bijeenkomst in april 2000 heeft het monitoringcomité (MoCo) besloten tot de oprichting van twee werkgroepen die zich moeten bezighouden met de onderwerpen wetenschappelijke mobiliteit en technologische innovatie.

Ontwikkelingslanden: de Commissie is betrokken geweest bij de reorganisatie van het landbouwonderzoek op mondiaal niveau (mondiaal forum van Dresden, mei 2000) en in het bijzonder in Afrika beneden de Sahara. Ook bij het kaderprogramma zijn op de ontwikkelingslanden gerichte initiatieven ontplooid op strategische terreinen als de ontwikkeling van de aquacultuur (conferentie van Nice, 2000), de strijd tegen woestijnvorming en het behoud van het tropische oerwoudIn 2001 is een initiatief gestart ter versterking van het onderzoek naar de drie met armoede verbonden ziekten malaria, tuberculose en AIDS.

2.3.4. Bilaterale dialogen op regionaal niveau en internationale verplichtingen

In het kader van de interregionale betrekkingen heeft de Gemeenschap haar bilaterale en regionale dialoog op het gebied van OTO met Azië (de ASEM), Afrika (Euro-Mediterraan Partnerschap, gevolgd door de top in Caïro), Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (REALC) voortgezet. De onderwerpen hadden vooral betrekking op vraagstukken van interregionaal belang samenhangend met het buitenlands beleid van de EU ter versterking van de partnerschappen met deze regio's in het licht van de opkomende kennismaatschappij en het ondersteunen van de regionale integratie.

2.4. Evaluatie van het kaderprogramma

2000 was het jaar van de vijfjaarlijkse evaluatie van de communautaire onderzoekprogramma's [24] door groepen van onafhankelijke deskundigen van hoog niveau, zoals bepaald in de besluiten met betrekking tot deze programma's.

[24] Vijfjaarlijkse evalutatie van de programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling van de Europese Unie 1995-1999, verslag van de groep onafhankelijke deskundigen en opmerkingen van de Commissie bij de conclusies en aanbevelingen van de groep deskundigen (EUR 19426 en COM (2000)659 van 19.10.2000)

Uit het vijfjaarlijkse evaluatieverslag van het kaderprogramma, dat onder leiding van de heer Joan Majo is opgesteld, komt in het bijzonder naar voren dat het kaderprogramma dient te worden geplaatst binnen de bredere context van een werkelijke Europese onderzoekruimte, zoals die in nauw overleg met de lidstaten en de andere communautaire beleidsonderdelen wordt uitgewerkt, met name rekening houdend met de toekomstige uitbreiding van de Unie. Het accent dient te worden gelegd op wetenschappelijke en technologische kwaliteit en concentratie van de inspanningen, op flexibiliteit en doelmatigheid, met name door een betere benutting van de instrumenten die voorzien zijn in het Verdrag, en op verbetering van de beheer structuren en beheerprocedures. De Commissie heeft positief gereageerd op de aanbevelingen van de groep en daar reeds verregaand rekening mee gehouden in haar voorstellen voor het nieuwe kaderprogramma 2002-2006.

Bij de monitoring van 2000 is onderstreept dat de tenuitvoerlegging van het vijfde kaderprogramma met name is verbeterd door maatregelen voor de ontwikkeling van de Europese onderzoekruimte, de versterking van de deelneming van het MKB, de vereenvoudiging van de procedures en de informatieverstrekking aan indieners, alsmede door het uitvoeren van aanbevelingen van voorgaande monitoringpanels. Het panel adviseert echter de structurerende werking en de internationale dimensie van het kaderprogramma te versterken vanuit het perspectief van de tenuitvoerlegging van de Europese onderzoekruimte en om de beheerpraktijk van de Commissie te versterken, in het bijzonder door meer besluiten te delegeren, door beheerders van onderzoek adequaat op te leiden en door de coördinatie van bepaalde programma's te verbeteren. Ook wijst het met nadruk op de noodzaak om de informatie aan potentiële indieners en de steun aan het MKB nog verder te verbeteren, doelstellingen en een tijdschema vast te stellen voor de procedures en het interne informatiesysteem van de Commissie te verbeteren.

2.5. Tussentijdse evaluatie en aanpassing van het vijfde kaderprogramma

De tussentijdse evaluatie [25] van het vijfde kaderprogramma die de Commissie overeenkomstig het besluit betreffende het programma heeft uitgevoerd, heeft conclusies opgeleverd die in grote lijnen overeenstemmen met die van vijfjaarlijkse evaluatie en van het monitoringpanel voor 2000.

[25] COM (2000) 612 van 4.10.2000 en SEC(2000) 1780 van 23.10.2000

Zo werd het noodzakelijk geacht de jaarlijkse werkprogramma's van de specifieke programma's aan te passen, met name om beter te kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de Europese onderzoekruimte door een sterkere concentratie van de inspanningen en het starten van modelprojecten die relevant zijn voor de maatregelen die in het volgende kaderprogramma zijn gepland. In dit verband kunnen worden genoemd: stimulering van gerichte middelgrote tot grote projecten, sterkere ondersteuning van onderzoekinfrastructuren, werkzaamheden gericht op de coördinatie met nationale activiteiten (gecoördineerde werkzaamheden, groepen deskundigen, enz.) en instelling van thematische netwerken op verschillende terreinen.

Deze aanpassingen, waarover vruchtbaar is gediscussieerd binnen en tussen de programmacomités, hebben geresulteerd in bijstelling van de werkprogramma's en in enkele gevallen geringe aanpassingen van de verdeling van middelen binnen de betrokken programma's.

2.6. Vereenvoudiging van het beheer

De vereenvoudiging van het administratieve beheer van het kaderprogramma gebeurt door voortdurende analyse, evaluatie en verbetering van de procedures om de doeltreffendheid en efficiency te vergroten. Als vervolg op de werkzaamheden van een interne werkgroep die hiertoe is ingesteld, heeft de Commissie in 2000 vele maatregelen doorgevoerd of voorbereid ter vereenvoudiging en verbetering van het administratieve beheer van het vijfde kaderprogramma, waarbij overigens ook de dynamiek van de ruimere context van hervorming van de Commissie een positieve bijdrage heeft geleverd.

Andere op versnelling van de procedures voor beoordeling, selectie en contractonderhandeling gerichte wijzigingen in de regels betreffen onder meer het delegeren van een aantal interne beslissingen naar de operationele beheersniveaus. Meer in het algemeen zullen beheerders van onderzoek meer scholing krijgen, in het bijzonder op financieel gebied, en wordt het administratieve werk voor deelnemende MKB-ondernemingen teruggebracht terwijl zij bovendien sneller bericht krijgen over de beoordeling van hun voorstellen.

Het voorstel voor het kaderprogramma 2002-2006 weerspiegelt dit streven naar vereenvoudiging, doelmatigheid en verkleining van de afstand tot de gebruiker, meer bepaald via de totstandkoming van nieuwe instrumenten met meer flexibele beheermethoden..

3. Raadpleging

De verschillende adviserende organen die de Commissie bijstaan bij het uitvoeren van haar institutionele taken en de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden hebben in de loop van het jaar 2000 elk op hun terrein bijgedragen aan het beheer van het kaderprogramma en de eerste werkzaamheden voor de verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte.

3.1. Het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek (CREST)

De werkzaamheden van CREST stonden in 2000 in het teken van de opstelling van vier verslagen, namelijk over "Coördinatie van het beleid op OTO-gebied", de "Nieuwe vooruitzichten voor het Europese OTO-systeem", "Nieuwe maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het Europese onderzoek" en "Grensoverschrijdende samenwerking". Deze documenten zijn opgesteld door werkgroepen die in juli 1999 zijn ingesteld met het doel meer inzicht te verwerven in de toekomstige ontwikkeling van het onderzoekbeleid in Europa.

CREST is geregeld geraadpleegd over de nieuwe initiatieven op OTO-gebied en heeft zich na diepgaande discussie positief uitgesproken over de twee mededelingen betreffende de Europese onderzoekruimte. Daarnaast is CREST regelmatig op de hoogte gehouden van de vorderingen met betrekking tot het vijfde kaderprogramma, de eindverslagen over bepaalde ETAN/STRATA-studies en de eerste initiatieven voor de verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte, zoals de actie "Vrouwen en wetenschap" en de werkzaamheden van de groepen op hoog niveau voor de coördinatie en benchmarking van de onderzoekactiviteiten en de mobiliteit van onderzoekers, die zijn ingesteld na de Europese Raad van Lissabon.

Verder zijn er voor het Comité presentaties gegeven van het nationale OTO-beleid in Spanje, Portugal en Frankrijk.

3.2. De adviesgroepen van deskundigen

In de loop van het jaar 2000 zijn de adviesgroepen van deskundigen overeenkomstig het mandaat zoals dat bij hun instelling in 1998 is vastgelegd, de schakel geweest tussen de programma's (en daarvan in het bijzonder de kernactiviteiten) en de uitvoerders en gebruikers van het onderzoek.

De mededeling over de Europese onderzoekruimte van januari 2000 is aan de adviesgroepen van deskundigen voorgelegd en daar besproken, en zij hebben er in het algemeen bijzonder positief op gereageerd. De groepen zijn voorts zeer actief betrokken geweest bij de heroriëntatie van de kernactiviteiten, met inbegrip van de herziening van de werkprogramma's en de programmering van de oproepen tot het indienen van voorstellen. Binnen hun specifieke vakgebieden hebben ze verder bijgedragen aan de discussie over de verbanden tussen onderzoek, economie en samenleving.

In februari 2000 is de Commissie overgegaan tot nieuwe benoemingen, met name gezien de associatieovereenkomsten met de landen in Midden- en Oost-Europa en met Cyprus. Aangezien de zittingstermijn van de leden van de groepen eind 2000 afliep, konden de groepen met ingang van 21 maart 2001 worden vernieuwd voor de resterende periode van het kaderprogramma. Bijna driekwart van de aftredende leden is voor een tweede termijn benoemd.

Op 10 oktober 2000 hebben de voorzitters en vice-voorzitters van de adviesgroepen van deskundigen tijdens een bijeenkomst met commissaris Busquin gerapporteerd over de stand van zaken en de activiteiten van hun groepen twee jaar na de instelling ervan. Bij deze gelegenheid hebben ze een analyse gegeven van hun bijdrage aan de opzet en de uitvoering van de programma's, van de aanpassingen in het kader van de nieuwe strategie van de Europese onderzoekruimte.

3.3. Programmacomités

De negen programmacomités en het comité voor de regels voor deelneming en de verspreiding van de resultaten zijn in de loop van 2000 meer dan veertig keer bijeengekomen. De Commissie heeft deze comités ongeveer honderd keer geraadpleegd, hoofdzakelijk met betrekking tot de besluitvorming aangaande de selectie van voorstellen. Alle adviezen waren positief. De Commissie heeft de comités verder ongeveer 300 keer op informele wijze benaderd om informatie te vragen of van gedachten te wisselen. Tezamen hebben deze raadplegingen ertoe geleid dat de Commissie meer dan 200 besluiten heeft goedgekeurd met betrekking tot de uitvoering van de specifieke programma's.

De Commissie heeft met name de comités geraadpleegd betreffende aanpassing van de werkprogramma's van de verschillende specifieke programma's aan de comités voorgelegd, om ervoor te zorgen dat bij de beoogde doelstellingen goed rekening wordt gehouden met de stand van zaken van elk programma en het nieuwe referentiekader van de Europese onderzoekruimte. In hun standpunten hebben de programmacomités de acties gesteund waardoor tijdens de uitvoering van het vijfde kaderprogramma een begin kan worden gemaakt met de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte.

3.4. De groepen op hoog niveau

Commissaris Busquin heeft ter uitvoering van de resolutie van de Raad van 15 juni 2000 over de toekomst van het Europees onderzoek en in de geest van het versterkte partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten twee "groepen op hoog niveau" ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten die door de voor onderzoek verantwoordelijke ministers zijn aangewezen.

De eerste groep, belast met de benchmarking van nationaal onderzoekbeleid, de inventarisatie van de wetenschappelijke topkwaliteit en de vorming van netwerken van nationale onderzoekprogramma's, heeft in september 2000 zijn werkzaamheden aangevangen. Met betrekking tot het vraagstuk van de benchmarking hebben de diensten van de Commissie en de groep een methodiek uitgewerkt die gebaseerd is op, enerzijds, een kwantitatieve aanpak met 20 indicatoren en, anderzijds, een kwalitatieve aanpak waarvoor een beroep wordt gedaan op externe deskundigen. Centraal in deze methode staan de vier thema's die zijn vastgesteld in de bovengenoemde resolutie van de Raad. Ten behoeve van de inventarisatie hebben de Commissie en de groep de doelstellingen, de methodiek en een eerste reeks vakgebieden bepaald. Ten aanzien van de vorming van netwerken van nationale programma's heeft de groep de basisinformatie aangeleverd over de bestaande voorzieningen en de mate en vormen waarin deze openstaan, als uitgangspunt voor de diepgaandere bespreking die in de komende maanden zal plaatsvinden.

De tweede groep gaat zich bezighouden met de evaluatie van de situatie met betrekking tot de mobiliteit van onderzoekers in Europa, het identificeren van de hinderpalen die deze mobiliteit in de weg staan en het aangeven van mogelijkheden om deze hinderpalen weg te nemen. Deze groep is in 2000 en 2001 verscheidene malen bijeengekomen. Bij die gelegenheid zijn de antwoorden geanalyseerd die de lidstaten hebben gegeven op een vragenlijst en is een verslag voorbereid over verbetering van de mobiliteit van onderzoekers. Dit verslag is in april 2001 voltooid en heeft als basis gediend voor de op 20 juni 2000 door de Commissie goedgekeurde mededeling Een mobiliteitsstrategie voor de Europese onderzoekruimte [26].

[26] COM (2001) 331 van 20.06.2001

4. Vooruitzichten

De discussie over de toekomst van OTO in Europa, die begin 2000 door de mededeling over de Europese onderzoekruimte is gestart, zal in de komende periode verder worden verdiept. Uitgangspunt daarbij vormen de ideeën die zijn voortgekomen uit een reeks oriënterende documenten die al zijn goedgekeurd of binnenkort zullen worden goedgekeurd en waarin de hoofdthema's zijn vastgelegd en voorstellen worden gedaan voor de doelstellingen en middelen voor toekomstige activiteiten van de Unie op onderzoekgebied.

Daarnaast staat de komende periode in het teken van de afronding van de besluitvorming inzake de goedkeuring van het wettelijke kader van het communautaire onderzoek in de jaren 2002-2006. De voorstellen voor besluiten met betrekking tot het kaderprogramma en de specifieke programma's die reeds aan het Parlement en de Raad zijn voorgelegd, zijn in september 2001 aangevuld met voorstellen omtrent de regels voor deelneming en de verspreiding van de resultaten.

In de tussentijd worden de werkzaamheden gericht op goedkeuring van de verordening inzake het communautaire octrooi voortgezet en begint de op 27 juni 2001 ingestelde Europese adviesraad voor onderzoek (EURAB) in het najaar van 2001 zijn werkzaamheden.

De tenuitvoerlegging van het vijfde kaderprogramma wordt voortgezet, onder andere met het uitbrengen van een aanzienlijk aantal oproepen tot het indienen van voorstellen in de loop van 2001, teneinde de dekking van de onderzoekgebieden volledig te maken en de doelstellingen van de specifieke programma's, zoals die in de bijbehorende werkprogramma's zijn vastgelegd, te verwezenlijken.

4.1 Totstandbrenging en verwezenlijking van de Europese onderzoekruimte

De thema's waarover nu wordt nagedacht, omvatten alle dimensies van het onderzoekbeleid en de betrekkingen van dit beleid met de samenleving. Onderwerpen hierbij zijn met name de versterking van de banden tussen wetenschap, samenleving en burgers, de integratie van de regionale en internationale dimensie in het onderzoekbeleid van de Unie, de ontwikkeling van een strategie voor het vergroten van de mobiliteit van onderzoekers, de ontwikkeling van een Europees beleid op het gebied van onderzoekinfrastructuren, de integratie van het genderaspect in de beleidvorming op onderzoekgebied, de inventarisatie van de expertise en de benchmarking van het nationale onderzoek- en innovatiebeleid in Europa.

De gedachtevorming over deze onderwerpen verkeert in uiteenlopende stadia. Ten behoeve van het politieke debat zal hierover eventueel tussentijds verslag worden uitgebracht. Tijdens de bijeenkomst van de Raad van 26 juni 2001 is al een verslag over de benchmarking van het onderzoekbeleid in Europa gepresenteerd. In september 2001 is het eerste Europese innovatiescorebord gepubliceerd. Tegen het einde van 2001 wordt een werkdocument van de Commissie verwacht over de inventarisatie van wetenschappelijke topkwaliteit.

4.2 Besluitvormingsproces voor de goedkeuring van het wettelijke kader

De voorbereidende werkzaamheden met betrekking tot het kaderprogramma 2002-2006 hebben geresulteerd in de goedkeuring van het officiële voorstel op 21 februari 2001. Hierover heeft op 3 maart een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden tussen de ministers van Onderzoek, die informeel bijeen waren in Uppsala. Tijdens de Raad Onderzoek van 26 juni 2001 heeft een verkennend debat over het voorstel plaatsgevonden. Het advies van het Europees Parlement wordt in het laatste kwartaal van 2001 verwacht, zodat de Raad voor het eind van het jaar zijn "gemeenschappelijk standpunt" kan bepalen. Dit tijdpad voor behandeling in eerste lezing past in de door de Europese Raad gemaakte planning, waarbij het voorstel medio 2002 zou worden goedgekeurd en uiterlijk begin 2003 een begin zou kunnen worden gemaakt met de tenuitvoerlegging.

De voorstellen voor de besluiten met betrekking tot vijf specifieke programma's en de mededeling over de toepassing van artikel 169 die op 30 mei 2001 is goedgekeurd, worden meteen na afronding van de eerste lezing van het kaderprogramma behandeld door het Europees Parlement en de Raad. Zoals reeds bij de goedkeuring van het voorstel voor het specifieke programma "Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte" is opgemerkt, stelt de Commissie in het najaar een herziene tekst voor waarin de inhoud en wijze van tenuitvoerlegging van het hoofdstuk over "anticiperen op de wetenschappelijke en technologische behoeften van de Unie" nader worden gepreciseerd, met name op het punt van de werkzaamheden in het eerste programmajaar.

De voorstellen betreffende de regels voor deelneming en de verspreiding van de resultaten, die op 10 september door de Commissie zijn goedgekeurd, worden eveneens in de komende periode behandeld, zodat de wetgevingsinstrumenten van het nieuwe kaderprogramma daarmee kunnen worden gecompleteerd.


BIJLAGE I: Statistische en financiële gegevens

INHOUDSOPGAVE

Toelichtingen

Tabel 1A: Overzicht van het vijfde kaderprogramma in 2000 - Ontvangen voorstellen

Tabel 1B: Overzicht van het vijfde kaderprogramma in 2000 - Voor financiering geselecteerde voorstellen

Tabel 1C: Overzicht van het vijfde kaderprogramma in 2000 - Gesloten contracten

Tabel 2A: Gesloten contracten per type maatregel (miljoen EUR)

Tabel 2B: In 2000 gesloten contracten per type maatregel (%)

Tabel 3A: Gesloten contracten per type begunstigde (miljoen EUR)

Tabel 3B: Gesloten contracten per type begunstigde (%)

Tabel 4: Vertegenwoordiging van de landen in de ontvangen voorstellen

Tabel 5A: Gesloten contracten per land - Deelnemingen per specifiek programma

Tabel 5B: Gesloten contracten per land - Deelnemingen per type maatregel en per type begunstigde

Tabel 6: Samenwerkingsverbanden tussen landen in de gesloten contracten

Tabel 7: Financiering van het vijfde kaderprogramma

Tabel 8A: Betalingsverplichtingen voor communautair onderzoek in de periode 1984-2002 (huidige prijzen)

Tabel 8B: Betalingsverplichtingen voor communautair onderzoek in de periode 1984-2002 (prijzen 2000)

Tabel 9 : Gebruikte landcodes


Toelichtingen

- In de groep "kandidaat-lidstaten en geassocieerde landen" zijn alle kandidaat-lidstaten tevens geassocieerde landen, met uitzondering van Turkije, dat wel kandidaat-lidstaat is, maar niet is geassocieerd met het kaderprogramma.

- Het is niet mogelijk uit de gegevens met betrekking tot de aantallen ontvangen, geselecteerde en gefinancierde voorstellen "slagingspercentages" voor de diverse landen af te leiden. Een voorstel dat in het jaar (n) is geselecteerd kan namelijk in het jaar (n-1) zijn ontvangen, terwijl de financiering plaats kan vinden in het jaar (n+1).

- De gegevens betreffende contracten voor beurzen betreffen het aantal ontvangen, geselecteerde en gefinancierde voorstellen. Afhankelijk van de aard van de beurs kan een voorstel de financiering mogelijk maken van één dan wel van verscheidene bursalen; het aantal bursalen kan niet worden afgelezen uit het aantal deelnemers aan het contract.

- In de tabel voor de vertegenwoordiging van de landen in de ontvangen voorstellen wordt het aantal voorstellen gegeven waaraan ten minste één entiteit uit die staat deelneemt. De deelnemingen van de landen in de gesloten contracten is daarentegen het totaal aantal keren dat uit die staat afkomstige entiteiten voorkomen in de contracten. Het cijfer voor de deelneming is dus hoger dan dat voor de vertegenwoordiging.

- Er wordt geacht een samenwerkingsverband tussen twee entiteiten te zijn gesloten wanneer deze beide aan hetzelfde project deelnemen. Dit samenwerkingsverband wordt eenmaal meegeteld wanneer de twee entiteiten afkomstig zijn uit hetzelfde land (op de diagonaal van de matrix van samenwerkingsverbanden), en tweemaal wanneer de entiteiten afkomstig zijn uit verschillende landen: eenmaal als samenwerkingsverband van land A met land B, en eenmaal als samenwerkingsverband van land B met land A. Het totale aantal samenwerkingsverbanden is derhalve de som van de samenwerkingsverbanden tussen entiteiten uit hetzelfde land en de helft van de samenwerkingsverbanden tussen verschillende landen.

-

Tabel 1A: Overzicht van het vijfde kaderprogramma in 2000 - Ontvangen voorstellen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1B: Overzicht van het vijfde kaderprogramma in 2000 - Voor financiering geselecteerde voorstellen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1C: Overzicht van het vijfde kaderprogramma in 2000 - Gesloten contracten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2A: Gesloten contracten per type maatregel (miljoen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2B: In 2000 gesloten contracten per type maatregel (%)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.40

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3A: Gesloten contracten per type begunstigde (miljoen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3B: Gesloten contracten per type begunstigde (%)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.45

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.47

Tabel 4: Vertegenwoordiging van de landen in de ontvangen voorstellen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.48

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.49

Tabel 5A: Gesloten contracten per land - Deelnemingen per specifiek programma

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.50

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.51

Tabel 5B: Gesloten contracten per land - Deelnemingen per type maatregel en per type begunstigde

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.52

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Annule et remplace la p.53

Tabel 6: Samenwerkingsverbanden tussen landen in de gesloten contracten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 7: Financiering van het vijfde kaderprogramma

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 8A: Betalingsverplichtingen voor communautair onderzoek in de periode 1984-2002 (huidige prijzen)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 8B: Betalingsverplichtingen voor communautair onderzoek in de periode 1984-2002 (prijzen 2000)

Situatie op 4.07.2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 9 : Gebruikte landcodes

Europese Unie

BE // België

DK // Denemarken

DE // Duitsland

EL // Griekenland

ES // Spanje

FR // Frankrijk

IE // Ierland

IT // Italië

LU // Luxemburg

NL // Nederland

AT // Oostenrijk

PT // Portugal

FI // Finlande

SV // Zweden

UK // Verenigd Koninkrijk

Kandidaatlanden en geassocieerde landen

BG // Bulgarije

CY // Cyprus

CZ // Tsjechische Republiek

EE // Estland

HU // Hongarije

LV // Letland

LT // Litouwen

MT // Malta

PL // Polen

RO // Roemenië

SK // Slowakije

SI // Slovenië

TR // Turkije

IS // IJsland

LI // Liechtenstein

NO // Noorwegen

CH // Zwitserland

IL // Israël


Bijlage II: Belangrijkste documenten met betrekking tot communautaire onderzoekactiviteiten

COM(2000) 6 van 18 januari 2000 :

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Naar een Europese onderzoekruimte

COM(2000) 567 van 20 september 2000:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Innovatie in een kenniseconomie

COM(2000) 612 van 4 oktober 2000:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte: oriëntaties voor de activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek (2002-2006)

COM(2001) 94 van 21 februari 2001:

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het meerjarenkaderprogramma 2002-2006 van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie ter bevordering van de Totstandbrenging van de Europese Onderzoekruimte

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het meerjarenkaderprogramma 2002-2006 van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor activiteiten op het gebied van onderzoek en opleiding ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte

COM(2001) 279 van 30 mei 2001:

Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma 2002-2006 voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma 2002-2006 van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoek en demonstratie

COM(2001) 282 van 30 mei 2001:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Het kaderprogramma en de Europese onderzoeksruimte: toepassing van artikel 169 en netwerkvorming tussen nationale programma's

COM(2001) 331 van 20 juni 2001

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Een mobiliteitsstrategie voor de Europese onderzoekruimte

COM(2001) 346 van 25 juni 2001

Mededeling van de Commissie De internationale dimensie van de Europese onderzoekruimte

COM(2001) 549 van 3 oktober 2001

Mededeling van de Commissie De regionale dimensie van de Europese onderzoeksruimte

SEC(2000) 1973 van 14 november 2000:

Werkdocument van de diensten van de Commissie Wetenschap, samenleving en burgers in Europa

SEC(2001) 356 van 27 februari 2001:

Werkdocument van de diensten van de Commissie A European Research Area for Infrastructures

SEC(2001) 771 van 15 mei 2001:

Werkdocument van de diensten van de Commissie Vrouwen en wetenschap: de genderdimensie als drijfkracht voor de hervorming van de wetenschap

SEC(2001) 1002 van 20 juni 2001:

Werkdocument van de diensten van de Commissie Voortgangsverslag over benchmarking van nationaal onderzoekbeleid

COM(2001) 500 van 10 september 2001

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap 2000-2006.