Bijlagen bij COM(2003)649 - Toekomst van de textiel- en kledingsector in de EU na de uitbreiding

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2003)649 - Toekomst van de textiel- en kledingsector in de EU na de uitbreiding.
document COM(2003)649 NLEN
datum 29 oktober 2003
Bijlage: Voorbeelden van concrete acties op EU-niveau voor de textiel- en kledingsector

1. Uitbreiding

2. Onderzoek en Innovatie

3. Informatiemaatschappij

4. Beroepsopleiding

5. Milieu

6. Chemicaliën

7. Consumentenzaken en volksgezondheid


SAMENVATTING

De Europese textiel- en kledingindustrie, die circa 4% van de totale productie van de Europese industrie en 7% van de werkgelegenheid in de industrie voor haar rekening neemt, wordt momenteel met ongekende uitdagingen geconfronteerd.

Deze hebben voornamelijk te maken met ontwikkelingen op internationaal gebied, met name de afschaffing van invoercontingenten op 1 januari 2005 en de uitdagingen en kansen van een nieuwe ronde van multilaterale onderhandelingen; de ontwikkeling van factoren op het gebied van concurrentievermogen die steeds meer samenhangen met innovatie, onderzoek, vaardigheden, kwaliteit en creatie; de voorbereiding op de uitbreiding, zowel in de huidige lidstaten als in de toetredende landen; en de voortdurende herstructurerings- en moderniseringsprocessen.

Bovendien doen deze ontwikkelingen zich voor tijdens een periode van duidelijke vertraging van de economische activiteit in de EU en in enkele van haar grotere exportmarkten, wat extra problemen van een slappe vraag naast een toch al ingewikkelde situatie oplevert.

Met de afschaffing van de invoercontingenten op 1 januari 2005 als gevolg van de WTO-regels zal de textiel- en kledingsector in de EU zich voor het eerst in vier decennia aan dezelfde handels- en invoervoorschriften moeten houden als alle andere industriesectoren. En dat enkele maanden na de groei van het aantal arbeidskrachten in de textiel- en kledingsector in de EU met bijna een derde, tot meer dan 2,5 miljoen mensen, als gevolg van de uitbreiding. De verandering, die is ingezet met de definitieve afschaffing van de contingenten, waarover tien jaar geleden aan het einde van de Uruguay-Ronde overeenstemming is bereikt, en het aanpassingsproces aan de nieuwe omstandigheden, is samengevallen met andere structurele veranderingen in de industrie als gevolg van de marktomstandigheden, de algemene economische situatie en technologische veranderingen.

Hoewel het de eerste verantwoordelijkheid van ondernemingen is om deze uitdagingen het hoofd te bieden, is en blijft het de rol van de overheid om gunstige kadervoorwaarden te scheppen waarin de textiel- en kledingbranche, net als andere sectoren, zich kan ontwikkelen en de mogelijkheid krijgt om op binnenlandse en buitenlandse markten op basis van rechtvaardigheid te concurreren.

De sector is niet alleen van belang wegens zijn omvang (een jaaromzet van EUR 200 miljard, meer dan 177.000 bedrijven, voornamelijk in het MKB in de EU15), maar speelt ook een zeer belangrijke rol in bepaalde regio's van de EU - dit geldt nog sterker voor de nieuwe lidstaten. De EU-industrie heeft aangetoond in een flink aantal segmenten wereldleider te zijn en over een groot innovatief vermogen te beschikken; dit is het resultaat van een eeuwenlange traditie en van haar capaciteiten wat kwaliteit, creativiteit en mode betreft.

Het onderwerp van deze mededeling is hoe de textiel- en kledingindustrie van de EU het best de kans kan worden geboden in de nieuwe situatie te concurreren. Hoewel er gevallen denkbaar zijn waarin sectorspecifieke voorstellen gerechtvaardigd zijn, vraagt de Commissie niet om subsidies of om een voorkeursbehandeling van de sector of om de vervanging van invoercontingenten door andere vormen van bescherming.

De mededeling is een sectorale toepassing van het industrie- en handelsbeleid van de EU, waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de sector. Met het oog op de uitdagingen die de sector de komende jaren te wachten staan, heeft de Commissie haar beleid en instrumenten geëvalueerd, zodat zij maatregelen of actiegebieden kan aanduiden die de concurrentiepositie van de sector kunnen verbeteren. Tezamen kunnen deze de industrie en degenen die in de sector werken, een duidelijk, voorspelbaar en samenhangend kader bieden, zodat strategieën en investeringen gemakkelijker op de middellange termijn kunnen worden gepland.

Textiel en kleding is ook een zeer belangrijke sector voor ontwikkelingslanden. Veel van deze landen (waaronder ten minste een aantal minst-ontwikkelde landen en kleinere kledingexporterende landen) en veel van de buurlanden van de EU ten zuiden en oosten van de Middellandse Zee, genieten preferentiële toegang tot de markt van de EU (waaronder een vrijstelling van contingenten) en zijn sterk afhankelijk van de uitvoer van textiel en kleding. Mogelijk zijn zij extra kwetsbaar voor verschuivingen in het internationale handelssysteem. Aangezien de afschaffing van de contingenten, wellicht in combinatie met verdergaande multilaterale liberalisering, hun preferentiële behandeling aantast, doet de mededeling ook suggesties om deze landen beter in staat te stellen op de EU-markt te concurreren met de belangrijkste textiel- en kledingexporterende landen van de wereld.

In de ideeën en voorstellen die in deze mededeling naar voren worden gebracht, is rekening gehouden met de complexiteit van de huidige situatie en de uiteenlopende belangen die spelen in de sector. Ze komen tegemoet aan de doelstellingen om de concurrentievoorwaarden van de textiel- en kledingindustrie in de EU te verbeteren en de globalisering in het algemeen belang te laten werken. Daarom wil de Commissie voor de periode 2004-2006 een groep op hoog niveau opzetten om een discussie aan te zwengelen en met de betrokken partijen te overleggen, voordat de ideeën en suggesties in concrete actie worden omgezet.


1. INLEIDING

In haar mededeling van december 2002 over het industriebeleid na de uitbreiding [1] heeft de Commissie het industriebeleid weer op de agenda van de EU gezet. Het doel van die mededeling was aan te geven hoe het industriebeleid van de EU moest worden aangepast aan nieuwe ontwikkelingen zoals de globalisering, de technologische vooruitgang, de groeiende verwachtingen van de maatschappij en, niet in de laatste plaats, het vooruitzicht van de uitbreiding.

[1] Mededeling van 11.12.2002, COM(2002) 714 def.

In de mededeling herhaalde de Commissie dat zij voorstander is van een horizontaal industriebeleid. Het industriebeleid is erop gericht een beter klimaat te scheppen voor alle bedrijven. In de eerste plaats tracht de Commissie de verschillende juridische en beleidsmaatregelen op industriegebied op elkaar af te stemmen. Veel beleidsmaatregelen hebben gevolgen voor het ondernemingsklimaat en daarmee voor het concurrentievermogen van bedrijven. Daarom onderzoekt de Commissie nu hoe andere communautaire beleidsgebieden kunnen helpen het concurrentievermogen van bedrijven te verbeteren, zodat gebruik kan worden gemaakt van de synergie tussen alle beleidsgebieden die van invloed zijn op het concurrentievermogen. Het industriebeleid wordt ook beschouwd binnen de algemene EU-doelstelling van duurzame ontwikkeling, als vastgelegd in de duurzame-ontwikkelingsstrategie. Dit houdt in dat een juiste balans moet worden gevonden tussen de economische, de sociale en de milieudimensie.

Naast de horizontale aspecten moet het industriebeleid rekening houden met de specifieke kenmerken van de diverse bedrijfstakken die bepalend zijn voor het concurrentievermogen. Bedrijven in verschillende sectoren vallen onder verschillende kaders, instellingen en instrumenten. Beleidsmakers moeten rekening houden met de complexe mechanismen achter het concurrentievermogen van een bepaalde sector. De maatregelen kunnen dan worden afgestemd op de specifieke behoeften en eisen van elke sector.

Deze mededeling vormt de sectorale toepassing van het industrie- en handelsbeleid op de textiel- en kledingsector. Zij is gebaseerd op een methodiek die uit drie fasen bestaat: analyse, discussie en actie. De Commissie heeft de Europese textiel- en kledingsector aan een systematische monitoring en grondige analyse onderworpen; hierbij lag de nadruk op de gevolgen voor het handelsbeleid, die van strategisch belang zijn voor een dergelijke geglobaliseerde bedrijfstak. Deze analyse werd aangevuld met discussies met de betrokken partijen. Naast haar permanente contacten met vertegenwoordigers van beroepsverenigingen en vakbonden heeft de Commissie in de eerste helft van 2003 twee conferenties georganiseerd [2].

[2] Conferentie "The future of the textiles and clothing industry in an enlarged Europe", 20 maart 2003, zie voor meer informatie: http://europa.eu.int/comm/enterprise/ textile/conf_tc200303_en.htm; en conferentie meer future of textiles and clothing after 2005", 5-6 mei 2003, zie voor meer informatie: http://trade-info.cec.eu.int/textiles/ conf_index.cfm.

Deze mededeling, die betrekking heeft op de sectorale toepassing van het industrie- en handelsbeleid, schetst de belangrijkste uitdagingen waarvoor de textiel- en kledingindustrie in de EU zich gesteld ziet. Ook wordt ingegaan op de impact op partnerlanden met preferentiële toegang tot de Europese markten en wordt een aantal voorstellen gedaan om de concurrentiepositie van de sector te verbeteren. Hoewel de toekomst van de industrie vooral afhangt van de bedrijven zelf en de manier waarop zij op de ontwikkelingen inspelen, is het de rol van de overheid - op EU-niveau op gebieden als buitenlandse handel, waarop de EU bevoegd is, maar ook op nationaal en zelfs regionaal niveau - om de regelgeving en andere voorwaarden te creëren waaronder de sector kan floreren, en tevens de belangen van consumenten en importeurs te beschermen. Deze mededeling is de bijdrage van de Commissie hieraan; zij heeft de vorm van een beleidskader dat de industrie zal ondersteunen in haar voortdurende inspanning om een succesvolle langetermijnstrategie in de wereldmarkt te voeren. De mededeling moet aanleiding zijn voor de goedkeuring van specifieke maatregelen, na overleg met de lidstaten, in het Europees Parlement en met de betrokken partijen.

2. SAMENVATTING VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN DE TEXTIEL- EN KLEDINGSECTOR

De textiel- en kledingsector is een belangrijk onderdeel van de Europese industrie: de totale omzet van EUR 200 miljard wordt geproduceerd door zo'n 177.000 bedrijven, die werk bieden aan meer dan 2 miljoen mensen - en na de uitbreiding in 2004 naar schatting zelfs 2,7 miljoen. Textiel en kleding vertegenwoordigen circa 4% van de totale toegevoegde waarde van de industrie in de EU en ongeveer 7% van de totale werkgelegenheid in de industrie.

De jaren 2001 en 2002 waren bijzonder moeilijk voor de textiel- en kledingsector: zowel de productie (-8,7%) als de werkgelegenheid (-8,4%) lieten een daling zien. Het handelstekort bedroeg in 2002 EUR 26,2 miljard, waarbij de textielhandel een overschot van EUR 7,9 miljard liet zien en de kledingsector een tekort van EUR 34,1 miljard.

Wat de buitenlandse handel in textiel en kleding betreft, wordt meer dan 20% (23% in het geval van textiel) van de productie in de EU op de buitenlandse markt verkocht, ondanks de beperkte toegang tot een groot aantal derde markten. Er zijn echter nog steeds belangrijke handelsbelemmeringen in de textiel- en kledingsector, met name in een aantal van de grootste en sterker concurrerende exportlanden, en de Europese industrie zou haar productie en uitvoer naar die delen van de wereld kunnen vergroten als de belemmeringen van de vrije handel zouden worden opgeheven. Voor de textiel- en kledingindustrie zijn de buitenlandse markten belangrijker dan voor de industrie als geheel, terwijl ook de invoer, met name van kleding (41%), aanmerkelijk groter is.

De Europese textiel- en kledingsector is de laatste jaren drastisch veranderd onder invloed van een combinatie van diverse factoren, zoals de technologische vooruitgang, de ontwikkeling van de verschillende productiekosten en de opkomst van grote buitenlandse concurrenten. Naar verwachting zullen deze ontwikkelingen zich in de nabije toekomst voortzetten en zal de concurrentie van buitenaf verder toenemen als op 1 januari 2005 het systeem van invoercontingenten dat de afgelopen vier decennia van kracht is geweest, definitief wordt afgeschaft.

Als antwoord op concurrentieproblemen in het verleden heeft de textiel- en kledingindustrie in Europa een langdurig proces van herstructurering, modernisering en technologische vooruitgang doorgemaakt. Bedrijven hebben hun concurrentiepositie verbeterd door massaproductie en de productie van eenvoudige modeartikelen in te krimpen of stop te zetten, en zich in plaats daarvan te richten op een grotere sortering van producten met een hogere toegevoegde waarde. Daarnaast zijn de Europese fabrikanten toonaangevend in technisch/industrieel textiel en gebonden textielvlies (zoals industriële filters, geotextiel en hygiëneartikelen, en producten voor de auto-industrie en de medische sector) en in designkleding van hoge kwaliteit.

Om de concurrentiepositie te beschermen zijn ook arbeidsintensieve activiteiten zoals kledingvervaardiging uitbesteed aan bedrijven in lagelonenlanden, met name in het Euro-mediterrane gebied, waaronder de toetredende landen en kandidaat-lidstaten, of zijn productiefaciliteiten naar deze landen verplaatst. De textiel- en kledingsector in de EU heeft nu een concurrentievoordeel doordat het accent ligt op kwaliteit en ontwerp, innovatie en technologie, en producten met een hoge toegevoegde waarde.

Tegelijkertijd waren de globalisering en de technische vooruitgang aanleiding om de clusteringstrategie van de textiel- en kledingindustrie te herzien. Samenwerking op lokaal of regionaal niveau is weliswaar belangrijk voor sommige activiteiten, maar blijkt steeds vaker onvoldoende te zijn om te garanderen dat het productieproces in de geografische nabijheid van de Europese markt blijft plaatsvinden. Daarom wordt clustering van de zeer gediversifieerde activiteiten nu ook op een breder geografisch gebied gericht, d.w.z. het Euro-mediterrane gebied.

Europese producten hebben in het algemeen op grond van hun kwaliteit een gunstige winstmarge. Zo heeft de Europese industrie ook een leidende rol bij de ontwikkeling van nieuwe producten, zoals technisch textiel. Als de textiel- en kledingsector in Europa competitief wil blijven, moet de genoemde tendens naar producten met een hogere toegevoegde waarde in verhoogd tempo doorgaan. Dit valt op te maken uit de economische ontwikkelingen van de afgelopen twee jaar, waarin de traditionele katoenspinnerij onder steeds grotere druk is komen te staan, terwijl dit bij de productie van de laatste generatie van technologisch complexere vezels, zoals vezels met een hoge sterktegraad, niet het geval is.

Een diepgaande economische en concurrentieanalyse van de textiel- en kledingindustrie en een analyse van de externe handelsstromen worden samen met deze mededeling verspreid [3]. In de eerstgenoemde analyse wordt geconcludeerd dat de Europese textiel- en kledingindustrie internationaal concurrerend blijft. Uit een vergelijking van de handelsprestaties met de VS en Japan blijkt dat de EU haar concurrentiepositie zowel in de textiel- als in de kledingsector heeft verbeterd. De industrie staat echter onder toenemende concurrentiedruk van andere belangrijke textiel- en kledingproducerende landen, zoals China, India en Pakistan.

[3] WERKDOCUMENTEN VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE "ECONOMIC AND COMPETITIVENESS ANALYSIS OF THE EUROPEAN TEXTILE AND CLOTHING SECTOR" EN "EVOLUTION OF TRADE IN TEXTILE AND CLOTHING TRADE WORLDWIDE - TRADE FIGURES AND STRUCTURAL DATA", BESCHIKBAAR OP: HTTP://EUROPA.EU.INT/COMM/ENTERPRISE/ TEXTILE/COM2003.HTM.

3. BELANGRIJKSTE UITDAGINGEN EN LOPENDE INITIATIEVEN

De uitbreiding, de grote veranderingen in het internationale handelsklimaat en de ontwikkelingen op de beleidsgebieden van de EU die specifieke factoren van de concurrentiepositie van de Europese textiel- en kledingindustrie betreffen, zijn de belangrijkste uitdagingen waaraan de beleidsmakers en de actoren in de sector de komende jaren het hoofd moeten bieden.

De gevolgen van de uitbreiding moeten naar behoren worden gevolgd om problemen voor de textiel- en kledingregio's in de huidige lidstaten - als gevolg van het groeiende aantal uitbestedingen en de verplaatsing van productiefaciliteiten - het hoofd te kunnen bieden. Tegelijkertijd zal in de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten de druk om de textiel- en kledingsector te moderniseren en herstructureren toenemen, als gevolg van de ruimere toegang van derde landen tot de markten van de EU en de toetredende landen.

Tot slot is het belangrijk, gezien het feit dat het concurrentievoordeel van de Europese textiel- en kledingindustrie voor een groot deel berust op kwaliteit en ontwerp, onderzoek en ontwikkeling, innovatie en vakbekwaamheid, dat er initiatieven en maatregelen worden genomen die de inspanningen ten bate van de textiel- en kledingsector versterken en ondersteunen.

3.1. Uitbreiding

3.1.1. De gevolgen van de uitbreiding voor textiel- en kledingbedrijven in de EU15

Textiel- en kledingbedrijven in de EU hebben een lange geschiedenis van samenwerking met hun pendanten in de toetredende landen en kandidaat-lidstaten. Deze samenwerking was oorspronkelijk gebaseerd op transacties op het gebied van passieve veredeling, waarbij geprofiteerd werd van de lagere loonkosten buiten de EU. Tussen de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten bestaat al een hoog niveau van economische integratie. Tussen 75 en 90% van de uitvoer uit deze landen blijft binnen de huidige en toekomstige EU-lidstaten en tussen 45 en 75% van de invoer van de toetredende landen en kandidaat-lidstaten is afkomstig uit de toekomstige EU. De afgelopen jaren is er een duidelijke trend geweest om de productiefaciliteiten uit de EU15 te verplaatsen naar de toetredende landen en kandidaat-lidstaten. Deze trend zal zich na de uitbreiding voortzetten, wat gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in de textiel- en kledingsector in de huidige lidstaten.

3.1.2. De gevolgen van de uitbreiding voor textiel- en kledingbedrijven in de nieuwe EU-lidstaten

In de economie van de toetredende landen en kandidaat-lidstaten is de rol van de textiel- en kledingsector over het geheel genomen belangrijker dan in de EU15. De uitbreiding zal leiden tot meer investeringsmogelijkheden naargelang bedrijven hun productiefaciliteiten naar de nieuwe lidstaten verplaatsen en doorgaan met het uitbesteden van activiteiten. In de eerste jaren na de uitbreiding is het mogelijk dat de flexibiliteit en de nabijheid tot de markt zullen helpen de sector in de nieuwe lidstaten concurrerend te houden. Er vindt echter ook een verplaatsing van massaproductie naar derde landen plaats (bijv. het Middellandse-Zeegebied en Oekraïne). Hiermee moet rekening worden gehouden bij het bekijken van de toekomstperspectieven van de sector.

Hoewel de situatie per land verschilt, zullen textiel- en kledingbedrijven in een aantal van de nieuwe lidstaten in de toekomst waarschijnlijk aanlopen tegen grote problemen en extra kosten, als zij te maken krijgen met het communautair acquis voor milieubescherming en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften. Bij de onderhandelingen met de toetredende landen is rekening gehouden met hogere kosten in verband met de naleving van de milieuwetgeving van de EU. Als gevolg hiervan zijn, op basis van gedetailleerde motiveringen van verzoeken van toetredende landen, voor de tenuitvoerlegging van sommige EU-richtlijnen overgangsperioden toegekend. Wat de textiel- en kledingindustrie betreft, zijn aan Polen en Slovenië voor sommige installaties overgangsperioden toegekend voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/61/EG (IPPC) [4]. De overige toetredende landen verwachten in de textiel- en kledingsector geen grote problemen bij de nakoming van de IPPC-richtlijn.

[4] Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26-40.

De textiel- en kledingbranche in de nieuwe lidstaten zal na de uitbreiding nog meer concurrentie ondervinden. Omdat veel bedrijven in deze sector afhankelijk zijn van uitbestede activiteiten, ontbreekt het hun aan voldoende informatie en kennis om te kunnen concurreren op de wereldmarkt. Bovendien hebben zij het nadeel dat zij niet het hele productiesegment, inclusief de ontwerpfase, beheersen.

Op het moment waarop de uitbreiding een feit wordt, zal vooral de goedkeuring van het acquis voor het handelsbeleid van de EU grote gevolgen hebben voor de bedrijven in de sector: hun markten - voorheen beschermd door hogere tarieven - dreigen te worden overspoeld met goedkope invoerproducten uit Azië, die rechtstreeks de concurrentie met EU-producten zullen aangaan. Bovendien zal de concurrentie in de interne markt na de uitbreiding feller worden als gevolg van de ontmanteling van de kwantitatieve invoerbeperkingen per 1 januari 2005. In het algemeen is de EU voor de toetredende landen de grootste afzetmarkt voor textiel en kleding, en ruim de helft van hun uitvoer valt in de gevoeligste textiel- en kledingcategorieën waarvoor contingenten van kracht zijn. Deze contingenten worden in ruime mate voor de uitvoer van soortgelijke producten door enkele Aziatische concurrenten gebruikt [5].

[5] In 2002 vormde de uitvoer in de categorieën 1-9, 12, 13, 15, 16, 20, 26, 29, 31, 78, 83 en 163 ruim 50% van de totale uitvoer van de tien toetredende landen. Circa 90% van deze uitvoer ging naar de EU.

Tot slot kent de sector een groot productiviteitsverschil tussen de EU15 enerzijds en de toetredende landen en kandidaat-lidstaten anderzijds. In de textiel- en kledingindustrie produceren deze landen het equivalent van 10% van de toegevoegde waarde van de EU15, terwijl de werkgelegenheid er 60% van de werkgelegenheid in de textiel- en kledingsector van de EU15 bedraagt (voor Turkije zijn geen gegevens beschikbaar). Tot nu toe heeft de sector de lage productiviteit althans gedeeltelijk kunnen compenseren door relatief lage loonkosten. Dit voordeel zal waarschijnlijk op middellange termijn wegvallen, waardoor de sector zijn pijlen zal moeten richten op dezelfde concurrentievoordelen als de EU15: kwaliteit en ontwerp, onderzoek en innovatie en de ontwikkeling van nieuwe vakbekwaamheden. De textiel- en kledingsector in de toetredende landen en kandidaat-lidstaten zal in de toekomst dus voor belangrijke structurele uitdagingen komen te staan.

3.2. Handelskwesties

3.2.1. Afschaffing van kwantitatieve beperkingen op 1 januari 2005 - gevolgen voor de industrie in de EU en voor de armste landen

Een ingrijpende verandering voor de internationale textiel- en kledingindustrie is de afschaffing van alle nog bestaande kwantitatieve beperkingen per 1 januari 2005 in het kader van de WTO-Overeenkomst inzake Textiel- en Kledingproducten, in het kader waarvan voor de invoer van bepaalde textiel- en kledingartikelen voorheen specifieke contingenten golden. Dit zal zeker leiden tot meer concurrentie in de EU van de belangrijkste producenten, met name China, maar waarschijnlijk ook van andere grote producenten als India en Pakistan.

De Commissie doet onderzoek naar de precieze gevolgen van de afschaffing van de contingenten in de EU. Dit onderzoek, dat in januari 2004 wordt afgesloten met een eindverslag, inventariseert de meest concurrentiegevoelige producttypes, de gevolgen voor de productie en werkgelegenheid in de EU na de uitbreiding en het mogelijke effect op specifieke regio's die van textiel afhankelijk zijn [6]. Naar verwachting zullen de gevolgen acuter zijn in gebieden met een zeer hoge concentratie van textiel- en kledingproductie, en zullen met name regio's waar al een economische neergang heeft ingezet, extra hard worden getroffen. Dit geldt ook voor laaggekwalificeerde arbeiders en de vele vrouwen die in de kledingsector werken.

[6] In 2002 had de EU 278 bilaterale textiel- en kledingcontingenten. De textiel- en kledinginvoer waarop contingenten van toepassing waren, maakte in 2002 21,3% uit van de totale textiel- en kledinginvoer in waarde en 16,5% in volume. Van deze contingenten werden er 91 veel gebruikt (90% of meer, hetgeen duidt op een sterk beperkend effect op de invoer), wat overeenkomt met 15,4% van de textiel- en kledinginvoer in de EU in waarde en 11,9% in volume. Deze veel gebruikte contingenten hebben echter grotendeels betrekking op zeer gevoelige producten en enkele van de grootste leveranciers van de EU, zoals China en India.

Er zullen ook gevolgen zijn voor bepaalde ontwikkelingslanden, met name bepaalde minstontwikkelde landen, die kwetsbare economieën hebben met een weinig gediversifieerde productie en uitvoer. Hetzelfde geldt voor andere landen met preferentiële regelingen met de EU, zoals de zuidelijke en oostelijke Middellandse-Zeelanden, sommige ACS-landen en andere kleine exportlanden. Sommige van deze landen zijn sterk afhankelijk van textiel en kleding, zowel voor hun exportinkomsten (de sector vertegenwoordigt tot 90% van de uitvoer van industrieproducten) als voor hun werkgelegenheid (tot 60% van de werkgelegenheid in de industrie). Soms zijn ze ook afhankelijk van bepaalde markten - met name de EU en de VS (in sommige Middellandse-Zeelanden gaat 90% of meer van de textiel- en kledingexport naar de EU).

De fellere concurrentie als gevolg van de afschaffing van de contingenten, zal in een aantal derde landen die de internationaal overeengekomen normen inzake sociale rechten en milieubescherming niet toepassen, de natuurlijke en menselijke hulpbronnen nog verder onder druk zetten: de factorproductiviteit moet immers omhoog en de productiekosten moeten omlaag. Dit kan een negatieve uitwerking hebben op de duurzame ontwikkeling en de voorwaarden voor eerlijke concurrentie, zoals het respect voor fundamentele sociale rechten.

3.2.2. Markttoegang tot derde landen

De huidige WTO-regels bepalen dat de invoercontingenten in 2005 afgeschaft moeten zijn, maar bevatten niet, als tegenprestatie, verplichtingen om andere handelsbelemmeringen af te schaffen en met name om tarieven te verlagen. Het gemiddelde EU-tarief voor textiel en kleding is 9%, maar veel landen - vooral ontwikkelingslanden, waaronder enkele van de grootste en sterkst concurrerende exporteurs in de sector - beschermen hun textiel- en kledingsector met tarieven tot wel 30%, soms aangevuld met andere speciale belastingen/rechten en een groot aantal niet-tarifaire belemmeringen.

Als hieraan niets wordt gedaan, kan dit ertoe leiden dat de EU - die tarieven hanteert die tot de laagste in de wereld behoren - een zeer open markt wordt, maar dat de bedrijven hun activiteiten niet kunnen uitbreiden naar een groot aantal landen die nog steeds zeer hoge invoerbarrières hebben. Deze situatie zou leiden tot een toename en verdere concentratie van de concurrentie op de toch al slappe textiel- en kledingmarkt van de geïndustrialiseerde landen; dit zou politiek onhoudbaar en bovendien oneerlijk zijn, zeker omdat sommige sterk beschermde landen (behalve de minstontwikkelde landen) grote potentiële markten voor luxeartikelen uit de EU zijn.

Momenteel vertegenwoordigen de EU, de VS en Japan circa 80% van de wereldinvoer van kleding, hetgeen niet alleen betekent dat er nog steeds geen uitvoer van betekenis van noord naar zuid plaatsvindt, maar ook duidt op weinig zuid-zuidhandel. Er is dus ruimte voor de EU-industrie om zich uit te breiden naar andere markten, waarvan sommige hard groeien. Een aantal ontwikkelingslanden hebben een concurrentievoordeel in deze sector door de massaproductie van goedkope artikelen van gemiddelde tot lage kwaliteit, waarvan zij vanaf 2005 ten volle kunnen profiteren. De industrie in de EU kan daarentegen concurreren met producten van gemiddelde tot hoge kwaliteit, modeartikelen en technisch textiel.

3.2.3. De gevolgen van de Doha-ontwikkelingsagenda van de WTO (DDA)

De DDA-onderhandelingen over markttoegang bieden op de eerste plaats een kans om wereldwijd een beter evenwicht in de handelsvoorwaarden binnen de sector te bereiken, en in het bijzonder om ervoor te zorgen dat de afschaffing van de invoercontingenten leidt tot een reële convergentie van de voorwaarden voor markttoegang naar lage invoerrechten. De nadere uitwerking van de tariefverlaging en de harmonisatie liggen echter nog niet vast. Ook de koppeling tussen een sectoraal initiatief tot harmonisatie van de invoerrechten voor textiel en kleding en de tariefverlagingsformule die algemeen van toepassing is, moet nog worden uitgewerkt.

De EU moet twee potentieel tegenstrijdige doelstellingen combineren: effectieve wereldwijde liberalisering door harmonisatie van de voorwaarden voor markttoegang in de sector, en de noodzaak rekening te houden met een groot aantal landen die in de EU een voorkeursbehandeling genieten, zoals de ACS-landen en de Euro-mediterrane landen. Sommige van deze laatste landen zijn voor hun economische ontwikkeling sterk afhankelijk van hun textiel- en kledingexport naar de EU. Een belangrijk deel van de preferentiële toegang die zij momenteel tot de EU hebben, zal in 2005 verdwijnen, als zij geen bescherming van het systeem van contingenten meer krijgen. Het niveau van de tariefpreferenties die in de toekomst aan deze landen worden toegekend, moet aan de orde worden gesteld en is afhankelijk van het feit of, of de mate waarin, de EU haar invoerrechten moet verlagen als gevolg van de harmonisatie van de tarieven die in de DDA mogelijk in het algemeen voor alle landen wordt overeengekomen. Dit is een onderwerp dat ook van belang kan zijn vanuit het oogpunt van ontwikkelingssamenwerking.

3.2.4. Gevolgen van de invoer uit grote exporterende landen

Een aantal grote textiel- en kledingexporterende landen zijn onderworpen aan contingenten die grotendeels worden gebruikt; de afschaffing van deze contingenten kan tot een aanzienlijke groei van de uitvoer uit deze landen leiden. Onder de leveranciers neemt China een bijzondere plaats in, niet alleen vanwege de enorme productiecapaciteit van zijn textiel- en kledingindustrie, maar ook vanwege het zeer grote arbeidspotentieel en de loonkosten die veel lager zijn dan in de EU en bij de andere grote concurrenten.

Sinds China in 2001 lid van de WTO is geworden, heeft het geprofiteerd van de geleidelijke afschaffing van de contingenten overeenkomstig de Overeenkomst inzake textiel- en kledingproducten (OTK). In 2002 steeg de invoer van geliberaliseerde productcategorieën in het kader van de derde fase van de OTK met 46% in waarde en met 192% in volume, waarbij de gemiddelde eenheidsprijs daalde met 50% [7].

[7] In al deze productcategorieën daalde de EU-invoer uit de hele wereld behalve China met 13% in waarde en 11% in volume, terwijl de eenheidsprijzen 2% zakten, en deze ontwikkeling was in bepaalde productcategoriën geprononceerder. Het aandeel van China in deze producten in waarde steeg van 25% in 2001 tot 38% in de eerste helft van 2003; in volume is het aandeel van China van nog geen 14% in 2001 toegenomen tot 37% in de eerste helft van 2003.

Aangezien voor bijna de helft van de Chinese textiel- en kledinginvoer nu nog contingenten gelden, en 25 van de 42 Chinese contingenten die in 2005 zullen worden afgeschaft, nog bijna worden opgebruikt (90% of meer), kan het marktaandeel van Chinese producten na 2005 bijzonder sterk groeien. Dit zou niet alleen gevolgen hebben voor de productie van de EU25, maar ook voor die van kleinere (en armere) derde landen, waarvan sommige in bepaalde marktsegmenten mogelijk zullen worden weggeconcurreerd.

Tegelijkertijd maakt China een snelle economische groei door, waardoor het een potentieel zeer interessante markt voor de textiel- en kledingindustrie van de EU en derde landen wordt, zeker als het zijn markten openstelt en voldoet aan de WTO-verplichtingen ten aanzien van o.a. de liberalisering van de detailhandel en distributie.

3.3. Concurrentiekwesties

3.3.1. Inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling

Hoewel textiel en kleding nooit een technologiegenererende sector waren, is hierin de laatste jaren verandering gekomen. Ondernemingen die in onderzoek en nieuwe verwerkingprocessen hebben geïnvesteerd, hebben succes geboekt en zijn in staat gebleken zich staande te houden tegenover de internationale concurrentie. Daarom moet de sector verder worden gestimuleerd om in onderzoek en ontwikkeling te investeren die tot nieuwe intelligente materialen en nieuwe efficiëntere verwerkingsmethoden leiden en het mogelijk maken tegen concurrerende prijzen creatieve producten op de markt te brengen.

Het is van belang dat zowel de overheid als de industrie zelf verdere inspanningen op het gebied van investeringen in onderzoek leveren. In dit opzicht is het de moeite waard te herinneren aan de mededeling van de Commissie "Investeren in onderzoek: een actieplan voor Europa", die op 30 april 2003 is goedgekeurd en ten doel heeft de investeringen in Europees O&O te verhogen tot zo'n 3% van het BBP tegen 2010. Voor de maatregelen op EU-niveau zie hoofstuk 4 van deze mededeling.

Hoewel de textiel- en kledingsector wordt gekenmerkt door kleine en middelgrote ondernemingen en lokale ontwikkelingen, is het van belang dat de onderzoeksinspanningen op een meer geïntegreerde wijze plaatsvinden om een kritische massa te bereiken en op de wereldmarkt concurrerend te zijn. Zowel het opbouwen en onderhouden van netwerken, als geïntegreerde onderzoekprojecten waarin onderzoekcentra, industrie en universiteiten hun krachten bundelen om hetzelfde doel te bereiken, vergroten de kwaliteit en het concurrentievermogen. Aangezien de industriële productie in het Europa na de uitbreiding in een nieuwe handelsomgeving steeds moeilijker wordt, zouden de Europese textiel- en kledingsector sterk gespecialiseerde producten moeten blijven ontwikkelen. Dit geldt bijvoorbeeld voor medisch textiel op basis van biomaterialen en voor interactief en intelligent textiel voor textielen sensoren en de verbetering van testmethoden.

In hoofdstuk 4 van deze mededeling worden maatregelen op Europees niveau om geïntegreerde projecten en netwerken te stimuleren toegelicht waarbij speciale aandacht aan kleine en middelgrote ondernemingen wordt geschonken. Geïntegreerde projecten maken het mogelijk verschillende disciplines bijeen te brengen, wat nodig is om tot nieuwe producten en verwerkingsmethoden te komen: informatietechnologie, nieuwe materialen, vakkundig personeel, bekendheid met intellectuele-eigendomsrechten.

3.3.2. Innovatie

Om te kunnen blijven concurreren is innovatie op alle gebieden van de textiel- en kledingactiviteiten cruciaal. Binnen de sector steken afzonderlijke bedrijven bijzonder veel energie in innovatie en ontwerp met betrekking tot producten, kwaliteit, productieprocessen en organisatie. Tegelijkertijd ligt er een enorm potentieel voor vergelijkbare activiteiten bij instellingen als universiteiten en technologische instituten. Er is echter een grote communicatiekloof tussen bedrijven en deze instellingen. Initiatieven om deze kloof te overbruggen, kunnen belangrijke multiplicatoreffecten opleveren in de ontwikkeling en verspreiding van innovatie in het MKB.

De textiel- en kledingindustrie heeft ook moeite gehad met het dichten van de kloof tussen zuiver onderzoek enerzijds en de introductie van nieuwe technologieën, producten of processen op de markt anderzijds. Er is een onderdeel voor innovatie beschikbaar in het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling. Er zijn echter op EU-niveau maar beperkte financieringsmogelijkheden voor niet-technologische innovatie.

3.3.3. Informatie- en communicatietechnologie

Om in de textiel- en kledingsector concurrerend te blijven, is effectief informatiebeheer cruciaal geworden, bijvoorbeeld om het beheer van de toeleveringsketen te verbeteren, informatie uit te wisselen, virtuele netwerken op te zetten, kleinere zendingen te verwerken en de levertermijnen te verkorten.

Elektronische handel tussen ondernemingen ("B2B e-commerce") vindt tot nu toe alleen plaats bij grote bedrijven in de sector. Met name hier kan informatie- en communicatietechnologie (ICT) haar nut bewijzen. Het MKB moet gebruikmaken van B2B e-commerce om de versplinterde activiteiten te bundelen en wereldwijd naar leveranciers en markten te zoeken. Ook is het van belang dat interoperabele systemen worden ontwikkeld en gebruikt, zodat het MKB optimaal van deze voordelen kan profiteren.

Er zijn enkele succesvolle projecten gefinancierd in het kader van het themaprogramma "Een gebruikersvriendelijke informatiemaatschappij" (IST) van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, met name het cluster rond het project E-Tailor [8], maar veel voorstellen vanuit gebruikers waren moeilijk inpasbaar. Aangezien de textiel- en kledingsector een ICT-gebruiker en geen softwareontwikkelaar is, hadden veel projectvoorstellen zuiver technologisch gezien een lager onderzoeksniveau, hoewel ze wel een grote economische impact zouden kunnen hebben of nieuwe organisatorische modellen zouden kunnen opleveren.

[8] Voor details over dit project zie: http://www.atc.gr/e-tailor/ .

Ook het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling biedt de sector, met name het MKB, mogelijkheden om van de strategische doelstellingen "Genetwerkte ondernemingen en overheden", "Engineering van producten en diensten 2010" en "Micro- en nanosystemen" te profiteren [9].

[9] Deze hebben respectievelijk betrekking op: het ontwikkelen van ICT's ter ondersteuning van networking, procesintegratie en gedeeld gebruik van hulpbronnen in organisaties, om genetwerkte ondernemingen in staat te stellen sneller en doeltreffender samenwerkingsverbanden en allianties op te bouwen, voor het re-engineeren en integreren van hun processen, het ontwikkelen van producten en diensten met toegevoegde waarde en het op een efficiënte manier delen van ervaringen; het ontwikkelen van nieuwe ICT's voor de optimalisatie van het proces van waardeschepping in productie en uitgebreide dienstverlening; en de integratie van micro- en nanosystemen in een brede reeks intelligente producten, zoals intelligent textiel.

Er zijn niet veel gegevens over ICT-gebruik in de textiel- en kledingbranche beschikbaar [10], maar vermoedelijk is de situatie vergelijkbaar met die in andere sectoren van de industrie, waar middelgrote en kleine bedrijven aarzelden om in ICT te investeren. Er moet meer worden ondernomen om het MKB over de voordelen van ICT te informeren.

[10] Nu de textiel- en kledingsector is opgenomen op de lijst van industriële sectoren die in de volgende fase van de marktwaarnemer "e-Business w@tch" aan bod komen, kunnen de kerncijfers met betrekking tot e-handel per sector en per land worden vergeleken, met bijzondere nadruk op het MKB-element. Zie: http://www.ebusiness-watch.org/ marketwatch/.

3.3.4. Beroepsopleiding

Bij zeer gespecialiseerde producten en verwerkingsmethoden zijn vaardigheden heel belangrijk. In het verleden kon de textiel- en kledingsector moeilijk voldoende gekwalificeerd personeel te vinden vanwege het imago van "traditionele" industrie en de relatief lage lonen. Veel bedrijven hebben moeite personeel met specialistische vaardigheden te vinden, zoals traditionele basiskennis van textiel, en er is vooral dringende behoefte aan deskundigheid op het gebied van ICT en e-handel, die inmiddels onmisbaar zijn geworden. Jongeren die beginnen in de sector, moeten een goede opleiding krijgen die aansluit bij het nieuwe profiel van de branche. Verder moet het bestaande personeel, met het oog op de technologische ontwikkelingen en de modernisering van het productieproces, worden bijgeschoold om hun kwalificaties en vaardigheden te verbeteren en worden geholpen om zich aan te passen aan hun nieuwe werkomgeving. Er moet ook worden gezorgd dat vraag en aanbod op alle niveaus beter op elkaar aansluiten.

Op EU-niveau is het actieprogramma inzake beroepsopleiding Leonardo da Vinci II het belangrijkste instrument voor de periode 2000-2006 om ondersteuning te geven aan innovatieve grensoverschrijdende initiatieven om de kennis, bekwaamheden en vaardigheden te bevorderen die noodzakelijk zijn voor een succesvolle integratie in het beroepsleven. Dit programma is nu ook toegankelijk voor de toetredende landen en kandidaat-lidstaten.

De door Leonardo gefinancierde textielprojecten hebben het mogelijk gemaakt nuttige hulpmiddelen voor de bedrijfstak te ontwikkelen. Er blijven echter lacunes op het gebied van kwalificaties en opleiding bestaan. In het algemeen vragen de programma's en financiering op EU- en nationaal niveau vaak om te grootschalige initiatieven voor individuele bedrijfjes, die overigens slecht op de hoogte zijn van de mogelijkheden.

3.3.5. Werkgelegenheid

In de Europese textiel- en kledingsector zijn tussen 1990 en 2000 bijna een miljoen banen verloren gegaan en de uitdagingen die in het verschiet liggen, maken verder banenverlies hoogst waarschijnlijk. In Europa is de enige duurzame strategie voor de sector concentratie op innovatie, onderzoek, mode en design, creatie en kwaliteit en het gebruik van nieuwe technologieën, in combinatie met positieve betrekkingen in de industrie. In dit verband is het echter van belang dat men zich ervan bewust is dat nieuwe verwerkingsmethoden niet tot minder werkgelegenheid moeten leiden, maar tot betere werkgelegenheid in een vriendelijker werkomgeving met andere werkmethoden. Daarom is het belangrijk dat opleiding/beschikbaarheid van vaardigheden en de organisatie van de arbeidsmarkt goed op elkaar zijn afgestemd.

3.3.5.1. Gelijke kansen

Gezien het grote aantal vrouwen in de sector, in de subsector kleding 74%, is de bevordering van gelijke kansen des te belangrijker. De Europese sociale partners [11] voor de textiel- en kledingsector doen al een aantal jaren onderzoek naar de kwestie van werkgelegenheid voor vrouwen. In het kader van de sectorale sociale dialoog, en met financiële ondersteuning van de Commissie, hebben zij onlangs een gids uitgebracht voor werkgevers, werknemersvertegenwoordigers en hun respectieve organisaties met innovatieve goede werkwijzen op het gebied van gelijke kansen.

[11] Euratex en ETUF:TCL.

3.3.5.2. Omgaan met veranderingen

Het vermogen van ondernemingen en werknemers om te anticiperen op veranderingen, veranderingen te initiëren en te verwerken is van essentieel belang om een hoger niveau van economische groei, werkgelegenheid en sociale cohesie te bereiken. Sociale dialoog en sociaal partnerschap op alle niveaus zijn van het grootste belang bij het anticiperen op en positief omgaan met veranderingen in het algemeen en herstructurering in het bijzonder.

Tijdens de sociale top van Barcelona in 2002, waartoe de Europese Raad had uitgenodigd, hebben de Europese sociale partners besloten besprekingen te starten om de mogelijkheden voor een sociale dialoog over herstructurering te onderzoeken. Na drie seminars in het najaar van 2002 en het voorjaar van 2003, waarin concrete gevallen van herstructurering werden behandeld, hebben de sociale partners overeenstemming bereikt over een gezamenlijke tekst "Orientations for reference in managing change and its social consequences".

De tekst bestaat uit een reeks aanbevelingen waarin wordt gesteld dat een klimaat van vertrouwen en een positieve houding ten opzichte van veranderingen nodig zijn en dat onzekerheden en buitensporige termijnen bij de procedures ter informatie en raadpleging van werknemers moeten worden vermeden. De werkgevers wordt verzocht de veranderingen en de mogelijke gevolgen ervan tijdig aan hun werknemers en/of hun vertegenwoordigers uit te leggen en te verantwoorden. Er wordt op gewezen hoe belangrijk een partnerschap tussen werkgevers, werknemers en lokale overheden is bij het omgaan met herstructurering, met name als een hele regio de gevolgen hiervan ondervindt, en dat de inzetbaarheid van werknemers moet worden behouden door een permanente ontwikkeling van vaardigheden en bekwaamheden en op de specifieke problemen van het MKB in het kader van herstructurering.

Het initiatief van de bedrijfstakoverkoepelende Europese sociale partners is een eerste belangrijke stap naar het vaststellen en ontwikkelen van beste werkwijzen op het gebied van anticiperen op en omgaan met herstructurering en de sociale partners moeten ervoor zorgen dat dit initiatief op alle niveaus wordt gezien en doeltreffend wordt uitgevoerd. Sociale partnerschappen zijn een fundamenteel element van een geslaagde herstructurering. Wat de informatie en raadpleging van de werknemers betreft, moeten de bestaande communautaire bepalingen op alle passende niveaus volledig worden toegepast en ontwikkeld.

3.3.5.3. Europese sectorale sociale dialoog

De duurzame ontwikkeling van de Europese textiel- en kledingsector vraagt om een inzet van alle betrokkenen - inclusief beleidsmakers en sociale partners - om het beheer van economische, sociale en milieumiddelen voortdurend te verbeteren. De sociale dialoog op Europees niveau is essentieel voor het omgaan met veranderingen in industriële verhoudingen en vormt een platform voor overleg over uiteenlopende vraagstukken. De Europese textiel- en kledingindustrie was een van de eerste bedrijfstakken met een sociale dialoog op Europees niveau en is een succesvol voorbeeld geweest van het enorme potentieel van de Europese sectorale sociale dialoog. In dit kader hebben de sociale partners diverse initiatieven ontplooid, zoals het ondertekenen van een gezamenlijke gedragscode en het opstellen van een handleiding voor overheidsopdrachten voor de sector, maar ook projecten op het gebied van beroepsopleiding en het voorbereiden van bedrijven in de toetredende landen en kandidaat-lidstaten op de toetreding.

Zowel de ILO als de Commissie hebben erkend [12] dat, hoewel de bedrijfstakoverkoepelende tripartiete sociale dialoog in de toetredende landen en kandidaat-lidstaten vooruitgang boekt, een autonome sectorale sociale dialoog in deze landen nog nauwelijks bestaat en moet worden bevorderd.

[12] Zie de mededeling van de Commissie van 26 juni 2002 "De Europese sociale dialoog, een kracht voor modernisering en verandering", COM(2002) 341 def.

3.3.6. Milieu

De EU streeft naar een hoog niveau van milieubescherming. Twee belangrijke kwesties voor de textiel- en kledingindustrie zijn de eis om de hoeveelheid geloosd afvalwater na bepaalde processen, zoals verven en veredelen, en de chemische belasting die dit afvalwater met zich meevoert, terug te dringen. Tegelijkertijd staat de industrie voor de uitdaging een levenscyclusbenadering te volgen ten aanzien van het milieueffect van de producten die zij fabriceert.

De belangrijkste wettekst van de EU voor de textiel- en kledingindustrie is de Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC) [13] van 1996, die gericht is op de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging veroorzaakt door een breed scala van industriële en landbouwactiviteiten, waaronder het voorbehandelen en verven van vezels en textiel [14].

[13] Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996, PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26-40.

[14] Zie voor informatie over de best beschikbare technieken (BBT's) in de textielverdedelingsindustrie het BBT-referentiedocument (Europese Commissie, juli 2003): http:// eippcb.jrc.es.

De Commissie verwacht dat de tenuitvoerlegging van deze richtlijn het moderniseringsproces zal versnellen en dat de betrokken installaties aanmerkelijk minder vervuiling zullen veroorzaken. Zij beseft dat de richtlijn verstrekkende sociaal-economische gevolgen kan hebben en dat veel kleine textielverwerkende bedrijven bang zijn voor een onoverkomelijke kostenstijging [15]. Het MKB vertegenwoordigt een belangrijk deel van alle IPPC-installaties in Europa [16]. Aangezien de meeste middelgrote en kleine bedrijven "voorwaardelijk inschikkelijk" zijn wat betreft de bestaande milieuwetgeving en -regelgeving [17], moeten lidstaten wellicht speciale bijstand verlenen aan exploitanten die niet de middelen hebben om de administratieve last en de uitdagingen op milieugebied met succes te doorstaan, met inachtneming van de EU-regelgeving voor staatssteun. De Commissie wil de opzet van de drempelwaarden voor de textielveredelingsbranche bestuderen en nagaan of de richtlijn betrekking heeft op de juiste soorten installaties. Tegelijkertijd medefinanciert de Commissie onderzoekprojecten uit hoofde van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling die specifiek betrekking hebben op de milieuproblemen van de textielindustrie [18].

[15] Zie de mededeling van de Commissie van 19 juni 2003 "Op weg naar duurzame productie. Vorderingen bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging".

[16] ibid.

[17] Verslag "European SMEs and Social Environmental Responsibility" (Observatory of European SMEs, 2002), beschikbaar op : http://europa.eu.int/comm/enterprise/ enterprise_policy/analysis/observatory.htm.

[18] In het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling ondersteunt de kernactiviteit Duurzaam waterbeheer en waterkwaliteit bijvoorbeeld het project TOWEFO, dat de gevolgen van de tenuitvoerlegging van de richtlijn IPPC voor duurzaam afvalbeheer in textielinstallaties evalueert.

Wat het milieu betreft heeft de textielindustrie met vergelijkbare problemen te maken als andere sectoren en vaak is er behoefte aan soortgelijke technologie. Elke sector heeft echter zijn eigen onderzoeksgemeenschap en er is zeer weinig onderlinge communicatie en samenwerking. De Commissie ondersteunt daarom een initiatief [19] uit hoofde van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling om de uitwisseling van informatie tussen onderzoeksgemeenschappen voor de sectoren textiel, leerlooierijen en pulp- en papier te verbeteren, zodat deze sectoren efficiënter kunnen omgaan met de milieu-eisen.

[19] Voor meer informatie zie: http:// www.patantex.net.

Ook de strategie van de Commissie om groenere producten te stimuleren, beschreven in haar mededeling over geïntegreerd productbeleid [20] (IPP), is relevant voor de textiel- en kledingsector, wat betreft zaken als aankoopbeslissingen, gebruiksduur of het beheer van de toeleveringsketen. Met betrekking tot textiel en kleding moeten de bestaande hulpmiddelen - waaronder milieubeheersystemen, milieukeurregelingen, en informatievoorziening aan alle betrokken partijen - meer productgericht en gebruikersvriendelijker worden voor de sector. Verder moeten de industrie en de nationale autoriteiten beter hun best doen om optimaal van deze hulpmiddelen te profiteren om een concurrentievoordeel voor de sector te behalen en tegelijkertijd de milieuprestaties te verbeteren.

[20] Mededeling van de Commissie van 18 juni 2003 "Geïntegreerd productbeleid: Voortbouwen op een milieugericht levenscyclusconcept", COM(2003) 302 def.

3.3.7. Chemicaliën

Een andere uitdaging die voor de textiel- en kledingsector in het verschiet ligt, is het nieuwe chemicaliënbeleid van de EU. De tekst voor een nieuwe ontwerp-verordening over REACH [21], het vervolg op het witboek over een strategie voor een toekomstig beleid voor chemische stoffen van 2001 [22], opgesteld door de directoraten-generaal Ondernemingen en Milieu, bepaalt dat in de toekomst bepaalde chemische stoffen die boven bepaalde hoeveelheden in de EU worden gebruikt of in de handel worden gebracht, geregistreerd zullen worden en - indien nodig - aan een risicobeoordeling en vergunnings-beperkingsprocedure zullen worden onderworpen.

[21] Zie: http://europa.eu.int/comm/enterprise/ chemicals/chempol/whitepaper/reach.htm.

[22] COM(2001) 88 def. van 27.2.2001.

Het doel van het REACH-pakket is een algehele balans te bereiken tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (de economisch, de sociale en de milieupijler), maar het kan ook gevolgen hebben voor producenten en importeurs in bepaalde bedrijfstakken. Prijsstijgingen van sommige chemische stoffen en preparaten zijn mogelijk. Ook is te verwachten dat een aantal preparaten van geringe waarde van de markt zullen worden gehaald.

De industrie heeft op de openbare raadpleging gereageerd door erop te wijzen dat zij een belangrijke downstreamgebruiker is van een zeer uitgebreid assortiment van chemische preparaten. Een gemiddeld recept voor het verven van stof bevat bijvoorbeeld vijf preparaten, die elk uit tien chemische stoffen bestaan, en een textielveredelaar gebruikt jaarlijks honderden recepten. De Commissie heeft bij de afronding van haar REACH-voorstel rekening gehouden met de standpunten van de textielindustrie. De belangrijke vermindering van de testeisen voor kleine hoeveelheden en de aanzienlijke vermindering van de administratieve last hebben mogelijke nadelige gevolgen als het van de markt halen van door de textielindustrie gebruikte stoffen, sterk gereduceerd.

3.3.8. Consumentenzaken en volksgezondheid

Consumenten worden zich steeds meer bewust van de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van de producten die zij eten of waarmee zij in contact komen, en dit is een kwestie waarmee vooral consumentenverenigingen in heel Europa zich bezighouden. Voor de textielindustrie heeft dit voornamelijk betrekking op kleding, huishoudtextiel en, in mindere mate, tapijten. Kledingfabrikanten reageren hierop door het onderzoeken van de chemicaliën in kleding die kunnen vrijkomen bij het wassen en dragen, zeker bij langdurig contact met de huid. Net als met de milieuregelgeving moet deze kwestie niet als een bedreiging voor de sector worden gezien, maar juist als een gelegenheid voor EU-fabrikanten om te laten zien dat hun producten een hoog niveau van consumentenbescherming bieden.

Reclame voor textielproducten mag niet misleidend zijn in de zin van Richtlijn 84/450/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG, en textieletiketten moeten duidelijke, exacte en begrijpelijke informatie verstrekken in een taal die voor de consument gemakkelijk te begrijpen is.

3.3.9. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)

Zowel in het bedrijfsleven als onder consumenten groeit het besef dat ondernemingen - ten minste voor een deel - kunnen bijdragen aan duurzame ontwikkeling door milieu- en sociale aspecten in hun bedrijfsactiviteiten en hun interactie met betrokkenen te integreren. Ook wordt erkend dat dergelijk verantwoordelijk gedrag duurzaam bedrijfssucces kan ondersteunen en dus het concurrentievermogen kan verbeteren.

In haar mededeling over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven [23] ondersteunt de Commissie de bevordering van MVO als een belangrijke vrijwillige bijdrage van ondernemingen aan duurzame ontwikkeling.

[23] De sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling, COM(2002) 347 def. van 2.7.2002.

In dit verband heeft de Commissie een multi-stakeholderforum in het leven geroepen, waaraan zowel bedrijfsorganisaties als vakbonden en NGO's uit de textiel- en kledingsector hebben bijgedragen. De strategie van de Commissie heeft het stimuleren van MVO in het MKB als een van de prioriteiten geformuleerd, zodat het concept meer ingang zal vinden in deze branche.

In de textielsector wordt de MVO-aanpak voornamelijk bevorderd door en voor grote multinationale ondernemingen die bij de kledinghandel betrokken zijn. Zowel nu als in de toekomst komt de belangrijkste druk op het MKB om MVO-werkwijzen toe te passen en verslag van hun prestaties te doen naar alle waarschijnlijkheid van hun grote zakelijke klanten. Gezien de ingewikkelde en sterk geïnternationaliseerde toeleveringsketen van de textiel- en kledingsector wordt de MVO-kwestie in de branche waarschijnlijk steeds belangrijker. Op Europees niveau hebben de sociale partners van de textiel- en kledingsector in 1997 een handvest voor MVO goedgekeurd.

Het gebrek aan kennis lijkt echter een belangrijke hindernis te vormen voor het invoeren van een MVO-aanpak in het MKB in de sector. Er ligt een belangrijke rol voor werkgeversorganisaties en beroepsverenigingen om de kennis over MVO te vergroten door informatie en gebruikersvriendelijke hulpmiddelen te verstrekken en goede werkwijzen te verspreiden. De Commissie organiseert zelf een bewustmakingscampagne over MVO die met name op het MKB is gericht en in 2004 in de gehele EU, de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten zal worden gehouden.

Daarnaast is het, gelet op de specifieke beperkingen waarmee het MKB qua middelen wordt geconfronteerd, voor hen van cruciaal belang om de mogelijke voordelen van hun deelname aan MVO-werkwijzen te kunnen beoordelen en te kunnen meten in welke mate deze voordelen hen in staat stellen de kosten van het toezicht, de verslaglegging en de reclame in verband met MVO-activiteiten te dekken. Dit geldt in het bijzonder voor de textiel- en kledingsector, gezien de ingewikkelde en geïnternationaliseerde toeleveringsketen.

3.3.10. Intellectuele eigendomsrechten (IPR)

De voordelen die de Europese textiel- en kledingindustrie geniet doordat zij kan innoveren en nieuwe producten kan creëren, worden bedreigd door namaakproducten. Ondanks de communautaire bescherming van zowel merken als modellen, worden deze systematisch nagemaakt ten nadele van hun eigenaren [24]. Vooral voor kleine en middelgrote bedrijven is het moeilijk zich hiertegen te verweren, omdat zij vaak niet de middelen hebben om IPR-experts aan te trekken of complexe rechtszaken te voeren.

[24] In 2001 werden bijvoorbeeld 4,7 miljoen kledingartikelen en -accessoires door de douane in beslag genomen aan de buitengrenzen van de EU, en de helft van alle EU-douaneprocedures in 2001 (nl. 2.628 procedures) hadden betrekking op textiel- en kledingartikelen. Zie:

De Commissie heeft kortgeleden twee voorstellen opgesteld die in belangrijke mate zullen bijdragen tot een betere bescherming van de intellectuele eigendomsrechten. De voorgestelde richtlijn betreffende de handhaving van IPR [25] beoogt de nationale regels op dit gebied te harmoniseren. Een parallelle verordening [26], die in juli 2003 is goedgekeurd, heeft betrekking op het optreden van de douaneautoriteiten tegen goederen die inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten. Hoewel dit twee onmisbare instrumenten zijn om namaak binnen de Gemeenschap en aan haar buitengrenzen aan te pakken, kunnen deze dit probleem niet bij een van de belangrijkste bronnen, namelijk in de derde landen waar de goederen meestal worden gemaakt, aanpakken. Daarom zijn extra maatregelen nodig om de bescherming en handhaving van IPR in bepaalde derde landen, waar het hieraan ontbreekt, te verbeteren. Ook is het van belang kleine en middelgrote bedrijven in de textiel- en kledingsector te informeren over hun rechten en beroepsmogelijkheden op dit gebied. Ten slotte is een effectieve handhaving door de autoriteiten in de lidstaten essentieel.

[25] Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen van 30.1.2003, COM(2003) 46 def.

[26] Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, PB L 196 van 2.8.2003.

3.3.11. Regionale aspecten

De textiel- en kledingindustrie in Europa wordt gekenmerkt door een geografische concentratie van middelgrote en kleine bedrijven in een aantal regio's, die voor werkgelegenheid en sociaal-economische cohesie sterk afhankelijk zijn van deze sector. Vaak zijn dit regio's waar andere werkgelegenheid beperkt is. Bovendien bestaat het personeel in deze sector voor een groot deel uit vrouwen, vooral in de subsector kleding. Een verslechtering van de economische situatie in de branche en het daaruit voortvloeiende banenverlies kan bepaalde regio's daarom onevenredig hard treffen - zowel in de EU15 als in de toekomstige lidstaten.

Dit betekent dat de sector vooruit moet lopen op industriële ontwikkelingen en nieuwe investeringen moet aantrekken voor gediversifieerde economische activiteiten. Een ander probleem is dat de meeste werknemers in de textiel- en kledingindustrie die werkloos raken, niet opnieuw in de sector aan de slag zullen kunnen. De vacatures die nog wel zullen vrijkomen, zijn waarschijnlijk voor functies waarvoor een hogere opleiding wordt gevraagd. Daarom moeten regionale opleidingsprogramma's worden opgezet voor het bijspijkeren van de vaardigheden van werknemers en voor omscholing, zodat zij elders kunnen worden ingezet.

Financiering uit de Structuurfondsen wordt toegekend via horizontale meerjarige regionale ontwikkelingsprogramma's, die door de regio's worden voorgesteld en door de Commissie worden goedgekeurd.

3.3.12. Mededingingsbeleid, staatssteun en internemarktvraagstukken

In een bedrijfstak als textiel en kleding die voortdurend in beweging is, met name door het sluiten en/of moderniseren van installaties, kan het verlenen van staatssteun bijzonder verstorend werken. Daarom is het van groot belang dat de regels voor het verlenen van staatssteun aan de sector worden nageleefd. Aangezien in veel textielactiviteiten en de meeste vormen van kledingproductie veel minder hoeft te worden geïnvesteerd dan in andere sectoren, lijkt de textiel- en kledingsector een geschikte kandidaat voor aanscherping van de regels voor staatssteun in de nabije toekomst.

Er zijn echter een aantal gebieden waarop staatssteun wel gunstig kan uitwerken, omdat het een algemeen positief effect in de EU kan hebben. Om het beleid ten aanzien van staatssteun op deze gebieden te verduidelijken, heeft de Commissie een aantal richtsnoeren en kaders goedgekeurd, onder andere op gebieden die van groot belang zijn voor de textiel- en kledingindustrie, zoals onderzoek en ontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding, het MKB, milieubescherming, en de redding en herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden.

Elk toekomstig initiatief op nationaal of communautair niveau op dit gebied moet volledig in overeenstemming zijn met de mededingingsregels en moet erop gericht zijn de marktprestaties te verbeteren door de integratie en de doeltreffende toekenning van middelen binnen en over de verschillende sectoren en regio's van de interne markt te bevorderen zonder concurrentieverstoringen te veroorzaken.

4. VOORSTELLEN TER VERBETERING VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE VAN DE TEXTIEL- EN KLEDINGSECTOR IN DE EU

De verbetering van het duurzame concurrentievermogen van de textiel- en kledingsector in de Europese Unie na de uitbreiding hangt samen met het versterken van de factoren die van invloed zijn op de huidige en toekomstige concurrentievoordelen van de textiel- en kledingindustrie in de EU.

Bedrijven moeten zelf passende strategieën opstellen en zich aanpassen aan het veranderende concurrentieklimaat, maar het is de taak van de autoriteiten van de lidstaten en de Europese Unie om te zorgen voor een samenhangende beleidsmix en de aanwezigheid van de juiste instrumenten die - doordat ze verbeteringen op het gebied van onderzoek en innovatie, kwaliteit en ontwerp, en opleiding stimuleren - de concurrentiepositie van de textiel- en kledingindustrie in de EU kunnen versterken.

Sinds juli 2003 is de nieuwe Europese werkgelegenheidsstrategie van kracht, die richtsnoeren geeft voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten. Door deze richtsnoeren aan te nemen hebben de lidstaten onder andere toegezegd de ontwikkeling van menselijk kapitaal en levenslang leren te stimuleren, het aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt te verbeteren, het ondernemerschap en het scheppen van werkgelegenheid te bevorderen en regionale ongelijkheden op het gebied van werkgelegenheid aan te pakken. Veel van deze aspiraties zijn met name relevant voor de textiel- en kledingsector, want een van de belangrijkste doelstellingen is een soepele overgang van de economie naar een nieuwe situatie. Het verbeteren van het openbaar bestuur en het versterken van partnerschappen door parlementaire organen, sociale partners en andere actoren er nauw bij te betrekken wordt als algemene doelstelling aangegeven, en er wordt gewezen op de behoefte aan een effectief arbeidsvoorzieningssysteem via de operationele diensten, waaronder de openbare werkgelegenheidsinstanties.

Tegelijkertijd moet de groeiende toegankelijkheid van de markt van de Europese Unie, die op 1 januari 2005 met de volledige afschaffing van kwantitatieve beperkingen een vlucht neemt, gepaard gaan met een gelijkwaardige toegankelijkheid van de wereldmarkten voor de uitvoer van de textiel- en kledingsector in de EU. De investeringen die zijn gedaan om te kunnen inspelen op de steeds veranderende combinatie van concurrentiefactoren in de EU, hetgeen neerkomt op een vrijwel continu proces van herstructurering en modernisering, vragen om gelijke concurrentievoorwaarden op internationaal niveau om een economische motivatie te geven aan de vaak pijnlijke herstructurerings- en moderniseringsprocessen.

Met de toegenomen liberalisering van de Europese markt is het ook belangrijk MOL's en kleine producenten preferentiemarges toe te kennen, om te voorkomen dat zij uit de markt worden geconcurreerd.

Tot slot is het in het kader van de instrumenten voor geïntegreerde regionale ontwikkeling belangrijk vooruit te lopen op industriële verandering, wanneer deze te aanpasssingsmogelijkheden van de regio te boven gaat. Diverse sectoren in de uitgebreide Unie, waaronder textiel en kleding, maken regelmatig herstructurerings- en moderniseringsprocessen door, die gevolgen hebben voor de werkgelegenheid, de bedrijven zelf en de sociaal-economische situatie in de regio's. Het is van belang investeringen in deze regio's aan te trekken, mensen op te leiden zodat ze werk in andere bedrijfstakken kunnen vinden en werknemers binnen dezelfde sector om te scholen om tegemoet te komen aan de behoefte aan steeds meer vakbekwaamheden.

4.1. Maatregelen op EU-niveau

4.1.1. Handelsbeleid

De EU heeft in deze sector een aantal doelstellingen die niet gemakkelijk te combineren zijn: het stimuleren van haar eigen industrie in een klimaat van groeiende internationale concurrentie, ontwikkelingsvraagstukken, de DDA tot een succes maken, een evenwicht vinden tussen multilaterale liberalisering en voorkeursbehandeling, en duurzame ontwikkeling en handelsvoorwaarden bevorderen. Er is een analyse van de bestaande handelsbeleidsinstrumenten gemaakt, om te bepalen hoe moet worden omgegaan met de uitdagingen van quotaliberalisering en de toenemende globalisering van de handel, en om voor de industrie in de EU en alle betrokken partijen een duidelijk, voorspelbaar en samenhangend kader op te stellen voor hun bedrijfsstrategieën, investeringen en opleiding. Dit zou uit de hieronder genoemde elementen kunnen bestaan.

4.1.1.1. Verbetering van de voorwaarden voor markttoegang in derde landen - De Doha-ontwikkelingsagenda

Met het oog op de wereldwijde concurrentie, met name voor laaggeprijsde artikelen, is het cruciaal dat de Europese textiel- en kledingsector daadwerkelijk toegang krijgt tot de markten van derde landen. Daarom heeft de EU in de DDA-onderhandelingen steeds gestreefd naar voorwaarden voor de toegang tot derde landen die zowel eerlijk als internationaal vergelijkbaar zijn. De EU is van mening dat de afschaffing van de contingenten in 2005 vergezeld moet gaan van betere, vergelijkbare toegang tot de textiel- en kledingmarkten van derde landen. Anders kan een moeilijk te accepteren verschil in markttoegang ontstaan, zeker als sommige van de grootste en meest concurrerende textiel- en kledingexporteurs in de wereld hun markten blijven afschermen. Het is zorgwekkend dat een aantal van de grote textiel- en kledingexporteurs in de DDA tot dusver weinig positieve signalen hebben afgegeven wat betreft hun bereidheid te stoppen met hun industrie te beschermen; dit roept de vraag op of de ondernemingen in deze landen de beschermde toegang tot hun binnenlandse markt wellicht gebruiken om agressieve internationale groei te realiseren.

Het huidige EU-voorstel in de onderhandelingen over markttoegang verzoekt alle WTO-leden - met uitzondering van de minst ontwikkelde landen - hun douanerechten tot het laagst mogelijke gemeenschappelijke niveau te verlagen en alle niet-tarifaire belemmeringen op te heffen. Dit moet de Europese industrie in staat stellen in andere landen onder vergelijkbare voorwaarden te concurreren als derde landen in de EU. Alle landen moeten hieraan bijdragen, vanzelfsprekend ook de landen met een zeer concurrerende textiel- en kledingexport. De EU zal haar redelijk lage douanerechten niet verder verlagen als dit niet wordt beantwoord met een gelijkwaardige toegang tot buitenlandse markten. Om voldoende rekening te houden met ontwikkelingsfactoren - die voor zowel niet-preferentiële als preferentiële landen gelden - waarover de ontwikkelingslanden hun zorg hebben geuit, en de gevolgen voor de industrie in de EU, moeten de nieuwe, lagere niveaus gefaseerd worden ingevoerd, met overgangsperiodes om de sector de tijd te geven zich aan te passen.

Het voortbestaan van de niet-tarifaire handelsbelemmeringen (NTB's), die de EU wil afschaffen, is een ernstig probleem voor de Europese industrie, maar zijn ook een punt van zorg voor andere landen. In de textiel- en kledingsector betreft het voornamelijk extra belastingen/rechten of andere invoerrechten, minimuminvoerprijzen of douanewaardeprocedures die niet gebaseerd zijn op de prijs die voor het ingevoerde product betaald is, ingewikkelde of de facto discriminerende etiketterings- of markeringseisen, invoervergunningsregelingen, lastige certificatieprocedures enz. Dit levert een aantal problemen op. In sommige gevallen zijn dergelijke belemmeringen duidelijk in strijd met de geldende WTO-regels en kunnen ze, als er bewijs is, worden behandeld via de WTO-procedure voor geschillenbeslechting. In veel gevallen is echter niet duidelijk of aan de WTO-verplichtingen wordt voldaan, en bovendien is het soms moeilijk om sluitend te bewijs te krijgen - bijvoorbeeld als de NTB's betrekking hebben op administratieve procedures.

De DDA-onderhandelingen bieden een kans om een volledig overzicht van alle vermeende NTB's te maken, eventueel via procedures zoals gegevensuitwisseling en onderhandelingen op basis van vraag en aanbod, zodat overeenstemming kan worden bereikt over het afschaffen, niet het toepassen, van dergelijke maatregelen. Deze onderhandelingen kunnen bilateraal plaatsvinden, maar het doel dat de toezeggingen multilateraal worden toegepast. In de laatste bilaterale textielovereenkomsten heeft de EU uitgebreide lijsten van soorten NTB's opgenomen, die als uitgangspunt kunnen dienen voor de toezegging geen NTB's toe te passen en voor nader onderzoek. Een dergelijke afzonderlijke bestudering van NTB's zal een tijdrovende taak zijn en er zal aanvullende input van de industrie nodig zijn voor het opstellen van lijsten van bekende NTB's in prioritaire landen.

4.1.1.2. Verwezenlijking van de Euro-mediterrane Zone

Als onderdeel van het proces van Barcelona wordt een vrijhandelszone gecreëerd, die zal bestaan uit de EU en de Mediterrane landen. Een van de belangrijkste prioriteiten voor de textiel- en kledingsector is de uitbreiding van het pan-Europese systeem van diagonale cumulatie van oorsprong [27], die nu al de EU, de EVA-landen, de LMOE's en Turkije en de Middellandse-Zeelanden bestrijkt. In het eindstadium zal deze cumulatiezone waarschijnlijk ook de Balkanlanden omvatten.

[27] Diagonale cumulatie in een Euro-mediterrane context heeft betrekking op de cumulatiemogelijkheden die geboden worden wanneer verscheidene landen partij bij een overeenkomst zijn of door middel van verscheidene soortgelijke overeenkomsten met elkaar zijn verbonden en het gebruik van materialen van oorsprong uit een van de betrokken landen is toegestaan. Een voorbeeld is een stof van oorsprong uit de Gemeenschap, die gebruikt wordt bij de vervaardiging van een overhemd in Polen; bij uitvoer naar Zwitserland of een ander land dat onder het pan-Europese cumulatiesysteem valt, is op dit overhemd de preferentiële behandeling van toepassing.

In een dergelijke vrijhandelszone kunnen economische actoren onbelemmerd tussenproducten uit het hele gebied gebruiken. Dit betekent dat de concurrentievoordelen van verschillende regio's intensiever kunnen worden benut en dat de textiel- en kledingsector het hele productieproces dicht bij de Europese markt kan houden, waarbij de voordelen van gematigde kosten, kwaliteit en korte afstand worden gecombineerd. De zone zal ook de negatieve gevolgen van de afschaffing van de invoerquota in 2005 enigszins verzachten en daarom is een snelle invoering van belang.

Na de overeenkomst over het oorsprongsprotocol tussen de Euro-mediterrane handelsministers van 7 juli 2003 is de belangrijkste stap in de richting van deze cumulatie van oorsprong het sluiten van vrijhandelsovereenkomsten tussen de betrokken landen [28]. De Commissie is van mening dat de betrokken landen zich hiervoor moeten blijven inzetten. Diagonale cumulatie werkt alleen als alle partijen dezelfde oorsprongsregels en een afgesproken systeem voor administratieve samenwerking hanteren; deze moeten in detail worden vastgelegd in het oorsprongsprotocol van de vrijhandelsovereenkomst. Aangezien textiel en kleding een cruciale rol spelen in de economieën van de zuidelijke en oostelijke Middellandse-Zeelanden, is het van belang dat deze zone uiterlijk in 2005 van kracht wordt. Daarom moet naar manieren worden gezocht om de daadwerkelijke invoering van de cumulatie van oorsprong in het gebied te vervroegen. Als hierom verzocht wordt door de regio of de industrie, zal de Commissie verder zoeken naar alternatieven voor het vereiste van vrijhandelsovereenkomsten tussen deze landen. Het sluiten van de genoemde vrijhandelsovereenkomsten blijft echter de prioriteit en uiteindelijke doelstelling van de Gemeenschap bij het streven naar een Euro-mediterrane vrijhandelszone. Eventueel voorgestelde alternatieven moeten resultaten opleveren die gelijkwaardig zijn aan die van vrijhandelsovereenkomsten, wat betreft de versterkte Euro-mediterrane economische integratie die wordt verwacht van het Pan-Euro-mediterrane cumulatiesysteem, en de bepaling, bewijsvoering en controle van de oorsprong van de producten die profiteren van cumulatie. Ze zouden een volledig WTO-conform kader moeten bieden en uitvoerbare regels en methoden voor administratieve samenwerking op dit gebied.

[28] Om een voorbeeld te geven: Marokko kan een stof uit Egypte invoeren, hiervan een kledingstuk maken en dit vrij van rechten naar de EU uitvoeren. Het kan echter alleen van diagonale cumulatie profiteren als Marokko en Egypte onderling een vrijhandelsverdrag hebben gesloten, anders zou het kledingstuk wel in de EU aan douanerechten onderworpen zijn.

In meer algemene zin moet bij het creëren van de zone bijzondere moeite worden gedaan om de belangrijkste arbeids- en milieunormen na te leven, de sociale partners bij het proces te betrekken en een sectorale sociale dialoog te bevorderen.

4.1.1.3. Kwetsbaarheid van bepaalde textiel- en kledingproducerende landen

Sommige ontwikkelingslanden, met name een aantal MOL's, kleinere leveranciers en Euro-mediterrane landen, zullen vanaf 2005 plotseling fellere concurrentie ondervinden van landen die tot dan toe door quota aan banden gelegd waren. Vanaf 2005 ligt de enige voorkeursbehandeling die zij krijgen in de verschillende douanerechten die de EU zal toepassen. Deze verschillen kunnen, afhankelijk van de uitkomsten van de DDA, nog verlaagd worden tot nog vast te stellen geharmoniseerde niveaus. Tegelijkertijd krijgen deze landen te maken met de situatie dat, mede door de huidige oorsprongsregels, een belangrijk deel van hun kledingexport naar de EU niet in aanmerking komt voor tariefverlaging - terwijl hun grootste concurrenten in de ontwikkelingslanden wel van lagere tarieven kunnen profiteren: hun producten komen daar immers voor in aanmerking dankzij een betere integratie van hun textiel- en kledingsector. Dit kan op drie manieren voor een deel worden tegengegaan:

a) Douanerechten. De EU heeft belang bij zo laag mogelijke gemeenschappelijke niveaus voor douanerechten, d.w.z. de laagste niveaus waarover alle WTO-leden het eens kunnen worden en die ze bereid zijn toe te passen. Als in de DDA 'gemeenschappelijke marges' voor douanerechten kunnen worden afgesproken die lager liggen dan de huidige douanerechten van de EU, zou dit betekenen dat de preferentiemarges van de MOL's en de Euro-mediterrane landen nog kleiner worden, en hoe lager het afgesproken niveau van de douanerechten, hoe meer dit het geval zou zijn. Om dit te voorkomen kan worden gestreefd naar een overgangsperiode van convergentie naar een 'gemeenschappelijke marge' van douanerechten, zodat deze landen enkele jaren de tijd hebben om de nodige aanpassingen te maken.

b) Concentratie van unilaterale preferenties van de EU. Momenteel worden unilaterale preferenties - het Algemeen Preferentieel Systeem (APS) - op het gebied van textiel en kleding aan de ontwikkelingslanden meestal gegeven in de vorm van een tariefverlaging van 20%, en aan de MOL's in de vorm van vrijstelling van rechten. Als aan bepaalde objectieve criteria wordt voldaan, waaruit blijkt dat een land al zeer concurrerend in één sector is, kan dat land worden 'gepromoveerd' en de preferentie voor die sector kwijtraken. Met het oog op de impact van de afschaffing van de quota, met name voor de MOL's en de kleine textiel- en kledingleveranciers, moet bij het opstellen van een nieuw APS-systeem voor na 2006 rekening worden gehouden met het feit dat dergelijke preferenties in de toekomst voorbehouden moeten blijven aan de kwetsbaarste landen, terwijl ook het verbod op discriminatie wordt gerespecteerd.

c) Verbetering van het gebruik van preferenties - cumulatie van oorsprong. Momenteel benutten veel preferentiële landen de door de EU verleende preferenties niet ten volle; dit geldt met name voor APS-preferenties en preferenties voor ACS-landen. Een van de redenen hiervoor is dat de preferentiële oorsprongsregels van de EU vereisen dat het product 'toereikende be- of verwerking' in het begunstigde land heeft ondergaan om te worden beschouwd als van preferentiële oorsprong [29]. Deze regel is bedoeld om te voorkomen dat deze landen slechts een platform worden voor een minimale verwerking van goederen uit niet-begunstigde landen, hetgeen strijdig zou zijn met het doel van de preferenties, nl. dat alleen de begunstigde landen ervan kunnen profiteren. Aangezien veel van deze landen - met name de minst-ontwikkelde landen en kleine kledingexporteurs - geen concurrerende binnenlandse textielindustrie hebben, moeten zij voor het maken van kleding meestal stoffen uit andere landen invoeren, maar als algemene regel is het resultaat dat het eindproduct niet langer wordt beschouwd als van preferentiële oorsprong en met volledige rechten de EU binnenkomt. De vraag die hier gesteld wordt, is hoe de oorsprongsregels (waaronder de cumulatie van oorsprong) zodanig kunnen worden aangepast dat de concurrentiepositie van kwetsbaardere landen beter wordt door bij te dragen tot hun ontwikkeling door middel van een betere benutting van de preferenties van de EU, zonder de sluisdeuren van de EU open te zetten voor invoer waarvan de grootste toegevoegde waarde uit de niet-preferentiële landen afkomstig is, en zonder feitelijk te voorkomen dat zich mogelijk een binnenlandse textielindustrie ontwikkelt die de concurrentie van de grootste textielexporterende landen niet aankan.

[29] Een in deze landen gefabriceerd kledingstuk kan bijvoorbeeld alleen als een product van oorsprong worden beschouwd als daar een 'dubbele verwerking' plaatsvindt, wat betekent dat zij concurrerende stof moeten gebruiken die ofwel een binnenlands product is (dat velen niet hebben) of ingevoerd is uit landen waarmee cumulatie van oorsprong is toegestaan.

Een ingrijpende wijziging van de oorsprongsregels - zoals het schrappen van de dubbeleverwerkingsregel - zou ertoe leiden dat de wijziging vooral ten goede zou komen aan landen die momenteel niet-preferentieel zijn, maar te weinig toegevoegde waarde zou opleveren in het land van productie. Dit zou in strijd zijn met de hierboven in punt (b) beschreven doelstelling, nl. dat de preferenties moeten worden geconcentreerd in de landen die deze het hardst nodig hebben. Met betrekking tot maatregelen die preferentiële landen een bredere keus kunnen bieden bij de aankoop van tussenproducten. is een van de mogelijkheden cumulatie van oorsprong toe te staan binnen groepen preferentiële landen die een bepaalde geografische en economische samenhang vertonen. Een andere mogelijkheid is cumulatie tussen aan elkaar grenzende preferentiële regio;s, mits er voldoende complementariteit is in hun textiel- en kledingproductie. Deze optie is alleen aanvaardbaar als de economische integratie binnen de betrokken regio's niet in het geding komt en als er een volledig WTO-conform kader en uitvoerbare regels en methoden voor administratieve samenwerking voor de bepaling, bewijsvoering en controle van de oorsprong van de producten die profiteren van cumulatie.

Bij het overwegen van dergelijke maatregelen moet niet alleen worden gekeken naar de mogelijke gevolgen voor de textiel- en kledingindustrie in de EU, maar ook naar het effect op de gehele keten van de textiel- en kledingindustrie in deze landen.

4.1.1.4. Duurzaamheidskwesties

De groeiende concurrentie en handelsliberalisering moet bijdragen tot het algemene doel van duurzame ontwikkeling in alle opzichten (in economisch, sociaal en milieu-opzicht). Dit creëert een aantal uitdagingen, zoals het vermijden van een race om marktaandeel, die kan leiden tot een verslechtering van de - toch al slechte - arbeidsomstandigheden van de armen in armere landen. Gebrek aan respect voor de fundamentele sociale rechten of verslechtering van de milieunormen moeten niet als onderdeel van de relatieve voordelen van een land worden beschouwd. Maar het verenigen van handelsliberalisering met de beginselen van duurzame ontwikkeling biedt ook kansen voor een hogere omzet en/of betere marges voor producten die in de EU of elders onder duurzame voorwaarden worden geproduceerd, omdat maatregelen kunnen worden genomen om deze beter te profileren en aantrekkelijker voor de consument te maken en duurzaam geproduceerde invoerproducten preferentiële marktvoorwaarden te verlenen.

De bevordering van duurzame ontwikkeling moet zo veel mogelijk plaatsvinden via de relevante internationale instellingen (zoals de IAO en het UNEP), door middel van intensievere samenwerking tussen de EU en deze instellingen en door gebruik te maken van stimulerende maatregelen en internationale normen na te leven. De APS-regeling van de EU bevat nu al speciale stimulerende maatregelen om de sociale rechten te beschermen, die de landen die daarvoor in aanmerking komen extra voordelen toekennen. Het biedt ook de mogelijkheid landen die onder andere de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve onderhandeling of het verbod op kinderarbeid ernstig en stelselmatig schenden, hun APS-voordelen te ontzeggen.

Toch is er nog veel werk te doen, want de organisatie van de arbeidsverhoudingen is in sommige gevallen nog niet in overeenstemming met de fundamentele arbeidsnormen en de doelstellingen van bevordering van volwaardig werk van de IAO. De betrokken landen moeten derhalve oprechte inzet tonen bij de uitvoering van deze internationale normen en doelstellingen. De EU zou deze inzet kunnen ondersteunen.

Ook het bedrijfsleven kan aan duurzame ontwikkeling bijdragen door MVO-initiatieven zoals het bevorderen van de richtsnoeren betreffende multinationale ondernemingen van de IAO en de OESO, die eveneens betrekking hebben op de gehele leveringsketen.

Ook etiketteringsregelingen zijn het overwegen waard: op deze manier krijgen consumenten meer informatie over textiel- en kledingartikelen, zodat zij desgewenst kunnen kiezen voor artikelen die op duurzame wijze zijn geproduceerd. Om deze etiketten bruikbaar voor de consument te maken, moeten deze regelingen relevant, geloofwaardig en betrouwbaar zijn. Daarnaast moeten ze marktgestuurd, niet-discriminerend, evenredig en doorzichtig zijn; zij kunnen een eerste stap zijn om, conform de WTO-regels, betere voorwaarden voor markttoegang in het kader van de toekomstige APS-regeling te creëren. Zij kunnen gebaseerd zijn op eventuele bestaande internationale normen [30]. Zij moeten passende certificeringmechanismen bevatten met voldoende, kosten-effectieve controle. Deze taken kunnen aan bestaande certificeringorganisaties en -instanties worden toevertrouwd nadat is vastgesteld dat deze hiertoe in staat zijn en die onder een bepaalde vorm van overheidscontrole moeten vallen voorzover hun certificering openbaar erkend wordt.

[30] De fundamentele sociale rechten worden in de IAO-verklaring inzake de grondbeginselen en de grondrechten op het werk van juni 1998 als volgt omschreven:

Etikettering kan helpen nichemarkten te creëren voor fabrikanten in de EU maar ook in derde landen, zoals de producenten in ontwikkelingslanden die na de afschaffing van de invoerquota in 2005 marktaandeel zouden kunnen verliezen. Er moet worden gekeken of technische ondersteuning kan worden gegeven om de naleving van de bovengenoemde etiketteringsregelingen te verbeteren. Er bestaan al diverse etiketteringsregelingen met betrekking tot de productiemethoden van textiel en kleding en bij maatregelen op EU-niveau moet hiermee ten volle rekening worden gehouden.

Bovendien werkt de Commissie samen met het centrum voor duurzame handel en innovatie (Sustainable Trade and Innovation Centre - STIC), dat als type II-initiatief op de top over duurzame ontwikkeling in Johannesburg is gelanceerd. Dit centrum zou een nuttige rol kunnen spelen in het bevorderen van duurzame ontwikkeling, met name in ontwikkelingslanden, door de overdracht van technologie te stimuleren en technische ondersteuning te bieden in de vorm van netwerken van betrokken partijen, partnerschappen of jumelageregelingen tussen bedrijven in Europa en in ontwikkelingslanden. Het centrum zou voorts een rol kunnen spelen in het bevorderen van de handel in milieuvriendelijke producten uit ontwikkelingslanden. de textielsector staat vanwege de geglobaliseerde handel in textiel bekend als een sector waarin dergelijke maatregelen op internationaal niveau een zinvolle manier zijn om industriële ontwikkeling en milieubescherming te verenigen.

4.1.1.5. Bescherming van intellectuele eigendomsrechten (IPR)

Aangezien innovatie, merkenbeleid, mode en ontwerp sterke punten van de textiel- en kledingindustrie van de EU zijn, moeten er maatregelen worden genomen om de bescherming en handhaving van de IPR in derde landen te verbeteren, waaronder de monitoring van de naleving van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van de Wereldhandelsorganisatie (TRIPS), om efficiënter te kunnen te optreden tegen de handel in namaakproducten.

De Commissie heeft kortgeleden het initiatief genomen tot een enquête over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, met als doel een uitvoerige inventarisatie van de situatie in derde landen te maken en zo te bepalen in welke gebieden en landen intellectuele eigendomsrechten de meeste problemen opleveren. Deze enquête was een handig diagnostisch hulpmiddel voor een doelmatiger optreden, doordat een duidelijke strategie kan worden uitgezet voor het aanpakken van de groeiende problemen als gevolg van inbreuken op intellectuele eigendomsrechten en de gebrekkige handhaving daarvan in derde landen. Als voorproefje van haar plannen om meer werk te maken van de handhaving van de IPR in de textiel- en kledingsector en andere belangrijke sectoren, stelt de Commissie voor de volgende acties als prioriteit aan te merken:

* Gebruikmaken van IPR-mechanismen in multilaterale (zoals de TRIPS-overeenkomst) en bilaterale overeenkomsten: het lanceren van een initiatief in de TRIPS-Raad; de kwestie doorverwijzen naar bilaterale associatie-/ samenwerkingsraden waarbij de omvang van het probleem wordt benadrukt; strengere handhavingsclausules in bilaterale overeenkomsten opnemen.

* Actief gebruikmaken van zowel stimulerende maatregelen als sancties: verwijzen naar bestaande mechanismen zoals de verordening inzake handelsbelemmeringen en de WTO-procedure voor geschillenbeslechting, indien van toepassing, en zo nodig nieuwe instrumenten ontwikkelen.

* Bewustzijnsvergroting: Europese rechthebbenden die zaken doen in 'probleemlanden' informeren over de risico's. Benadrukken dat er alleen sprake is van bescherming als de nodige stappen voor de registratie van de rechten (met name handelsmerken, ontwerpen en modellen) zijn genomen; de meeste IPR's kunnen pas worden gehandhaafd nadat ze naar behoren zijn geregistreerd in het land waar de inbreuk plaatsvindt. Ook is het belangrijk het grote publiek bewust te maken van de negatieve gevolgen en de gevaren van namaak (verlies van buitenlandse investeringen en technologieoverdracht, verband met georganiseerde misdaad enz.).

* Politieke dialoog: onze handelspartners op het hoogste politieke niveau duidelijk maken dat een effectieve bescherming van de IPR, ten minste op het in de TRIPS-overeenkomst vastgestelde niveau, essentieel is.

* Technische samenwerking: ervoor zorgen dat handhaving een kernonderdeel is in bestaande en nieuwe technische samenwerkingsprogramma's op het gebied van IPR met de meest problematische landen en activiteiten zo veel mogelijk coördineren met die van andere belangrijke leveranciers van technische steun.

* Oprichting van publiek-private-samenwerking: bedrijven en verenigingen die zeer actief zijn in het bestrijden van namaak zijn een waardevolle bron van informatie, maar ook een bevoorrechte partner bij initiatieven op het gebied van bewustzijnsvergroting. Er moet gezocht worden naar goede regelingen voor partnerschappen of ten minste het uitwisselen van informatie (oprichting van contactpunten, periodieke vergaderingen enz.).

4.1.1.6. Grotere internationale concurrentie en oplossingen hiervoor

De afschaffing van de quota en de daaruit voortvloeiende grotere concurrentie zal waarschijnlijk leiden tot aanpassingen in de relatieve positie tussen de EU en buitenlandse leveranciers, en verdere prijsdalingen kunnen hiervan een logisch gevolg zijn. Indien deze toegenomen concurrentie conform is aan de WTO-normen voor eerlijke handel, zal overheidsinmenging normaliter niet nodig zijn. Maar als de afschaffing leidt tot oneerlijke handelspraktijken in de sector, zoals dumping, subsidiëring of uitzonderlijk hoge invoerverhogingen, dan heeft de industrie - net als in het verleden - het volledige scala van handelsbeschermingsinstrumenten van de EU tot haar beschikking, die conform de WTO-regels zijn, en die de Commissie bereid is toe te passen als aan de voorwaarden wordt voldaan. In bepaalde gevallen, met name China, omvatten de voorwaarden voor toetreding tot de WTO nog andere specifieke overgangsinstrumenten om problemen als toegenomen concurrentie en marktverstoring aan te pakken. Hoewel de EU nog niet eerder specifiek een beroep op deze bepalingen heeft gedaan, kan zij deze niet negeren als zich relevante gevallen voordoen.

Het geval China krijgt bijzondere aandacht in het debat binnen de EU. De explosieve groei van de Chinese uitvoer in categorieën die in de derde fase van de OTK-integratie zijn geliberaliseerd, in combinatie met het indrukwekkende productie- en exportpotentieel van China, is zorgwekkend voor de industrie in de EU en de landen die textiel en kleding aan de EU leveren. Met betrekking tot de scherpe daling van de eenheidsprijzen en de vergroting van het marktaandeel - die in sommige categorieën verveelvoudigd is, terwijl de gemiddelde eenheidsprijzen soms met wel 75% zijn gedaald [31] - moet worden nagegaan onder welke omstandigheden deze resultaten zijn bereikt, aangezien er bezorgdheid bestaat dat zich in 2005 een vergelijkbare situatie zou kunnen voordoen met de rest van de producten.

[31] In categorie 161 (overige kledingstukken) steeg de Chinese uitvoer in 2002 bijvoorbeeld met 360% in volume in vergelijking met 2001, met een prijsverlaging per eenheid van 75%, en voor categorie 21 (anoraks, parka's) exports in volume grew by 291 % and average unit prices dropped by 48 %.

Deze bezorgdheid moet serieus worden genomen, maar een reactie van de EU moet zich situeren in het meer algemene kader van de handelsbetrekkingen tussen de EU en China, die de EU op harmonieuze wijze willen ontwikkelen. Daarom zijn dialoog en discussie het beste middel om eventuele handelsproblemen op te lossen en ernaar te streven dat China zijn snelgroeiende markten blijft openstellen voor producten uit de EU en de ontwikkelingslanden, zodat dit een reële exportmogelijkheid wordt.

Aangezien China een potentieel belangrijke markt voor textiel en kleding uit de EU is, moet er nauw op worden toegezien dat het de WTO-verplichtingen naleeft. Problemen met de naleving van de WTO-voorschriften kunnen zowel bilateraal aan de orde worden gesteld - in de periodieke bijeenkomsten tussen de diensten van de Commissie en de Chinese autoriteiten - als in multilateraal verband door middel van de WTO-evaluatie van het overgangsproces [32]. Met het oog hierop moet de industrie de relevante informatie zo snel mogelijk doorgeven aan de diensten van de Commissie die belast zijn met het toezicht op de WTO-naleving door China. De Commissie zal daarom, in overleg met de industrie en de exporteurs, de situatie nauwlettend in de gaten houden, met de nadruk op de belemmeringen voor de markttoegang en andere handelspraktijken in China in de textiel- en kledingsector, de naleving van de WTO-verplichtingen door China en de mogelijkheden voor nieuwe initiatieven om de inspanningen van de Europese industrie op dit gebied te ondersteunen.

[32] Een evaluatiemechanisme dat naar aanleiding van de toetreding van China in de WTO is opgezet, met als doel elk jaar te beoordelen of China de WTO-verplichtingen heeft nageleefd. Deze evaluatie vindt in de eerste acht jaar van het WTO-lidmaatschap van China elk jaar plaats en nogmaals na tien jaar lidmaatschap.

Op basis van deze voorbereidingen zal de Commissie een permanente beleidsdialoog met de Chinese autoriteiten voeren, waarin de nadruk zal liggen op de uitzonderlijke resultaten van de Chinese textiel- en kledingexport in bepaalde productcategorieën sinds 2002 en het belang van de EU bij betere afzetmogelijkheden op de groeiende Chinese markt.

4.1.2. Acties op het gebied van onderzoek en ontwikkeling

Het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling [33], dat eind 2002 is goedgekeurd, omvat diverse financieringsmogelijkheden die van belang zijn voor de textiel- en kledingsector. Ten eerste is er themagebied 3, dat betrekking heeft op nanotechnologieën en nanowetenschappen, kennisgebaseerde multifunctionele materialen en nieuwe productieprocédés en-apparatuur (NMP). Al deze activiteiten zijn relevant voor de verbetering van de concurrentiepositie van de Europese textiel- en kledingbranche. Verder zijn themagebied 2 (technologieën voor de informatiemaatschappij) en themagebied 6 (duurzame ontwikkeling) relevant voor de textielsector. Deze prioriteiten moeten de sector in staat stellen te bepalen op welke punten modernisering noodzakelijk is, bijvoorbeeld:

[33] Zie: http://fp6.cordis.lu/fp6/ home.cfm

- de introductie van ICT in de hele textiel- en kledingketen, van productie tot distributie;

- de ontwikkeling van nieuwe materialen (waaronder technisch textiel) om met name de volgende uitdagingen het hoofd te bieden: de bestrijding van namaakproducten, het creëren van milieuvriendelijkere producten en het ontwikkelen van intelligente materialen;

- de ontwikkeling van nieuwe productieprocessen zoals 'mass customisation'; en een technologische doorbraak voor de kledingsector;

- en tot slot de ontwikkeling van schone technologie om bij te dragen aan duurzame ontwikkeling en vertrouwen te creëren in de sector, die geldt als een van de grootste gebruikers van grote hoeveelheden water en chemische preparaten.

Er moet meer actie worden ondernomen om de synergie tussen deze prioriteiten te creëren en coördineren, en er is behoefte aan initiatieven om de betrokken partijen op nationaal en lokaal niveau te informeren over onderzoeksresultaten, zodat deze snel verspreid kunnen worden. Daarom is het zesde kaderprogramma opgezet voor het ondersteunen van onderzoek in de vorm van geïntegreerde projecten of expertisenetwerken. Hierbij moet worden opgemerkt dat themagebied 3 bijvoorbeeld ook mogelijkheden biedt voor geïntegreerde projecten waarin de nadruk op het MKB ligt, met als doel de overgang van minder OTO-intensieve sectoren naar activiteiten met een hogere toegevoegde waarde te vergemakkelijken. Tegelijkertijd zal onderzoek op de langere termijn worden bevorderd door specifieke gerichte onderzoeksprojecten (SGO's).

In de meer horizontale acties die onder het zesde kaderprogramma vallen, kan de textiel- en kledingsector worden geholpen bij het netwerken met andere industriële partners door middel van acties die kleine en middelgrote bedrijven in traditionele of nieuwe sectoren helpen hun technologische capaciteiten te vergroten en op Europees en zelfs internationaal niveau zaken te doen. Daarom blijven specifiek op het MKB gerichte activiteiten in het kader van regelingen voor onderzoek in samenwerkingsverband of collectief onderzoek diverse mogelijkheden voor de textiel- en kledingsector bieden. Het speciale programma voor menselijk potentieel en mobiliteit uitkomst bieden voor de opleidingsbehoeften van de sector, in combinatie met andere communautaire programma's.

Het zesde kaderprogramma biedt eveneens de mogelijkheid een ERA-NET te creëren, een instrument dat zorgt voor meer samenwerking en coördinatie op het gebied van onderzoeksactiviteiten op nationaal of regionaal niveau in de lidstaten en de geassocieerde landen. Dit kan worden bereikt door het netwerken van nationaal en regionaal uitgevoerd onderzoek en door nationale en regionale onderzoeksprogramma's wederzijds open te stellen, hetgeen deel zal uitmaken van de netwerkactiviteiten. Een dergelijk initiatief kan de textiel- en kledingsector helpen haar onderzoek te richten op duidelijk afgebakende technologische behoeften [34].

[34] Meer gedetailleerde informatie is te vinden in het werkdocument 'Provisions for implementing the ERA-NET scheme', dat in het Engels kan worden gedownload op de volgende website:

Een andere mogelijkheid is een technologisch platform voor de sector, om marktplaatsen voor samenwerking tussen de partijen te creëren, een langetermijnstrategie voor OTO te bepalen en synergie tot stand te brengen tussen overheidsinstanties, gebruikers, regelgevers, industrie, consumenten en kenniscentra.

4.1.3. Beleid inzake innovatie

In de bestaande programma's kan worden nagegaan of een specifieke verwijzing naar niet-technologische innovatie kan worden gecreëerd, bijvoorbeeld op het gebied van creativiteit en mode. Ook kunnen initiatieven worden ondersteund die de bekendheid van innoverende activiteiten in de sector vergroten. De Commissie kan nagaan of vergelijkbare voorwaarden als die op het gebied van IST (een gebruikersvriendelijke informatiemaatschappij) ook kunnen worden toegepast om het MKB in staat te stellen goed in de markt liggende prototypes te ontwikkelen en 'business cases' te creëren voor een breder scala van producten en processen.

4.1.4. Beleid inzake onderwijs en opleiding

Er zijn maatregelen nodig ter ondersteuning van ondernemingen in de industriële sectoren, waaronder textiel en kleding, die behoefte hebben aan nieuwe vakbekwaamheden en opleidingsprogramma's. De Commissie zoekt naar manieren om de betrokken partijen beter op de hoogte te stellen van de bestaande mogelijkheden voor sector-specifieke projecten in het programma Leonardo da Vinci II. Ook wil de Commissie de toegang van het MKB tot bestaande financieringsmogelijkheden verbeteren en zal zij nagaan of de aanvraagprocedures verder kunnen worden vereenvoudigd. De informatievoorziening aan het MKB zal worden bevorderd en de mogelijkheid van een informatiefolder voor de sector zal worden bekeken. Een evaluatie van de deelname van de textiel- en kledingsector aan het programma Leonardo da Vinci II zal nodig zijn, zodat eventuele problemen in aanmerking kunnen worden genomen bij de herziening van de benadering van Leonardo da Vinci voor de periode na 2006. De Commissie zal de betrokken actoren ook aanmoedigen om een Europese aanpak uit te werken voor opleiding op textiel- en kledinggebied, goede praktijken op dit gebied vast te stellen en toekomstige maatregelen op elkaar af te stemmen om doublures te voorkomen.

4.1.5. Regionaal en cohesiebeleid

In de hele EU, waaronder ook de nieuwe landen, moet worden geanticipeerd op de industriële verandering door nieuwe werkgelegenheid te scheppen in regio's die van de betreffende sectoren afhankelijk zijn en programma's op te zetten voor het omscholen en elders inzetten van werknemers die niet meer in de textiel- en kledingbranche aan de slag kunnen. Deze doelstellingen, die reeds in regionale project's van de Structuurfondsen aan bod komen, kunnen worden verwezenlijkt door middel van geïntegreerde multisectorale regionale programma's en initiatieven voor regio's die grotendeels afhankelijk zijn van sectoren die industriële verandering ondergaan. Deze punten moeten aan de orde worden gesteld in de discussies over de toekomst van de Structuurfondsen zowel na de uitbreiding als na 2007, als de fondsen worden nagezien volgens de nieuwe Financiële Vooruitzichten 2007-2013.

Specifieke maatregelen op regionaal niveau moeten worden gestimuleerd, zoals het verstevigen van bestaande clusters en regionale netwerken van bedrijven door het bevorderen van virtuele (on line) netwerken en communicatieplatforms. Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT), vooral door het MKB, kan worden ondersteund. Speciale aandacht zal uitgaan naar mogelijkheden die nu al door doelstelling 3 van de Structuurfondsen en door het Europees Sociaal Fonds worden geboden voor het moderniseren en aanpassen van programma's voor het nationaal onderwijs, werkgelegenheid en opleiding, zodat mensen die worden getroffen door industriële verandering kunnen worden (om)geschoold, in overleg met de sociale partners.

Daarnaast onderzoekt de Commissie, in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten (2007), naar mogelijke manieren waarop de Structuurfondsen gericht kunnen reageren op situaties waarin de sociaal-economische situatie van een bepaalde regio ernstig wordt getroffen. Het doel hiervan zou zijn werknemers te helpen bij reïntegratie en technische ondersteuning te bieden aan bedrijven die een herstructureringsproces doormaken als gevolg van de uitvoering van een internationale overeenkomst. Hierbij moet worden overwogen of er maatregelen kunnen worden genomen om de overgang naar de nieuwe economische situatie vanaf 2005 te vergemakkelijken, voorzover dit strookt met het huidige kader van de Structuurfondsen en met de verzoeken om bijstand uit de fondsen van de lidstaten.

4.1.6. Industriële samenwerking

De Commissie is sinds kort met China een dialoog over het industriebeleid aangegaan, waarin een werkgroep textiel is opgezet. Deze heeft ten doel de bekendheid en het begrip van werkgelegenheid met betrekking tot de veiligheid van textielproducten te vergroten. Mogelijk zal deze dialoog worden uitgebreid naar belangrijke zaken op het gebied van de industriële concurrentiekracht van de textiel- en kledingsector.

De Commissie zal ook nagaan of het mogelijk is vergelijkbare initiatieven van industriële samenwerking tussen bedrijven in de EU en in andere grote textiel- en kledingproducerende landen te stimuleren, om soepele en blijvende contacten in de textielsector te ontwikkelen. Deze kunnen betrekking hebben op zowel industriële concurrentiekracht als sociale kwesties die relevant zijn voor de textiel- en kledingbranche.

4.1.7. Andere maatregelen - consumentenzaken

Een belangrijk deel van de productie van de EU betreft de luxe- en modesegmenten van de textiel- en kledingsector, waarin de EU de wereldranglijst aanvoert en daarom een concurrentievoordeel heeft. Dank zij een lange traditie, een grote diversiteit aan producten en voortdurende innovatie worden Europese textiel en kleding door het grote publiek vaak geassocieerd met hoge kwaliteit en hoogwaardig ontwerp.

Een "Made in Europe"- etiket kan consumenten een groter vertrouwen geven dat zij bij de aankoop van een kledingstuk een prijs betalen die past bij de hoogste productie- en kwaliteitsnormen die verwacht worden van Europees fabrikaat.

In navolging van een aantal belangrijke partners van de EU, zoals de VS, Japan en China, kan de EU overwegen, als onderdeel van haar beleid om de consument beter en meer informatie te verschaffen, etikettering van de oorsprong in te voeren voor textiel- en kledingartikelen die in de EU op de markt worden gebracht. Dit zou op WTO-conforme en niet-discriminerende wijze moeten gebeuren, volgens de beginselen van de interne markt, en op een manier die niet belastend is voor de industrie en kosten-effectief is. De Commissie wil deze zaken nader bestuderen.

4.2. Acties op het niveau van de lidstaten

Het kan wenselijk zijn te onderzoeken hoe toegevoegde waarde voor de textiel- en kledingsector kan worden gecreëerd door de activiteiten van de lidstaten en van de EU beter op elkaar af te stemmen. Dit geldt met name voor terreinen als innovatie, onderzoek en onderwijs/opleiding, waar de sector geen overzicht heeft van wat er al op regionaal, nationaal en EU-niveau plaatsvindt en welke mogelijkheden er voor de sector bestaan.

Een meer systematische informatievoorziening van de kant van de Commissie over specifieke initiatieven voor de textiel- en kledingbranche zou bijdragen tot een betere verspreiding van goede praktijken en zou de betrokken partijen en overheidsinstanties helpen na te gaan of netwerken op voor de industrie interessante gebieden kunnen worden opgezet of ontwikkeld, en dubbel werk te voorkomen.

Er kunnen nieuwe opleidingscursussen worden ontwikkeld, gericht op de veranderende behoeften van de textiel- en kledingsector en op het bevorderen van permanente bijscholing voor werknemers. Zo kan worden geprobeerd de kloof tussen mogelijk grootschalige ontslagen enerzijds en een tekort aan gekwalificeerd personeel anderzijds te overbruggen. Er kunnen kenniscentra voor de textiel- en kledingbranche worden opgezet, op gebieden waarin de sector sterk vertegenwoordigd is, zodat hoogwaardige opleidingen aan vacatures kunnen worden gekoppeld. Bij deze initiatieven moet met andere lidstaten en met programma's op EU-niveau worden samengewerkt, zodat de acties gecoördineerd kunnen worden en dubbel werk wordt voorkomen

Wat onderzoek betreft kunnen nationale of regionale onderzoeksinstanties gebruikmaken van de ERA-NET [35]-regeling van het zesde kaderprogramma om netwerken voor samenwerking en coördinatie van de onderzoeksactiviteiten voor de textiel- en kledingsector op te zetten.

[35] Voor meer informatie zie: http://www.cordis.lu/coordination/ home.html.

In de kleine subsectoren kan het creëren van Europese kenniscentra per subsector zorgen voor de nodige synergie en kritische massa.

Met betrekking tot de bescherming van intellectuele eigendomsrechten (IPR) worden steeds meer EU-bepalingen ingevoerd. In de wetgeving van de lidstaten bestaan momenteel grote verschillen met betrekking tot de handhaving van IPR. Deze verschillen spelen degenen die zich aan namaak en piraterij schuldig maken in de kaart. Om ervoor te zorgen dat de doelstellingen die de EU zich heeft gesteld worden behaald, moet de voorgestelde Richtlijn inzake maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen [36] op korte termijn worden goedgekeurd en de wettelijke voorschriften vlot en effectief worden gehandhaafd. De voorgestelde richtlijn is gebaseerd op de beste praktijken in de lidstaten. Zij geeft bovendien een politieke boodschap af aan de nationale rechtbanken, die hierdoor naar verwachting zullen worden aangespoord strengere sancties en rechtsmiddelen op te leggen.

[36] Zie voetnoot 23.

Slechts een paar lidstaten hebben wederzijdse garantieregelingen voor het MKB, systemen voor microleningen en subsidies voor starters ontwikkeld. De laatste jaren zijn kleine en middelgrote ondernemingen steeds verder in de financiële problemen geraakt, deels door de verslechterende economische situatie, maar ook door de reorganisaties in de banksector. Hoewel de financierings- en kredietmogelijkheden voor het MKB zijn verbeterd, lijkt er behoefte te bestaan aan meer inspanningen op dit gebied: het MKB klaagt over problemen met het verschaffen van de vereiste garanties en een aantal banken is gestopt met lenen aan kleine en middelgrote bedrijven tegen lage marges.

Op het niveau van de lidstaten kan meer aandacht worden besteed aan regio's die sterk afhankelijk zijn van de textiel- en kledingsector. Dit kunnen ook specifieke regionale initiatieven zijn die de sociaal-economische gevolgen van industriële verandering verzachten.

Verder kan in de exportbevorderingsregelingen van de lidstaten meer aandacht worden besteed aan de behoeften van kleine en middelgrote textielbedrijven, met name in kleine subsectoren zoals borduurwerk of meubelstoffen. Deze kunnen gericht worden op belangrijke markten van derde landen, zoals China en India. Gezamenlijke actie van meerdere lidstaten op dit gebied kan worden overwogen.

4.3. Acties op het niveau van de betrokken partijen

De textiel- en kledingbedrijven in de EU hebben zich gemoderniseerd door zich te specialiseren in producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde. Dit proces moet doorgaan, en wel in een verhoogd tempo. Er moet nog meer nadruk op clustering, innovatie, technologie, kwaliteit, flexibiliteit en diversificatie van producttypes komen te liggen. Het technologisch gehalte van de productie, vooral in de kledingbranche, moet verder worden ontwikkeld en verbeterd. De deelname aan nationale en Europese programma's voor onderzoek en ontwikkeling moet worden vergroot.

Tegelijkertijd is het onzeker of duurzame ontwikkeling in de sector kan worden bewerkstelligd zolang deze versnipperd is. Met name kleine en middelgrote bedrijven moeten worden aangemoedigd om mee te doen aan netwerken of deze op te zetten, te investeren in samenwerkingsverbanden en joint ventures of zelfs te fuseren, om een kritische massa te bereiken.

Goede praktijken van maatschappelijk verantwoord ondernemen, op EU- en op wereldniveau, moeten verder worden ontwikkeld. Sociale keurmerken zijn een van de middelen in verband met MVO waar textiel- en kledingbedrijven meer aandacht aan kunnen besteden [37], mogelijk in het kader van de sectorale sociale dialoog. Hierbij moeten meer kleine en middelgrote bedrijven in de sector betrokken worden, in nauwe samenwerking met grote bedrijven via de toeleveringsketens. Door middel van promotie moeten consumenten beter bewust worden gemaakt van de kwalitatieve aspecten van hun aankoopbeslissingen en zo een grotere vraag naar sociaal- en milieuvriendelijke producten worden gecreëerd.

[37] Zie het samenvattende verslag van de rondetafelconferentie over etiketteringsvraagstukken voor de textiel- en kledingsector van 30-31 mei 2002, in het Engels beschikbaar op:

Om de bescherming van IPR voor de textiel- en kledingsector te verbeteren kunnen initiatieven worden genomen om meer bekendheid te geven aan het belang van IPR voor de textiel- en kledingsector. Daarnaast kan de oprichting van een Europese on line databank van IPR-gerelateerde informatie een bijzonder nuttig hulpmiddel voor middelgrote en kleine textiel- en kledingbedrijven zijn.

Bedrijven moeten zich verdiepen in alle financieringsregelingen die in de lidstaten en op EU-niveau beschikbaar zijn, waaronder die van de Europese Investeringsbank. De ontwikkelingen in de financiële wereld vragen ook om meer flexibiliteit van het MKB. Kleine en middelgrote bedrijven moeten gemakkelijker en op transparantere wijze informatie aan banken en financiële instellingen verstrekken. Bij bepaalde financieringsvormen willen de kapitaalverschaffers deelnemen aan het besluitvormingsproces van het bedrijf. Deze ingrijpende veranderingen in ondernemingsgedrag moeten in de strategieën van de bedrijven terugkomen.

De ontwikkeling van steeds meer partnerschappen, clusters en netwerken tussen de verschillende actoren in de sector kan ook de concurrentiekracht van de textiel- en kledingsector ten goede komen. Met name detailhandelaars en distributeurs spelen al lang een grotere rol in de contacten tussen de textiel- en kledingketen en de consument. Mogelijk kunnen partnerschappen in dit verband zinvol zijn.

5. OPERATIONELE CONCLUSIES

De textiel- en kledingindustrie in de EU heeft al aan vele uitdagingen blootgestaan die tot herstructurering en modernisering hebben geleid. In de wijze waarop zij op deze uitdagingen heeft gereageerd heeft de branche zijn concurrentievoordelen ontwikkeld door ontwerp en kwaliteit, onderzoek, innovatie en kwalificaties van werknemers, technologie en toegevoegde waarde, en dynamisch clustergedrag te ontwikkelen.

Bij de sectorale toepassing van de richtsnoeren voor het horizontale industriebeleid is het voor een sector die grotendeels uit middelgrote en kleine ondernemingen bestaat, een uitdaging om rekening te houden met de kenmerken van de sector en beter gebruik te maken van de bestaande instrumenten op Europees, nationaal en regionaal niveau.

Het handelsbeleid van de EU moet een belangrijke rol spelen doordat het een geschikt kader vormt waarbinnen de textiel- en kledingindustrie zich kan ontwikkelen. In een uitermate geglobaliseerde sector als textiel en kleding zijn eerlijke concurrentievoorwaarden essentieel voor de internationale handel. Een adequate reactie op de ingrijpende veranderingen die zich in de Europese textiel- en kledingindustrie hebben afgespeeld en een steeds grotere toegankelijkheid van de Europese markt kunnen alleen worden gegarandeerd door gelijkwaardige toegang tot de wereldmarkten voor de textiel- en kledingexport uit de EU, en door de nodige maatregelen te treffen om te garanderen dat de internationale concurrentie in de sector onder eerlijke voorwaarden plaatsvindt en de criteria voor duurzame ontwikkeling worden nageleefd. Maatregelen om op korte termijn een Euro-mediterrane zone te creëren zijn voordelig voor de concurrentiepositie van de textiel- en kledingindustrie van de EU.

Textiel en kleding is nog steeds een sterke Europese ver- en bewerkingsindustrie. Herstructurering en modernisering hebben echter wel hun tol geëist van de werkgelegenheid in verschillende regio's van de Unie. Het is van belang te anticiperen op de industriële verandering die met deze processen gepaard gaat. Het aantrekken van investeringen in meer bedrijfstakken en de (om)scholing van arbeidskrachten lijken thema's te zijn die in het kader van geïntegreerde regionale ontwikkelingsinitiatieven kunnen worden uitgewerkt.

De Commissie blijft streven naar het behoud van vrije concurrentie binnen en tussen economische sectoren, en van de werking van de regels van de interne markt voor de textiel- en kledingsector, want dit zal een belangrijke bijdrage leveren aan een betere concurrentiepositie van de textiel- en andere sectoren in de uitgebreide Europese Unie.

De sociale dialoog is een stuwende kracht achter succesvollel economische en sociale hervormingen. De strategie van Lissabon benadrukt de rol van de sociale dialoog in het aangaan van de belangrijkste uitdagingen waar Europa zich voor gesteld ziet, zoals het versterken van vaardigheden en kwalificaties, het moderniseren van de werkorganisatie, het bevorderen van gelijke kansen en diversiteit en het ontwikkelen van een beleid voor actief ouder worden. Onderhandelingen tussen de sociale partners zijn een goede manier om vraagstukken met betrekking tot modernisering en veranderingsmanagement te benaderen.

Het debat over de toekomst van de textiel- en kledingindustrie in de uitgebreide Europese Unie moet niet tot de Commissie beperkt blijven. Alle EU-instellingen, maar ook alle lidstaten en de toetredende landen en kandidaat-lidstaten, moeten in dit verband de handschoen opnemen. De verbetering van het EU-beleid, zodat dit beleid het concurrentievermogen van de industriële sectoren zoals textiel en kleding stimuleert en in stand houdt, is een zaak die ons allen aangaat. In dit verband nodigt de Commissie alle belanghebbenden uit om hun opmerkingen over de in deze mededeling behandelde vraagstukken naar voren te brengen [38].

[38] Opmerkingen kunnen bij voorkeur per e-mail naar de Commissie worden gestuurd naar het volgende e-mailadres: entr-textile-COM2003@cec.eu.int, volgens de procedure op de volgende web-page :

De onlangs opgerichte Raad Concurrentievermogen zal een belangrijke taak hebben bij de bevordering van het proces dat met deze mededeling op gang is gebracht. Deze Raad kan ervoor zorgen dat op het niveau van de EU en de lidstaten samenhang bestaat tussen de verschillende beleidsterreinen en de interactie tussen die terreinen verbeteren. Hij verkeert in een goede positie om het concurrentievermogen van de afzonderlijke industriële sectoren te evalueren.

De Commissie wil een sectoraal groep op hoog niveau opzetten voor de periode 2004-2006, dat een discussie moet aanzwengelen over mogelijke initiatieven die de textiel- en kledingsector helpen in te spelen op de grote uitdagingen die in het verschiet liggen en een duurzame ontwikkeling van de sector mogelijk te maken. Deze groep op hoog niveau zal twee maal per jaar bijeenkomen om een inventarisatie te maken van de economische situatie van de textiel- en kledingsector en aanbevelingen te doen aan Europese en nationale beleidsmakers over de voornaamste concurrentie- en handelskwesties die de sector raken.

Tegelijkertijd zal de Commissie de situatie van de textiel- en kledingsector de komende maanden blijven volgen, om tot nadere conclusies te komen. In het bijzonder zal begin 2004 een meer gedetailleerde analyse van het effect van de opheffing van de contingenten op 1 januari 2005 beschikbaar worden gemaakt. De Commissie zal in het voorjaar van 2005 en eind 2006 rapporteren over de uitvoering van de hierboven voorgestelde acties, en zal mogelijk nog andere initiatieven voorstellen.


Bijlage Voorbeelden van concrete acties op EU-niveau voor de textiel- en kledingsector

1. UITBREIDING

Om bedrijven in de toetredende landen en kandidaat-lidstaten voor te bereiden op de nieuwe regelgeving die na de uitbreiding van toepassing zal zijn, ondersteunde de Commissie een sociaal-economisch forum dat door de sociale partners uit de sector was georganiseerd. Dit evenement voor vertegenwoordigers van textiel- en kledingbedrijven, handelsverenigingen en vakbonden vond in 2002 plaats in Polen. Begin 2004 is nog een forum gepland in Bulgarije.

In het kader van het programma PHARE financiert de Commissie momenteel het PERFECT-LINK project [39] voor de textiel-, kleding- en ledersector in de toetredende landen en kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa. Het doel hiervan is de bedrijfsorganisaties bij te brengen hoe zij relevante informatie over het Europese acquis beter kunnen verzamelen en onder hun leden kunnen verspreiden. Dit zal ervoor zorgen dat plaatselijke bedrijven beter voorbereid zullen zijn en zo na de toetreding succesvoller zaken kunnen doen en beter kunnen concurreren.

[39] Voor meer informatie over dit project zie: http://www.perfectlink.org/ perfect.htm

De Commissie financiert momenteel een project voor vergroting van het milieubewustzijn van het bedrijfsleven, bedoeld om het MKB in de toetredende landen en kandidaat-lidstaten te helpen de EU-milieuwetgeving te begrijpen. De uitkomsten - een opleidingspakket - zal dienen als handleiding voor de EU-milieuwetgeving voor het MKB in deze landen, met de nadruk op richtlijnen die specifiek van belang zijn voor de industrie, en de privésector in het algemeen.

2. ONDERZOEK EN INNOVATIE

De toepassing van technologie uit andere sectoren in de textiel- en kledingbranche voor de ontwikkeling van producten met een hoge toegevoegde waarde, is te zien in de resultaten van het programma Overdracht van technologie van het Europees Ruimte-Agentschap. Dit heeft onder andere geleid tot de ontwikkeling van kleding waarin het slaappatroon van baby's wordt gevolgd om wiegendood te helpen voorkomen, kleding die de huid van kinderen die aan de zeldzame erfelijke afwijking xeroderma pigmentosa lijden beschermt, superisolerende jassen voor gebruik in extreem koude omstandigheden en onderkleding waarin conditioneringssystemen zijn verwerkt, die nu al in gebruik zijn bij een succesvol Formule 1-raceteam. Verder is recent een project van start gegaan in het kader van hetzelfde programma, met als doel de bestaande technologie van membraanbioreactoren toe te passen bij het ontwikkelen van compacte, rendabele en zeer efficiënte afvalwaterbehandelings systemen voor textielveredelende middelgrote en kleine bedrijven [40].

[40] Voor meer informatie over dit project zie: http://www.t4tech.com/space2tex/

Het e-TEN-programma (voorheen TEN-Telecom) [41] financiert projecten voor het beschikbaar maken van elektronische dienstverlening in de hele EU. Het is vooral gericht op de cruciale validerings- en aanloopfasen van een dienst die anders misschien niet zou worden opgezet vanwege problemen in de investerings- en aanloopfasen. De textiel- en kledingsector heeft al financiering voor twee projecten ontvangen: één voor het opzetten van een bedrijfsinformatiedienst voor het MKB in de textielsector [42] en het andere voor het opzetten van een virtuele marktplaats en een on line uitwisseling van linnengoed [43]. Verder biedt het programma LIFE mogelijkheden voor financiering van innovatie op milieugebied [44].

[41] ER ZIJN OOK FINANCIERINGSMOGELIJKHEDEN VOOR INNOVATIE OP MILIEUGEBIED IN HET PROGRAMMA LIFE. VOOR MEER INFORMATIE ZIE: HTTP://EUROPA.EU.INT/COMM/ENVIRONMENT/ LIFE/LIFE/ENVIRONMENT.HTM

[42] PROJECT SOLEIL, VOOR MEER INFORMATIE ZIE: HTTP://WWW.TEN-TELECOM.ORG/EN/ PROJECT.ASP?LNK=SOLEIL

[43] PROJECT TES4TEX, VOOR MEER INFORMATIE ZIE: HTTP://WWW.TEN-TELECOM.ORG/EN/ PROJECT.ASP?LNK=TES4TEX

[44] VOOR MEER INFORMATIE ZIE: HTTP://EUROPA.EU.INT/COMM/ENVIRONMENT/ LIFE/LIFE/ENVIRONMENT.HTM

3. INFORMATIEMAATSCHAPPIJ

In de subsector kleding lijkt 'mass customisation' goede groeimogelijkheden te bieden. Gepersonaliseerde kleding komt tegemoet aan de behoefte van de consument aan kleding met een meer persoonlijke uitstraling met een betere pasvorm, maar die minder duur is dan een op maat gemaakt kledingstuk. Tegelijkertijd biedt het producenten de kans hun expertise en technologische knowhow te benutten en toegevoegde waarde te creëren. Een bijkomend voordeel voor zowel textiel- als kledingfabrikanten in Europa is dat het een vraag creëert naar weef- en kledingvervaardigingactivititeiten in de omgeving van de consument. Sommige bedrijven hebben al bedrijfsstrategieën ontwikkeld voor het produceren en op de markt brengen van gepersonaliseerde kleding. De recente onderzoeksprojecten E-Tailor [45], FashionMe [46], eT-Cluster [47] en FashionOnLine [48] - medegefinancierd door de Commissie in het kader van de IST-prioriteit van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling - waren gericht op het gebruik van meer geavanceerde technologie om deze activiteiten effectiever en winstgevender te maken.

[45] Voor meer informatie zie: http://www.atc.gr/e-tailor/

[46] Voor meer informatie over dit project zie: http://www.fashion-me.com/

[47] Voor meer informatie over dit project zie: http://www.atc.gr/eT-Cluster/ index.htm

[48] Voor meer informatie over dit project zie: http://www.atc.gr/Fol/

Het pas afgeronde TEX-MAP-project [49] heeft gewerkt aan een routekaart voor onderzoek voor de Europese textiel- en mode-industrie. Het doel van dit project was een strategische routekaart te ontwikkelen om de distributieketen van textiel en kleding tegen het jaar 2010 om te vormen tot een sectoroverschrijdend, dynamisch, innoverend, flexibel geïntegreerd en klantgericht bedrijfsnetwerk. Dankzij de vastgestelde onderzoeksprioriteiten kan de sector het onderzoek op dit gebied concentreren en coördineren en de prioriteiten zijn dan ook een zeer nuttig hulpmiddel.

[49] VOOR VOLLEDIGE INFORMATIE ZIE: HTTP://WWW.ATC.GR/TEX-MAP/

4. BEROEPSOPLEIDING

In de tweede fase van het programma Leonardo da Vinci heeft de textiel- en kledingsector tot dusver subsidies voor drie sectorgerichte projecten ontvangen [50]. Het project UP-SKILLS was gericht op de opleidingsbehoeften van managers in middelgrote en kleine textiel- en kledingbedrijven, met name op het gebied van managementvaardigheden zoals marktanalyse, strategische planning en personeelsmanagement. Een ander project, ADVOTTEX, heeft een interface opgezet tussen de textiel- en kledingindustrie en de relevante universiteiten en opleidingsinstituten (waarvan sommige reeds waren georganiseerd in het AUTEX-netwerk [51]) voor het inventariseren van de opleidingsbehoeften en het opleidingsaanbod op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de sector. Hopelijk zal dit de sector in staat stellen de specifieke ICT-opleidingsbehoeften van bedrijven en het cursusaanbod beter op elkaar af te stemmen. Een derde project heeft als doel een standaard interactieve template te ontwikkelen voor innovatieve textielopleidingen, gericht op de herkwalificatie van werknemers.

[50] VOOR VOLLEDIGE INFORMATIE ZIE: HTTP://LEONARDO.CEC.EU.INT/PDB/

[51] VERENIGING VAN UNIVERSITEITEN VOOR TEXTIEL. VOOR MEER INFORMATIE ZIE:

5. MILIEU

Een van de IPP-middelen om het consumentenbewustzijn van de milieuvriendelijkheid van een product te vergroten, is het gebruik van milieukeuren. Op EU-niveau is de Europese milieukeur [52] een vrijwillige regeling voor het aanduiden van milieuvriendelijke producten in een groot aantal productgroepen. Textiel vormt momenteel de productgroep met het grootste aantal milieukeuren (46), maar dit is nog maar een zeer klein deel van het enorme aanbod aan textielproducten op de markt. Veel textiel- en kledingfabrikanten denken dat de milieukeur niet voldoende erkend en geaccepteerd is onder consumenten om de extra kosten van registratie en naleving te compenseren [53]. Er zijn meer gezamenlijke inspanningen op nationaal en EU-niveau nodig om de milieukeur beter herkenbaar te maken voor de consument en daarmee aantrekkelijker te maken voor distributeurs en fabrikanten.

[52] Voor meer informatie zie: http://europa.eu.int/comm/environment/ ecolabel/index.htm

[53] Zie het samenvattende verslag van de rondetafelconferentie over etiketteringsvraagstukken voor de textiel- en kledingsector van 30-31 mei 2002, in het Engels beschikbaar op:

Bovendien betekent het versnipperde textielproductieproces dat de milieubelasting vaak op de schouders van upstreamproducenten, zoals stoffenfabrikanten, terechtkomt, terwijl het meestal de eindproducenten, de kledingfabrikant bijvoorbeeld, of de distributeurs zijn die ervan profiteren. Een systeem op basis van productverklaringen van upstreamproducenten zou nuttig kunnen zijn om informatie over het volledige productieproces van textiel en kleding te verschaffen.

6. CHEMICALIËN

Via de website van de Commissie zijn bepaalde effectbeoordelingen van de REACH-voorstellen al toegankelijk [54]. Verder doet de Commissie - samen met de betrokken partijen - onderzoek naar het effect van het nieuwe chemicaliënbeleid op de textiel- en kledingsector. Het doel van dit onderzoek is de rechtstreekse registratie- en testkosten voor de meestgebruikte stoffen in de sector, de economische gevolgen van deze kosten voor de fabrikanten en downstreamgebruikers van deze stoffen en de effecten op de langere termijn van de uitvoering van REACH op de innovatie van chemische processen en productontwikkeling in de textielindustrie. Op 22 september 2003 is over dit onderwerp een workshop voor betrokken actoren gehouden. Hopelijk zullen de resultaten van dit onderzoek de sector in staat stellen beter te anticiperen op de mogelijke problemen als gevolg van de introductie van REACH.

[54] HTTP://EUROPA.EU.INT/COMM/ENTERPRISE/ CHEMICALS/CHEMPOL/BIA/INDEX.HTM

7. CONSUMENTENZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID

De Commissie voert momenteel een onderzoeksproject uit, genaamd 'EIS-chemrisks', naar de blootstelling van consumenten aan chemische stoffen in een aantal productgroepen, waaronder textiel. Het doel van dit project is de beschikbare gegevens over het vrijkomen van chemicaliën uit artikelen te verzamelen en ontwikkelen. Ook streeft het project naar de ontwikkeling van Europese normen voor testmethoden en voor het beoordelen van menselijke blootstelling aan chemicaliën. Dit zal beleidsmakers in staat stellen toekomstige beslissingen over het risico van specifieke chemicaliën in consumentenartikelen op basis van betrouwbare wetenschappelijke gegevens te nemen. Ook zullen fabrikanten toegang krijgen tot een schat aan informatie over de gevolgen voor de menselijke gezondheid van de chemische stoffen die vrijkomen uit de artikelen die zij produceren. Dit is met name van belang voor de textiel- en kledingsector, aangezien hierover tot dusver slechts beperkte gegevens beschikbaar zijn, en het zal fabrikanten helpen te voldoen aan de vermoedelijke eisen van REACH.