Bijlagen bij COM(2003)852 - Toestand van de landbouw in de EU - Verslag 2002 gepubliceerd in samenhang met het Algemeen Verslag over de werkzaamheden van de EU - 2002 - Brussel-Luxemburg, 2003

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlagen I, II en VI bij Verordening (EG) nr. 2092/91 [5] geactualiseerd en uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de overdracht van informatie over het gebruik van koperverbindingen.

[4] PB L 75 van 16.3.2002, blz. 21.


[5] PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1.


70. Op 26 juni 2002 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1113/2002 [6] wijzigingen aangebracht in Verordening (EG) nr. 1788/2001 inzake het controlecertificaat voor de invoer uit derde landen. Dit certificaat moet met ingang van 1 november 2002 bij de invoer van de producten worden overgelegd aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van invoer.

[6] PB L 168 van 27.6.2002, blz. 31.


71. Op 25 oktober 2002 heeft de Commissie goedkeuring verleend aan Verordening (EG) nr. 1918/2002 [7] tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1788/2001 inzake het controlecertificaat voor de invoer uit derde landen. De nieuwe verordening moet duidelijkheid verschaffen over de in het certificaat te verstrekken gegevens.

[7] PB L 289van 26.10.2002, blz. 15.


72. Na de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1804/1999 [8] waarbij de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt uitgebreid tot de dierlijke productie, heeft de Commissie een werkprogramma opgesteld om duidelijkheid te verschaffen over bepaalde aspecten van de biologische dierlijke productie die door de Raad aan de orde waren gesteld bij de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1804/1999. De belangrijkste punten waarop het programma momenteel betrekking heeft, zijn:

[8] PB L 222 van 24.8.1999, blz. 1.


- een verordening tot vaststelling van etiketterings- en controlevoorschriften voor diervoeders waarover het permanent comité voor de biologische landbouw zich in december 2002 heeft uitgesproken;

- aanvullingen op de delen A en B van bijlage VI met betrekking tot ingrediënten van niet-agrarische oorsprong en hulpstoffen die worden gebruikt bij de verwerking van dierlijke producten; in de eerste helft van 2003 zal een voorstel worden voorgelegd aan het permanente comité;

- toevoeging van synthetische vitaminen aan diervoeders;

- evaluatie van de behoeften aan conventionele diervoerders en veevoedersupplementen;

- kwesties omtrent de beschikbaarheid van biologisch vee.

73. In het kader van de voortdurende bijwerking van de bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 is onder meer gesproken over:

- een uitzonderingsbepaling voor het gebruik van niet-biologische zaden;

- het gebruik van substraten in de biologische landbouw.

74. De besprekingen over een mogelijk Europees actieplan voor biologische levensmiddelen en biologische landbouw zijn voortgezet. Over dit onderwerp heeft de Commissie een intern werkdocument opgesteld [9].

[9] SEC(2002) 1368 van 12.12.2002.


75. Voor verscheidene derde landen is de beoordeling van de gelijkwaardigheid overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr.2092/91 nog niet afgerond. Op 28 juni 2002 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1162/2002 [10] een wijziging goedgekeurd van Verordening (EG) nr. 94/92 tot vaststelling van nadere bepalingen inzake de regeling voor de invoer uit derde landen, als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad, ten einde Nieuw-Zeeland toe te voegen aan de lijst van derde landen. Op 30 december 2002 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 2382/2002 [11] een wijziging goedgekeurd van Verordening (EEG) nr. 94/92 met het oog op de verlenging van de in de bijlage bij deze verordening opgenomen lijst van derde landen.

[10] PB L 170 van 29.6.2002, blz. 44.


[11] PB L 358 van 31.12.2002, blz. 120


76. In het kader van artikel 11, lid 6, is een werkgroep in het leven geroepen die een begin moet maken met de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van invoervergunningen.

2.4. Afzetbevordering voor landbouwproducten

77. In het kader van de nieuwe regeling inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt, die is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad, heeft de Commissie in augustus 2002 goedkeuring verleend aan 40 van de 123 programma's die beroepsorganisaties via de desbetreffende nationale instanties hadden ingediend.

78. Deze campagnes zijn hoofdzakelijk gericht op consumenten binnen de EU en betreffen voornamelijk producten als kaas en zuivel, verse en verwerkte groenten en fruit, bloemen en bladplanten, wijn en biologische voedingsmiddelen. De Gemeenschap financiert een deel van de kosten (50 %) en heeft hiervoor 32,1 miljoen EUR uitgetrokken voor een periode van drie jaar, waarvan 17,5 miljoen EUR voor het eerste jaar.

79. De specifieke maatregelen voor de rundvleessector zijn in 2002 gecontinueerd, evenals de afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten in derde landen, die beide in 2001 waren vastgesteld. In januari 2003 zal een besluit worden genomen over een nieuwe reeks afzetbevorderingscampagnes.

2.5. Vereenvoudiging van de landbouwwetgeving

2.5.1. Inleiding

80. De werkzaamheden van de Commissie ten behoeve van de vereenvoudiging van de landbouwwetgeving waren vooral gericht op de volgende twee punten: ten eerste, de landbouwwetgeving zo duidelijk, transparant en toegankelijk mogelijk maken; en ten tweede, de administratieve last voor landbouwers en instanties als gevolg van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) verminderen.

81. De vereenvoudiging van de landbouwwetgeving is besproken binnen de deskundigengroep die de Commissie voor dit doel heeft opgericht naar aanleiding van de conclusies van de Landbouwraad van oktober 2000. Deze groep heeft verscheidene malen vergaderd en heeft een aantal adviezen uitgebracht, onder meer over de toepassing van de regeling voor kleine boeren, de vereenvoudiging van het plattelandsbeleid, het CAP-ED-project (ontwikkeling van een elektronisch overzicht van de binnen het GLB gebruikte codes, dat de elektronische uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en de lidstaten moet vergemakkelijken en vereenvoudigen) en de vereenvoudiging van de op de lidstaten rustende verplichtingen op het gebied van de verslaglegging.

2.5.2. Transparantie en toegankelijkheid van de landbouwwetgeving

82. De werkzaamheden in het kader van het project om de landbouwwetgeving te consolideren zijn ook dit jaar voortgezet. Doel van het project is geconsolideerde versies in alle officiële talen van de EU via het Internet ter beschikking van het grote publiek te stellen. Wijzigingen van de desbetreffende landbouwbesluiten worden in de basistekst verwerkt, zodat kan worden volstaan met het raadplegen van een enkele bijgewerkte versie van de tekst, al heeft deze geen juridisch bindend karaker.

83. Daarnaast heeft de Commissie een horizontaal project opgezet voor de codificatie van het communautaire "acquis". Dit project, dat ook de landbouwwetgeving omvat, moet vóór eind 2005 zijn voltooid. De goedkeuring van gecodificeerde teksten van landbouwbesluiten, die juridisch bindend zijn, wordt in de komende maanden verwacht.

2.5.3. Vereenvoudigingsmaatregelen in verschillende sectoren

84. De in de tussenbalans voorgestelde aanpassingen van beleidsmaatregelen moeten bijdragen tot een wezenlijke vereenvoudiging van het GLB. Zo heeft de Commissie voorgesteld om voor bepaalde rechtstreekse steunuitkeringen een enkele ontkoppelde inkomenstoeslag per bedrijf in te voeren. Door de koppeling tussen steun en productie los te laten, kan de steunverlening aan EU-landbouwers aanmerkelijk worden vereenvoudigd.

85. In het kader van het plattelandsbeleid en in aansluiting op de discussies over de vereenvoudiging van de Structuurfondsen heeft DG Landbouw een discussie op gang gebracht over de vereenvoudiging van het communautaire plattelandsbeleid. In eerste instantie blijven de besprekingen beperkt tot de huidige programmeringsperiode 2000-2006. Deze operatie heeft tot doel te achterhalen welke wettelijke en administratieve bepalingen het communautaire plattelandsontwikkelingsbeleid ondoorzichtig maken en daarmee de uitvoering van het beleid en de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen in de weg staan. Daarnaast moet deze discussie mogelijke oplossingen aanreiken en nuttige informatie opleveren met het oog op de toetreding van kandidaat-lidstaten binnen de programmeringsperiode 2002-2006.

2.5.4. Regeling voor kleine boeren

86. De uitvoeringsbepalingen voor de regeling voor kleine boeren zijn eind vorig jaar vastgesteld [12]. Voor het kalenderjaar 2002 wordt de regeling alleen in Italië toegepast. Na vaststelling van de nodige nationale maatregelen voor de uitvoering van de regeling (databank, interne voorschriften, formulieren, enz.) heeft Italië meer dan 2000 aanvragen van boeren ontvangen, die aan de regeling wilden deelnemen. Volgens de Italiaanse autoriteiten zijn de voor de uitvoering van de regeling vereiste administratieve aanpassingen mogelijk de reden voor het relatief geringe aantal deelnemers. Voor 2003 wordt een groter aantal deelnemers verwacht.

[12] Verordening (EG) nr. 1/2002 van de Commissie van 28 december 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1259/1999 van de Raad met betrekking tot de vereenvoudigde regeling voor betalingen aan landbouwers op grond van bepaalde steunregelingen (PB L 1 van 3.1.2002, blz.1).


2.6. Steunmaatregelen van de staten

2.6.1. Nieuwe richtsnoeren inzake staatssteun met betrekking tot de kosten voor de verwijdering van slachthuisafval en gestorven dieren en voor de uitvoering van tests op overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE)

87. Op 27 november 2002 heeft de Commissie nieuwe richtsnoeren vastgesteld inzake staatssteun met betrekking tot de kosten voor de verwijdering van slachthuisafval en gestorven dieren en voor de uitvoering van tests op overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) [13]. In de nieuwe voorschriften wordt het in de betrokken sectoren gevoerde beleid op het gebied van staatssteun toegelicht en aangepast. Dit was nodig, omdat door uiteenlopend beleid van de lidstaten een ernstig risico op concurrentievervalsing was ontstaan.

[13] PB C 324 van 24.12.2002, blz. 2.


88. De BSE-wetgeving heeft de situatie met betrekking tot slachthuisafval ingrijpend gewijzigd. Wat voorheen een waardevol product was, is nu afval dat bovendien tegen hoge kosten moet worden verwijderd.

89. Om de sector de kans te geven zich aan deze situatie aan te passen stond de Commissie een hoog niveau van overheidssteun toe. Deze situatie kan echter tot ernstige concurrentievervalsing leiden. Zo verlenen sommige lidstaten omvangrijke steun, maar andere landen niet. Een en ander maakte een herbeoordeling van het gevoerde beleid dan ook noodzakelijk. Bij de vaststelling van de nieuwe regels is ervan uitgegaan dat zowel de volksgezondheid als het milieu moeten worden beschermd. Daarom is het verlenen van steun gerechtvaardigd, voor zover daardoor geen buitensporige vervalsing van de mededinging wordt veroorzaakt.

90. De nieuwe richtsnoeren doen op geen enkele wijze afbreuk aan de mogelijkheden tot het verlenen van staatssteun, noch aan de wettelijke, uit specifieke verordeningen van de Raad voortvloeiende verplichtingen om landbouwers te compenseren voor de geleden schade wanneer bij hun vee BSE of een andere vergelijkbare ziekte wordt ontdekt. De richtsnoeren zijn veeleer bedoeld om de permanente financiële lasten te verlichten die voortvloeien uit de algemene verplichting om dieren te laten testen en om risicomateriaal ook bij gezonde dieren te verwijderen.

91. Bepaald is voorts dat in de toekomst geen staatssteun meer wordt verleend voor de kosten van de verwijdering van slachthuisafval, ongeacht de aard ervan. Bij wijze van uitzondering mogen de lidstaten nog steun verlenen tot 50 % van de kosten voor het verwijderen van gespecificeerd risicomateriaal en van vleesbeendermeel, dat in 2003 wordt geproduceerd, maar geen verder commercieel doel meer dient.

92. Voor TSE-tests mag de door de lidstaten verleende staatssteun voor de kosten van het testen van runderen die voor menselijke consumptie worden geslacht, met ingang van 1 januari 2003 niet meer bedragen dan 40 EUR per test. Momenteel bestaat een dergelijk maximum niet. Dit bedrag omvat de totale kosten van het testen, d.i. zowel de testkit als het nemen, vervoeren, testen, opslaan en vernietigen van het monster. Er zij aan herinnerd dat de Gemeenschap momenteel 15 EUR van de 40 EUR voor haar rekening neemt (10,5 EUR in 2003). Het maximumbedrag van 40 EUR wordt toereikend geacht om de prijs van de goedkoopste aanbieders van testkits in de EU te dekken. Het plafond van 40 EUR moet concurrentievervalsing voorkomen en duurdere aanbieders ertoe aanzetten hun prijzen te verlagen. Voor andere TSE-tests (bijvoorbeeld op gestorven runderen of schapen) heeft de Commissie besloten dat de staatssteun nog steeds tot 100 % van de kosten mag bedragen, zonder beperkingen te stellen aan de hoogte van het steunbedrag.

93. Voor dieren die op het bedrijf gestorven zijn, en alleen voor deze gestorven dieren, mogen de lidstaten eveneens staatssteun verlenen tot 100 % van de kosten voor het afvoeren (ophalen en vervoeren) en tot 75 % van de kosten voor het vernietigen (opslaan, bewerken, vernietigen en definitief verwijderen). Onder bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld wanneer de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen uit de vleessector, mogen de kosten voor vernietiging volledig worden vergoed. Om de lidstaten in de gelegenheid te stellen de bestaande financieringsregelingen aan te passen, staat de Commissie toe dat tot eind 2003 nog steun wordt verleend tot 100 % van de kosten.

94. De onderhavige richtsnoeren zijn met ingang van 1 januari 2003 van toepassing op nieuwe staatssteun, met inbegrip van nog in behandeling zijnde aanmeldingen van de lidstaten. De Commissie stelt de lidstaten voor hun bestaande steunregelingen aan te passen teneinde uiterlijk op 31 december 2003 aan de onderhavige richtsnoeren te voldoen. De nieuwe richtsnoeren blijven tot 31 december 2013 van toepassing.

2.6.2. Algemeen overzicht van behandelde steunmaatregelen

95. De Commissie heeft in totaal 341 aanmeldingen ontvangen van voorgenomen staatssteun in de sectoren landbouw en agro-industrie. Tevens heeft zij een onderzoek ingesteld naar 34 steunmaatregelen die niet tijdig overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag waren gemeld. Herbeoordelingen van bestaande steunmaatregelen overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag, werden niet verricht. In 250 gevallen besloot de Commissie geen bezwaar tegen de steunmaatregel te maken. Verscheidene van deze maatregelen zijn pas goedgekeurd nadat de betrokken lidstaat wijzigingen had aangebracht of had toegezegd de maatregel in overeenstemming met de communautaire staatssteunregels te zullen brengen. In vijf gevallen werd de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid vanwege ernstige twijfels omtrent de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de gemeenschappelijke markt. In 4 gevallen heeft de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag beëindigd; in drie ervan was de eindbeslissing negatief. Telkens wanneer een negatieve beslissing betrekking had op een steunmaatregel waarbij de betrokken lidstaat reeds tot uitkering van de steun was overgegaan, heeft de Commissie gevraagd om terugvordering van de uitgekeerde steunbedragen.

96. Het navolgende overzicht bevat een selectie van de in 2002 behandelde gevallen die vanuit het oogpunt van het staatssteunbeleid in de sectoren landbouw en agro-industrie het meest interessant zijn. Ter wille van de duidelijkheid zijn de gevallen ingedeeld naar onderwerp.

2.6.2.1. Duitsland

Steunregelingen ter compensatie van de schade als gevolg van de recente overstromingen in Duitsland

97. De Europese Commissie heeft vijf steunregelingen goedgekeurd om gedupeerden in de landbouwsector te compenseren voor de schade als gevolg van de recente overstromingen in Duitsland.

98. De regelingen zijn met spoed onderzocht waarbij werd geconcludeerd dat de door Duitsland voorgestelde schadevergoeding in haar geheel kon worden uitgekeerd. De maatregelen werden verenigbaar geacht met artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag, waarin is bepaald dat de Commissie steunmaatregelen mag goedkeuren voor het herstel van schade veroorzaakt door natuurrampen. De goedgekeurde maatregelen behelzen het volgende:

- een financiële compensatie van in totaal maximaal 20 % (30 % in probleemgebieden) zal worden toegekend aan boeren voor gederfde inkomsten als gevolg van de overstromingen en de schade aan cultuurgrond [14];

[14] Steunmaatregel nr. N 567/2002.


- onmiddellijke betaling van in totaal maximaal 50 % zal plaatsvinden voor schade als gevolg van overstromingen en, in het bijzonder, verlies en verwoesting van of schade aan economische goederen, zoals gewassen, machines, land en vee. Daarnaast ontvangen de boeren een schadeloosstelling voor bedrijfskapitaal en evacuatiekosten [15];

[15] Steunmaatregel nr. N 581/2002.


- steun voor een volledige of gedeeltelijke schadevergoeding bij verlies van onroerend goed, met als doel het voortbestaan van bedrijven te verzekeren [16].

[16] Steunmaatregel nr. N 595/2002.


- een speciaal programma (in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe) voor schade als gevolg van de overstromingen, dat met name voorziet in steun voor het herstel van dorpen, plattelandswegen, boswegen en activiteiten op het gebied van de aquacultuur. Bij de herstelwerkzaamheden wordt bijzondere aandacht geschonken aan de integratie van milieuaspecten [17].

[17] Steunmaatregel nr. N 647/2002.


99. Voor leningen van de Landwirtschaftliche Rentenbank wordt een kredietgarantie van 80 % verstrekt, wanneer het gaat om liquiditeitssteun of investeringen in landbouw- en bosbouwbedrijven [18].

[18] Steunmaatregel nr. N 682/2002.


Kwaliteitslabel voor gecertificeerd rundvlees in Beieren

100. Op 13 februari 2002 heeft de Commissie Duitsland (Beieren) toestemming verleend nationale steun toe te kennen voor de invoering van een nieuw kwaliteitslabel. Hiermee is voor 2002 een bedrag gemoeid van 3,5 miljoen EUR, terwijl voor 2003 en 2004 een steunbedrag van ruim 2 miljoen EUR per jaar is goedgekeurd. Het kwaliteitslabel is onderdeel van een uitgebreid programma voor kwaliteitsborging en -controle, dat is gelanceerd om het consumentenvertrouwen terug te winnen na de sterke daling van de rundvleesverkoop als gevolg van de BSE-crisis. Deelname aan het kwaliteitslabel staat open voor alle, in de EU gevestigde ondernemingen, mits zij voldoen aan de eisen van het programma.

101. De steunregeling is bedoeld om de kosten van verschillende individuele maatregelen te dekken, zoals:

- de controle op en de certificering van ondernemingen die aan het programma deelnemen;

- voorlichtingsacties om duidelijk te maken wat het label inhoudt en wat het de consument te bieden heeft;

- afzetbevorderingsacties en reclamecampagnes.

102. De steun zal worden verleend aan groepen gebruikers van het kwaliteitslabel, zoals verkooporganisaties of andere bedrijven op het gebied van de voedselproductie. De gebruikers moeten voldoen aan de gestelde eisen op het gebied van productie, verwerking en afzet van de desbetreffende runderen en het rundvlees en zijn onderworpen aan beduidend strengere controlevoorschriften dan gebruikelijk. De bedoeling is het kwaliteitslabel op een later tijdstip uit te breiden tot andere producten dan rundvlees.

103. De Commissie heeft deze steunregeling goedgekeurd op grond van de nieuwe richtsnoeren inzake overheidssteun voor reclame voor landbouwproducten, die op 1 januari 2002 in werking zijn getreden. Deze richtsnoeren maken het voor het eerst mogelijk om in het kader van een dergelijk label zowel informatie over de productkwaliteit als informatie over de oorsprong van het product te verstrekken. Het label waarvoor de Commissie nu overheidssteun heeft toegestaan, biedt producenten uit de hele Gemeenschap de mogelijkheid om de oorsprong van hun producten te vermelden.

2.6.2.2. Griekenland

Steunregeling ter compensatie van de schade als gevolg van natuurrampen

104. Op 26 september 2002 heeft de Commissie een omvangrijke steunregeling goedgekeurd ter compensatie van de door natuurrampen veroorzaakte schade in Griekenland [19]. Bij de berekening van de schade wordt niet uitgegaan van de totale productie in een bepaalde referentieperiode, wat als belangrijkste berekenings methode wordt aangehouden in de communautaire richtsnoeren voor overheidssteun in de landbouwsector, maar van de departementale opbrengsten (de voornoemde richtsnoeren voorzien in de mogelijkheid om, bij gebleken geschiktheid, andere berekeningsmethoden dan de genoemde toe te passen). Voor de regeling is veel geld uitgetrokken: ruim 171 miljoen EUR aan overheidssteun en ruim 126 miljoen EUR voor maatregelen die door de Griekse autoriteiten voor cofinanciering door de EU zijn voorgedragen. Deze maatregelen zijn momenteel nog in onderzoek.

[19] Steunmaatregel nr. N 143/2002.


2.6.2.3. Spanje

Steunmaatregelen voor de landbouwsector in verband met gestegen brandstofkosten

105. Op 11 december 2002 heeft de Commissie een deels negatieve eindbeschikking gegeven ten aanzien van enkele door Spanje ingestelde steunmaatregelen in verband met de gestegen brandstofprijzen, waarvoor zij in april 2001 de formele onderzoekprocedure had ingeleid [20]. De Commissie was van mening dat een aantal maatregelen die rechtstreeks verband hielden met deze prijsstijging, niet onder de staatssteunregels vallen. Zij was echter van oordeel dat Spanje ten aanzien van twee maatregelen van het voorgelegde pakket (rentesubsidies op leningen en kredietgaranties en bepaalde belastingvoordelen) niet heeft kunnen aantonen dat deze beperkt blijven tot het vergoeden van de schade als gevolg van deze stijging van de brandstofprijs. De Commissie heeft deze maatregelen dan ook aangemerkt als exploitatiesteun die niet met de mededingingsregels te verenigen is.

[20] Steunmaatregel nr. C 21/2002 (ex NN 14/2002).


106. De Commissie heeft besloten dat de volgende maatregelen niet als steun in de zin van het Verdrag kunnen worden beschouwd:

- wijziging van de wet op de belasting over de toegevoegde waarde;

- belastingmaatregelen ten gunste van landbouwcoöperaties;

- belastingmaatregelen met betrekking tot de inkomstenbelasting van natuurlijke personen en de belasting over de toegevoegde waarde, die het volgende omvatten:

- voor het boekjaar 2000: de toepassing op bepaalde veeteeltactiviteiten waarvoor een forfaitair stelsel geldt, van een correctiefactor voor het diervoeder dat van derden wordt aangekocht;

- voor het boekjaar 2001: de verlaging van het nettorendement in het kader van het forfaitaire stelsel van de inkomstenbelasting van natuurlijke personen voor landbouw- en veeteeltactiviteiten;

- eveneens voor het boekjaar 2001: de verlaging van het percentage voor de bepaling van de driemaandelijkse BTW in het kader van het forfaitaire stelsel voor bepaalde landbouwactiviteiten, en de belastingmaatregel die bestaat in een verhoging van het percentage voor de moeilijk te rechtvaardigen uitgaven in het kader van de inkomstenbelasting van natuurlijke personen.

107. De Commissie heeft daarentegen bepaald dat de staatsteun die is toegekend aan eigenaren van landbouwbedrijven in de vorm van rentesubsidies op leningen en kredietgaranties, en de maatregel ter verlenging gedurende de boekjaren 2000 en 2001 van belastingvoordelen in de sfeer van de inkomstenbelasting van natuurlijke personen, die van toepassing waren bij de overdracht van bepaalde landbouwgronden en -bedrijven, niet verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. Spanje heeft voor deze maatregelen geen informatie verstrekt die zou kunnen duiden op een verband tussen de stijging van de olieprijs en het door de landbouwers geleden nadeel.

108. Aangezien het gaat om onrechtmatig verleende steun, moet Spanje deze maatregelen intrekken en de uitgekeerde steunbedragen onverwijld van de begunstigden terugvorderen. Spanje moet de Commissie binnen twee maanden meedelen welke maatregelen het heeft getroffen om de steunregeling ongedaan te maken en de verleende steun terug te vorderen.

Steunregeling voor bedrijven die olie uit afvallen van olijven extraheren, raffineren en bottelen

109. Op 14 maart 2002 heeft de Commissie besloten de onderzoekprocedure voor staatssteun in te leiden ten aanzien van de door Spanje ingestelde steunregeling voor bedrijven die olie uit afvallen van olijven extraheren, raffineren en bottelen [21].

[21] Steunmaatregel nr. C 21/2002 (ex NN 14/2002).


110. De steun wordt verleend in de vorm van leningen voor een totaalbedrag van maximaal 5000 miljoen ESP (30,05 miljoen EUR), met een rentesubsidie van het Ministerie van Landbouw, dat daarnaast ook de garanties op deze leningen kan subsidiëren.

111. De Commissie beschouwt deze steunmaatregelen vooralsnog als staatssteun die tot doel heeft de financiële situatie van deze bedrijfstak te verbeteren, maar die op geen enkele wijze bijdraagt tot de ontwikkeling van de sector. Zij zouden dan ook exploitatiesteun kunnen behelzen, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Bovendien zouden deze steunmaatregelen in strijd kunnen zijn met de communautaire regelgeving (de GMO's).

Steunregeling voor organisaties van olijfolieproducenten

112. Op 19 juli 2002 heeft de Commissie besloten de onderzoekprocedure inzake staatssteun in te leiden ten aanzien van een regionale steunmaatregel (Extremadura) voor organisaties van olijfolieproducenten. De steun wordt verleend in de vorm van een subsidie die afhankelijk is van het aantal ingediende steunaanvragen voor de productie van olijfolie en tafelolijven, en komt bovenop de communautaire steun die in Verordening (EEG) nr. 136/66 is voorzien.

113. De Commissie is vooralsnog van mening dat een subsidie voor organisaties van producenten die wordt berekend op basis van het aantal steunaanvragen voor de productie van olijfolie en tafelolijven, moet worden beschouwd als staatssteun ter verbetering van de financiële situatie van bepaalde groeperingen, zonder op enigerlei wijze bij te dragen tot de ontwikkeling van de sector. Dergelijke steunmaatregelen moeten dan ook worden aangemerkt als exploitatiesteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Bovendien zouden zij van invloed kunnen zijn op de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordeningen en aldus een inbreuk kunnen vormen op de communautaire regelgeving.

2.6.2.4. Frankrijk

Steunregeling voor het financieren van destructie als openbare dienstverlening

114. Op 10 juli 2002 heeft de Commissie besloten de formele onderzoekprocedure in te leiden ten aanzien van bepaalde aspecten van de destructieregeling in Frankrijk [22]. De Commissie heeft verscheidene klachten ontvangen over het verstorende karakter van de destructiebelasting.

[22] Steunmaatregel nr. C 49/2002.


115. De destructiebelasting heeft tot doel een openbare dienst te financieren die erin bestaat kadavers en slachthuisafval die ongeschikt voor menselijke en dierlijke consumptie zijn bevonden, op te halen en te verwijderen. De belasting is per 1 januari 1997 van kracht en wordt geheven op de aankoop van vlees en van andere gespecificeerde producten door eenieder die deze producten in de detailhandel verkoopt. Als grondslag voor de belastingheffing geldt de waarde, exclusief BTW, van de aangekochte producten, ongeacht de herkomst ervan.

116. Het onderzoek van de Commissie richt zich met name op het feit dat de destructiebelasting, die is ingevoerd om het systeem te financieren, ook wordt geheven over vlees dat afkomstig is uit andere lidstaten, zonder dat voor dit vlees gebruik wordt gemaakt van het destructiesysteem. De kostenloze terbeschikkingstelling van deze dienst impliceert bovendien dat de directe begunstigden van deze regeling, waaronder met name slachthuizen, veehouders en houders van diermeel, geen kosten hoeven te maken voor de verwijdering van afvallen die bij hun bedrijfsactiviteiten worden geproduceerd. Een en ander zou kunnen duiden op mogelijkerwijs onverenigbare staatssteun ten gunste van deze marktdeelnemers.

117. De Commissie onderzoekt tevens het feit dat de belasting wordt geheven vanaf een bepaalde totaalomzet van een bedrijf, en niet op basis van de vleesverkoop. Zo worden sommige bedrijven vrijgesteld van de belasting, zelfs wanneer zij meer vlees verkopen dan een ander bedrijf dat met andere producten een grotere omzet behaalt. Deze vrijstelling zou onrechtmatige staatssteun kunnen behelzen voor bedrijven die niet aan de heffing onderworpen zijn.

118. Voorts is aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een prejudiciële vraag voorgelegd over de interpretatie van artikel 87, lid 1, van het Verdrag [23] in relatie tot de destructiebelasting.

[23] Zaak C-126/01, Minister van Economische Zaken, Financiën en Industrie tegen S.A. GEMO.


2.6.2.5. Italië

Belastingkredieten voor investeringen in de landbouw

119. Op 26 juli 2002 heeft de Commissie een Italiaanse steunregeling goedgekeurd getiteld "belastingkredieten" in de landbouw [24]. Deze regeling voorziet in steun voor investeringen op landbouwbedrijven, zowel wat de productie als de verwerking van landbouwproducten betreft en ongeacht het type landbouwbedrijf. De regeling geldt evenwel niet voor investeringen voor de verwerking van onder bijlage I bij het Verdrag vallende producten in Italiaanse regio's die voor de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komen, en evenmin voor de regio's Abruzzo en Molise, die voor de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag in aanmerking komen. Voor deze gebieden is namelijk al een andere beschikking (steunmaatregel N 324/02) gegeven. Voor de onderhavige regeling is in de periode tot 2006 jaarlijks 155 miljoen EUR beschikbaar.

[24] Steunmaatregel nr. N 220/2002.


De door de Vereniging van Kamers van Koophandel gefinancierde steunregeling voor het MKB

120. Op 13 mei 2002 heeft de Commissie een steunregeling [25] voor ondernemingen in de landbouwsector goedgekeurd, die door de Nationale Vereniging van Kamers van Koophandel wordt bekostigd. De regeling moet de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen die in de landbouwsector actief zijn, bevorderen. Hiervoor is jaarlijks een bedrag van ongeveer 30 900 000 EUR (eerste jaar) beschikbaar. De steun kan worden toegekend voor investeringen op het gebied van productie, verwerking en afzet, maar ook voor de diversificatie van agrarische activiteiten, de betaling van verzekeringspremies, de bevordering van de productie en afzet van agrarische kwaliteitsproducten, de verlening van technische bijstand, de verbetering van de veehouderij, de opzet van afzetbevorderingsacties en reclamecampagnes, de oprichting van risicokapitaalfondsen en de verstrekking van kredietgaranties.

[25] Steunmaatregel nr. N 241/2001.


Italiaanse steunregeling voor reclameactiviteiten

121. Op 1 maart 2002 heeft de Commissie goedkeuring verleend aan een nationale steunregeling voor afzetbevorderingsacties en reclameactiviteiten [26]. Daarbij wordt een aantal vergelijkbare en reeds door de Commissie goedgekeurde maatregelen in het kader van de steunregelingen N 558/2000 [27] en N 729/A/2000 [28] gewijzigd en in overstemming gebracht met de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten [29].

[26] Steunmaatregel nr. N 30/2002.


[27] Zie brief SG(2001) D/286564 van 28.2.2001.


[28] Zie brief SG(2001) D/286847 van 13.3.2001.


[29] PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.


122. Deze regeling is een van de eerste waarbij de bovengenoemde richtsnoeren op grote schaal toepassing vinden (door alle representatieve organisaties van landbouwproducenten, in welke vorm ook, tot potentiële begunstigden van de regeling te verklaren). De toepassing van de regeling zal worden gecontroleerd aan de hand van jaarlijkse, door de Italiaanse autoriteiten te verstrekken verslagen.

2.6.2.6. Nederland

Steunregeling voor de sanering van varkensslachterijen in Nederland

123. Op 28 december 2001 heeft de Europese Commissie besloten de formele onderzoekprocedure inzake staatssteun in te leiden ten aan zien van een aangemelde saneringsregeling voor varkensslachterijen in Nederland [30]. In het licht van de uitspraak van het Gerecht van eerste aanleg in de zaak Weyl Beef Products BV en andere tegen Commissie [31], werd het noodzakelijk geacht te onderzoeken of de aangemelde maatregel, die betrekking heeft op een overeenkomst tussen bedrijven over vermindering van de capaciteit, in overeenstemming was met artikel 81 van het EG-Verdrag. De Commissie betwijfelde of de maatregel voor ontheffing in aanmerking zou kunnen komen door de constructie als crisiskartel aan te merken, omdat er binnen de sector geen structurele overcapaciteit leek te bestaan. Bovendien leek het twijfelachtig of de maatregel de productie wel zou verbeteren. Ten slotte had de Commissie eveneens twijfels over de verenigbaarheid van de voorgestelde maatregel met de bepalingen van punt 9 van de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector. Bij brief van 5 augustus 2002 hebben de Nederlandse autoriteiten de kennisgeving van de maatregel ingetrokken. Er zal derhalve geen eindbeslissing in deze zaak volgen.

[30] Steunmaatregel nr. C 91/2001 (ex N 568/2001), PB C 37 van 9.2.2002, blz. 17.


[31] Gevoegde zaken T-197/97 en T-198/97, 31.1.2001.


2.6.2.7. Portugal

Terugvordering van steun aan de varkenssector die in strijd met artikel 88, lid 2, van het Verdrag is verleend, Zaak C-110/02, Commissie tegen Raad

124. Op 27 februari 2002 heeft de Europese Commissie besloten het Hof van Justitie te verzoeken om vernietiging van een besluit van de Raad [32] van ministers van 21 januari 2002 waarbij Portugal wordt gemachtigd tot het verlenen van staatssteun aan varkenshouders ten bedrage van maximaal 16,3 miljoen EUR. Dit steunbedrag komt overeen met de bedragen die 2 116 varkenshouders zouden moeten terugbetalen op grond van twee negatieve eindbeschikkingen van de Commissie van 25 november 1999 [33] en 4 oktober 2000 [34].

[32] PB L 66 van 14.3.2000, blz. 20.


[33] PB L 66 van 14.3.2000, blz. 20.


[34] PB L 29 van 31.1.2001, blz. 49.


125. De Commissie was van oordeel dat deze maatregelen als onverenigbaar met de verdragsbepalingen inzake staatssteun (artikelen 87 en 88) moesten worden beschouwd en had derhalve van Portugal maatregelen geëist om de onrechtmatig toegekende steunbedragen terug te vorderen. De betrokken beschikkingen zijn niet betwist, aangezien Portugal geen beroep heeft ingesteld bij het Hof van Justitie.

126. De Portugese autoriteiten hebben daadwerkelijk de procedure tot terugvordering van de onrechtmatige steun geopend, maar zijn van gedachten veranderd en hebben de Raad bij brief van 23 november 2001 formeel toestemming gevraagd om, onder toepassing van de procedure van artikel 88 van het Verdrag, steun toe te kennen voor een bedrag van in totaal 16,3 miljoen EUR aan de 2 116 begunstigden van de twee negatieve beschikkingen van de Commissie.

127. De Raad van ministers heeft op 21 januari 2002 een positieve beschikking gegeven waarmee de toekenning van de steun is goedgekeurd. Deze beschikking, die formeel berust op artikel 88, lid 2, van het Verdrag, wordt door de Commissie beschouwd als een geval van oneigenlijk gebruik van deze bepaling. De beschikking van de Raad volgt ruim 15 maanden na de beschikkingen van de Commissie. Voor het eerst heeft de Raad deze bijzondere procedure gevolgd om een steunmaatregel goed te keuren die uitsluitend is bedoeld om de economische gevolgen van twee door de Commissie gegeven eindbeschikkingen teniet te doen. De Commissie ziet deze beschikking van de Raad als een ernstige bedreiging voor de rechtszekerheid van EU-besluiten.

128. Ten aanzien van de aanwending door de Raad van de procedure van artikel 88 van het Verdrag ten einde de economische gevolgen van de twee voornoemde beschikkingen de facto en zonder beperking in de tijd teniet te doen, merkt de Commissie op dat dit:

- een onaanvaardbare inbreuk betekent op de rechtszekerheid van alle betrokkenen;

- impliceert dat de Raad in tweede aanleg optreedt en aldus inbreuk maakt op zowel de beslissingsbevoegdheid van de Commissie als op de rechtelijke bevoegdheid van het Hof;

- een principekwestie oproept over de concrete beslissingsbevoegdheid van de Commissie op het gebied van staatssteun en over de verdeling van de bevoegdheden tussen de instellingen, zoals die door het Verdrag zelf zijn bedoeld.

De Commissie heeft zich in deze zaak dan ook tot het Hof van Justitie gewend [35].

[35] Zaak C-110/02, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie.


2.6.2.8. Jurisprudentie

Zaak T-152/99 - Hijos de Andrés Molina SA (HAMSA) tegen Commissie

129. Op 11 juli 2002 heeft het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen een arrest gewezen in de zaak van het beroep tot nietigverklaring van Beschikking 1999/484/EG van de Commissie van 3 februari 1999 [36], waarbij de door de Spaanse regering verleende staatssteun aan de onderneming Hijos de Andrés Molina SA (HAMSA) onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt werd verklaard. Het beroep was ingesteld door dit bedrijf en werd ondersteund door de Spaanse staat.

[36] PB L 193 van 26.7.1999, blz. 1.


130. De begunstigde onderneming (HAMSA) was sinds 1993 al meermalen financieel ondersteund via leningen en borgstellingen van het overheidsorgaan IFA, een kapitalisatie van een deel van de schuld bij IFA en kwijtschelding van schulden bij verscheidene overheidsorganen.

131. Van de acht middelen tot nietigverklaring, die verzoekster met steun van de Spaanse staat had aangevoerd tegen de beschikking van de Commissie, is alleen het middel betreffende het pakket maatregelen dat is toegekend in de vorm van de kwijtschelding van schulden door overheidsorganen, door het Gerecht gegrond verklaard.

132. In zijn arrest erkent het Gerecht dat de Commissie "de globale situatie van de openbare schuldeisers heeft geëvalueerd ten opzichte van die van de particuliere schuldeisers, en beslissende conclusies heeft getrokken uit een eenvoudige vergelijking tussen het totaalbedrag van de openbare en dat van de particuliere schuldvorderingen, en tussen het gemiddelde percentage van kwijtschelding van de openbare en van de particuliere schuldeisers, alsmede uit de vaststelling dat de openbare schuldeisers in tegenstelling tot de meeste particuliere schuldeisers preferente of zelfs door een hypotheek gewaarborgde vorderingen hadden". Het Gerecht oordeelt dat "het aan de Commissie is om voor elk van de betrokken overheidsorganen met inaanmerkingneming van voormelde factoren te bepalen, of de door hen verleende kwijtschelding kennelijk omvangrijker was dan die welke een hypothetische particuliere schuldeiser zou hebben verleend, die zich, ten aanzien van verzoekster, in dezelfde situatie bevindt als het betrokken overheidsorgaan en die de hem verschuldigde bedragen tracht te verhalen". Het is derhalve de globale, "weinig genuanceerde" benaderingswijze van de Commissie die tot nietigverklaring van dit deel van de beschikking heeft geleid.

133. Het Gerecht heeft evenwel alle andere punten van bezwaar van verzoekster verworpen, in het bijzonder het argument inzake de niet-toepassing van het principe van de regionale ontwikkeling voor sectorale ad-hocsteun en dat van de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer op basis van globale gegevens, zonder dat dit met een concrete analyse is aangetoond.

Zaken C-113/00 en C-114/00, Koninkrijk Spanje tegen Commissie

134. Bij het Hof van Justitie zijn twee beroepen tot nietigverklaring ingesteld ten aanzien van de Beschikkingen 2000/237/EG [37] en 2000/0240/EG [38] van de Commissie van 22 december 1999, waarbij twee door Spanje ten uitvoer gelegde steunregelingen ten behoeve van 1) tuinbouwproducten die voor industriële verwerking zijn bestemd en 2) de financiering van bedrijfskapitaal, onverenigbaar met het Verdrag worden verklaard.

[37] PB L 75 van 24.3.2000, blz. 54.


[38] PB L 76 van 25.3.2000, blz. 16.


135. Het Hof heeft in beide gevallen bepaald dat de relatief geringe omvang van een steunmaatregel of van een betrokken bedrijf, niet bij voorbaat de mogelijkheid uitsluit dat het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed, en heeft bevestigd dat de "de minimis"-regel niet van toepassing is op steunmaatregelen in de landbouwsector.

136. Wat betreft de ontoereikende motivering omtrent de vaststelling dat de steun het handelsverkeer tussen de staten heeft beïnvloed, bevestigde het Hof dat de Commissie niet het effect van de steunmaatregelen hoeft aan te tonen. Tegelijkertijd merkte het Hof op dat de bestreden beschikkingen, enerzijds, cijfers bevatten over het handelsverkeer tussen Spanje en de andere lidstaten, waaruit de algemene context waarin deze steunmaatregelen plaatsvinden, blijkt, en anderzijds, aanwijzingen over het algemene effect van de steunmaatregelen op de productiekosten en op het bestaan van een gemeenschappelijke marktordening.

137. Het Hof heeft in deze twee arresten tevens bevestigd dat:

- uit het gebruik van de begrippen "abnormaal" en "ernstig" in de afwijkingsbepaling van artikel 87, lid 3, onder c), blijkt dat deze afwijking enkel streken betreft waar de economische situatie, vergeleken met die van de hele Gemeenschap, bijzonder ongunstig is. Daarentegen is de afwijking onder c) van dezelfde bepaling ruimer, doordat zij de ontwikkeling van bepaalde streken mogelijk maakt die niet het nationale gemiddelde halen. Het Hof voegt daaraan toe dat bij steun voor de bedrijfsvoering die niet bedoeld is als regionale investeringssteun of voor het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen, en ook niet valt onder een andere regeling (bijvoorbeeld beheerskredieten) de analyse van de sectorale gevolgen van groter gewicht is dan de analyse van de regionale gevolgen;

- de betrokken steunregelingen omvatten een financiële stimulans om basisproducten uit de regio te kopen en te verkopen en vormen daardoor een beperking van het vrije verkeer van goederen. Zij zijn daarmee een door het Verdrag verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking. Het was derhalve niet mogelijk de steunregelingen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. De desbetreffende gemeenschappelijke marktordening werd er immers ongunstig door beïnvloed.

2.7. Hulp voor minderbedeelden

138. In 2002 heeft de Europese Unie 200 miljoen EUR beschikbaar gesteld in het kader van een programma voor hulpverlening aan minderbedeelden, waarbij landbouwproducten uit de interventievoorraden aan liefdadigheidsorganisaties worden verstrekt. Doordat Duitsland, Oostenrijk, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hadden afgezien van deelname aan het programma, is het beschikbare bedrag over de overige lidstaten verdeeld.

2.8. Ultraperifere regio's

139. Op 28 juni 2001 heeft de Raad een serie verordeningen vastgesteld tot intrekking van een aantal vroegere verordeningen op basis van de "programma's van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van bepaalde gebieden afgestemde maatregelen" (POSEIDOM, POSEIMA, POSEICAN). Het gaat hierbij om de Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001 [39], die respectievelijk van toepassing zijn op de Franse overzeese departementen, op Madeira en de Azoren en op de Canarische Eilanden. Tegelijk zijn bij Verordening (EG) nr. 1455/2001 de nodige aanpassingen aangebracht in de gemeenschappelijke marktordening in de sector rundvlees [40].

[39] PB L 198 van 21.7.2001, blz. 11-57. Deze verordeningen vervangen respectievelijk Verordening (EEG) nr. 3763/91 (POSEIDOM) voor de DOM, Verordening (EEG) nr. 1600/92 (POSEIMA) voor Madeira en de Azoren en Verordening (EEG) nr. 1601/92 (POSEICAN) voor de Canarische Eilanden.


[40] PB L 198 van 21.7.2001, blz. 58. De aldus gewijzigde verordening die deze gemeenschappelijke marktordening bevat, is Verordening (EG) nr. 1254/1999.


140. De toepassingsbepalingen voor de bij de verordeningen van 2001 ingevoerde vernieuwingen zijn in 2002 gereedgekomen. Daartoe zijn met name twee verordeningen vastgesteld, namelijk Verordening (EG) nr. 43/2003 van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001 van de Raad ten aanzien van de steun voor de plaatselijke productie van plantaardige producten in de ultraperifere regio's van de Unie [41], en Verordening (EG) nr. 98/2003 van 20 januari 2003 tot vaststelling van de voorzieningsbalansen en van de communautaire steun voor de voorziening van bepaalde essentiële producten voor menselijke consumptie, voor verwerking of voor verbruik als productiemiddel in de landbouw en voor de levering van levende dieren en eieren aan de ultraperifere regio's overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001 van de Raad [42].

[41] PB L 7 van 11.1.2003, blz. 25.


[42] PB L 14 van 21.1.2003, blz. 32.


141. Bij Verordening (EG) nr. 43/2003 heeft de Commissie in een enkele tekst alle, voorheen over 11 verschillende uitvoeringsverordeningen verspreide bepalingen bijeengebracht betreffende de totale plantaardige productie in de ultraperifere regio's van de Unie, waarvoor steun wordt verleend uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001. Naast deze "samenvoeging" van reeds bestaande bepalingen, bevat de nieuwe tekst een nieuwe titel met betrekking tot het beheers- en controlesysteem voor de steunmaatregelen om de situatie in de ultraperifere regio's op dit punt te laten aansluiten bij de heersende regeling in de rest van de Unie op grond van Verordening (EG) nr. 3508/92.

142. Bij Verordening (EG) nr. 98/2003 geeft de Commissie uitvoering aan de resultaten van de hervorming van de POSEI-regelingen van 2001 en stelt zij, wat de onder de specifieke voorzieningsregeling vallende producten betreft, de steunbedragen vast voor de voorziening van de ultraperifere regio's, waaronder met name de forfaitaire minimumsteun ter compensatie van de extra kosten voor transport en, wanneer het landbouwproductiemiddelen of voor verwerking bestemde producten betreft, de extra kosten vanwege het insulaire karakter en de ultraperifere ligging van de gebieden, die wordt toegepast wanneer de steunbedragen op basis van de restituties voor de uitvoer van soortgelijke producten naar derde landen, niet toereikend zijn om deze extra kosten te dekken.

2.8.1. Landen en gebieden overzee (LGO)

143. Het nieuwe Besluit 2001/822/EG betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Gemeenschap (het "LGO-Besluit") is op 27 november 2001 door de Raad goedgekeurd.

144. In de loop van 2002 heeft de Commissie de nodige uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de sectoren rijst en suiker (Verordeningen (EG) nr. 174/2002 [43] en (EG) nr. 192/2002 [44]).

[43] PB L 30 van 31.1.2002, blz. 33.


[44] PB L 31 van 1.2.2002, blz. 55.


2.9. Maatregelen inzake voorlichting over het GLB

145. Op grond van Verordening (EG) nr. 814/2000 van de Raad [45] kunnen zowel in de lidstaten als buiten de Unie acties worden ondernomen om voorlichting te geven over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Commissie heeft daartoe bij Verordening (EG) nr. 2208/2002 [46] (die Verordening (EG) nr. 1390/2000 [47] vervangt) uitvoerings bepalingen vastgesteld en de regeling bovendien aanzienlijk verbeterd. Zo is de regeling niet alleen vereenvoudigd en transparanter gemaakt, maar zijn ook voorzieningen getroffen om te komen tot een betere beoordeling van de voorgestelde voorlichtingsacties en een nauwkeuriger omschrijving van de te verspreiden boodschap en de daarvoor aan te wenden middelen.

[45] PB L 100 van 20.4.2000, blz. 7.


[46] PB L 337van 13.12.2002, blz. 21.


[47] PB L 158 van 30.6.2000, blz. 17.


146. Doel van het beleid op dit gebied is om het GLB te verduidelijken, het Europese landbouwmodel te propaganderen, de landbouwers en andere plattelandsactoren te informeren en de publieke opinie bewust te maken van het belang en de doelstellingen van het GLB.

147. De op voorstel van de Commissie aangenomen verordening voorziet in de financiering van drie soorten maatregelen:

- jaarlijkse activiteitenprogramma's die met name door landbouw- of plattelands ontwikkelingsorganisaties, consumentenverenigingen en milieuorganisaties worden ingediend;

- gerichte acties die met name door nationale overheden, media en universitaire instellingen worden opgezet;

- op initiatief van de Commissie ontplooide activiteiten.

148. De acties vallen in twee hoofdcategorieën uiteen:

- acties die op initiatief van derden worden voorgedragen voor financiële steun uit het EOGFL en die hetzij uit programma's hetzij uit gerichte voorlichtingsacties kunnen bestaan;

- acties die op initiatief van de Commissie worden ondernomen en voor 100 % uit het EOGFL worden gefinancierd.

2.9.1. Subsidies

149. Uit een analyse van de in 2000, 2001 en 2002 ontvangen aanvragen uit alle landen van de EU-15 blijkt dat zij jaarlijks in aantal toenemen (van 66 in 2000, 145 in 2001 tot 199 in 2002; hiervan hadden respectievelijk 27, 54 en 40 aanvragen betrekking op cofinanciering van programma's en 39, 91 en 159 aanvragen op gerichte acties).

150. Het merendeel van de gefinancierde programma's was afkomstig uit België, een situatie die mede het gevolg is van de vestiging in België van een aantal Europese overkoepelende organisaties, zoals COPA, CEJA en AEFPR. Cijfers over de gerichte acties wijzen evenwel op een ruimere geografische spreiding met een aanzienlijk aantal gesubsidieerde acties in Frankrijk, Spanje en Italië. Deze ontwikkeling is ook zichtbaar in het aantal bezoeken dat Franse, Spaanse en Italiaanse groeperingen aan Brussel hebben gebracht en in het aantal brieven en e-mails dat naar de diensten van DG Landbouw werd gezonden.

151. Tot de individuele organisaties die een subsidie voor hun voorlichtingsprogramma hebben ontvangen, behoren de traditionele begunstigden van voorlichtingssubsidies in het "pre-814/2000"-tijdperk, zoals COPA-COGECA, AEFPR en CEJA, maar ook nationale consumentenverenigingen, nationale organisaties van journalisten, Europese milieuorganisaties en groeperingen voor plattelandsontwikkeling. Ook enkele nationale organisaties binnen de Europese koepelorganisaties zijn voor een subsidie in aanmerking genomen, evenals een aantal provinciale/regionale organisaties en universitaire instellingen.

2.9.2. Acties op initiatief van de Commissie

152. De Commissie was op verschillende landbouwbeurzen in de EU vertegenwoordigd, waaronder de Grüne Woche in Berlijn, de Salon de l'Agriculture in Parijs, de Salon Alimentaria in Barcelona, AGRIBEX in Brussel alsmede de landbouwbeurzen in Verona (Italië) en Hameelina (Finland).

153. Een nieuw element hierin was de vrijwillige medewerking van nationale en plaatselijke landbouw- en intersectorale organisaties. Zij waren er niet alleen om ons documentatiemateriaal aan te bieden, maar ook om concrete ervaringen op het gebied van hoogwaardige landbouwproducten uit de desbetreffende landen uit te dragen. Dit soort gezamenlijke acties is een duidelijk voorbeeld van de complementariteit van de algemene voorlichtingsacties van de Commissie uit hoofde van Verordening nr. 814/2000 van de Raad en de acties in het kader van andere verordeningen inzake de voorlichting over landbouwproducten.

154. Een andere partner op de beurzen waren de voorlichtings- en adviescentra voor het platteland (Carrefours) die samen met de ambtenaren van de Commissie zorg droegen voor de informatieverstrekking. Vanwege haar aanwezigheid op landbouwbeurzen, heeft de Commissie ook deelgenomen aan een aantal andere communicatieactiviteiten die in dat kader werden georganiseerd voor de media en de beroepsorganisaties.

155. In Brussel zijn conferenties voor landbouwjournalisten en Carrefours georganiseerd, maar ook een conferentie over de landbouw in bergstreken, die mede door DG Landbouw en DG Regionaal Beleid is gefinancierd. Voorts is in Riga en in Praag een grote voorlichtingsbijeenkomst belegd voor leiders van landbouworganisaties, vertegenwoordigers van universiteiten, consumentenverenigingen, media en burgers van alle kandidaat-lidstaten, inclusief Turkije.

156. Het reguliere publicatieprogramma is voortgezet met medewerking van het Bureau voor officiële publicaties van de Europese Gemeenschappen (Publicatiebureau). Daarnaast is een aantal specifieke "fact sheets", verslagen en brochures verschenen over de gemeenschappelijke marktordeningen en over internationale kwesties en plattelandsaangelegenheden.

157. Andere communicatieactiviteiten betroffen de publicatie van geactualiseerd materiaal met kernboodschappen over de tussenbalans en de uitbreiding van de Unie. Over de tussenbalans is ook een videoproductie gemaakt, die is geactualiseerd op basis van de Commissievoorstellen over de GLB-hervorming van najaar 2002. Voorts zijn in het kader van de "Eurobarometer" twee studies uitgevoerd, de ene in de lidstaten en de andere in de kandidaat-lidstaten.

2.10. Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

158. Op ICT-gebied lag het accent in 2002 op de verbetering van het systeem voor de elektronische ontvangst van gegevens uit de lidstaten, met name op het gebied van het financieel beheer en het beheer van de landbouwmarkten.

2.10.1. Elektronische ontvangst van gegevens uit de lidstaten

159. De systemen voor de ontvangst van gegevens van de nationale overheden zijn in 2002 op verscheidene punten verbeterd (NewIdes). Daarnaast is in 2002 de nieuwe versie van de applicatie WUSI (Web Upload Secure Interface) geïnstalleerd, waarmee gegevensbestanden die door nationale overheden worden verzonden, kunnen worden overgezet. Het portaal AWAI (Agriculture Web Applications Interface) van DG Landbouw, dat fungeert als toegangspoort voor de informatiesysteemapplicaties die ter beschikking van onze correspondenten in de lidstaten worden gesteld, is operationeel sinds april 2002. Het CAP-ED-project en het project voor de biologische landbouw hebben in 2002 een dusdanige ontwikkeling doorgemaakt dat beide informatiesystemen naar verwachting in de eerste helft van 2003 kunnen worden toegepast.

2.10.2. Verbetering van de informatiesystemen voor het financieel beheer en het beheer van de landbouwmarkten

160. De geplande ontwikkeling van de financiële beheerssystemen AGREX2 en eFAUDIT is voltooid. Beide applicaties zijn operationeel en functioneren naar tevredenheid van de interne en externe gebruikers.

161. De bestaande informatiesystemen voor de landbouwmarkten zijn verbeterd, met name wat betreft de verslaglegging, of aangepast met het oog op ontwikkelingen in de verordeningen. Voorts kunnen de marktprijzen vanaf 1985 tot heden worden geraadpleegd via de Europaserver op het Internet.

2.10.3. Verbetering van het beheer van administratieve documenten

162. Ter verhoging van de efficiency is het systeem Adonis-Image in gebruik genomen, dat een elektronisch beheer van documenten mogelijk maakt. Dit systeem, waarmee documenten worden gescand en opgeslagen, functioneert naar tevredenheid van de gebruikers. Daarnaast is in 2002 een begin gemaakt met de verbetering van het systeem door een uitbreiding van de opslagcapaciteit (historische archieven en classificatiesysteem).

2.10.4. Informatiesystemen ter ondersteuning van beleidsanalyses, verslaglegging en besluitvorming

163. In de studie over een date warehouse (AGRIVIEW) werd geconcludeerd dat een data warehouse nuttig en haalbaar is, mits de personele en geldelijke middelen door de ambtelijke top van het DG beschikbaar worden gesteld. Geheel volgens het ICT-werkplan 2002 is begonnen met de ontwikkeling van een dataset voor de financiële gegevens in de AGREX-certificaten.

2.11. Raadgevende comités en betrekkingen met organisaties die in de EU het bedrijfsleven en sociaal-economische groeperingen vertegenwoordigen

164. In de circa 80 vergaderingen van raadgevende comités en werkgroepen die in 2002 hebben plaatsgevonden, heeft de Commissie overleg gepleegd met en informatie verstrekt aan vertegenwoordigers van onder meer landbouwproducenten, coöperaties, verwerkende bedrijven, handelaren, consumenten, werknemers, milieugroeperingen, organisaties op het gebied van de plattelandsontwikkeling en dierenwelzijnsorganisaties over de ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het plattelandsbeleid.

165. Overeenkomstig artikel 4 van Besluit 98/235/EG van de Commissie van 11 maart 1998 betreffende de werkzaamheden van de raadgevende comités op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, worden de leden van de comités door de Commissie benoemd op voordracht van de op het niveau van de Gemeenschap opgerichte sociaal-economische organisaties. Een eerste ledenlijst is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen [48].

[48] PB C 370 van 30.11.1998, blz. 1.


166. Bijwerkingen van deze lijst (in verband met terugtreding van leden, pensionering, enz.) zijn bekendgemaakt in de Publicatiebladen C 122 van 4 mei 1999, C 123 van 3 mei 2000, C 233 van 17 augustus 2001 en C 167 van 12 juli 2002.

2.11.1. Betrekkingen met het Europees Parlement

167. De commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement heeft ongeveer 15 maal vergaderd. De Commissie was hierbij aanwezig om het Parlement op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en individuele parlementsleden behulpzaam te zijn bij diverse vraagstukken. Het belangrijkste thema in 2002 was het in juli gepubliceerde Commissievoorstel voor de hervorming van het GLB.

168. Andere commissies die werden bezocht, waren de begrotingscommissie, de commissie begrotingscontrole en de commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid. Het werkterrein van deze laatste (voedselveiligheid, veterinaire en fytosanitaire zaken, dierenwelzijn en milieu) is nauw verbonden met de landbouw.

169. De beantwoording van parlementaire vragen (schriftelijk en mondeling), brieven van parlementsleden en de aan het Parlement gerichte verzoekschriften vindt op gecoördineerde wijze plaats. Bij in totaal 141 brieven en 194 schriftelijke vragen was DG Landbouw primair verantwoordelijk voor de beantwoording, terwijl het bij nog eens 448 schriftelijke vragen zijdelings betrokken was. Daarnaast zijn 98 mondelinge vragen behandeld en is voor negen verzoekschriften de procedure ingeleid.

3. Ontwikkeling van de markten

3.1. Plantaardige productie

3.1.1. Granen

3.1.1.1. Wereldmarkt

170. De wereldproductie van granen (met uitzondering van rijst) was in het verkoopseizoen 2001/02 hoger dan in de vorige drie verkoopseizoenen. In Midden- en Oost-Europa werd een recordoogst behaald, maar in de Europese Unie, Noord-Amerika en Azië, met name in China, daalde de productie. Volgens cijfers van de Internationale Graanraad is in 2001/02 in de wereld 1 480 miljoen ton geoogst, tegenover 1 452 miljoen ton in het vorige verkoopseizoen.

171. De wereldtarweproductie is van 582 miljoen ton in 2000/01 gedaald tot 279 miljoen ton in 2001/02. In de Europese Unie is 90,6 miljoen ton tarwe (zachte tarwe en durumtarwe samen) geoogst, tegenover 104,4 miljoen ton in 2000/01. De productie van China, voorheen de grootste tarweproducent ter wereld, is van 102 miljoen ton in 2000/01 gedaald tot 94 miljoen ton in 2001/02. De tarweproductie van de nieuwe onafhankelijke staten (NOS) bedroeg 90 miljoen ton in 2001/02, tegenover 60 miljoen ton in 2000/01. De tarweoogst van de Verenigde Staten voor 2001 wordt geraamd op 53,3 miljoen ton, terwijl in 2000 nog 60,8 miljoen ton werd geoogst. In Canada is de productie gedaald van 26,8 tot 20,6 miljoen ton als gevolg van lagere opbrengsten.

172. Het wereldtarweverbruik kwam in het verkoopseizoen 2001/02 uit op 587 miljoen ton (583 miljoen ton in 2000/01), d.i. 8 miljoen ton meer dan de productie. Het verbruik van voedergraan bedroeg 915 miljoen ton (893 miljoen ton in 2000/01) en lag daarmee 14 miljoen ton boven de productie.

173. De oogstvooruitzichten van de Internationale Graanraad van januari 2003 voor het verkoopseizoen 2001/02 wijzen op een wereldproductie van secundaire granen van 901 miljoen ton (870 miljoen ton in 2000/01) In de Verenigde Staten daalde de productie van 273 miljoen ton tot 262 miljoen ton. De oogst in alle GOS-landen samen steeg daarentegen van 54,5 miljoen ton in 2000/01 tot 68,5 miljoen ton in 2001/02. Dit betekent een productiestijging voor Oost-Europa van 15 miljoen ton.

174. Over het geheel genomen zijn de wereldgraanvoorraden gedaald van 393 miljoen ton in 2000/01 tot 373 miljoen ton in 2001/02. Zij bestonden voor 193 miljoen ton uit tarwe en voor 180 miljoen ton uit voedergraan. De interventievoorraden van de EU bedroegen op 1 juli 2002 8,1 miljoen ton (tegen 6,8 miljoen ton op 1 juli 2001), waarvan 5,1 miljoen ton rogge, 2,5 miljoen ton gerst en 0,5 miljoen ton tarwe.

175. In de wereldhandel ging in 2001/02 in totaal 213 miljoen ton granen om, waarvan 107 miljoen ton tarwe en 106 miljoen ton secundaire granen, tegenover 209 miljoen ton in het vorige verkoopseizoen. De toename van de graanimporten is in hoofdzaak toe te schrijven aan de gestegen invoer van Oost-Europees graan in de Europese Unie.

176. De wereldproductie van granen in 2002 wordt geraamd op 1 437 miljoen ton

(-2,5 %). Voor tarwe daalde de productie van 579 miljoen ton tot 563 miljoen ton en voor voedergranen van 901 miljoen ton tot 872 miljoen ton. Het wereldgraanverbruik blijft onverminderd toenemen en zou uitkomen op 1 494 miljoen ton. De wereldgraanvoorraden zullen aan het eind van het verkoopseizoen 2002/03 fors zijn geslonken en worden geraamd op 314 miljoen ton (-59 miljoen ton). Voor de wereldhandel in granen mag een lichte stijging worden verwacht (210 miljoen ton, waarvan 104 miljoen ton tarwe).

3.1.1.2. Communautaire markt

177. Het verkoopseizoen 2001/02 is het tweede verkoopseizoen sinds de hervormingen van Agenda 2000. Bijgevolg is de interventieprijs verlaagd van 110,25 tot 101,31 EUR per ton en zijn de steunbedragen aangepast (63 EUR per ton opbrengst in plaats van 58,67 EUR per ton in 2000/01). De braakleggingsverplichting is gehandhaafd op 10 %. De Raad heeft besloten om de maandelijkse verhogingen van de interventieprijs met ingang van het verkoopseizoen 2001/02 te verlagen van 1,0 tot 0,93 EUR per ton per maand.

178. De communautaire graanproductie in het verkoopseizoen 2001/02 bedroeg 199 miljoen ton voor de 15 lidstaten, d.i. 14 miljoen ton minder dan in 2000/01. Deze productiedaling hangt samen met een inkrimping van het graanareaal dat van 37,3 miljoen ha in 2000/01 terugliep tot 36,5 miljoen ha in 2001/02.

179. De productie van zachte tarwe (83,5 miljoen ton) en van durumtarwe (8,4 miljoen ton) is gedaald met respectievelijk 12,6 % en 12,4 %.

180. De productie van maïs is toegenomen van 38,8 miljoen ton tot 39,5 miljoen ton.

181. De productie van rogge kende een forse toename en kwam uit op 6,3 miljoen ton.

182. De verplichte braaklegging is voor de oogst van 2001 op 10 % gehandhaafd, hetgeen overeenkomt met een oppervlakte van 3,9 miljoen ha. Vrijwillige braaklegging van bijna 1,9 miljoen ha heeft echter geleid tot een effectief braakleggingspercentage van 13,5 %. Vooral Spaanse, Zweedse en Finse producenten hebben aan deze regeling deelgenomen.

183. De verlaging van de graanprijs in het kader van Agenda 2000 en de relatief hoge prijzen voor oliehoudende en eiwithoudende gewassen als gevolg van de hoge dollarkoers ten opzichte van de euro, hebben het gebruik van graan als diervoeder doen toenemen. In het verkoopseizoen 2001/02 is in de Gemeenschap van 15 in deze sector 118,5 miljoen ton graan gebruikt.

184. In het verkoopseizoen 2001/02 bedroeg de uitvoer uit de Gemeenschap (inclusief de uitvoer van verwerkte producten) slechts 20 miljoen ton tegenover 23,5 miljoen ton in het vorige verkoopseizoen. De commerciële uitvoer bedroeg 10 miljoen ton voor zachte tarwe (inclusief meel), 6,6 miljoen ton voor gerst (inclusief mout), 1,8 miljoen ton voor maïs en 0,7 miljoen ton voor rogge en roggemeel.

185. De uitvoer van durumtarwe in de vorm van korrels of gries bleef met 300 000 ton ver achter bij het vorige verkoopseizoen (600 000 ton). De uitvoer van haver liep als gevolg van een lagere productie terug van 700 000 ton tot 600 000 ton.

3.1.2. Oliehoudende zaden

186. Oliehoudende zaden leveren hoofdzakelijk olie voor menselijke consumptie en schroot dat wordt gebruikt voor diervoeding. De ontwikkeling van de prijzen van zaden, oliën en schroot is dus bepalend voor de economische situatie in deze sector. Plantaardige oliën kunnen worden geconsumeerd zonder verdere verwerking of in de vorm van bereide oliën en vetten, zoals margarine.

187. De Europese Unie is een netto-invoerder van oliehoudende zaden, plantaardige oliën en schroot. Het jaarlijkse volume van die invoer wordt grotendeels bepaald door enerzijds de prijsverhoudingen tussen oliehoudende zaden, schroot, oliën en de daarmee concurrerende producten voor diervoeding (granen, maïsglutenvoeder, enz.) en anderzijds door de afzetmogelijkheden voor uit de Europese Unie uitgevoerde oliën en schroot. In 2001 bedroeg de totale invoer van oliehoudende zaden 20,8 miljoen ton, in 2000 was dit 17,3 miljoen ton. Sojabonen maken hiervan het grootste deel uit (86 %).

188. In 2001/02 is in de Europese Unie (EU-15) in totaal 33,6 miljoen ton oliehoudende zaden tot olie verwerkt, tegenover 32,6 miljoen ton in 2000/01. Het grootste deel daarvan bestond uit sojabonen (± 59 %), gevolgd door koolzaad (± 28 %) en zonnebloemzaad (± 13 %).

189. In Verordening (EG) nr. 1251/1999 is bepaald dat de areaalbetalingen voor oliehoudende zaden en granen vanaf het verkoopseizoen 2002/03 gelijkgetrokken worden. Dit betekent derhalve dat er geen specifieke areaalbetalingen voor oliehoudende zaden meer worden verricht en dat de marktprijs van oliehoudende zaden niet langer van invloed is op het bedrag van de areaalbetalingen.

190. De totale productie van oliehoudende zaden bedroeg in 2001/02 13,4 miljoen ton (waarvan 1,9 miljoen ton niet voor voeding bestemd was), tegenover 14,1 miljoen ton in 2000/01 (waarvan 2,1 miljoen ton niet voor voeding bestemd was).

3.1.3. Erwten, tuin- en veldbonen en niet-bittere lupinen

191. Deze producten, waarvoor de voederindustrie de belangrijkste afzetmarkt is, concurreren met een groot aantal andere grondstoffen.

192. Door de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr.1251/1999 wordt de areaalsteun vanaf het verkoopseizoen 2000/01 berekend door het basisbedrag van 72,50 EUR te vermenigvuldigen met de graanopbrengst in een bepaalde referentieperiode.

193. In 2001/02 werd voor een oppervlakte van 1,2 miljoen ha compensatiesteun verleend. De totale productie bedroeg 3,8 miljoen ton.

3.1.4. Olievlas

194. De vlasproductie in de Europese Unie omvat enerzijds vezelvlas (dat vooral wordt geteeld voor de vezel, maar ook een opbrengst aan zaad geeft) en anderzijds olievlas (dat alleen voor het zaad wordt geteeld). Het zaad wordt hetzij onverwerkt gebruikt, hetzij verwerkt tot olie (voor industrieel gebruik) en geeft verder schroot voor diervoeding.

195. De Europese Unie voert grote hoeveelheden lijnzaad in (ongeveer 400 000 ton per jaar); Canada is de grootste leverancier.

196. Om de productie in de hand te houden, is gestreefd naar een beter evenwicht tussen de steun voor lijnzaad en die voor andere courante teelten. Zo is met ingang van het verkoopseizoen 1993/94 olievlas toegevoegd aan de lijst van akkerbouwgewassen waarvoor de bij de hervorming van het GLB van 1992 ingestelde hectaresteun wordt toegekend.

197. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 zijn de areaalbetalingen voor olievlas (oliehoudende zaden) voor het verkoopseizoen 2001/02 verlaagd tot 75,63 EUR/ton, vermenigvuldigd met de graanopbrengst, en worden zij vanaf het verkoopseizoen 2002/03 gelijkgetrokken met de areaalbetalingen voor granen.

198. In 2001/02 was het olievlasareaal 102 000 ha groot.

3.1.5. Zaaddragende leguminosen (kekers, wikken en linzen)

199. In 1989 is bij Verordening (EG) nr. 762/89 een bijzondere maatregel voor zaaddragende leguminosen ingesteld. Deze bijzondere maatregel is verlengd bij Verordening (EG) nr. 1577/96. Op grond daarvan wordt hectaresteun verleend voor een gegarandeerd maximumareaal (GMA) dat buiten de regeling voor akkerbouwgewassen valt. Bij Verordening (EG) nr. 811/2000 is dit GMA onderverdeeld in een GMA voor kekers en linzen, die gebruikt worden voor menselijke consumptie, en een voor wikken, die gebruikt worden voor diervoeding.

200. De hectaresteun is vastgesteld op 181 EUR, het GMA bedraagt 160 000 ha voor kekers en linzen, 240 000 ha voor wikken. Wanneer een van deze GMA's niet volledig wordt benut, wordt het saldo toegevoegd aan de andere GMA en pas daarna wordt de eventuele overschrijding bepaald. Overschrijding van een GMA leidt tot een proportionele verlaging van de steun in het betrokken verkoopseizoen.

201. In 2001/02 bedroeg het areaal kekers en linzen 121 977 ha en het areaal wikken 284 949 ha. Omdat het GMA voor wikken is overschreden, is het steunbedrag aangepast en op 176,60 EUR per ha gebracht; het steunbedrag voor kekers en linzen is met 181 EUR per ha ongewijzigd gebleven.

202. Voor het verkoopseizoen 2002/03 wordt het areaal op 138 000 ha geraamd voor kekers en linzen en op 315 000 ha voor wikken. In verband met de overschrijding van het GMA voor wikken, is het uiteindelijke steunbedrag op 150,52 EUR per ha gesteld.

3.1.6. Agrificatie op braakland

203. Na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr.1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, welke de vroegere Verordening (EEG) nr. 1765/92 vervangt, zijn de nieuwe bepalingen inzake braaklegging, waartoe in het kader van Agenda 2000 was besloten, van kracht geworden:

- het basispercentage van de braakleggingsverplichting is vastgesteld op 10 % vanaf 2000/01 tot en met 2006/07;

- vrijwillige braaklegging door producenten is toegestaan tot ten minste 10 % van het areaal, maar de lidstaten mogen hogere percentages vaststellen (tot 100 % van het landbouwareaal);

- de areaalbetalingen voor braakgelegde grond bedragen vanaf 2001/02 63,00 EUR per ton en zijn derhalve gelijk aan die voor graan.

204. Aangezien de nieuwe basisverordening met ingang van het verkoopseizoen 2000/01 in werking is getreden, moest de oude toepassingsverordening eveneens vervangen worden.

205. De vroegere bepalingen inzake agrificatie zijn vervangen door Verordening (EG) nr. 2461/1999 van de Commissie. Daarbij zijn de regels op enkele punten gewijzigd om rekening te houden met nieuwe productiemogelijkheden (productie van biogas, biobrandstoffen of elektriciteit op het landbouwbedrijf; het telen van tweejarige gewassen die uitsluitend voor non-food-doeleinden worden gebruikt). Ook is de gelegenheid te baat genomen om procedures te vereenvoudigen.

206. In Verordening (EG) nr. 1251/1999 is een correctiemechanisme opgenomen om te voldoen aan punt 7 van het Memorandum van Overeenstemming van 1993 betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de EG en de Verenigde Staten in het kader van de GATT. Daarin is bepaald dat "indien de bijproducten die beschikbaar komen als gevolg van de teelt op braakgelegde grond van oliehoudende zaden voor de vervaardiging in de EG van niet specifiek voor voeding of vervoedering bestemde producten, per jaar meer bedragen dan 1 miljoen metrieke ton, uitgedrukt in sojameelequivalent, zal de EG binnen het raam van de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid passende corrigerende maatregelen nemen".

207. Het nieuwe correctiemechanisme is ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 2704/1999 van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1251/1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen. Voor het verkoopseizoen 2001/02 bedroeg de hoeveelheid bijproducten, uitgedrukt in sojameelequivalent, ongeveer 800 000 ton.

208. Nieuwe industriële toepassingen van hennep en het gebruik van granen of bepaalde oliehoudende zaden als brandstof voor de verwarming van landbouwbedrijven, rechtstreeks in de verwarmingstoestellen en zonder dat enig verwerkingsproces heeft plaatsgevonden, zijn ook toegestaan als non-food-bestemmingen.

209. Voorts zij erop gewezen dat de meeste programma's voor plattelandsontwikkeling die door de lidstaten zijn ingediend in het kader van de nieuwe Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen, maatregelen bevatten om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en/of de teelt van agrificatiegewassen te bevorderen.

210. In dit verband hebben verscheidene kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa in het kader van het Speciaal Toetredingsprogramma voor landbouw en plattelandsontwikkeling (Sapard) maatregelen inzake de teelt van agrificatiegewassen voorgesteld.

211. Van de 918 000 ha braakgelegde grond die in 2000/01 is gebruikt voor de teelt van agrificatiegewassen, was ongeveer 880 000 ha bestemd voor de productie van oliehoudende zaden, d.i. nagenoeg dezelfde oppervlakte als in 1999/2000. Ongeveer 60 % van de productie wordt gebruikt voor de vervaardiging van biobrandstoffen en de resterende 40 % voor smeeroliën en chemische toepassingen.

3.1.7. Rijst

212. De wereldproductie bedroeg in 2001 ongeveer 595 miljoen ton rijst (padie), d.i. 3 miljoen ton minder dan in 2000 (598 miljoen ton).

213. Ondanks het feit dat een kleinere oppervlakte ingezaaid was, is in het verkoopseizoen 2001/02 in de Gemeenschap 1 500 000 ton volwitte rijst (2 564 000 ton padie) op de markt verkocht, d.w.z. ongeveer 4 % meer dan in het verkoopseizoen 2000/01 (1 436 000 ton volwitte rijst op basis van 2 391 000 ton padie).

214. Indicarijst, waarvan de productie met ongeveer 4 % is gestegen, neemt met 540 000 ton (909 000 ton padie) circa 60 % van het verbruik voor zijn rekening (58 % in 2000/01). De productie van Japonicarijst is met ongeveer 5 % gestegen tot 960 000 ton (1 637 000 ton padie), waardoor er ten opzichte van het verbruik een overschot van circa 9 % is ontstaan (1 % in 2000/01).

215. Gedurende het verkoopseizoen 2001/02 zijn door de interventiebureaus in Spanje en Frankrijk grote hoeveelheden aangekocht (respectievelijk 76 000 ton voornamelijk Indicarijst en 28 000 ton voornamelijk Japonicarijst). In Italië waren de interventieaankopen te verwaarlozen. In de andere producerende landen, namelijk Griekenland en Portugal, kon interventie achterwege blijven.

216. Sinds dit verkoopseizoen bestaat er voor de rijstvoorraden een extra afzetmogelijkheid, doordat zij voor diervoeding mogen worden gebruikt. Op deze wijze kon 29 000 ton padie (voornamelijk van het Japonicatype) in deze sector worden afgezet.

217. Aan het eind van het verkoopseizoen bleken de interventievoorraden Indicarijst licht te zijn gestegen (momenteel 355 000 ton padie) en de voorraden Japonicarijst te zijn gedaald. Al met al daalden de voorraden padie met ongeveer 5 %, namelijk van 621 000 ton tot 588 000 ton.

218. Voor het verkoopseizoen 2002/03 wordt verwacht dat het totale ingezaaide areaal zal krimpen, maar dat de productie van volwitte rijst fors zal stijgen als gevolg van zeer hoge verwerkingsrendementen in Italië.

3.1.7.1. Belangrijkste ontwikkelingen in de wetgeving

219. In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement over de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (COM(2002) 394 definitief) heeft de Commissie voorstellen gedaan voor een hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor rijst. De verwachting is immers dat het "alles behalve wapens"-initiatief binnen enkele jaren zal leiden tot buitensporig hoge interventievoorraden. De Commissie stelt daarom voor de interventieprijs vanaf het verkoopseizoen 2004/05 met de helft te verlagen en een regeling voor particuliere opslag in te voeren zodra de marktprijs onder 150 EUR per ton zakt. De prijsverlaging zal worden gecompenseerd door toekenning van inkomenssteun en een specifieke steunregeling voor de rijstproductie. Het gegarandeerd maximumareaal (GMA) zou moeten worden teruggebracht tot het laagste van de volgende twee oppervlakten: het gemiddelde van de in de periode 1999-2001 beteelde arealen of het huidige basisareaal.

3.1.8. Zetmeel

220. De markt voor tarwezetmeel groeit gestaag, zowel wat de interne afzet binnen de Unie als wat de uitvoer betreft.

221. In de tarwemeelsector heeft zich een productiestijging voorgedaan. De productie van maïszetmeel, die ongeveer de helft van de totale zetmeelproductie uitmaakt, is gestabiliseerd, terwijl de productie van aardappelzetmeel via de contigenteringsregeling aan banden is gelegd.

222. De voor het verkoopseizoen 2001/02 vastgestelde productiecontingenten voor aardappelzetmeel zijn door de Raad [49] met drie verkoopseizoenen (2002/03, 2003/04 en 2004/05) verlengd.

[49] Verordening (EG) nr. 962/2002 (PB L 149 van 7.6.2002, blz. 1).


223. De instrumenten voor het marktbeheer, zoals de productie- en uitvoerrestituties, hebben fors aan invloed ingeboet. Terwijl de productierestituties bijna geheel achterwege zijn gebleven - met als enige uitzondering een periode van drie weken in april-mei - zijn de uitvoerrestituties voor zetmeelproducten op basis van maïszetmeel en aardappelzetmeel sterk gedaald. Zij beliepen aan het eind van het jaar nauwelijks 5 % van de exportwaarde. Voor tarwezetmeel zijn al ongeveer twee jaar lang geen restituties meer verleend.

3.1.9. Suiker

3.1.9.1. Wereldmarkt

224. Na zes opeenvolgende jaren met een productieoverschot (waarbij de productie hoger was dan het verbruik) en een jaar waarin het productieoverschot stabiel bleef, is er op wereldniveau wederom sprake van een overschot dat voor 2001/02 uitkomt op 4,3 miljoen ton. De voorraden aan het einde van 2002 bedroegen 63,2 miljoen ton, d.i. 47,2 % van het totale verbruik, en bereikten daarmee het op een na hoogste niveau in deze periode.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

225. De eerste ramingen van de productie wezen niet op een dergelijke ontwikkeling. In alle analyses was aanvankelijk een groot tekort voorspeld, dat pas ver in 2001/02 werd gewijzigd in een aanzienlijk overschot. Zo ging de Internationale Suikerraad in mei 2002 nog uit van een overschot van 0,55 miljoen ton, maar verhoogde zijn raming in september 2002 tot 3,45 miljoen ton. Deze ontwikkeling heeft de nettovoorraad doen oplopen van 15,2 miljoen ton in augustus 2001 tot 16,6 miljoen ton in augustus 2002 (onder nettovoorraad wordt verstaan de voorraden boven de normale werkvoorraad), waardoor de markten en de prijzen over het algemeen verder onder druk zijn komen te staan. Bij de verhouding voorraad/verbruik is rekening gehouden met alle voorraden, inclusief de toegenomen nettovoorraad. Het feit dat de eindvoorraad overeenkomt met 47 % van het verbruik wijst erop dat zich op de wereldmarkt voor suiker een aanzienlijk overaanbod voordoet vergeleken met tien jaar geleden, toen dit percentage nog geen 36 % bedroeg.

226. Voor het verkoopseizoen 2001/02 (periode van september tot en met augustus) wijzen de wereldmarktstatistieken op een aanzienlijke daling van de productie in de EU

(-2,0 miljoen ton), de VS, Polen en Turkije, terwijl zij een relatief sterke stijging te zien geven voor Brazilië (+ 4,3 miljoen ton), China (+ 2,5 miljoen ton), Thailand en Pakistan.

227. Brazilië was opnieuw de grootste producent en exporteur. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat het Braziliaanse oogstjaar zich uitstrekt over vier maanden van het verkoopseizoen 2002/03 (mei-augustus 2002) en acht maanden van het verkoopseizoen 2001/02 (september 2001-april 2002). In beide verkoopseizoenen lag de productie op een zeer hoog niveau en voor 2002/03 wordt bovendien een recordoogst verwacht van 23 miljoen ton. Andere belangrijke producenten in 2001/02 waren (in miljoen ton) India (20,1), de EU (16,1), China (9,2), de VS (7,8), Thailand (6,5), Mexico (5,2), Australië (5,0) en Cuba (3,8). Deze negen landen waren goed voor ongeveer 70 % van de totale productie. De grootste exporteurs waren Brazilië, de EU, Thailand, Australië en Cuba. Zij namen samen twee derde van de totale uitvoer van 46,3 miljoen ton voor hun rekening.

228. Vanwege de sterk gedaalde bietsuikerproductie in Europa, heeft rietsuiker, die hoofdzakelijk in de ontwikkelingslanden wordt geproduceerd, zijn reeds belangrijke aandeel in de totale suikerproductie weten te verhogen tot 76 %. In het begin van de jaren negentig bedroeg het aandeel van rietsuiker nog gemiddeld 67 %.

229. Doordat de ramingen voor 2001/02 lange tijd op een groter tekort wezen, handhaafden de prijzen zich gedurende enkele maanden min of meer op het niveau van het vorige verkoopseizoen. In New York zakte de spotprijs voor ruwe suiker (contract nr. 11) van 9,5 cts/pond in juli 2001 tot 7,1 cts/pond in juni 2002. Voor witte suiker was deze gestage prijsdaling, vanwege de lagere productie, minder prominent. Van grote invloed op deze prijsontwikkeling waren de herhaaldelijk verhoogde ramingen voor het Braziliaanse oogstjaar dat in mei 2001 begon, en de wederom goede vooruitzichten voor de oogst 2002.

230. Ondanks deze veranderingen in essentiële productiegegevens, hebben de prijzen zich binnen een smalle bandbreedte geconsolideerd, afgezien van enkele prijsdalingen na 11 september 2001 en het verstrijken van contract nr. 11 voor mei 2002. In veel analyses werd met een veel sterkere neerwaartse reactie rekening gehouden. Dat deze neerwaartse druk kon worden weerstaan, werd grotendeels toegeschreven aan de enorme koopposities van de fondsen op de termijnmarkten.

231. In onderstaande tabel zijn de prijzen van het verkoopseizoen 2001/02 (juli/juni)en de prijsontwikkeling op langere termijn weergegeven.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hierbij mag echter niet uit het oog worden verloren dat de prijzen in 2001/02 sterk zijn beïnvloed door een zwakke euro (met uitzondering van december 2002).

232. Dit relatief hoge prijsniveau hield de eerste helft van het daaropvolgende verkoopseizoen 2002/03 aan, ondanks de dreiging van een aanzienlijk productieoverschot, met name als gevolg van de Braziliaanse recordoogst, het herstel van de Europese productie en een verdere productiestijging in China.

233. De groei van het verbruik heeft in 2001/02 geen gelijke tred gehouden met de stijging van de productie. Het verbruik is met ongeveer 2 % gestegen, dat is gelijk aan de gemiddelde groei in de jaren negentig. Deze relatief stabiele groei is hoofdzakelijk ingegeven door het prijsniveau (al worden veel markten afgeschermd van wereldmarktprijzen), de inkomenselasticiteit (die afneemt in ontwikkelde landen met een hoog consumptieniveau) en de bevolkingsgroei (die in ontwikkelde landen geringer is). Een bovengemiddelde groei van het suikerverbruik in 2001/02 werd waargenomen in Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie, in Midden en Zuid-Amerika alsmede op het Indiase subcontinent en in Equatoriaal en Zuidelijk Afrika; in West- en Midden-Europa, Noord-Amerika, het Verre Oosten en Oceanië bleef de groei van het verbruik onder het gemiddelde.

3.1.9.2. Communautaire markt

234. De daling van het suikerbietenareaal houdt aan. Voor het verkoopseizoen 2001/02 is het areaal met 1,9 % afgenomen (tot minder dan 1,8 miljoen ha) ten opzichte van het vorige verkoopseizoen. De opbrengst lag met 8,46 ton suiker per ha onder het gemiddelde, een daling van 7,6 % ten opzichte van het vorige verkoopseizoen. De totale suikerproductie van de EU bedroeg dan ook slechts 15,8 miljoen ton (wittesuikerequivalent), tegenover 17,0 miljoen ton in het vorige verkoopseizoen. De productie bestond voor 15,5 miljoen ton uit bietsuiker, voor 258 000 ton uit rietsuiker en voor 43 000 ton uit melasse.

235. Dit lage productieniveau heeft in 2001/02 tot slechts 1,7 miljoen ton C-suiker (boven de quotaregeling geproduceerde suiker) geleid. C-suiker moet naar het volgende verkoopseizoen worden overgeboekt of zonder restituties uitgevoerd. Er is 385 000 ton suiker overgeboekt, wat uitzonderlijk weinig is in vergelijking met de vorige overboeking van 1,6 miljoen ton of het gemiddelde van de overboekingen dat op ongeveer een miljoen ton ligt.

236. De totale uitvoer van suiker in ongewijzigde staat bedroeg in 2001/02 4,4 miljoen ton, waarvan 1,8 miljoen ton C-suiker die zonder restitutie is uitgevoerd, en 2,6 miljoen ton suiker waarvoor wel restituties zijn verleend. De uitvoer met restitutie geschiedt voornamelijk in het kader van een permanente aanbesteding om het bedrag van de restitutie vast te stellen.

237. Het interne verbruik van suiker is in het verkoopseizoen 2001/02 gestegen tot 12,9 miljoen ton. Daarvan is 407 000 ton gebruikt voor de chemische industrie, wat beduidend meer is dan in het vorige verkoopseizoen (+ 11 %).

238. De overschotten die na aftrek van het interne verbruik ontstaan uit de interne productie en uit de preferentiële (suikerprotocol van de ACS, de overeenkomst met India, bijzondere preferentiële suiker, de Balkanregeling en de contingenten met verlaagd tarief volgens de clausule van de meestbegunstigde natie) en de niet-preferentiële (hoofdzakelijk verwerkte producten) invoer van suiker (in totaal 2,6 miljoen ton), worden hetzij uitgevoerd, hetzij naar het volgende verkoopseizoen overgeboekt als geblokkeerde suiker (boven de quotaregeling geproduceerde suiker die pas in het volgende verkoopseizoen quotasuiker wordt).

239. Door de geringere oogst is de uitvoer gedaald, maar toch waren de voorraden aan het einde van het verkoopseizoen 300 000 ton hoger dan in het vorige verkoopseizoen.

240. In de gemeenschappelijke marktordening is voor isoglucose en inulinestroop een soortelijke quotaregeling ingesteld als voor suiker. De productie van isoglucose (300 060 ton) is in het verkoopseizoen 2001/02, evenals in de jaren daarvoor, binnen de grenzen van de geldende A- en B-quota gebleven. De productie van inulinestroop neemt echter in versneld tempo af en kwam uit op 169 946 ton, waarmee net iets meer dan de helft van het quotum werd benut. Het communautaire verbruik van isoglucose en inulinestroop is gedaald tot 413 000 ton.

241. Door de toename van het suikerbietenareaal (+ 2 %) en de relatief gunstige weersomstandigheden waardoor hoge opbrengsten konden worden behaald (9 ton per ha), wordt voor het verkoopseizoen 2002/03 een suikerproductie verwacht van meer dan 17,3 miljoen ton, waarvan 3,8 miljoen ton boven de quotaregeling (C-suiker).

3.1.9.3. Belangrijkste ontwikkelingen in de wetgeving

242. Sinds het verkoopseizoen 2001/02 wordt de gemeenschappelijke marktordening voor suiker gereguleerd via de nieuwe basisverordening (EG) nr. 1260/2001, die op 19 juni 2001 door de Raad is goedgekeurd. De belangrijkste wijziging betreft de afschaffing van het vereveningsstelsel voor de opslagkosten. Er zijn maatregelen getroffen om dit stelsel op te heffen door de financiële saldi in mindering te brengen op de productieheffingen voor suikerproducerende ondernemingen (Verordening (EG) nr. 1837/2002 van de Commissie). In de loop van het eerste halfjaar van 2003 zal de Commissie een verslag indienen, zonodig vergezeld van passende voorstellen, op basis van studies over de marktsituatie, de quotaregeling en het prijzenstelsel alsmede over de versterking van het internationale concurrentievermogen.

243. Voor het verkoopseizoen 2002/03 heeft de Commissie de quota overeenkomstig artikel 10 van voornoemde verordening met 10 % gekort om te voldoen aan de door de Europese Gemeenschap aangegane verbintenissen uit hoofde van de landbouwovereenkomst in het kader van de GATT ten aanzien van de suikerexport met restitutie. De korting bedraagt 862 475 ton, oftewel 5,7 % van de quota. Deze hoeveelheid komt overeen met de hoeveelheid suiker die boven de voornoemde verbintenissen met restitutie zou moeten worden uitgevoerd, afgaande op de ramingen inzake productie, invoer, verbruik en opslag voor het genoemde verkoopseizoen.

3.1.10. Aardappelen

244. De aardappel is een van de weinige landbouwproducten waarvoor geen gemeenschappelijke marktordening (GMO) geldt. De Commissie heeft in 1992 en 1995 weliswaar een voorstel voor een minimale GMO voor aardappelen ingediend, maar omdat hierover geen overeenstemming kon worden bereikt, is het nimmer aangenomen.

245. Aardappelen worden in alle lidstaten van de Gemeenschap geteeld. In 2001 besloeg het totale areaal aardappelen 1 251 000 ha, tegenover 1 320 000 ha in 2000. Primeuraardappelen werden op 106 000 ha verbouwd, d.i. 19 000 ha minder dan in 2000.

246. In 2001 is in totaal circa 44,5 miljoen ton aardappelen geteeld, ongeveer 4 miljoen ton minder dan in 2000. Ook de productie van primeuraardappelen liep in 2001 terug tot zo'n 3,1 miljoen ton, terwijl in 2000 nog 3,4 miljoen ton werd geproduceerd.

247. In de periode 1995-2000 is de menselijke consumptie van aardappelen stabiel gebleven op zo'n 28 tot 29 miljoen ton.

248. In 1999 is in de EU ongeveer 485 000 ton aardappelen voor menselijke consumptie ingevoerd, waarvan circa 455 000 ton (94 %) primeuraardappelen. Deze aardappelen worden over het algemeen in de winter en in de lente ingevoerd, wanneer de voorraden in de EU laag zijn. De voornaamste leveranciers zijn Cyprus, Egypte, Marokko and Israël.

249. De productie in 2002 zal naar verwachting iets hoger zijn (45,6 miljoen ton) dan in het jaar ervoor.

3.1.11. Gedroogde voedergewassen

250. Gedroogde voedergewassen zijn eiwitrijke producten (ten minste 15 % eiwit), die worden verkregen door luzerne, andere peulgewassen en bepaalde gramineae kunstmatig (dehydratatie) of natuurlijk (in de zon) te drogen.

251. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de productie, op basis van de steunaanvragen.

Productie van gedroogde voedergewassen in de Europese Unie

op basis van de steunaanvragen

(miljoen ton)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

252. In 2001/02, is steun toegekend voor 4,4 miljoen ton kunstmatig gedroogde voedergewassen (100,2 % van de GMH) en voor 0,3 miljoen ton in de zon gedroogde voedergewassen (69,0 % van de GMH).

253. Aangezien de gesubsidieerde productie van kunstmatig gedroogde voedergewassen groter was dan de GMH, is de medeverantwoordelijkheidsbepaling toegepast. Bijgevolg is het steunbedrag (68,83 EUR/t) in alle lidstaten met 0,2 % verlaagd [50] tot 68,70 EUR/t ten einde binnen het totaalbedrag van de beschikbare middelen te blijven.

[50] Verordening (EG) nr. 1207/2002 (PB L 176 van 5.7.2002, blz. 9).


254. Voor in de zon gedroogde voedergewassen is de steun daarentegen volledig uitbetaald, aangezien de gesubsidieerde productie onder de GMH gebleven is.

3.1.12. Vezelvlas en vezelhennep

255. Sinds het verkoopseizoen 2001/02 zijn vezelvlas en -hennep geïntegreerd in de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, die is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad. De steun aan de betrokken landbouwers ligt thans op een niveau dat vergelijkbaar is met dat voor concurrerende teelten.

256. Bovendien zijn voor hennep specifieke maatregelen getroffen om te voorkomen dat onder de hennepsoorten die in aanmerking komen voor oppervlaktebetalingen, verboden teelt schuilgaat die de gemeenschappelijke marktordening voor dit product verstoort. Bijgevolg worden alleen betalingen verricht voor oppervlakten beteeld met hennepsoorten die bepaalde garanties bieden wat het gehalte aan psychotrope stoffen betreft.

3.1.12.1. Vezelvlas

257. Volgens de FAO besloeg het wereldareaal vezelvlas in 2001 520 000 ha en bedroeg de vlasvezelproductie ca. 588 000 ton, waarvan 220 000 ton in China en 79 000 ton in de EU. De Gemeenschap heeft een tekort aan vezels van gemiddelde en geringe kwaliteit en voert die in uit Oost-Europa, Egypte en China. Daar staat tegenover dat zij in de hele wereld vezels van goede en zeer goede kwaliteit levert, die elders niet worden geproduceerd. Zo heeft de Gemeenschap in 2001 84 000 ton uitgevoerd, voornamelijk naar China en Brazilië.

258. De hervorming, die vanaf het verkoopseizoen 2001/02 is ingevoerd, is van grote invloed geweest op het ingezaaide areaal, aangezien voor de oogst van 2001 slechts 95 500 ha is ingezaaid (tegenover 211 000 ha in het verkoopseizoen 1999/2000).

259. Tijdens het verkoopseizoen 2001/02 zijn de prijzen op de vlasvezelmarkt licht gedaald (-2,6 %) ten opzichte van het vorige verkoopseizoen 2000/01, al moet hierbij worden aangetekend dat het toen om recordprijzen ging. Ondanks alle inspanningen om te komen tot diversificatie van de productie door nieuwe afzetmogelijkheden op te sporen, blijft deze markt sterk afhankelijk van de kledingmode.

3.1.12.2. Vezelhennep

260. Het wereldareaal vezelhennep is in de afgelopen jaren gedaald: in 2001 is 54 000 ha ingezaaid, tegenover gemiddeld 119 000 ha in de periode 1989-1991. China, Noord-Korea, India en Rusland zijn de belangrijkste producenten. In de Gemeenschap wordt dit gewas slechts op zeer beperkte schaal geteeld; hennep wordt vanouds vooral in Frankrijk verbouwd, en in mindere mate in Spanje, maar sedert enkele jaren vindt deze teelt in sommige andere lidstaten (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland) weer ingang. De handel met derde landen is zeer beperkt.

261. Ook hier doen de gevolgen van de hervorming zich gevoelen, gezien het feit dat er voor de oogst van 2001 ongeveer 15 000 ha is ingezaaid (tegenover 32 000 ha in het verkoopseizoen 1999/2000).

3.1.12.3. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid

262. In het kader van de hervorming van de sector waartoe in juli 2000 is besloten, heeft de Raad het bedrag van de verwerkingssteun voor het verkoopseizoen 2001/02 vastgesteld op 100 EUR per ton lange vlasvezels en op 90 EUR per ton korte vlasvezels en hennepvezels. Voor lange vlasvezels is een gegarandeerde maximumhoeveelheid van 75 250 ton vastgesteld, die in de vorm van gegarandeerde nationale hoeveelheden over de lidstaten is verdeeld. Boven deze hoeveelheden wordt geen steun verleend. Voor korte vlasvezels en hennepvezels geldt een gegarandeerde maximumhoeveelheid van 135 900 ton die eveneens in de vorm van gegarandeerde nationale hoeveelheden over de lidstaten is verdeeld. Boven deze hoeveelheden wordt geen steun verleend. Bovendien mag elke lidstaat een deel van zijn nationale hoeveelheid voor lange vlasvezels overdragen naar de nationale hoeveelheid voor korte vlasvezels en hennepvezels en omgekeerd.

263. In februari 2001 heeft de Commissie goedkeuring gegeven aan Verordening (EG) nr. 245/2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep. Deze bepalingen betreffen met name de voorwaarden voor de toekenning van verwerkingssteun voor stro en bijbehorende controlemaatregelen.

3.1.13. Katoen

264. In 2002/03 zou het katoenareaal in de wereld ongeveer 31,6 miljoen ha bedragen en de verwachte productie ongeveer 19,3 miljoen ton, tegenover 34,1 miljoen ha en 21,4 miljoen ton in 2001/02.

265. Er bestaat geen internationale handel in niet-geëgreneerde katoen. De Gemeenschap voert aanzienlijke hoeveelheden geëgreneerde katoen in, omdat haar spinnerijcapaciteit veel groter is dan haar vezelproductie: meer dan 1 miljoen ton in de periode van 1990 tot 1995, 785 000 ton in de periode 1997-2001. De belangrijkste leveranciers zijn de landen in Centraal-Azië, de Verenigde Staten, Syrië en de CFA-zone. De intracommunautaire handel daarentegen is nog altijd gering, maar neemt wel toe.

266. Voor de Europese Unie is katoen een gewas van beperkte betekenis, zowel wat het areaal als wat het aantal telers betreft. Voor bepaalde gebieden van Griekenland en Spanje, waar de hele katoenteelt geconcentreerd is, is deze teelt echter van grote sociaal-economische betekenis. Het katoenareaal in de Gemeenschap vertoont een een lichte stijging: 514 000 ha in 2001, tegenover 494 000 ha in 2000. De communautaire productie wordt geraamd op 1 685 000 ton niet-geëgreneerde katoen (1 348 000 ton in Griekenland en 336 000 ton in Spanje), tegenover 1 573 000 ton in 2000. De zelfvoorzieningsgraad van de Europese Unie ligt voor katoenvezels op 48 % bij een verbruik van ongeveer 1 100 miljoen ton voor de periode van 1997 tot 2001.

267. In het kader van de communautaire steunregeling geldt een streefprijs (106,30 EUR/100 kg); aan de egreneringsbedrijven die de teler een bepaalde minimumprijs betalen, wordt een steunbedrag toegekend dat gelijk is aan het verschil tussen deze prijs en de wereldmarktprijs. Als de productie van niet-geëgreneerde katoen hoger is dan de gegarandeerde maximumhoeveelheid (GMH), worden de streefprijs en het steunbedrag verhoudingsgewijs verlaagd. Wanneer het niveau van de wereldmarktprijs het mogelijk maakt de uitgaven voor de steunregeling te beperken, wordt een geringere verlaging toegepast.

268. De verlaging van de streefprijs is gelijk aan 50 % van de hoeveelheid waarmee de gegarandeerde nationale hoeveelheid is overschreden (249 000 ton voor Spanje en 782 000 ton voor Griekenland), voor zover het productieniveau lager ligt dan 362 000 ton in Spanje en 1 138 000 ton in Griekenland. Worden deze productieniveaus overschreden, dan neemt de verlaging met 2 % toe voor elke tranche van 4 830 ton voor Spanje en van 15 170 ton voor Griekenland.

3.1.14. Zijderupsen

269. De zijderupsenteelt, die wordt beoefend in Griekenland, Italië en, in mindere mate, in Frankrijk en Spanje, is van zeer geringe betekenis in verhouding tot de landbouwactiviteit in de Gemeenschap en de zijderupsenteelt in de wereld. Voor bepaalde regio's, met name voor Thracië, Veneto en Marche, is deze teelt echter een niet onbelangrijke activiteit.

270. De wereldproductie van ruwe zijde heeft zich in de loop van 2001 gestabiliseerd en bedroeg volgens de FAO 89 600 ton (in de periode van 1995 tot 1997 was dat gemiddeld 87 000 ton). Deze teelt is praktisch uitsluitend een Aziatische aangelegenheid (88 000 ton): China (62 000 ton) en India (15 000 ton) nemen samen 85 % van de wereldproductie voor hun rekening.

271. De zijderupsenteelt in de Gemeenschap maakt een opleving door: in 2001 zijn 4 928 dozen eieren voor productie gebruikt, tegenover 4 004 dozen in 2000, 3 500 in 1999 en 2 800 in 1998. Daaruit is in 2001 95 800 kg cocons voortgekomen, tegenover 61 700 kg in 1998. Vanaf het verkoopseizoen 2000/01 blijft de steun gehandhaafd op 133,26 EUR per doos eieren.

3.1.15. Olijfolie

272. De wereldproductie van olijfolie bedraagt gemiddeld zo'n 2 700 000 ton, waarvan de Europese Unie 70 tot 80 % voor haar rekening neemt (ongeveer 2 400 000 ton in 2001/02). Andere belangrijke producenten zijn Turkije (65 000 ton), Syrië (92 000 ton), Tunesië (35 000 ton) en Marokko (60 000 ton). De productie verschilt sterk van jaar tot jaar, maar de wereldmarkt fluctueert parallel met de communautaire markt.

273. Voor 2001/02 wordt de voor steun in aanmerking komende communautaire productie, met inbegrip van oliën uit afvallen van olijven, op 2 603 700 ton geraamd, tegenover 2 062 902 ton in 2000/01. Volgens de gegevens die de lidstaten met het oog op de vaststelling van de opbrengsten aan olie en olijven voor het verkoopseizoen 2001/02 hebben verstrekt, zijn er ongeveer 677 miljoen productieve olijfbomen. Bij de olijventeelt zijn bijna 2 miljoen bedrijven betrokken.

274. In 2000/01 bedroeg het verbruik van olijfolie in de Gemeenschap bijna 1 807 000 ton (83 % van het totale wereldverbruik). Volgens de meest recente ramingen zou het verbruik in 2001/02 licht zijn gestegen. Aan het begin van het verkoopseizoen 2001/02 bedroegen de interventievoorraden 461 500 ton; aan het eind van het verkoopseizoen bedroegen zij naar schatting 440 000 ton.

275. Griekenland en Spanje zijn doorgaans de belangrijkste olijfolieleveranciers en Italië blijft, hoewel het zelf olijfolie produceert en uitvoert, nog steeds de belangrijkste afnemer van de Gemeenschap. In het verkoopseizoen 2000/01 is 40 721 ton olijfolie ingevoerd. In datzelfde verkoopseizoen bedroeg de export 323 660 ton, waarvan 247 547 ton rechtstreeks is uitgevoerd en 76 113 ton volgens de AV-regeling (Actieve Veredeling). Tijdens het gehele verkoopseizoen 2000/01 is voor de export van olijfolie geen enkele restitutie verleend. De in de GATT-overeenkomst vastgestelde maximumhoeveelheid voor de uitvoer met restitutie bedroeg voor deze periode 115 000 ton.

276. Zoals gepland bij de voorlopige hervorming die de overgangsperiode van 1998/99 tot 2000/01 bestreek, heeft de Commissie in december 2000 een voorstel tot hervorming van de sector olijfolie ingediend, die vanaf het verkoopseizoen 2001/02 zou moeten ingaan. Op 19 juni 2001 heeft de Raad, op basis van dit voorstel, de nieuwe hervorming van de sector olijfolie goedgekeurd.

277. Met deze hervorming wordt de verlenging van de productiesteunregeling voor olijfolie beoogd voor de verkoopseizoenen 2001/02 tot en met 2003/04. Ondertussen moeten de lidstaten waar olijfolie wordt geproduceerd, een Geografisch Informatiesysteem (GIS) opzetten. Omdat dit systeem van zeer groot belang is voor het bepalen van het aantal olijfbomen en tevens een extra controle-instrument vormt, heeft de Raad besloten vanaf 1 november 2003 de invoering van dit systeem als voorwaarde te stellen voor de toekenning van steun. Voorts heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan het verslag van de Commissie, waarin onder meer maatregelen zijn opgenomen om zowel de kwaliteit van de aan de consument aangeboden olijfolie als de transparantie van de etikettering te verbeteren. Daarom wordt per 1 november 2003 een nieuwe indeling voor olijfolie van kracht. De Commissie heeft de laatste hand gelegd aan de diverse aspecten van de kwaliteitsstrategie en de vereiste aanpassingen daarvan in verband met de gewijzigde indeling en benamingen voor olijfolie. Bovendien heeft de Raad de voorschriften vastgesteld betreffende de oprichting van organisaties van marktdeelnemers en de activiteitenprogramma's die vanaf 1 november 2002 voor een financiële bijdrage van de Europese Unie in aanmerking komen. De marktdeelnemers kunnen werkprogramma's indienen die betrekking hebben op vier soorten activiteiten: follow-up en administratief beheer van de sector en de markt, verbetering van de kwaliteit, verbetering van de milieueffecten, traceerbaarheid, certificering en kwaliteitsbewaking. Nadere bepalingen voor het functioneren van deze nieuwe organisaties van marktdeelnemers zijn reeds door de Commissie ten uitvoer gelegd.

3.1.16. Verse groenten en fruit

3.1.16.1. Situatie op wereldvlak [51]

[51] Bron: FAO: http://www.fao.org


278. De wereldproductie van verse groenten en fruit neemt licht toe. In 2001 bedroeg zij bijna 1 164 miljoen ton, d.i. 0,5 % meer dan in 2000. Ongeveer 60 % van dit totaal bestaat uit groenten (inclusief meloenen). Voor de Gemeenschap is dat slechts 47,7 %. In 2001 nam de Gemeenschap met een productie van 112 miljoen ton de tweede plaats in op de wereldranglijst van groente- en fruitproducenten, na China (370 miljoen ton), maar vóór de Verenigde Staten (65 miljoen ton).

279. Voor het verkoopseizoen 2001/02 wordt de wereldproductie van citrusvruchten op 99 miljoen ton geraamd, d.i. 1,5 % minder dan in 2000/01. De communautaire productie in 2001/02 wordt op ongeveer 10 miljoen ton geschat, waarmee de Gemeenschap een derde plaats op de wereldranglijst inneemt, na Brazilië (18,5 miljoen ton) en de Verenigde Staten (14,9 miljoen ton), maar vóór China (9,6 miljoen ton) en Mexico (5,9 miljoen ton).

3.1.16.2. Wereldhandel

280. In de sector verse groenten en fruit verschilt de omvang van het internationale handelsverkeer van product tot product [52]. Voor 2001 bedroeg het internationale handelsverkeer, berekend op basis van de communautaire invoer, gemiddeld 8,7 % voor sinaasappelen, 6,9 % voor appelen, 3,1 % voor tafeldruiven, 2,7 % voor uien, 2,5 % voor peren en 1,9 % voor tomaten en citroenen. In 2001 bedroeg het procentuele aandeel van de communautaire uitvoer in het internationale handelsverkeer 10,5 % voor sinaasappelen, 7,9 % voor appelen, 4,5 % voor tomaten en tafeldruiven, 4 % voor citroenen en 3,6 % voor perziken.

[52] Bron: FAO: http://www.fao.org


281. De Gemeenschap heeft een handelstekort voor verse groenten en fruit [53]: in 1999 bedroeg de uitvoer slechts 60 % van de invoer, in 2000 was dat 73 %. In 2001 bedroeg de uitvoer (4,2 miljoen ton) 69 % van de totale invoer (6 miljoen ton). De uitvoer van fruit (met uitzondering van citrusvruchten) bedroeg in 2001 slechts 41 % van de invoer, voor citrusvruchten was dat 72,5 %. Voor groenten daarentegen heeft de Gemeenschap, die in 1996 nog een uitvoertekort had, sedert 1997 een overschot. In 2001 is de invoer aanmerkelijk gestegen ten opzichte van 2000 (17 %) en ook de uitvoer heeft een stijging laten zien (4,3 %).

[53] Bron: Eurostat.


3.1.16.3. Communautaire markt

282. In het verkoopseizoen 2001/02 is in de Gemeenschap ongeveer 8,7 miljoen ton appelen geproduceerd, d.i. een lichte daling ten opzichte van het vorige verkoopseizoen (3,9 %). Het percentage van de uit de markt genomen productie bedroeg voor 2000/01 3,0 %; in 1999/2000 was dat 2,4 % en in 1998/99 3,7 %.

283. In het verkoopseizoen 2001/02 is in de Gemeenschap ongeveer 2,4 miljoen ton peren geproduceerd, d.i. 9,8 % minder dan in 2000/01. In 2000/01 bedroeg de uit de markt genomen hoeveelheid 2,8 % van de productie, tegenover 3,6 % in 1999/2000.

284. Voor perziken wordt het verkoopseizoen 2001 gekenmerkt door een daling van de productie met 7,4 % ten opzichte van 2000. De totale productie bedroeg 3,3 miljoen ton. De uit de markt genomen hoeveelheid is nog steeds groot (7,3 % van de productie), maar blijft duidelijk onder het gemiddelde tijdens de periode van 1990/91 tot 1994/95 (19,3 %).

285. Na de lichte daling in 2000, vertoont de productie van nectarines in 2001, blijkens het huidige verkoopseizoen, tekenen van enig herstel (0,9 %). In totaal werd 915 000 ton nectarines geproduceerd. In deze sector ligt de uit de markt genomen hoeveelheid proportioneel gezien nog steeds het hoogst. In 2000 ging het hierbij om 14 % van de productie, een daling ten opzichte van 1999/2000, toen nog 20 % van de productie uit de markt werd genomen.

286. De productie van tafeldruiven (2,3 miljoen ton in 2001) is sedert 1996 opmerkelijk stabiel gebleven. Italië alleen al neemt bijna 70 % van de communautaire productie voor zijn rekening. Ook nu weer zijn er slechts zeer kleine hoeveelheden uit de markt genomen (minder dan 1 % van de productie).

287. De productie van abrikozen (470 000 ton) is in 2001, na de aanzienlijke daling in het verkoopseizoen 2000, verder gedaald (-16 %). Ook de uit de markt genomen hoeveelheid is gedaald (2,6 % van de productie in 2000, tegenover 4,1 % in 1999.

288. De productie van citrusvruchten is in 2001/02 met 2,1 % gedaald tot 9,7 miljoen ton. Spanje blijft de belangrijkste Europese producent met 56 % van de productie in 2000/01, gevolgd door Italië met 30 %. De productie van sinaasappelen in de Gemeenschap is met 5,8 miljoen ton vrij stabiel gebleven (0,6 % meer dan in het verkoopseizoen 2000/01). Met 1,7 miljoen ton in 2001/02 ligt de productie van citroenen 1,5 % boven het niveau van het vorige verkoopseizoen. De productie van mandarijnen (318 000 ton), clementines (1,8 miljoen ton) en satsuma's (267 000 ton) is daarentegen aanzienlijk gedaald met respectievelijk 10,3 %, 4,4 %, en 7,1 % ten opzichte van het verkoopseizoen 2000/01.

289. De productie van bloemkool bedroeg 2,0 miljoen ton in het verkoopseizoen 2001/02 en was daarmee 5,1 % lager dan in het verkoopseizoen 2000/01. De uit de markt genomen hoeveelheid is gedaald tot 2 % van de productie, tegenover 8,3 % voor het verkoopseizoen 1999/2000, 5,2 % voor 1998/99 en 7,7 % voor 1997/98.

290. De productie van tomaten is in het verkoopseizoen 2001/02 met 5,8 % gedaald ten opzichte van 2000/01. Vooral in Italië was de daling fors (-14,9 %) en zakte de productie tot 6,4 miljoen ton, d.i. 42,9 % van de communautaire productie. De uit de markt genomen hoeveelheid was ook nu weer te verwaarlozen (0,9 %) in vergelijking met de productie van tomaten bestemd voor de versmarkt.

3.1.17. Bananen

3.1.17.1. Communautaire productie

291. De productie van bananen is in 2001 met 2 % gedaald tot 767 268 ton vanwege een geringe oogst op Martinique.

292. De productie voor 2002 wordt geraamd op 793 000 ton.

293. De compenserende steun voor 2001 [54] is verlaagd tot 28,36 EUR/100 kg, met een toeslag van 8 EUR/100 kg voor bananen uit Portugal. De uitgaven voor compenserende steun in 2001 bedroegen 219 miljoen EUR, tegenover 302 miljoen EUR in 2000.

[54] Verordening (EG) nr. 932/2002 van de Commissie van 31 mei 2002 (PB L 144 van 1.6.2002, blz. 20).


3.1.17.2. Invoer van ACS-bananen

294. In 2001 is de invoer van ACS-bananen met 25 000 ton gedaald tot 730 234 ton. Voor 2002 wordt een lichte stijging verwacht.

3.1.17.3. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid

295. Ingevolge het bereikte compromis in het WTO-geschil met de Verenigde Staten en Ecuador is fase II van de gesloten overeenkomst op 1 januari 2002 ingegaan.

296. In fase II blijft het contingent "A" gehandhaafd op 2,2 miljoen ton, het aanvullende contingent "B" wordt verhoogd met 100 000 ton tot 453 000 ton en het autonome contingent "C" wordt verlaagd tot 750 000 ton.

297. De invoer van bananen binnen de contingenten A en B staat open voor alle landen, terwijl contingent C alleen bestemd is voor invoer uit de ACS-landen.

298. Voor de invoer binnen de contingenten A en B alsmede voor de invoer van bananen uit andere derde landen dan de ACS-landen is een douanerecht van 75 EUR/ton verschuldigd. Voor ACS-bananen geldt een nulrecht, evenals voor geïmporteerde bananen binnen contingent C.

3.1.18. Verwerkte groenten en fruit

3.1.18.1. Wereldmarkt en communautaire markt

299. Voor de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit zijn nog steeds geen volledige gegevens beschikbaar. Wat de Gemeenschap betreft, hebben deze gegevens vrijwel uitsluitend betrekking op producten waarvoor verwerkingssteun wordt toegekend.

300. De wereldproductie van tomaten voor verwerking bedroeg ongeveer 30 miljoen ton. De belangrijkste producenten zijn de Verenigde Staten (10,2 miljoen ton in 2000/01 tegen 11,6 miljoen ton in 1999/2000), de Gemeenschap (8,4 miljoen ton tegen 8 miljoen ton) en Turkije (1,3 miljoen ton tegen 1,6 miljoen ton).

301. Na een forse stijging in 1999 (+ 13 %) is de productie in de Gemeenschap in 2000 gedaald met 8 %. Dit was met name het geval voor tomatenconcentraat (-11 %) en tomaten zonder schil (-6 %). Voor de"andere producten" (tomatensaus, tomaten in stukken enz.) is de productie tussen 1999 en 2000 juist blijven stijgen (+ 2 %). Deze producten vertegenwoordigen thans bijna 21 % van de productie van verwerkte tomaten. Van de 8,4 miljoen ton in de Gemeenschap verwerkte tomaten die voor verwerkingssteun in aanmerking komt, is slechts voor 6,9 miljoen ton communautaire steun verleend. In de afgelopen verkoopseizoenen, behalve in 1997/98, is het quotum van 6,9 miljoen ton overschreden. Voor het verkoopseizoen 2001/02 wordt een stabilisatie of een lichte daling van de productie verwacht.

302. In het verkoopseizoen 2001/02 is in de Gemeenschap ongeveer 471 000 ton perziken verwerkt tot perziken op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap, tegenover ongeveer 469 000 ton in het vorige verkoopseizoen. Dit is nog altijd een eerder geringe hoeveelheid vergeleken bij de recordproductie van 1999/2000. De Gemeenschap heeft haar uitvoer van perziken op siroop en/of natuurlijk vruchtensap, na twee zwakkere jaren, weten te verdubbelen (206 000 ton in 2001).

303. In de Gemeenschap is in 2001/02 133 000 ton Williams- en Rocha-peren verwerkt tot peren op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap, wat aanmerkelijk minder is dan de recordproductie van 1998/99. Met een productie van 72 000 ton is Italië nog steeds de belangrijkste producent in de Gemeenschap (54,2 % van de totale productie), gevolgd door Spanje (27,6 %) en Frankrijk (12,8 %).

304. De bedragen voor de communautaire verwerkingssteun zijn voor het verkoopseizoen 2002/03 als volgt vastgesteld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

305. Voor krenten en rozijnen is de basissteun per hectare gehandhaafd op 2 785 EUR. Deze steun wordt alleen toegekend voor areaal met gespecialiseerde teelt dat voldoet aan bepaalde opbrengstcriteria.

3.1.19. Wijn

306. De Raad van de Europese Unie heeft bij Verordening (EG) nr. 1493/99 van 17 mei 1999 [55] een nieuwe gemeenschappelijke marktordening voor de wijnbouwsector goedgekeurd. Overeenkomstig deze verordening heeft de Commissie dit jaar de volgende verordeningen vastgesteld:

[55] PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1.


- Verordening (EG) nr. 753/2002 [56] van de Commissie van 29 april 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad wat betreft de omschrijving, de aanduiding, de aanbiedingsvorm en de bescherming van bepaalde wijnbouwproducten. De toepassing van deze verordening is bij Verordening (EG) nr. 2086/2002 [57] uitgesteld tot 1 augustus 2003.

[56] PB L 118 van 4.5.2002, blz. 1.


[57] PB L 321 van 26.11.2002, blz. 8.


- Verordening (EG) nr. 1795/2002 [58] van de Commissie van 9 oktober 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1623/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad met betrekking tot de marktmechanismen en de bepalingen voor de distillatie van wijn tot "drinkalcohol" in het bijzonder.

[58] PB L 272 van 10.10.2002, blz. 15.


- Beschikking 2002/666/EG [59] van de Commissie van 19 augustus 2002 tot vaststelling, voor het wijnoogstjaar 2002/03, van een indicatieve financiële toewijzing per lidstaat, voor een bepaald aantal hectaren, voor de herstructurering en omschakeling van wijngaarden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad.

[59] PB L 227 van 23.8.2002, blz. 49.


307. Tijdens het verkoopseizoen 2001/02 heeft de Commissie verschillende verordeningen vastgesteld tot opening van de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad bedoelde crisisdistillatie voor een totale hoeveelheid van 8,1 miljoen hectoliter Uiteindelijk zijn in dit verband contracten voor een hoeveelheid van 6,929 miljoen hl in aanmerking genomen.

308. In 2001 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening houdende een gemeenschappelijke ordening van de markt voor ethylalcohol uit landbouwproducten. Deze verordening voorziet met name in een nadere definiëring van de producten die onder de nieuwe gemeenschappelijke marktordening vallen, maar bevat ook bepalingen voor de invoering van een systeem voor gegevensverzameling en statistische controle binnen de sector en een systeem van invoer- en uitvoercertificaten. Het beheer van de GMO wordt toevertrouwd aan het Comité van beheer voor wijn. Dit voorstel was in 2002 nog steeds in behandeling bij de Raad en het Europees Parlement.

309. De ontwikkeling van de wijnproductie in de Gemeenschap (met uitzondering dus van niet voor de wijnbereiding gebruikte most) is als volgt:

- voor het wijnoogstjaar 1998/99: 162,562 miljoen hl,

- voor het wijnoogstjaar 1999/2000: 178,892 miljoen hl,

- voor het wijnoogstjaar 2000/01 (voorlopig): 176,006 miljoen hl,

- voor het wijnoogstjaar 2001/02 (prognose): 158,147 miljoen hl,

- voor het wijnoogstjaar 2002/03 (raming): 149,500 miljoen hl.

310. De raming van de totale communautaire productie voor het wijnoogstjaar 2001/02, die aanvankelijk op 168,287 miljoen hl was gesteld, is verlaagd tot 163,933 miljoen hl. Verwacht wordt dat in het lopende wijnoogstjaar 2002/03 in de Gemeenschap in totaal 158,465 miljoen hl wijn zal worden geproduceerd (prognose van 19 december 2002). Om vergelijkbaar te zijn met voorgaande wijnoogstjaren moet dit cijfer met naar schatting 9 miljoen hl niet voor de wijnbereiding gebruikt product verminderd worden, zodat de verwachte voor de wijnbereiding gebruikte productie voor het wijnoogstjaar 2002/03 uitkomt op 149,5 miljoen hl.

311. Ondanks het slechte weer van 8 en 9 september 2002 wordt slechts een lichte daling van de totale productie verwacht ten opzichte van het vorige wijnoogstjaar (-3,3 %). De daling van de totale productie wordt geraamd op -6,3 % voor Frankrijk (51,86 miljoen hl, tegenover 55,339 miljoen hl.), -11,4 % voor Italië (46 miljoen hl, tegenover 51,912 miljoen hl) en -19,4 % voor Portugal (6,2 miljoen hl, tegenover 7,691 miljoen hl). De productiedalingen in de Gemeenschap zullen deels worden ondervangen door een productiestijging in Spanje (37,7 miljoen hl oftewel + 11,4 %) en in Duitsland (10,8 miljoen hl oftewel + 20,3 %).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

312. Volgens de meest recente cijfers van het O.I.V. [60] vertegenwoordigde de communautaire wijnproductie in het wijnoogstjaar 2001/02 met 158,555 miljoen hl ongeveer 59,3 % van de wereldproductie (267,6 miljoen hl). Frankrijk, Italië en Spanje zijn de grootste drie wijnproducenten ter wereld, gevolgd door de Verenigde Staten (19,8 miljoen hl of 8 %) en Argentinië (15,835 miljoen hl).

[60] Brief van het O.I.V., oktober 2002, Brief nr. 144, blz. 3.


313. De Europese Unie is met 12,2 miljoen hl (2001) de grootste exporteur ter wereld en zag ook de uitvoer toenemen ten opzichte van 2000 (11,518 miljoen hl) en 1999 (11,552 miljoen hl). De belangrijkste traditionele afnemers van in de Gemeenschap geproduceerde wijn [61] waren in 2001 de Verenigde Staten met 3,253 miljoen hl, Zwitserland met 1,620 miljoen hl, Canada met 1,204 miljoen hl en Japan met 1,188 miljoen hl.

[61] Bron: EG-COMEXT EEC SPECIAL TRADE SINCE 1988.


314. De begin 2003 beschikbare cijfers over de buitenlandse handel [62] hebben slechts betrekking op de eerste tien maanden van 2002 en moeten dan ook met omzichtigheid worden geïnterpreteerd. Uitgaande van deze periode lagen zowel de uitvoer als de invoer 1,2 % tot 1,3 % hoger dan in de eerste tien maanden van 2001. Opmerkelijk is dat de uitvoer van tafelwijn met 4,5 % steeg, terwijl die van v.q.p.r.d.-wijnen met 2,1 % daalde.

[62] Bron: EG-COMEXT EEC SPECIAL TRADE SINCE 1988 van 7 januari 2003.


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

315. De invoer uit derde landen is in het Verenigd Koninkrijk gestagneerd; in Denemarken was sprake van een forse stijging (+ 113 533 hl).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

316. In het wijnoogstjaar 2001/02 bedroeg het wijnverbruik in de Gemeenschap 32,11 liter/hoofd, tegenover 33,41 liter/hoofd in 2000/01, 35,26 liter/hoofd in 1999/2000, 34,6 liter/hoofd in 1998/99, 34,05 liter/hoofd in 1997/98 en 34,7 liter/hoofd in 1996/97.

317. De gegevens over het verbruik zijn het resultaat van de verwerking van de door de lidstaten verstrekte balansen. Het verbuik komt overeen met de hoeveelheid die overblijft na verrekening van alle overige posten van de balans. Het wijnoogstjaar 2002/03 is het tweede wijnoogstjaar sinds de inwerkingtreding van de nieuwe GMO.

318. Op 31 juli 2002, het einde van het wijnoogstjaar 2001/02, bedroegen de voorraden 156,815 miljoen hl, terwijl het wijnoogstjaar 2000/01 werd afgesloten met een voorraad van 161,887 miljoen hl. Dit komt neer op een daling van de voorraden tafelwijn met 8,673 miljoen hl.

319. Dit cijfer is inclusief een hoeveelheid van circa 0,5 miljoen hl. waarvoor reeds contracten voor crisisdistillatie waren gesloten, maar die aan het einde van het wijnoogstjaar nog niet aan de distilleerderij was geleverd.

320. In het wijnoogstjaar 2001/02 is in drie gevallen een crisisdistillatiemaatregel getroffen voor een totale hoeveelheid van 6,929 miljoen hl wijn, waarvan 2,7 miljoen hl. in Frankrijk, 3,979 miljoen hl in Italië en 0,250 miljoen hl in Portugal.

321. In 2001/02 zijn voor 12 miljoen hl wijn contracten gesloten voor de distillatie van drinkalcohol, overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1493/1999, dat in de plaats is gekomen van artikel 38 van Verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad. In het wijnoogstjaar 2000/01 is deze preventieve distillatie toegepast voor 12,666 miljoen hl.

322. Met het oog op de herstructurering en omschakeling van wijngaarden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, en rekening houdend met de compensatie voor de inkomensderving van de wijnbouwers in de periode waarin de wijngaard niet productief is, zijn bij Beschikking 2002/666/EG aan de lidstaten de volgende financiële toewijzingen voor een bepaald aantal hectaren toegekend voor het wijnoogstjaar 2002/03 [63].

[63] PB L 227 van 23.8.2002, blz. 49.


323. Financiële toewijzingen aan de lidstaten voor een bepaald aantal hectaren met het oog op de herstructurering en omschakeling van wijngaarden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1493/1999, voor het wijnoogstjaar 2002/03:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

324. Bij Beschikking 655/2002/EG is het resterende bedrag van het wijnoogstjaar 2001/02 als volgt verdeeld [64]:

[64] PB L 220 van 15.8.2002, blz. 64.


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.1.20. Tabak

3.1.20.1. Ontwikkeling van de markten

325. In 2001 is wereldwijd 6 482 miljoen ton tabaksbladeren geproduceerd, 6,3 % minder dan in 2000. Voor 2002 wordt de wereldproductie geraamd op 6 748 miljoen ton. De Volksrepubliek China is nog steeds 's werelds grootste producent van ruwe tabak met een productie van 2 350 miljoen ton in 2001 (36,2 % van de wereldproductie) en naar schatting 2 329 miljoen ton in 2002. India staat op de tweede plaats, gevolgd door Brazilië en de Verenigde Staten. Met een productie van 327 587 ton in 2001 (-2,4 % in vergelijking met 2000) neemt de EU de vijfde plaats op de wereldranglijst in.

326. Vergeleken met de prijzen in 2000 zijn de marktprijzen in de EU in 2001 gedaald voor de soortengroepen III, IV en V (respectievelijk "dark air cured", "fire cured" en "sun cured"). De grootste daling (11 %) deed zich voor bij groep V ("sun cured"-tabak). Deze soortengroep noteerde de laagste marktprijs. Voor de andere groepen stegen de marktprijzen met 7 % (groep II) tot 37 % (groep VIII).

327. In 2001 heeft de EU 540 111 ton ruwe tabak ingevoerd, 20 000 ton meer dan in 2000. De belangrijkste leveranciers waren Brazilië, de VS en Zimbabwe. De communautaire uitvoer was in 2001 met 184 916 ton ongeveer gelijk aan die in 2000 en was voornamelijk bestemd voor Rusland, de VS en Egypte.

328. De communautaire productie van tabaksbladeren is gebonden aan een systeem van garantiedrempels die in maart 2002 door de Raad zijn vastgesteld voor de oogstjaren 2002 tot en met 2004. Zij bedragen 340 738 ton voor 2002 en 334 064 ton voor 2003 en 2004.

3.1.20.2. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid

329. Bij Verordening (EG) nr. 546/2002 [65] heeft de Raad per soortengroep en per lidstaat de premiebedragen voor tabaksbladeren, de extra bedragen en de garantiedrempels voor de oogsten 2002, 2003 en 2004 vastgesteld. De premies zijn ongewijzigd gebleven, met uitzondering van die voor "sun cured"-soorten, welke met 10 % werden verlaagd. De garantiedrempels zijn naar beneden bijgesteld in verband met de marktsituatie en bepaalde economische en agronomische omstandigheden.

[65] PB L 84 van 28.3.2002, blz. 4.


330. In dezelfde verordening heeft de Raad de regels voor het Gemeenschappelijk Fonds voor tabak gewijzigd. Het Fonds zal voortaan worden gefinancierd uit een inhouding van 2 % van de premie voor de oogst 2002 en van 3 % van de premie voor de oogst 2003. Het inhoudingspercentage kan worden opgetrokken tot 5 %, mocht dat op basis van een verslag over het gebruik van de kredieten van het Fonds, dat de Commissie vóór 31 december 2003 zal indienen, wenselijk blijken te zijn.

331. Het Fonds financiert acties op twee .gebieden:

- verbetering van de kennis van het publiek over de schadelijke gevolgen van alle vormen van tabaksverbruik, met name via voorlichting en onderwijs, steun voor de verzameling van gegevens met het oog op het vaststellen van tendensen in het tabaksverbruik en de uitvoering van epidemiologische studies inzake tabaksverslaving op het niveau van de Gemeenschap alsmede studies over de preventie van tabaksverslaving;

- specifieke acties inzake omschakeling van de producenten van ruwe tabak op andere teelten of andere werkgelegenheidsscheppende economische activiteiten en studies over de omschakelingsmogelijkheden.

332. Bij de hervorming van de tabakssector in 1998 is een quotaopkoopprogramma ingesteld dat sinds de oogst 1999 van kracht is. Helaas zijn de opgekochte hoeveelheden tabak tot op heden zeer gering gebleven en is het met de huidige uitvoeringsbepalingen onmogelijk gebleken de beoogde rationalisering van de productie te bewerkstelligen. Ten einde de opkoop van quoata te bevorderen heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1983/2002 [66] de vergoeding voor producenten die aan de opkoopregeling willen meedoen, verhoogd. Producenten van wie de quota in 2002 of 2003 opgekocht zijn, hebben gedurende vijf jaar recht op een bedrag dat gelijk is aan een percentage van de premie die zij zouden hebben ontvangen, als zij tabak zouden zijn blijven telen. Bovendien zullen vanaf december 2002 bepaalde uitvoeringsbepalingen voor het Gemeenschappelijk Fonds voor tabak in werking treden. Uit dit Fonds kunnen producenten, van wie de quota opgekocht zijn, steun krijgen voor de omschakeling naar andere teelten of andere economische activiteiten.

[66] PB L 306 van 8.11.2002, blz. 8.


333. In november 2002 heeft de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag ingediend over het functioneren van de gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor ruwe tabak, overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EG) nr. 2075/1992 [67]. Bovendien werkt zij aan een uitvoerige evaluatie van de GMO, die eind 2002 moet zijn afgerond. Deze evaluatie bevat een gedetailleerde analyse van de effecten van de marktordening.

[67] PB L 215 van 30.7.1992, blz. 70.


3.1.21. Zaaizaad

3.1.21.1. Ontwikkeling van de markten

334. In 2001 bedroeg het totale areaal voor de teelt van zaaizaad dat voor communautaire steun in aanmerking komt, 369 951 ha, d.i. 2 % minder dan in 2000. De totale productie van zaaizaad, met uitzondering van maïshybriden, kwam in 2001 uit op 420 013 ton, d.i. ongeveer 16 % minder dan in 2000 toen 498 835 ton werd geproduceerd.

335. Het areaal voor de teelt van zaaizaad van voedergewassen en zaaizaad van voederleguminosen bedroeg in 2001 respectievelijk 186 401 en 134 678 ha. Terwijl het areaal in het eerste geval sinds 2000 met 2,5 % is toegenomen, is dat voor zaaizaad van voederleguminosen met 5 % gedaald. De productie van zaaizaad van voedergewassen bedroeg 212 905 ton in 2001, een stijging van 15 % ten opzichte van 2000. De productie van zaaizaad van voederleguminosen was in 2001 met 202 927 ton 7 % lager dan in 2000 (219 137 ton).

336. Het zaairijstareaal is in 2001 met 7 % gedaald tot 17 447 ha, al nam de productie met 1,8 % toe tot 70 017 ton.

337. Het areaal voor de teelt van zaaizaad van vezelvlas en zaaizaad van olievlas bedroeg in 2001 respectievelijk 23 820 ha en 5 252 ha. Vergeleken met 2000 steeg het areaal voor vezelvlaszaad met 23,7 % (was 19 262 ha), terwijl dat voor olievlaszaad nog slechts een derde bedroeg van het areaal van het voorgaande jaar (14 349 ha). De productie van vezelvlaszaad bedroeg 11 455 ton in 2001, 17 % minder dan in 2000. Voor olievlaszaad daalde de productie van 5 888 ton in 2000 tot 1 610 ton in 2001.

338. Wat zaaizaad betreft van de soorten die onder de GMO vallen, is de invoer in 2001 blijkens de beschikbare gegevens met ongeveer de helft gedaald ten opzichte van 2000 (62 657 ton). Wat de uitvoer van onder de GMO vallende soorten betreft, zijn voor 2001 geen gegevens beschikbaar.

3.1.21.2. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid

339. Overeenkomstig de huidige communautaire wetgeving moeten de steunbedragen voor de verschillende soorten zaaizaad om de twee jaar door de Raad worden vastgesteld. De steun voor de verkoopseizoenen 2002/03 en 2003/04 is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 154/2002 van 21 januari 2002 [68].

[68] PB L 25 van 29.1.2002, blz. 18.


340. De productie van zaaizaad is sedert het verkoopseizoen 1994/95 voortdurend toegenomen. Het was daarom noodzakelijk een mechanisme in te stellen voor de stabilisatie van de productie van alle soorten zaaizaad, met uitzondering van zaairijst waarvoor een dergelijk mechanisme al bestond. Dit stabilisatiemechanisme is bij dezelfde verordening ingesteld.

341. Bij Verordening (EG) nr. 800/2002 [69] heeft de Commissie de maximale voor steun in aanmerking komende hoeveelheid vastgesteld op 305 754 ton gewichtsequivalenten met ingang van 1 juli 2002. Deze hoeveelheid wordt verdeeld over de lidstaten overeenkomstig de afgetopte geoogste hoeveelheden in de referentieperiode 1996/97 tot 2000/01.

[69] PB L 131 van 16.5.2002, blz. 3.


3.1.22. Hop

3.1.22.1. Wereldmarkt

342. In 2001 besloeg het hopareaal in de wereld 58 505 ha, waarvan 57 934 ha was gelegen in landen die lid zijn van het IHCG (Internationaal Comité voor de hopteelt) en in de landen van de Europese Unie. Het totale hopareaal is in 2001 met 1 % gedaald vergeleken met 2000. De vijf belangrijkste hopproducenten zijn de EU met 23 019 ha (waarvan 19 020 ha in Duitsland), de VS met 14 536 ha, Tsjechië met 6 075 ha, China met 4 813 ha en Polen met 2 250 ha.

343. Met 1 982 860 Ztr kwam de wereldproductie in 2001 iets hoger uit (+ 2,5 %) dan in 2000. In kwalitatief opzicht was de oogst goed voor een alfazuurgehalte van 8,82 % en een alfazuurproductie van 8 748 ton (7 388 ton in 2000). De opbrengst in 2001 lag met gemiddeld 1,69 ton/ha 2,5 % hoger dan in 2000.

344. De wereldproductie van bier in 2002 wordt geraamd op 1 425 miljoen hl. Wanneer bij het brouwen 5,3 gram alfazuur per hectoliter bier wordt toegevoegd, zou in 2002 7 553 ton alfazuur nodig zijn. De alfazuurproductie van 2001 zou derhalve 1 195 ton boven het huidige verbruik liggen.

345. Momenteel is minder alfazuur nodig dan vroeger vanwege de stijgende vraag naar minder bittere biersoorten en de voortdurende technologische vooruitgang.

3.1.22.2. Communautaire markt

346. In de Unie wordt hop geteeld in acht lidstaten (België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk). Het totale areaal in 2001 besloeg 23 109 ha, waarvan meer dan 80 % in Duitsland was gelegen. Het hopareaal in de Gemeenschap was in 2001 iets (1 %) groter dan in 2000.

347. Met 751 249 Ztr viel de oogst 2001 5 % hoger uit dan in 2000. Ook de gemiddelde opbrengst lag met 1,63 ton per ha (32,6 Ztr/ha) hoger dan in 2000, toen 1,51 ton per ha (30,2 Ztr/ha) werd geoogst.

348. De in 2001 geoogste hop was van goede kwaliteit en het alfazuurgehalte in de Gemeenschap bedroeg gemiddeld 8,55 % voor alle rassengroepen samen, hetgeen overeenkomt met 3 211 ton alfazuur - 140 kg/ha - voor de bierproductie in 2002.

349. De gemiddelde prijs voor op contractbasis verkochte hop bedroeg in 2001 185 EUR/Ztr en lag daarmee op vrijwel hetzelfde niveau als in 2000. De gemiddelde prijs voor op de spotmarkt verkochte hop daalde aanzienlijk van 270 EUR/Ztr in 2000 tot 172 EUR/Ztr in 2001.

350. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor hop wordt aan de hoptelers steun toegekend om hun een redelijk inkomen te verschaffen. De Raad heeft deze steun, die vanaf de oogst van 1996 voor een periode van acht jaar wordt toegekend, voor alle rassen vastgesteld op 480 EUR per ha (Verordeningen (EG) nr. 1554/97 van de Raad van 22 juli 1997 en (EG) nr. 1514/2001 van 23 juli 2001). Eenzelfde steunbedrag wordt toegekend voor tijdelijk uit productie genomen of gerooide oppervlakten (Verordeningen (EG) nr. 1098/98 van de Raad van 25 mei 1998 en (EG) nr. 2151/2002) Deze oppervlakten besloegen in 2001 2 406 ha, waarvan 1 748 in Duitsland.

351. De verwachting is dat het geoogste areaal in 2002 met 4 % zal zijn geslonken.

3.1.22.3. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid

352. Bij Verordening (EG) nr. 1514/2001 van 23 juli 2001 [70] heeft de Raad het bestaande forfaitaire steunbedrag van 480 EUR/ha voor hopproducenten met drie jaar (tot en met 2003) verlengd.

[70] PB L 201 van 26.7.2001, blz. 8.


353. De Commissie had een verlenging met twee jaar voorgesteld, waardoor de mogelijkheid zou ontstaan om bij de besluitvorming over de steunverlening aan producenten tegelijk besluiten te nemen over eventuele bijzondere maatregelen ten aanzien van tijdelijke braaklegging of definitieve rooiing.

354. De Commissie zou aan het eind van die periode een verslag voorleggen, waarin ook deze bijzondere maatregelen zouden zijn opgenomen, en tevens passende voorstellen doen om rekening te houden met de effecten die de toetreding tot de Unie van enkele belangrijke hopproducerende kandidaat-lidstaten op de sector heeft.

3.1.23. Levende planten en producten van de bloementeelt

355. Deze sector wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan producten die onder de gemeenschappelijke marktordening vallen: bloembollen en -knollen, levende planten (zowel siergewassen als boomkwekerijproducten), snijbloemen en snijgroen. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening gelden kwaliteitsnormen en douanerechten, maar zijn er, afgezien van eventuele vrijwaringsmaatregelen, geen specifieke beschermingsmaatregelen bij de invoer.

356. De afzetbevorderingsprogramma's voor levende planten en producten van de bloementeelt, die in de periode van 1997 tot 1999 van kracht waren, zijn thans ten einde en deze producten vallen nu onder de algemene afzetbevorderingsacties. Deze acties zijn ingesteld bij twee verordeningen van de Raad, namelijk Verordening (EG) nr. 2702/1999 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten in derde landen, en Verordening (EG) nr. 2826/2000 betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt.

357. De Commissie heeft voor 2003 vier afzetbevorderingsprogramma's voor levende planten en producten van de bloementeelt in aanmerking genomen voor financiële ondersteuning in het kader van de afzetbevorderingsregeling voor de interne markt.

358. De productie van levende planten en producten van de bloementeelt vertegenwoordigde in 2001 een waarde van 16 315 miljoen EUR, waarvan 40 % werd gerealiseerd door boomkwekerijproducten en 60 % door siergewassen en bloemen, inclusief kerstbomen. Nederland is de voornaamste producent van deze producten en nam ongeveer 30 % van de totale productie voor zijn rekening.

359. In 2001 bedroeg de communautaire invoer van bloemen en planten uit derde landen bijna 8 % van de communautaire productie. Absoluut gezien bedroeg de invoer 357 000 ton en had een waarde van 1 237 miljoen EUR,. 2 % meer dan in 2000.

360. Meer dan de helft van de totale invoer bestond uit verse snijbloemen. Zij mogen in veel gevallen zonder invoerrechten worden ingevoerd op grond van met derde landen gesloten overeenkomsten, zoals het met bepaalde landen in Zuid-Amerika overeengekomen stelsel van algemene tariefpreferenties, of de Cotonou-overeenkomst met de ACS-landen.

361. Voor sommige snijbloemen (rozen en anjers) wordt aan vijf landen in het Middellandse-Zeegebied (Cyprus, de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, Israël, Jordanië en Marokko) vrijstelling van douanerechten verleend voor bepaalde contingenten en op voorwaarde dat een minimale invoerprijs in acht wordt genomen.

362. Kenia is de belangrijkste snijbloemenleverancier van de Gemeenschap. In 2001 leverde dit land 43 000 ton bloemen ter waarde van 177 000 EUR. De op een na belangrijkste exporteur naar de EU is Israël met 28 000 ton in 2001. De invoer vanuit dit land nam tussen 2000 en 2001 met 24 % af, terwijl de invoer vanuit Kenia met 7 % toenam. Van de andere exporteurs van bloemen en planten zijn Costa Rica en de VS de belangrijkste leveranciers van bladplanten. Costa Rica wordt, naast Polen, ook steeds belangrijker als exporteur van levende planten naar de Gemeenschap.

363. De prijzen voor verse snijbloemen zijn in 1999/2000 en 2000/01 achtereenvolgens gestegen met respectievelijk 8 % and 5 %.

364. De uitvoer van de Gemeenschap naar derde landen daalde in 2001 met 1 % tot 416 000 ton en vertegenwoordigde een waarde van 1 493 miljoen EUR, d.i. 5 % meer dan in 2000. De uitvoer betrof voornamelijk levende planten, verse snijbloemen, bloembollen en -knollen. De uitvoer van levende planten steeg 10 % in waarde tot 510 miljoen EUR, maar bleef in volume stabiel op ongeveer 218 000 ton. Voor verse snijbloemen bleef het exportvolume stabiel op 77 000 ton, maar steeg met 2 % in waarde tot 476 miljoen EUR.

365. De uitvoer van bloembollen en -knollen en snijgroen had een waarde van respectievelijk 337 miljoen EUR en 62 miljoen EUR. Als deze cijfers worden meegerekend, komt de Gemeenschap in 2001 tot een batig saldo van 256 miljoen EUR op de handelsbalans voor levende planten en producten van de bloementeelt.

366. De totale uitvoer had een waarde van 1 493 miljoen EUR; de waarde van de totale invoer bedroeg 1 237 miljoen EUR.

3.1.24. Diervoeder

367. Grote hoeveelheden landbouwproducten worden als diervoeder gebruikt: veel van de in de Gemeenschap geproduceerde granen en oliehoudende gewassen en vrijwel al het gras en de op akkerland geteelde voedergewassen wordt als voeding voor de veestapel gebruikt. In totaal wordt driekwart van de oppervlakte cultuurgrond in de Gemeenschap voor de productie van diervoeder gebruikt. Bovendien maken de voederkosten ongeveer 65 % uit van de totale productiekosten voor varkensvlees en pluimveevlees.

368. De totale vraag [71] in 2001/02 is ten opzichte van het voorgaande verkoopseizoen ongeveer gelijk gebleven door een toename in de pluimvee- en varkenssector en een teruggang in de sector runderen (melkvee en slachtvee). Het totale aanbod bestaat voor ongeveer de helft uit voer dat doorgaans niet wordt verhandeld (gras, hooi, kuilvoer) en dat hoofdzakelijk voor herkauwers bestemd is. Voor de andere helft, namelijk het voeder dat voor alle dieren kan worden gebruikt en dat wel op de markt wordt gebracht (granen, graanvervangende producten, schroot, enz.) is de concurrentie wat prijzen en voederwaarde betreft veel groter.

[71] Omvat alle verhandelbare en niet-verhandelbare diervoeders (raming voor EU-15).


369. Voor 2001/02 wordt het totale dierlijke verbruik van de belangrijkste verhandelbare producten in de Europese Unie [72] op 207,8 miljoen ton geschat, wat een lichte stijging (+ 0,6 miljoen ton oftewel + 0,3 %) betekent ten opzichte van 2000/01, al zijn de verhoudingen tussen de producten aanzienlijk gewijzigd. Dit cijfer is als volgt opgebouwd:

[72] Dat wil zeggen de meeste verhandelbare producten die in de Gemeenschap door de mengvoederindustrie en op de boerderij worden verbruikt (eigen verbruik en aankoop van grondstoffen); raming in de onderstaande tabel "Balans van het dierlijk verbruik van de belangrijkste commerciële producten (raming EU-15)". Bron: DG AGRI.


- enerzijds is naar schatting 148,7 miljoen ton in de Unie vervaardigde producten verbruikt, d.i. bijna 5 miljoen ton minder dan in het vorige verkoopseizoen. Vooral het graanverbruik daalde, maar ook het verbruik van vlees- en beendermeel, aangezien dat niet meer in diervoeder mag worden verwerkt [73].

[73] Beschikking 2000/766/EG van de Raad van 4 december 2000 (PB L 306 van 7.12.2000, blz. 32).


- anderzijds bedroeg de netto-invoer naar schatting 59,0 miljoen ton, d.i. ongeveer 5,4 miljoen ton meer dan in het vorige verkoopseizoen. Deze toename is voornamelijk toe te schrijven aan de gestegen graanimporten uit de landen rond de Zwarte Zee en aan de invoer van eiwitrijke producten ten koste van maniok.

370. Al met al is de verwachting dat het dierlijk graanverbruik in 2001/02 met ongeveer 3,0 miljoen ton zal toenemen tot 118,4 miljoen ton.

371. Ten aanzien van de graanvervangende producten waarvoor invoercontingenten gelden, is de benutting van de invoercontingenten voor maniok gedaald: het percentage voor Thaise maniok is gedaald van 64 % in 2000 tot 46 % in 2001, dat voor maniok uit andere landen is gedaald tot 1 %. In 2001 bedroeg de benutting van het contingent voor zoete aardappelen uit China nog altijd 0 %.

372. De industriële productie van mengvoeders in de Europese Unie [74] wordt voor 2001 geraamd op 125,2 miljoen ton, d.i. 0,8 % meer dan in 2000. Dit houdt voornamelijk verband met de groei in de pluimveesector.

[74] Voorlopige cijfers voor EU-15, behalve Griekenland en Luxemburg. Bron: Europese Federatie van mengvoederfabrikanten (FEFAC).


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

373. Binnen de EU is in Italië, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Frankrijk de totale mengvoederproductie in 2001 het sterkst gestegen, terwijl in Duitsland en Denemarken de productie het sterkst is gedaald.

374. De hoeveelheid in mengvoeders verwerkte granen [75] bedroeg in de EU in 2001 52 miljoen ton, wat neerkomt op een stijging van ongeveer 1 miljoen ton ten opzichte van het jaar ervoor.

[75] Bron: Europese Federatie van mengvoederfabrikanten (FEFAC).


375. De belangrijkste factoren die bepalend zijn voor de samenstelling van het voer, zijn nog altijd de grondstofprijzen, de relatieve ontwikkeling daarvan, het aandeel van de verschillende diersoorten in de vraag en de gewenste specifieke producteigenschappen. In 2002/03 kan het totale dierlijk verbruik van graan alleen dan op hetzelfde peil blijven als de vraag voor de verschillende diersoorten en de prijzen voor ingevoerde producten zich niet in ongunstige zin ontwikkelen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.2. Ontwikkeling van de markten - dierlijke productie

3.2.1. Melk en zuivelproducten

3.2.1.1. Situatie op wereldvlak

376. Volgens de eerste ramingen zou de wereldproductie van melk (koemelk, melk van buffelkoeien, schapenmelk en geitenmelk) in 2002 met iets meer dan 8 miljoen ton of 1,4 % toenemen en in totaal 593 miljoen ton bereiken. Deze ontwikkeling zou vooral zijn toe te schrijven aan een grotere productie (van hoofdzakelijk koemelk) in Oceanië en aan productiestijgingen in de Verenigde Staten en India.

377. In Azië heeft de groei van de Indiase melkproductie, die voor meer dan de helft uit buffelmelk bestaat, zich voortgezet. Met een productie van naar schatting ruim 86 miljoen ton in 2002 zou India wederom de tweede grootste producent ter wereld zijn, na de Europese Unie, maar vóór de Verenigde Staten. De toename van de Indiase productie wordt bevorderd door een groeiende binnenlandse vraag. Het verbruik per inwoner bedraagt echter slechts 85 kg per jaar (dat is minder dan een kwart van het verbruik in de westerse landen), waarvan driekwart drinkmelk.

378. Pakistan, de andere grote producent in de regio en vijfde op de wereldranglijst, zal in 2002 iets meer dan 26,5 miljoen ton produceren, d.i. een stijging van 1,2 % per jaar sedert 1996.

379. In Latijns-Amerika zullen de meeste landen hun productie in het lopende jaar verhogen. In 2001 bereikte de productie in dit werelddeel ruim 60 miljoen ton en voor 2002 wordt een verdere groei tot zo'n 61 miljoen ton verwacht. Brazilië is zowel de grootste melkproducent van de regio (en zesde in de wereld) als de grootste importeur van de Mercosurlanden. De Braziliaanse productie zal in 2002 22,9 miljoen ton bedragen, maar voor het binnenlandse verbruik zullen ook grote hoeveelheden zuivelproducten uit met name Argentinië en Uruguay worden ingevoerd.

380. In Oost-Europa zou de melkproductie in 2002 een lichte stijging (bijna 2 miljoen ton) vertonen en uitkomen op 84 miljoen ton, al is de situatie per land verschillend. Op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie is de sinds het uiteenvallen van de USSR waargenomen productiedaling in 2000 afgenomen en in 2001 omgeslagen in een productiestijging van 1,25 %. Het is zeer aannemelijk dat de productie vanaf nu een geleidelijk herstel zal laten zien. Ook in Oost-Europa (Polen, Roemenië, Tsjechië, enz.) zou de productie in 2001 de stijgende lijn van de jaren 1997-1999 weer hebben opgepakt. De veevoedervoorziening blijft echter beperkt en de veestapel neemt bijgevolg verder af. Door het gebrek aan deviezen heeft Rusland zich sinds de roebelcrisis in 1998 slechts sporadisch als koper van zuivelproducten op de wereldmarkt begeven. Zo werd in 1995 nog voor 786 miljoen dollar aan zuivelproducten ingevoerd, tegenover 242 miljoen dollar in 2000. Aangezien Rusland de belangrijkste afnemer van boter is, blijft de botermarkt somber gestemd met vrij lage prijzen (ongeveer 925 tot 1 300 USD/ton). De Russische binnenlandse vraag naar boter lijdt onder de concurrentie van goedkopere vervangende producten zoals plantaardige olie. Voorts neemt het verbruik van traditionele zuivelproducten af door het veranderende consumptiepatroon in deze regio: zo is er steeds meer vraag naar lang houdbare melk, zachte kaas, ijs en desserts.

381. In de Verenigde Staten is de productie in 2002, na een daling van 1,4 % in 2001 [76], met 2,8 % gestegen tot ruim 77 miljoen ton. In Canada is de productie op nagenoeg hetzelfde peil gebleven door de handhaving van de quota voor melk voor verwerking.

[76] Ondanks het gebruik van BSTr, waarvan men aanvankelijk dacht dat het een spectaculaire productiestijging zou teweegbrengen, maar dat deze verwachtingen later niet bleek te kunnen waarmaken.


382. In Oceanië hebben de weersomstandigheden een zeer gunstige invloed op de productie gehad, met name in Nieuw-Zeeland. De in vergelijking met andere sectoren relatief gunstige wereldmarktprijzen stimuleren nieuwe investeringen in de zuivelsector.

383. In Australië is de melkproductie dankzij de gunstige weersomstandigheden van de afgelopen jaren gestegen tot meer dan 11 miljoen ton, d.i. een toename met 17,5 % sinds 1998. In dit land wordt steeds meer overgeschakeld op de toediening van mengvoeders aan het melkvee. De Australische overheid heeft een nieuwe steunregeling [77] ingesteld die moet leiden tot een niet-gesubsidieerd productiesysteem. Deze hervorming heeft tot doel grotere landbouwbedrijven tot stand te brengen, ook al zou dat ten koste gaan van het aantal producenten. Recentelijk hebben de zuivelproducenten campagne gevoerd voor het terugdraaien van het beleid, doch zonder succes. Door deze maatregelen zal de productie zich verplaatsen naar de meest efficiënte productiegebieden, met name Victoria en Tasmanië. Eind 2002 werd Australië getroffen door droogte die ook de melkproductie parten leek te spelen, al werd een productiedaling nagenoeg teniet gedaan door een toename van de melkveestapel met 5 %.

[77] 160 miljoen AUD, gefinancierd uit een heffing van 11 cent/liter consumptiemelk.


384. In Nieuw-Zeeland is de productie tussen 2000 en 2002 explosief (+ 23 %) gestegen tot 13,9 miljoen ton. Daarmee is de melkproductie terug op de stijgende lijn van de periode 1995-1998, die te danken was aan de gunstige weersomstandigheden voor het weiden van het melkvee en de positieve ontwikkeling van de wereldmarktprijzen. Ondanks de daling van de melkprijs (van 5,3 tot 3,7 NZ$) blijft de productie stijgen door de almaar groeiende melkveestapel (+ 6,6 % in 2002). Prijsdalingen op de wereldmarkt werden (net als in het verleden) geneutraliseerd door een devaluatie van de Nieuw-Zeelandse dollar. Ook Australië heeft dit monetaire beleid soms toegepast. Eind 2002 is de handel in producten uit Nieuw-Zeeland als gevolg van weersinvloeden later op gang gekomen dan normaal. Dit bracht enige verlichting op de wereldmarkt die tot uiting kwam in een prijsstijging van 20 % tussen augustus en december.

385. De wereldhandel in melk en zuivelproducten, met uitzondering van verse producten en caseïne, zou in 2002 uitkomen op 38 miljoen ton in melkequivalent, waarin de EU een aandeel had van 10 miljoen ton, oftewel 26 % (Nieuw-Zeeland 24 % en Australië 16 %). Dit is vergelijkbaar met de situatie in 1996 ton het handelsvolume 32 miljoen ton bedroeg en het EU-aandeel daarin 36 %, oftewel 12 miljoen ton (21 % voor Nieuw-Zeeland en 12 % voor Australië).

3.2.1.2. Communautaire markt

386. De melkveestapel zou eind 2002 163 000 koeien minder tellen en gedaald zijn tot een kleine 19,9 miljoen stuks (-0,8 %). De melkgift zou daarentegen met 1,2 % zijn gestegen tot 6 000 kg per dier per jaar. De productie zou derhalve stabiel blijven op 121,6 miljoen ton (inclusief leveranties aan melkfabrieken, rechtstreekse verkoop en gebruik op de boerderij). De lidstaten verwachten dat de melkleveranties zich min of meer zullen stabiliseren op 115 miljoen ton.

387. De productie van drinkmelk is sinds 1992 vrijwel stabiel en bedraagt ongeveer 29 miljoen ton. De productie van room voor consumptie zou met 0,2 % toenemen en uitkomen op 2,4 miljoen ton.

388. De productie van boter zou een stijgende lijn vertonen gezien de overschotsituatie aan aanbodzijde in de laatste helft van 2001 en aan het begin van 2002. De productie zou met 64 000 ton zijn gestegen tot in totaal 1,9 miljoen ton.

389. De lidstaten, en met name het Verenigd Koninkrijk, verwachten voor het derde achtereenvolgende jaar een lichte stijging van het boterverbruik (+ 0,3 %). Het verbruik zou daarmee uitkomen op 1,8 miljoen ton. Bovendien zou het verbruik per inwoner met 0,2 % stijgen tot 4,77 kg per jaar.

390. In 2001 is de kaasproductie met ongeveer 260 000 ton toegenomen tot 7,2 miljoen ton, d.i. een stijging van 3,5 %. Voor 2002 wordt een aanzienlijk geringere stijging verwacht, namelijk 90 000 ton, oftewel + 1,3 %.

391. Het kaasverbruik per inwoner zou met 1 % per jaar groeien (18,18 kg per inwoner), aanmerkelijk minder dan de in het verleden geconstateerde tendens van 2,4 % per jaar. Het totale verbruik zou uitkomen op 6,9 miljoen ton, d.i. een stijging van 1,2 %.

392. De productie van melkpoeder zou met ongeveer 26 000 ton stijgen tot 1,9 miljoen ton (+ 2,2 %). Deze stijging is het gevolg van een toename van de productie van mageremelkpoeder, aangezien de productie van halfvollemelkpoeder uiterst stabiel is (193 000 ton) en die van vollemelkpoeder met 67 000 ton is gedaald. De productie van mageremelkpoeder (1,07 miljoen ton) zou dan ook met 10 % toenemen, terwijl die van vollemelkpoeder met 10,5 % zou dalen. Voorts zou de productie van karnemelkpoeder een lichte daling vertonen (-0,4 %).

393. De productie van caseïne is met 10 000 ton, oftewel 6 % afgenomen, wat neerkomt op ruim 400 000 ton vloeibare magere melk minder. De productie van gecondenseerde melk zou een forse daling te zien geven (-4,5 %), beduidend meer dan de historische tendens van -1,4 %.

394. Ten slotte dient ook de aanzienlijke vermindering van het aantal melkveebedrijven te worden vermeld: tussen 1995 en 2002 is dit aantal in de EU-15 met 41,6 % afgenomen, zodat er in 2002 nog 553 000 bedrijven zouden overblijven. Het gemiddeld aantal koeien per bedrijf is tot 36 gestegen en de gemiddeld per bedrijf geleverde hoeveelheid melk bedroeg ruim 207 000 kg. De gemiddelde melkleveranties per bedrijf lopen sterk uiteen en variëren van 44 300 ton per bedrijf in Oostenrijk tot 606 000 ton per bedrijf in het Verenigd Koninkrijk.

395. Sedert 1997 neemt het totale zuivelverbruik in de Europese Unie toe. In 2001 is het verbruik met 1,1 % gestegen tot ruim 108 miljoen ton. Dit totaal omvat alle vormen van verbruik op basis van de beschikbare hoeveelheid melk.

396. De communautaire voorraden hebben in maart 1996 een historisch dieptepunt bereikt, toen zowel de openbare voorraden van boter als die van mageremelkpoeder vrijwel geheel waren verdwenen. Sedertdien zijn de voorraden mageremelkpoeder weer toegenomen, omdat zowel de binnenlandse als de buitenlandse vraag achterbleef. Eind 1999 kwam hierin echter abrupt verandering door een forse stijging van de vraag op de wereldmarkt. Dankzij deze gunstige conjunctuur kon in augustus 2000 de openbare voorraad mageremelkpoeder (MMP) volledig worden verkocht. In 2002 verslechterde de economische situatie helaas, waardoor 152 814 ton MMP voor interventie werd aangeboden. Wat boter betreft, hebben de interventiebureaus in 2002 een hoeveelheid van 156 537 ton aangekocht, tegenover gemiddeld 30 000 ton in de afgelopen tien jaar.

397. De zuivelprijzen in de Gemeenschap hebben in 2002 een min of meer identieke ontwikkeling te zien gegeven. Zij lagen aanvankelijk op een zeer laag peil, maar lieten vanaf augustus een licht herstel zien. Zo lag de gemiddelde boterprijs aan het begin van het jaar op 90,6 % van de interventieprijs, maar was eind juni gedaald tot 89,5 %; daarna volgde een herstel tot 92,2 % (medio oktober) en bleef de prijs de rest van het jaar min of meer stabiel. De prijs voor MMP lag aanvankelijk op 95,8 %, daalde vervolgens tot 93,9 % (juli), maar trok in de zomer weer aan (102,3 %) en wist zich sindsdien op dat niveau te handhaven.

398. De uitvoerrestituties voor melkpoeder zijn in 2001 meermalen sterk verlaagd. Helaas waren de prijzen voor zuivelproducten op de wereldmarkt vanaf het laatste kwartaal van 2001 aan sterke prijsdalingen onderhevig. Daardoor moesten de restituties voor melkpoeder en zelfs voor boter sinds november 2001 meermalen worden verhoogd. Door de veranderde omstandigheden op de wereldmarkt (het late tijdstip waarop de producten uit Nieuw-Zeeland op de markt verschenen) en het in het kader van de GATT ingestelde uitgavenplafond, konden de restituties in het laatste kwartaal van 2002 worden verlaagd.

399. De uitvoer van zuivelproducten uit de Europese Unie is in 2001 met 19,5 % gedaald, d.i. bijna 3 000 000 ton in melkequivalent. Dit is een gevolg van de benutting, tot 2000, van uitvoercertificaten waarvan in de voorgaande jaren geen gebruik was gemaakt in verband met de akkoorden in het kader van de Uruguayronde. Verwacht wordt dat de uitvoer in 2002 iets hoger zal zijn dan in 2001, namelijk 13,3 miljoen ton (+ 6,9 %). De invoer is in 2001 op hetzelfde niveau gebleven als in 2000 (3 miljoen ton). Voor het lopende jaar wordt evenwel een daling verwacht tot 2,5 miljoen ton.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.2.2. Rundvlees

3.2.2.1. Wereldmarkt

400. Volgens de gegevens van de FAO en Eurostat bedroeg de wereldproductie van rundvlees in 2001 59,0 miljoen ton, d.i. 0,8 % minder dan in 2000. Zij maakt nog steeds iets meer dan een kwart van de totale vleesproductie uit. Naar verwachting zal de wereldproductie van rundvlees in 2002 stijgen tot 60,1 miljoen ton.

401. De VS blijven de belangrijkste producent van rundvlees ter wereld met een aandeel van 20,3 % in de wereldproductie. De nettoproductie van de EU was in 2001 goed voor 12,3 % van de wereldproductie. In de EU daalde de productie (-1,9 %), net als in Argentinië (-1,6 %) en de VS (-2,6 %). Dit in tegenstelling tot de meeste andere rundvleesproducerende landen in de wereld, waar de productie steeg, zoals in Australië (+ 2,6 %), Brazilië (+ 2,0 %), China (+ 3,4 %) en de Russische Federatie (+ 1,0 %).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

402. In 2001 bleef de uitvoer van rundvlees wereldwijd 4,7 % onder het niveau van 2000. Deze daling hield met name verband met de ontstane bezorgdheid over de voedselveiligheid (boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en mond- en klauwzeer (MKZ)), vooral in Europese en Zuid-Amerikaanse landen. In 2001 werd in totaal 5,5 miljoen ton rundvlees uitgevoerd. Door de heropening van de door BSE en MKZ getroffen markten en het algemene herstel van het wereldrundvleesverbruik wordt voor 2002 een stijging van de uitvoer met 3 % verwacht.

3.2.2.2. Communautaire markt

403. De communautaire rundvleesmarkt is het hele jaar 2001 ernstig verstoord door de uitbraak van mond- en klauwzeer en een tweede grote BSE-crisis. Dit heeft geleid tot een aperte daling van het consumentenvertrouwen, een forse verlaging van de productie, historisch lage rundvleesprijzen en de (tijdelijke) sluiting van belangrijke exportmarkten. De rundvleesmarkt vertoonde echter in de tweede helft van 2001 een gestaag herstel en heeft zich in 2002 verder gestabiliseerd.

404. Uit de telling van de EU-rundveestapel van mei/juni 2002 bleek dat het aantal runderen ten opzichte van het voorgaande jaar met ongeveer 2,1 % was gedaald tot iets meer dan 81 miljoen stuks. Een toename van het aantal dieren deed zich alleen voor in Spanje (+ 2,3 %) en Italië (+ 0,7 %), voornamelijk als gevolg van een groeiend aantal runderen in de leeftijdscategorie tot 12 maanden. Een aanzienlijke daling van de rundveestapel deed zich voor in België (-4,8 %), Denemarken (-4,5 %), Duitsland (-3,7 %), Frankrijk (-2,6 %), Ierland (-1,1 %), Nederland (-6,0 %) en het Verenigd Koninkrijk (-1,6 %). Vergelijkingen met 2001 gaan waarschijnlijk mank vanwege de BSE- en MKZ-crises die op dat moment heersten.

405. De nettoproductie van rundvlees bedroeg in 2001 7,3 miljoen ton. Aan het begin van de crisis stortte de productie weliswaar in, maar zij herstelde zich vervolgens gestaag. Voor 2002 wordt een stijging van 2,4 % verwacht ten opzichte van 2001, wat erop duidt dat het normale productiepeil weer wordt bereikt.

406. Het rundvleesverbruik bedroeg in 2001 6,7 miljoen ton, d.i. bijna 12 % onder het peil van voor de crisis. Het rundvleesverbruik heeft zich geleidelijk aan hersteld en zal vermoedelijk in 2003 weer terug zijn op het niveau van voor de crisis. Het verbruik per hoofd van de bevolking ligt op ongeveer 19,3 kg per jaar.

407. Wat de buitenlandse handel betreft, hebben verscheidene derde landen (zoals Egypte en andere landen in het Midden-Oosten) hun markten tijdens de BSE- en MKZ-crises gesloten voor rundvlees uit de EU. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke daling van de communautaire uitvoer van rundvlees. In 2001 werd in totaal 548 000 ton uitgevoerd, 18 % minder dan in 2000. Momenteel ondervindt de EU-rundvleesexport nog steeds de negatieve gevolgen van de weigering van enkele traditionele importerende landen genoegen te nemen met de grote inspanningen die de Gemeenschap heeft geleverd om de voedselveiligheid en de diergezondheidsnormen te verhogen. De uitvoer is grotendeels bestemd voor de Russische markt en in mindere mate voor Libanon.

408. De invoer van rundvlees bleef in 2001 met 378 000 ton iets onder het niveau van de voorgaande jaren als gevolg van MKZ-uitbraken in sommige Zuid-Amerikaanse landen. In het tweede kwartaal van 2002 trad echter een bijzonder krachtig herstel op. Gezien de sterke concurrentiepositie van een aantal rundvleesleveranciers in Zuid-Amerika, wordt voor de komende periode een stijging van de rundvleesimport in de Gemeenschap verwacht.

409. Tijdens de BSE- en MKZ-crises zijn verscheidene marktondersteunende maatregelen getroffen, die daadwerkelijk hebben bijgedragen tot het herstel van het marktevenwicht. Zo is ongeveer 880 000 ton rundvlees uit de markt genomen via openbare interventie, de opkoop- en vernietigingsregeling en de bijzondere opkoopregeling, maar ook als gevolg van maatregelen voor het ruimen van vee in verband met BSE en MKZ.

410. De producentenprijzen voor rundvlees waren in 2001 beduidend lager dan het jaar ervoor. Dit gold met name voor de prijzen van geslachte jonge stieren (-18,1 %) en koeien (-22,5 %). De prijsdaling deed zich voornamelijk in de eerste helft van 2001 voor, waarna een geleidelijk herstel optrad, met uitzondering van de prijzen voor geslachte koeien. In 2002 gingen ook deze laatste omhoog. De huidige rundvleesprijzen zijn dan ook globaal genomen bevredigend te noemen en liggen over het algemeen boven het in Agenda 2000 verwachte niveau.

411. De algemene stabilisatie van de markt heeft doorgezet, ondanks het feit dat geen van de marktondersteunende maatregelen, met uitzondering van de uitvoerrestituties, nog na maart 2002 van toepassing was. Op 1 juli 2002 is de openbare-interventieregeling vervangen door een systeem voor particuliere opslag. Sindsdien ligt de gemiddelde EU-marktprijs voor karkassen van volwassen mannelijke runderen op circa 120 % van de basisprijs (222,4 EUR/100 kg). Steun voor particuliere opslag wordt verleend, indien de prijs tot onder 103 % van de basisprijs daalt, wat in de nabije toekomst niet erg waarschijnlijk is.

412. Gelet op de over het geheel genomen bevredigende marktsituatie heeft de Commissie in 2002 ongeveer 46 000 ton rundvlees uit de interventievoorraden verkocht. Verwacht wordt dat de markt de resterende voorraden binnen enkele jaren volledig zal kunnen opnemen.

3.2.2.3. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid

413. Overeenkomstig Agenda 2000 werd de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening in de rundvleessector in 2002 voortgezet (zie Verordening (EG) nr. 1254/1999 [78]). Hierbij zij met name gewezen op de jongste extra verhoging van de rundvleespremies die in januari 2002 is ingegaan. Voorts is de openbare-interventieregeling per 1 juli vervangen door een systeem voor particuliere opslag.

[78] PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21.


414. Gelet op de aanhoudende problemen op de markt voor geslachte koeien, is de bijzondere opkoopregeling verlengd tot het eerste kwartaal van 2002 voor een extra hoeveelheid van maximaal 40 000 ton vlees van uitsluitend koeien

3.2.2.4. Etikettering van rundvlees

415. Per 1 september 2000 is bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad voorgeschreven dat in de eerste fase van de verplichte rundvleesetiketteringsregeling de traceerbaarheid van rundvlees moet worden gewaarborgd door alle etiketten te voorzien van de volgende vermeldingen: een referentienummer of -code waarmee het verband kan worden gelegd tussen het vlees en het dier of de dieren; de vermelding "Geslacht in" gevolgd door de naam van de lidstaat of het derde land en het erkenningsnummer van het slachthuis; de vermelding "Uitgesneden in" gevolgd door de naam van de lidstaat of het derde land en het erkenningsnummer van de uitsnijderij.

416. Vanaf 1 januari 2002 dient op de etiketten ook de naam te worden vermeld van de lidstaat of het land waar het dier is geboren, en van alle lidstaten of derde landen waar het dier is gemest. Indien het rundvlees afkomstig is van dieren die zijn geboren, gehouden en geslacht in een en dezelfde lidstaat of een het hetzelfde derde land, mag de vermelding "Oorsprong" gevolgd door de naam van de lidstaat of het derde land worden aangebracht.

3.2.3. Schapen- en geitenvlees

417. Met een productie van iets meer dan 1 miljoen ton is de Europese Unie na China [79] 's werelds grootste producent van schapen- en geitenvlees, gevolgd door Australië, India, Nieuw-Zeeland, Turkije, de Russische Federatie en Saoedi-Arabië.

[79] De Chinese productie in 2001 wordt geraamd op 2,9 miljoen ton (bron: FAO).


418. Nieuw-Zeeland is de belangrijkste exporteur in de wereld (goed voor meer dan de helft van de export over de hele wereld); Australië neemt de tweede plaats in. De belangrijkste importeurs zijn de Europese Unie, Saoedi-Arabië, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Japan.

419. Met een verbruik van 1,3 tot 1,4 miljoen ton neemt de Unie de tweede plaats in op de wereldranglijst, na China.

420. Op de Europese markt was de productie tot voor kort nagenoeg stabiel, al was de laatste tien jaar een licht dalende tendens merkbaar. Door de MKZ-crisis van 2001 is de bruto interne productie echter sterk gedaald (met meer dan 10 %), met name in het Verenigd Koninkrijk, de grootste producent binnen de EU. Na een bescheiden herstel (2,2 %) van de MKZ-crisis, wordt de bruto interne productie voor 2002 op 1 055 000 ton karkasgewicht geraamd.

421. Bij de andere grote EU-producenten is in Frankrijk de productie de afgelopen twee decennia elk jaar opnieuw gedaald; ook in Ierland vertoont de productie de laatste jaren een dalende lijn. Frankrijk blijft de belangrijkste afzetmarkt voor de intracommunautaire handel en betrekt de producten voornamelijk uit het Verenigd Koninkrijk (met uitzondering van de MKZ-periode), maar ook uit Ierland.

422. De Europese Unie importeert een hoeveelheid die overeenkomt met ongeveer een vijfde van haar behoefte. De belangrijkste leverancier is Nieuw-Zeeland, hoofdzakelijk via het Verenigd Koninkrijk, ook al is er sprake van een diversificatie van de leveranties via verscheidene andere lidstaten.

423. De producentenprijzen lagen een groot deel van 1996 en 1997 op een hoog peil (respectievelijk 363 EUR en 376 EUR per 100 kg), met name als gevolg van de BSE-crisis. In de daaropvolgende twee jaar (1998 en 1999) nam het aanbod een aantal malen tijdelijk sterk toe, waardoor de prijzen daalden (325 EUR tot 330 EUR/100 kg). In 2000 volgde een fors herstel (357 EUR/100 kg), waarbij het Europese gemiddelde ook positief werd beïnvloed door de hoge koers van het pond ten opzichte van de euro.

424. De MKZ-crisis, die een groot deel van 2001 aanhield, leidde tot schaarste in het aanbod, aangezien derde landen niet in staat waren hun export naar de EU aanzienlijk op te voeren. De te geringe aanvoer werkte een hoog prijsniveau en een betrekkelijk geringe consumptie in de hand. In de situatie aan de aanbodzijde van de markt is in 2002 weinig verandering gekomen, aangezien de productie zich slechts langzaam herstelde, terwijl de vraag naar lamsvlees sterk toenam. Daardoor stegen de prijzen voor schapenvlees tot ongekende hoogte (zo'n 415 EUR/100 kg).

425. De invoer in de Gemeenschap vindt hoofdzakelijk plaats in het kader van WTO-contingenten waarvoor geen invoerrechten gelden, contingenten met verlaagde invoerrechten en extra contingenten op grond van de Europa-overeenkomsten. Om markttechnische redenen worden de contingenten per kalenderjaar beheerd. Nieuw-Zeeland, dat zijn contingent van 226 700 ton bijna volledig zal benutten, is veruit de grootste leverancier van de Europese Unie. Australië neemt de tweede plaats in en voert iets minder dan 19 000 ton naar de Europese Unie uit. Alle andere exporteurs (kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa, met name Hongarije) voeren hoeveelheden uit die kleiner zijn dan 11 000 ton. In een nieuwe reeks "dubbelewinst"-overeenkomsten met de kandidaat-landen (die reeds in Hongarije en de Baltische Staten van toepassing zijn) zullen de kwantitatieve beperkingen voor die landen worden opgeheven. Daarnaast zijn in de Cotonou-overeenkomst met de ACS-landen beperkte contingenten met nul- of verlaagd recht opgenomen.

426. De ooipremie van de EU voor het verkoopseizoen 2001 bedroeg 9,1 EUR per ooi. Deze premie wordt berekend door het verschil tussen de basisprijs na toepassing van het stabilisatiemechanisme (468,785 EUR/100 kg) en de marktprijs (411,677 EUR/100 kg) te vermenigvuldigen met een technische coëfficiënt (0,1591). In het kader van de nieuwe regeling voor schapenvlees geldt een vast premiebedrag van 21 EUR per ooi met de mogelijkheid van een aanvullende betaling van ongeveer 1 EUR per ooi, wat opgeteld beduidend meer is dan de premies in voorgaande jaren. Producenten in probleemgebieden krijgen nog een aanvullende premie van 7 EUR per ooi.

3.2.3.1. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid

427. De Raad heeft in december 2001 zijn goedkeuring gegeven aan een voorstel van de Commissie voor een hervorming van de regeling voor schapenvlees. De belangrijkste wijzigingen in de regeling hebben betrekking op de ooipremie. Zo is met name besloten de variabele inkomenstoeslag te vervangen door een forfaitaire betaling. Een vast bedrag voor de ooipremie is meer in overeenstemming met andere rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB, maar zal ook de bedrijfsplanning vergemakkelijken en het bedrijfsbeheer vereenvoudigen, terwijl de producenten sneller op signalen van de markt kunnen reageren.

3.2.4. Varkensvlees

428. De wereldproductie van varkensvlees is in 2001 licht (d.w.z. met 1,8 %) gestegen en heeft in totaal 91,1 miljoen ton bereikt (bron: FAO). China is nog steeds de grootste producent ter wereld met 42,7 miljoen ton, 3 % meer dan het jaar ervoor. De Europese Unie neemt in de wereld opnieuw de tweede plaats in met een jaarlijkse productie van 17,5 miljoen ton, ongeveer evenveel als vorig jaar. Voor 2002 zal de communautaire productie naar verwachting licht (0,8 %) stijgen en ongeveer 17,6 miljoen ton bereiken. De op twee na grootste producent van varkensvlees ter wereld waren de Verenigde Staten met een productie van 8,6 miljoen ton, 1 % meer dan in 2000.

429. In 2001 hebben de marktprijzen voor varkensvlees de stijgende tendens van het voorgaande jaar weten vast te houden. In de eerste helft van 2001 werden de prijzen behoorlijk opgedreven door de uitbraak van mond- en klauwzeer in vier lidstaten met alle ernstige gevolgen van dien. De gemiddelde marktprijs lag in 2001 op een hoog niveau (166 EUR per 100 kg), maar zou in 2002 wel eens kunnen dalen tot 137 EUR per 100 kg. Dat is 17,5 % lager dan het jaar ervoor, maar 2001 moet ook als een uitzonderlijk jaar worden beschouwd. Gezien de gunstige marktsituatie zijn de uitvoerrestituties voor verse en bevroren producten op de nullijn gebleven.

430. Het verbruik van varkensvlees per inwoner is in 2001 stabiel gebleven met 43,6 kg/jaar. In 2002 zou een lichte daling kunnen optreden door een herstel van het rundvleesverbruik.

431. In 2001 is 1,08 miljoen ton (karkasgewicht) varkensvlees uit de Europese Unie uitgevoerd, d.i. 14 % minder dan in 2000. Deze vermindering is toe te schrijven aan de handelsbeperkingen die door sommige derde landen waren ingesteld nadat in 2001 in vier lidstaten mond- en klauwzeer was uitgebroken. De invoer is in 2001 met 7 % gestegen tot 52 000 ton. Rusland was in 2001 de belangrijkste exportmarkt met een hoeveelheid van 318 700 ton (25 % van de totale uitvoer uit de Unie). Als tweede volgde Japan met 257 000 ton en als derde Hongkong en China met 107 000 ton. Het aandeel van de uitvoer met restituties wordt voor 2001 geraamd op ongeveer 90 000 ton.

3.2.5. Slachtpluimvee

432. Sinds 1991 is de wereldproductie van slachtpluimvee regelmatig gestegen, zij het mettertijd minder sterk: 7 % per jaar van 1991 tot 1995 en 4 % per jaar van 1996 tot 2002. Wat de grote productiegebieden betreft, was de stijging groter dan gemiddeld in China (4,5 % per jaar van 1996 tot 2002) en in Brazilië (10,2 % per jaar van 1996 tot 2002). Na een daling in 1997 is de productie in Rusland weer gaan stijgen. In de Europese Unie is de productie sinds 1996 gemiddeld met 1,4 % gestegen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

433. De groei op de wereldmarkt is in 2002 gestagneerd, met name als gevolg van een teruglopende invoer in Rusland en China. De Verenigde Staten zijn in 2002 de belangrijkste exporteur gebleven, vooral door de uitvoer van goedkopere delen, ofschoon de export met 12 % terugliep als gevolg van een conflict over gezondheidsaspecten in het handelsverkeer met Rusland. In 2002 was de uitvoer uit Brazilië, mede dankzij de devaluatie van de real, opnieuw groter dan de uit de Europese Unie uitgevoerde hoeveelheid. Rusland blijft de grootste importeur, maar overweegt de instelling van invoercontingenten om de binnenlandse productie te stimuleren.

434. Na de sterke stijging in 2001 als gevolg van de BSE-crisis van eind 2000, wordt voor 2002 een productiedaling in de Europese Unie verwacht van 0,5 %. De uitvoer uit de Gemeenschap is in 2001 aanzienlijk gestegen (+ 15 %), met name naar Rusland. De invoer van bevroren "gezouten" kippenvlees uit Brazilië en Thailand heeft het importvolume in 2001 fors doen toenemen (+ 45 %). In 2002 bleef de invoer op dat niveau, maar nu tegen lagere prijzen. In juli 2002 is een verordening vastgesteld om de lacune in de indeling van "gezouten" vlees te corrigeren. Deze vleessoorten moeten voortaan op basis van de conserveringswijze worden ingedeeld als bevroren vlees.

435. Na de gunstige prijzen van eind 2000 en tijdens de eerste helft van 2001 (crises in de rundvlees- en varkenssector onder invloed van MKZ), volgde een sterke prijsdaling in de tweede helft van 2001 en begin 2002, waarna de prijzen zich gedurende de rest van het jaar overwegend op het niveau van het meerjarig gemiddelde handhaafden.

436. Voor slachtpluimvee is er geen interne marktondersteuning. De regels voor de handel met derde landen zijn in overeenstemming gebracht met die van de WTO, met name ten aanzien van het geldende plafond voor de uitvoer met restitutie (286 000 ton per jaar sinds 200/01). Door deze limitering zijn de restituties doelgerichter toegepast, zowel wat de landen van bestemming als wat de uitgevoerde producten betreft. Zo is in 2002 voor slechts 25 % van de communautaire uitvoer een restitutie verleend.

437. In het kader van de associatieovereenkomsten en de "dubbelewinstaanpak" (Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Roemenië, Bulgarije, de Baltische Staten en Slovenië) worden nog steeds invoercontingenten met verlaagde douanerechten toegepast voor in totaal 190 000 ton. Bovendien mag jaarlijks 15 000 ton kip zonder been en 2 500 ton kalkoenvlees vrij van douanerechten worden ingevoerd. Voor 2002/03 (juli/juni) komt daarbij nog eens 11 9000 ton in het kader van de contingenten voor de minimumtoegang met verlaagde rechten en 2 400 ton in het kader van andere bilaterale overeenkomsten (Turkije, Israël).

3.2.6. Eieren

438. De wereldproductie is van 1991 tot 1995 met gemiddeld 4,4 % per jaar gestegen en ook in de periode van 1996 tot 2002 is zij verder toegenomen, namelijk met 3,0 %. Hoewel de gemiddelde groei in de Verenigde Staten groter was dan in de Europese Unie, neemt de Unie nog altijd de tweede plaats in. China kende een hoog groeicijfer: 7,5 % in de periode 1996-2002, en is daarmee de grootste producent van eieren ter wereld.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

439. Op wereldvlak heeft de uitvoer, na een stijging in 2000, zich in 2001 op dit niveau weten te handhaven. De belangrijkste importerende landen zijn nog steeds Japan (eiproducten) en Hongkong (eieren in de schaal). De uitvoer van de Gemeenschap is in 2001 met 0,5 % gedaald en zou voor 2002 met 3 % afnemen.

440. In 2002 is het aantal legkippen in de Gemeenschap licht gedaald (0,8 %). De prijzen zijn in de eerste zes maanden van 2002 dicht bij het gemiddelde prijspeil gebleven en lagen aan het eind van de zomer 10 % boven dat niveau.

441. De gemeenschappelijke marktordening is analoog aan die voor slachtpluimvee.

442. Wat het handelsverkeer betreft, zijn de restituties in 2002/03 in het kader van de WTO-overeenkomst begrensd tot 98 800 ton (equivalent eieren in de schaal). Sinds de zomer van 1995 is de export onder de in de WTO overeengekomen grens gebleven.

443. Op grond van de associatieovereenkomsten met de kandidaat-lidstaten geldt voor de meeste landen in 2002 een verlaging van de douanerechten voor bepaalde eiproducten met 80 %. Voor Hongarije, Litouwen en Estland zijn de "dubbelewinst"-overeenkomsten van toepassing. In het kader van de minimumtoegang zijn er in 2000/01 invoercontingenten met verlaagde rechten vastgesteld voor een jaarlijkse hoeveelheid van 157 500 ton, verdeeld over drie productgroepen, waarvan de groepen eiproduct en ovalbuminen de enige zijn waarvoor het contingent volledig wordt opgenomen.

3.2.7. Honing

3.2.7.1. Wereldmarkt

444. In 2001 bedroeg de wereldproductie van honing 1,26 miljoen ton, 0,2 % meer dan in het voorgaande jaar (bron: FAO). China blijft de grootste producent ter wereld met een productie van 256 000 ton. De Europese Unie is opnieuw tweede met 111 000 ton.

3.2.7.2. Communautaire markt

445. In het verkoopseizoen 2000/01 bedroeg de zelfvoorzieningsgraad van de Europese Unie 46 %, iets minder dan in het voorgaande verkoopseizoen. Een geringere productie als gevolg van ongunstige weersomstandigheden en een hogere invoer liggen aan deze daling ten grondslag. Het verbruik is onveranderd gebleven op 0,7 kg per inwoner per jaar.

446. Op grond van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing [80], heeft de Commissie de beschikkingen vastgesteld tot goedkeuring van de nationale programma's voor 2003. De beschikbare begrotingsmiddelen voor de programma's in de sector honing zijn in 2002 met 10 % verhoogd. De Commissie heeft de desbetreffende beschikkingen dienovereenkomstig aangepast. De verhoging van de financiële middelen is ook opgenomen in het voor-ontwerp van begroting voor het volgend jaar.

[80] PB L 173 van 1.7.1997, blz. 1.


4. AGROMONETAIRE REGELING

4.1. Ontwikkelingen in 2002

447. De in 2002 genomen agromonetaire maatregelen zijn beperkt gebleven tot de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro [81], namelijk het vaststellen van agromonetaire compenserende steun in het geval dat in Denemarken, Zweden of het Verenigd Koninkrijk bepaalde bedragen in nationale valuta zijn gedaald, en zo nodig ook het aanpassen van eerder vastgestelde steun in verband met een waardedaling van die valuta.

[81] PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.


448. Volgens de bepalingen van voornoemde verordening mag in 2002 slechts agromonetaire compenserende steun worden vastgesteld voor eventuele revaluaties die dateren van voor 1 januari 2002. De ontwikkeling van de omrekeningskoersen in 2001 gaf evenwel geen aanleiding tot de vaststelling van nieuwe compenserende steun in 2002.

449. Niettemin is in Zweden en het Verenigd Koninkrijk een aanpassing van eerder vastgestelde compenserende steun uitgevoerd wegens de waardedaling van de Zweedse kroon en het pond sterling.

450. In de eerste plaats zijn voor de Zweedse kroon alle tranches van eerder vastgestelde compenserende steun geannuleerd. Zo zijn bij Verordening (EG) nr. 840/2002 [82] van de Commissie de volgende aanpassingen doorgevoerd: voor Zweden is de derde tranche van de uit de omrekeningskoersen voor januari 2000 voortvloeiende compenserende steun voor de sectoren rund-, schapen- en geitenvlees en voor de structurele maatregelen geannuleerd. Tevens is de derde tranche van de compenserende steun die samenhing met de aanzienlijke revaluatie van de Zweedse kroon in 1999, geannuleerd. Evenzo is bij Verordening (EG) nr. 1971/2002 [83] van de Commissie de derde tranche van de uit de omrekeningskoersen voor juli en augustus 2000 voortvloeiende compenserende steun voor Zweden in de sectoren akkerbouwgewassen en vlas en hennep geannuleerd.

[82] PB L 134 van 22.5.2002, blz. 9.


[83] PB L 302 van 6.11.2002, blz. 28.


451. In de tweede plaats zijn bij Verordening (EG) nr. 840/2002 de volgende aanpassingen voor het pond sterling doorgevoerd: het totale maximumbedrag van de tweede tranche van de uit de omrekeningskoersen voor januari 2001 voortvloeiende compenserende steun is verlaagd van 7,24 miljoen EUR tot 6,63 miljoen EUR voor de rundvleessector en de structurele maatregelen en van 5,38 miljoen EUR tot 2,54 miljoen EUR voor de sector schapen- en geitenvlees. Tevens is het theoretische totale maximumbedrag van de tweede tranche van de compenserende steun in verband met de aanzienlijke revaluatie van het pond sterling in 2000 verlaagd van 156,90 miljoen EUR tot 111,24 miljoen EUR. Bovendien is bij Verordening (EG) nr. 1971/2002 de derde tranche van de uit de omrekeningskoersen voor juli en augustus 2000 voortvloeiende compenserende steun voor de sectoren akkerbouwgewassen en vlas en hennep geannuleerd. Ook de tweede tranche van de uit de omrekeningskoersen voor juli 2001 voortvloeiende compenserende steun voor de sector akkerbouwgewassen is geannuleerd.

5. Plattelandsontwikkeling in 2002

452. Het plattelandsontwikkelingsprogramma voor Basilicata in Italië, dat op 18 januari 2002 werd goedgekeurd, was het laatste programma dat nog voor de periode 2000-2006 moest worden vastgesteld. In 1999 en 2000 had de Commissie al goedkeuring verleend aan 67 programma's voor plattelandsontwikkeling (PPO's), 69 doelstelling 1-programma's met maatregelen op het gebied van de plattelandsontwikkeling (gefinancierd uit het EOGFL-Oriëntatie) en 20 doelstelling 2-programma's (gefinancierd uit het EOGFL-Garantie).

453. Wat de financiële uitvoering van de PPO's in de eerste drie jaar (2000, 2001 en 2002) betreft, is in de afzonderlijke lidstaten gemiddeld 95 % van het jaarlijks toegewezen budget besteed. Zes lidstaten besteedden meer dan de herziene financiële toewijzing (het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Finland, Oostenrijk, Italië en Ierland), maar er waren ook zes landen die minder uitgaven dan het gemiddelde bestedingspercentage (Portugal, Luxemburg, Frankrijk, Griekenland, Denemarken en België). De resterende drie lidstaten (Nederland, Spanje en Duitsland) zaten tussen het communautaire gemiddelde en 100 % in.

454. In 2002 heeft de Commissie goedkeuring verleend aan 47 gewijzigde PPO's.

455. Voorts zijn in 2002 de laatste 17 LEADER+-programma's goedgekeurd. In 2001 waren dat er 56.

456. Van de 938 plaatselijke groepen die voor de LEADER+-programma's zijn gepland, zijn er door de lidstaten reeds 692 geselecteerd (situatie per 26.11.2002). De selectieprocedure is in 2001 van start gegaan en is in sommige lidstaten nog steeds gaande (België, Duitsland, Luxemburg en Italië). Van de in totaal vijftien nationale netwerken waren er eind 2002 al acht opgericht.

5.1. België

5.1.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

457. België beschikt sinds het najaar 2000 over drie programma's voor plattelandsontwikkeling: een federaal programma en twee regionale programma's voor respectievelijk Vlaanderen en Wallonië. De overheidsuitgaven voor de drie programma's samen bedroegen in totaal 921,375 miljoen EUR, waarvan 360,189 miljoen EUR steun uit het EOGFL.

5.1.1.1. Wijzigingen van de PPO's

458. De wijziging van het Vlaamse programma voor 2001 is op 27 november 2002 goedgekeurd. Voorts zijn in 2002 voor de drie programma's wijzigingen ingediend die een beschikking van de Commissie vereisten.

459. Bij het federale programma hielden de wijzigingen verband met de nieuwe verdeling van de bevoegdheden, die voortvloeit uit de buitengewone wet van 13 juli 2001 inzake de overdracht van diverse bevoegdheden, met name op landbouwgebied, aan de gewesten en gemeenschappen binnen België.

460. Bij het Vlaamse PPO ging het hoofdzakelijk om wijzigingen op het gebied van de agromilieuregeling, de aanpassings- en ontwikkelingsmaatregelen voor plattelandsgebieden en de evaluatie. De wijzigingen van het Waalse PPO betroffen vooral de agromilieuregeling en de investeringssteun.

5.1.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

461. Voor 2002 is aan België 53 miljoen EUR toegewezen. Van dit bedrag is 47,5 miljoen EUR, oftewel 90 %, besteed. De situatie is per programma verschillend: voor het federale programma is 85 % van de beschikbare middelen gebruikt; voor het Vlaamse en Waalse programma was dat respectievelijk 94 % en 84 %.

5.1.2. Enkelvoudig programmeringsdocument (EOGFL-Oriëntatie)

462. In België is er slechts één enkelvoudig programmeringsdocument (Structuurfondsen) waarvoor steun uit het EOGFL-Oriëntatie wordt verleend, namelijk dat voor de Waalse provincie Henegouwen, die overgangssteun ontvangt in het kader van doelstelling 1. De steun uit het EOGFL bedraagt 41,57 miljoen EUR, d.i. 6,4 % van het totale communautaire steunbedrag. In de periode 1 januari 2000 - 30 juni 2002 beliepen de uitgaven uit hoofde van het EOGFL een bedrag van 4,75 miljoen EUR.

5.1.3. LEADER+-programma's

463. In december 2001 zijn twee LEADER+-programma's, een voor Vlaanderen en een voor Wallonië, goedgekeurd. De totale overheidsuitgaven en de steun uit het EOGFL bedragen voor het Vlaamse programma respectievelijk 8,586 en 4,293 miljoen EUR en voor het Waalse programma 23,214 en 11,607 miljoen EUR. De selectie van de plaatselijke groepen is eind 2002 afgerond en de programma's zouden in 2003 dan ook volledig operationeel moeten zijn.

5.2. Denemarken

5.2.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

464. De totale overheidsuitgaven voor het Deense plattelandsontwikkelingsprogramma 2000-2006 belopen 884 miljoen EUR, waarin de EU 348,8 miljoen EUR zal bijdragen uit het EOGFL-Garantie. Het programma voorziet in steun voor investeringen in landbouwbedrijven, de vestiging van jonge landbouwers, beroepsopleidingen, agrarische probleemgebieden, agromilieumaatregelen, verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten, aanpassings- en ontwikkelingsmaatregelen op het platteland en bosbouw.

5.2.1.1. Wijzigingen van het PPO

465. De wijziging van het Deense PPO voor 2001 is goedgekeurd bij Beschikking C(2001) 4376 van 19 december 2001. Deze wijziging betrof hoofdzakelijk de regeling voor investeringen in landbouwbedrijven, vooral op het punt van energiebesparing, beperking van de ammoniakemissie, dierenwelzijn en arbeidsomstandigheden.

5.2.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

466. In deze periode bedroegen de communautaire uitgaven voor het programma ongeveer 50,7 miljoen EUR.

5.2.2. LEADER+ -programma

467. De totale overheidsuitgaven voor het Deense LEADER+-programma 2000-2006 bedragen 34 miljoen EUR, waarin de EU 17 miljoen EUR zal bijdragen.

468. Via een openbare inschrijving zijn 12 plaatselijke groepen geselecteerd. Zij bestrijken een oppervlakte van 11 500 km2, d.i. ongeveer een kwart van het Deense grondgebied met 593 000 inwoners.

5.3. Duitsland

5.3.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

469. Duitsland beschikt over 16 verschillende programma's op deelstaatniveau.

5.3.1.1. Wijzigingen van de PPO's

470. In 2002 zijn door Duitsland 15 wijzigingsverzoeken ingediend. Hierbij ging het vooral om een aanpassing van de toegewezen bedragen al naar gelang de behoeften, de invoering van nieuwe agromilieumaatregelen en een verbetering van de voorwaarden voor bijstandsverlening. Deze wijzigingen werden nog voor het einde van het begrotingsjaar (EOGFL-Garantie) goedgekeurd. In een geval werd het wijzigingsvoorstel ingetrokken.

471. In 2002 hebben overstromingen in bepaalde gebieden in het oosten van Duitsland enorme schade aangericht (naar schatting 9 miljard EUR). Naar aanleiding hiervan zijn drie aanvullende wijzigingsverzoeken ingediend voor verhoging van de steunpercentages en voor invoering van maatregelen om de schade te herstellen en overstromingen in de toekomst te voorkomen.

5.3.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002 (EOGFL-Garantie)

472. In deze periode bedroegen de communautaire uitgaven voor de PPO's ongeveer 730,742 miljoen EUR.

5.3.2. Doelstelling 1-programma's

473. In Duitsland zijn zes deelstaten aangemerkt als doelstelling 1-regio, namelijk Berlijn, Brandenburg, Mecklenburg-Voor-Pommeren, Saksen, Saksen-Anhalt en Thüringen.

474. Voor 2002 waren de totale subsidiabele kosten geraamd op 898,281 miljoen EUR, waarvoor 486,350 miljoen EUR steun uit het EOGFL-Garantie beschikbaar was. De uitgaven voor 2002 bedroegen echter 409,495 miljoen EUR.

5.3.3. Operationele programma's (EOGFL-Oriëntatie)

475. De Commissie heeft in 2002 de wijzigingen van de operationele programma's (OP's) voor Saksen en Thüringen goedgekeurd.

476. Als gevolg van de overstromingen is het OP voor Saksen uit hoofde van doelstelling 1 in 2002 een tweede maal gewijzigd zonder aanpassing van de toegewezen kredieten. Voor Saksen-Anhalt en Thüringen zullen binnenkort voorstellen worden ingediend voor financiële aanpassingen binnen het OP voor doelstelling 1.

5.3.4. LEADER+-programma's

477. In Duitsland zijn 14 LEADER+-programma's goedgekeurd, waarvoor in 2002 20,887 miljoen EUR beschikbaar was. Vanwege de late goedkeuring van de programma's konden echter alleen betalingen worden uitgevoerd voor de nationale waarnemingspost (0,132 miljoen EUR).

5.4. Griekenland

5.4.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

478. Met het Griekse programma voor plattelandsontwikkeling is een bedrag gemoeid van 2 686,4 miljoen EUR, waarin de Gemeenschap 993,4 miljoen EUR zal bijdragen uit het EOGFL-Garantie. Het programma omvat vier begeleidende maatregelen. Hoewel het bestedingstempo bevredigend te noemen is, hebben de agromilieumaatregelen nog steeds met zekere aanloopmoeilijkheden te kampen. Daarom is in september 2002 een programmawijziging aan de Commissie voorgelegd, die met name betrekking had op een herziening van de normen op het gebied van goede landbouwmethoden en een aanpassing van de agromilieuregeling.

5.4.1.1. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

479. In deze periode beliepen de betalingen een bedrag van 160,3 miljoen EUR.

5.4.2. Operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten (EOGFL-Oriëntatie)

480. Het nationale programma, dat met steun uit het EOGFL-Oriëntatie wordt gefinancierd, is op 6 april 2001 door de Commissie goedgekeurd. De totale kosten bedragen 3 010,2 miljoen EUR, waarvan de Gemeenschap 1 233,4 miljoen EUR voor haar rekening neemt. De kosten van de regionale meerfondsenprogramma's die in de eerste helft van 2001 zijn goedgekeurd, bedragen in totaal 10 914,4 miljoen EUR, waarvan 7 041,7 miljoen EUR door de Gemeenschap zal worden gedragen (waarvan 1 026,9 miljoen EUR ten laste van het EOGFL-Oriëntatie). Ook alle programmacomplementen zijn door de toezichtcomités goedgekeurd. Deze comités zijn in juni 2002 ter vergadering bijeengekomen. Bepaalde activiteiten die met uitvoeringsproblemen te kampen hadden, zijn in samenwerking met de nationale autoriteiten opnieuw bezien.

5.4.2.1. Omvang van de betalingen in 2002

481. In 2002 zijn betalingen verricht ten bedrage van 83,2 miljoen EUR.

5.4.3. LEADER+-programma

482. Er bestaat slechts een enkel programma voor heel Griekenland, dat op 19 november 2001 is goedgekeurd. De totale kosten ervan bedragen 392,6 miljoen EUR, waarvan 182,9 miljoen EUR ten laste van het EOGFL-Oriëntatie. In 2002 heeft de beheersautoriteit de 40 plaatselijke groepen geselecteerd, die voor het programma waren gepland. De ondertekening van de overeenkomsten tussen de plaatselijke groepen en de beheersautoriteit zal begin 2003 plaatsvinden. De beheersautoriteit heeft eveneens de inschrijvingsprocedures vastgesteld voor de selectie van de beoordelaar die met de tussentijdse evaluatie zal worden belast, en voor de selectie van de activeringscel van het nationale netwerk. Het toezichtcomité heeft in 2002 twee maal vergaderd.

483. Voor 2002 is 26,5 miljoen EUR aan kredieten vastgelegd, maar er is geen enkele betaling verricht.

5.5. Spanje

5.5.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

484. In 2000 heeft de Commissie twee horizontale programma's goedgekeurd (begeleidende maatregelen en verbetering van de productiestructuur) alsmede zeven regionale programma's (Aragon, Catalonië, Baskenland, Navarra, de Balearen, La Rioja en Madrid).

5.5.1.1. Wijzigingen van de PPO's

485. Op 15 mei 2002 heeft de Commissie goedkeuring verleend aan een wijziging van het programma voor Navarra. Hierbij ging het met name om de invoering van prioriteitscriteria voor de agromilieuregeling, een verruiming van de definitie van de begunstigden van de regeling voor bebossing van landbouwgrond en de berekening van de compenserende vergoedingen in probleemgebieden. Op 14 mei 2002 heeft de Commissie een wijziging van het programma voor Catalonië goedgekeurd die hoofdzakelijk betrekking had op het soort producten waarop de regeling voor de verwerking en afzet van landbouwproducten van toepassing is, alsmede op een herziening van bepaalde submaatregelen ter bevordering van de aanpassing en de ontwikkeling van plattelandsgebieden.

5.5.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

486. Wat de financiële uitvoering in de periode 2000-2002 betreft, is van de 1 425,5 miljoen EUR die door het EOGFL-Garantie in die drie jaar in totaal is uitgetrokken, 1 388 miljoen EUR of 97 % besteed.

5.5.2. Operationele programma's (EOGFL-Oriëntatie)

487. In 2000 en 2001 heeft de Commissie twee horizontale programma's goedgekeurd (een monofondsenprogramma ter verbetering van de productiestructuur in doelstelling 1-regio's en een meerfondsenprogramma voor technische bijstand) alsmede tien regionale meerfondsenprogramma's (Andalusië, Asturië, Cantabrië, Castilla la Mancha, Castilla y León, Extremadura, Galicië, Murcia, Canarische Eilanden en Valencia), inclusief de bijbehorende programmacomplementen.

488. Verzoeken tot wijziging van de programmacomplementen zijn ingediend voor de volgende autonome regio's: Canarische Eilanden (wijziging van het bijdragepercentage van de maatregelen) en Castilla y León (wijziging van het financieringsplan)

489. Wat de financiële uitvoering in de eerste drie jaar van de programmeringsperiode betreft, was eind 2002 1 210 miljoen EUR of 60 % betaald van de in totaal 1 984 miljoen EUR die in 2001 en 2002 was vastgelegd.

5.5.3. LEADER+-programma's

490. Eind 2002 had de Commissie 18 LEADER+-programma's goedgekeurd (een horizontaal programma en 17 regionale programma's, dat wil zeggen een per autonome regio). Voor 17 programma's is een globale subsidie toegekend en voor slechts een programma (Baskenland) is een programmacomplement vastgesteld. Al met al moeten 150 plaatselijke groepen worden geformeerd.

491. Wat de financiële uitvoering in de eerste drie jaar van de programmeringsperiode betreft, was eind 2002 35 miljoen EUR of 23 % betaald van de in totaal 148 miljoen EUR die in 2001 en 2002 was vastgelegd.

5.6. Frankrijk

5.6.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

492. De totale kosten van het nationale PPO bedragen 12 849,4 miljoen EUR, waarin de Gemeenschap 4 994,9 miljoen EUR zal bijdragen uit het EOGFL-Garantie.

5.6.1.1. Wijzigingen van het PPO

493. Op 10 oktober 2002 hebben de Franse autoriteiten een verzoek ingediend tot wijziging van het nationale PPO, dat thans door de diensten van de Commissie wordt bestudeerd. Zij verwachten hun onderzoek in de loop van het eerste kwartaal van 2003 te kunnen afronden.

5.6.1.2. Wijzigingen van de enkelvoudige programmeringsdocumenten voor doelstelling 2-regio's in 2002

494. Een aantal toezichtcomités voor de enkelvoudige programmeringsdocumenten heeft ingestemd met een programmawijziging die tot doel heeft het bestedingspercentage van de beschikbare structurele bijstand te verhogen. Deze wijziging is aan de diensten van de Commissie voorgelegd om formeel te worden bekrachtigd.

5.6.1.3. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002 (EOGFL-Garantie)

495. Voor 2002 is aan Frankrijk een bedrag van 803 miljoen EUR toegewezen, namelijk 701 miljoen EUR voor het nationale programma en 102 miljoen EUR voor het onderdeel plattelandsontwikkeling van de doelstelling 2-programma's. Frankrijk heeft 84 % van dit bedrag gebruikt. Voor het nationale programma lagen de bestedingen op 91,60 % en voor de doelstelling 2-programma's op 36,42 %.

5.6.2. Operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten (EOGFL-Oriëntatie)

496. Er zijn in Frankrijk zes doelstelling 1-regio's: Guadeloupe, Martinique, Guyana, Réunion, Corsica en een deel van de regio Nord Pas-de-Calais waarvan de arrondissementen Douai, Valenciennes en Avesnes-sur-Helpe overgangssteun ontvangen.

5.6.2.1. Wijzigingen van de OP's voor doelstelling 1-regio's

497. Nadat de Raad op 28 juni 2001 goedkeuring had gegeven aan Verordening (EG) nr. 1447/2001 tot vaststelling van afwijkende maatregelen voor ultraperifere regio's, zoals een verhoging van de percentages voor overheidssteun aan landbouwbedrijven met een geringe economische omvang en aan de levensmiddelen- en diervoederindustrie, hebben de verschillende toezichtcomités een besluit genomen over de aan te brengen wijzigingen in de enkelvoudige programmeringsdocumenten en de programmacomplementen van de respectieve programma's voor de overzeese departementen.

5.6.3. Nationaal LEADER+-programma

498. Op 8 augustus 2001 is in het kader van het communautaire initiatief LEADER+ een globale subsidie goedgekeurd. Het CNASEA (Centre national pour l'aménagement des structures des exploitations agricoles) is aangewezen voor het beheer van deze subsidie. Wat de financiële uitvoering in de eerste drie jaar van de programmeringsperiode betreft, is 1 093 185 EUR of 1,4 % betaald van de in totaal 80 miljoen EUR die in 2001 en 2002 was vastgelegd.

499. Het programma zal worden uitgevoerd door 140 plaatselijke groepen die in 2002 zijn geselecteerd. De eerste actieprogramma's zagen recentelijk het licht, nadat de betrokken partijen daartoe een overeenkomst hadden ondertekend.

5.7. Ierland

5.7.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

500. De totale overheidskosten van het Ierse PPO 2000-2006 bedragen 3 675,1 miljoen EUR, waarin de Gemeenschap 2 388,9 miljoen EUR zal bijdragen uit het EOGFL-Garantie. Het programma voorziet in steun voor vervroegde uittreding, probleemgebieden, agromilieumaatregelen en bosbouw.

5.7.1.1. Wijziging van het PPO

501. Het PPO is gewijzigd om de compenserende vergoedingen voor grasland in berggebieden aan te passen. De beschikking van de Commissie tot goedkeuring van deze wijziging is op 5 juni 2002 ter kennis van de Ierse autoriteiten gebracht (C(2002) 1673).

5.7.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

502. In deze periode bedroegen de communautaire uitgaven voor het programma 333,03 miljoen EUR, dat is 100 % van het beschikbare budget.

5.7.2. Operationele programma's (EOGFL-Oriëntatie)

503. Het PPO is aangevuld met andere maatregelen (investeringen in landbouwbedrijven, bosbouw) die worden uitgevoerd in het kader van de twee regionale OP's (doelstelling 1) binnen het communautaire bestek 2000-2006 voor Ierland. Voor de subsidiabele maatregelen (bosbouw en investeringen in landbouwbedrijven) in het kader van de beide regionale OP's van doelstelling 1 is in de periode 2000-2006 169,4 miljoen EUR steun beschikbaar.

504. De MKZ-uitbraak in 2001 heeft de uitvoering van de subsidiabele maatregelen in het kader van de regionale OP's (zoals bijvoorbeeld op het gebied van het afvalstoffenbeheer en de bedrijfshygiëne) bemoeilijkt, wat heeft geresulteerd in een laag bestedingspercentage voor 2001. Het in december 2002 ingediende betalingsverzoek bleef dan ook onder het totale in 2000 vastgestelde budget.

505. In 2001 is het OP PEACE II (het bijzondere communautaire steunprogramma voor vrede en verzoening in Noord-Ierland en het aangrenzende Ierland) goedgekeurd. Het programma kende een moeizame start en er werden tot oktober 2002 geen uitgaven geregistreerd.

5.7.3. LEADER+-programma

506. Het Ierse LEADER+-programma is op 3 juli 2001 goedgekeurd (Beschikking C(2001) 1296 van de Commissie) en werd in 2002 volledig operationeel. Er zijn 22 plaatselijke groepen geselecteerd.

5.8. Italië

5.8.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

5.8.1.1. Goedkeuring van nieuwe PPO's

507. Op 18 januari 2002 is het laatste, nog vast te stellen PPO, namelijk dat voor Basilicata, door de Commissie goedgekeurd

5.8.1.2. Wijzigingen van de PPO's

508. De diensten van de Commissie hebben goedkeuring verleend voor wijzigingen van de volgende PPO's: Abruzzen, Bolzano, Emilia-Romagna, Friuli, Lazio, Lombardije, Marche, Piemonte, Toscane, Valle d'Aosta en Veneto. Hierbij ging het voornamelijk om een herprogrammering van het financieringsplan en een aanpassing van diverse maatregelen in verband met de feitelijke stand van uitvoering.

5.8.1.3. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

509. In het begrotingsjaar dat op 15 oktober 2002 afliep, bedroegen de totale overheidsuitgaven voor alle 21 programma's samen 1 259,7 miljoen EUR. De Gemeenschap heeft in dit verband 652,9 miljoen EUR steun uit het EOGFL-Garantie verleend.

5.8.2. Operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten(EOGFL-Oriëntatie)

5.8.2.1. Wijzigingen van de OP's of de enkelvoudige programmeringsdocumenten

510. De diensten van de Commissie hebben een wijziging van het regionale OP Campania goedgekeurd. Het betrof de aanpassing van een bosbouwmaatregel die met name was gericht op het herstel van het door natuurrampen en bosbranden verwoeste productiepotentieel en de installatie van apparatuur ter voorkoming van bosbranden.

5.8.2.2. Omvang van de betalingen in 2002

511. Voor de zeven regio's van doelstelling 1 (Sicilië, Sardinië, Calabrië, Basilicata, Campania, Apulië, Molise) is 419 miljoen EUR vastgelegd en 245 miljoen EUR betaald. De beschikbare steun uit het EOGFL bedraagt in totaal 2 982,6 miljoen EUR.

5.8.3. LEADER+-programma's

512. In 2002 zijn de laatste acht programma's goedgekeurd, namelijk die voor Basilicata, Calabrië, Campania, Molise, Apulië, Sardinië, Sicilië en het nationale netwerk.

513. Nu ook deze programma's zijn goedgekeurd, is voor alle Italiaanse programma's de eerste fase van onderzoek en onderhandeling afgesloten. Voor de acht goedgekeurde programma's is een voorschot van 7 % uitgekeerd. Hiermee was een bedrag gemoeid van 11,03 miljoen EUR dat uit de middelen van het EOGFL is bekostigd. De vastleggingen en betalingen voor de reeds eerder goedgekeurde programma's bedroegen respectievelijk 22,68 miljoen EUR en 7,10 miljoen EUR.

5.9. Luxemburg

5.9.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

514. 2002 is het eerste jaar waarin het PPO daadwerkelijk tot uitvoering kon worden gebracht voor alle niet onder artikel 33 vallende maatregelen.

5.9.1.1. Wijzigingen van het PPO

515. De wijziging van het programma voor 2001 is in december 2002 goedgekeurd. Hierbij ging het met name om een verhoging van het aantal ha dat in aanmerking komt voor het basissteunpercentage voor de compenserende vergoeding in probleemgebieden.

5.9.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

516. In deze periode bedroegen de bestedingen 12,8 miljoen EUR, d.i. 95 % van de voor 2002 toegewezen middelen.

5.9.2. LEADER+-programma

517. Het LEADER+-programma is in december 2001 goedgekeurd. Het programmacomplement moet nog worden voorgelegd. De tenuitvoerlegging van het programma zal dan ook in 2003 daadwerkelijk kunnen beginnen.

5.10. Nederland

5.10.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

518. De totale overheidsuitgaven voor het Nederlandse PPO bedragen 1 057,39 miljoen EUR, waarin de Gemeenschap 417 miljoen EUR zal bijdragen uit het EOGFL-Garantie.

5.10.1.1. Wijzigingen van het PPO

519. In 2002 heeft Nederland om een wijziging van het PPO verzocht. Dit betrof vooral de invoering van een investeringsregeling voor de biologische varkenshouderij en de toevoeging van twee nieuwe subsidiepakketten aan de regeling voor agrarisch natuurbeheer.

5.10.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

520. In deze periode bedroegen de communautaire uitgaven voor het programma ongeveer 50,6 miljoen EUR. Dit betekent dat 87 % van de beschikbare begrotingsmiddelen is besteed.

5.10.2. Het doelstelling 1-programma voor Flevoland (EOGFL-Oriëntatie)

521. Flevoland ontvangt overgangssteun in het kader van doelstelling 1. Het desbetreffende programma is in juli 2000 goedgekeurd. De tot december 2002 ontvangen betalingsverzoeken bleven onder het in 2000 vastgestelde budget.

522. Bij Beschikking C(2002)4262 van 29 november 2002 heeft de Commissie goedkeuring verleend aan een wijziging van het doelstelling 1-programma voor Flevoland, die betrekking had op de prioriteitenverdeling van de steunverlening.

5.10.3. LEADER+-programma's

523. Voor Nederland zijn 4 LEADER+-programma's goedgekeurd, waarvoor in 2002 12 miljoen EUR was gereserveerd. Sinds de goedkeuring van de LEADER+-programma's heeft de EU in totaal 5,8 miljoen EUR steun uitgekeerd. Voor de programma's zijn 29 plaatselijke groepen geselecteerd.

5.11. Oostenrijk

5.11.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

524. De totale overheidsuitgaven voor het Oostenrijkse PPO 2000-2006 bedragen 6 570,06 miljoen EUR, waarin de Gemeenschap 3 208,10 miljoen EUR zal bijdragen uit het EOGFL-Garantie.

5.11.1.1. Wijzigingen van het PPO

525. De wijziging van het Oostenrijkse PPO voor 2001 is goedgekeurd bij Beschikking C(2002) 36 van 8 december 2002. De aanpassingen hadden vooral betrekking op het gebied van de investeringen in landbouwbedrijven, de agromilieumaatregelen, de vestiging van jonge landbouwers, de agrarische probleemgebieden, de verwerking en afzet van landbouwproducten en het financieringsplan.

5.11.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

526. In deze periode bedroegen de communautaire uitgaven voor het PPO ongeveer 438,20 miljoen EUR.

5.11.2. Het doelstelling 1-programma voor Burgenland (EOGFL-Oriëntatie)

527. De totale overheidsuitgaven voor het Oostenrijkse doelstelling 1-programma voor de periode 2000-2006 bedragen 365,1 miljoen EUR, waarin de Gemeenschap 271,0 miljoen EUR zal bijdragen uit het EFRO, ESF en EOGFL (41,3 miljoen EUR).

5.11.2.1. Wijzigingen van het doelstelling 1-programma

528. Bij beschikking van 4 mei 2001 zijn twee wijzigingen goedgekeurd die betrekking hadden op de verdeling van de middelen uit de Structuurfondsen en de nationale staatssteunregels.

5.11.2.2. Omvang van de betalingen in 2002

529. Sinds de goedkeuring van het doelstelling 1-programma voor Burgenland is 12,1 miljoen EUR betaald.

5.11.3. LEADER+-programma

530. Het LEADER+-programma voor Oostenrijk is goedgekeurd bij Beschikking C(2001) 820 van 26 maart 2001. De EU-steun voor de periode 2001-2006 bedraagt in totaal 75,50 miljoen EUR. Voor het programma zijn 56 plaatselijke groepen geselecteerd. Zij bestrijken een gebied van 46 996 km2, dat is ongeveer 45 % van het Oostenrijkse grondgebied met 2 175 079 inwoners. Sinds de goedkeuring van het Oostenrijkse LEADER+-programma is 6,9 miljoen EUR aan betalingen verricht.

5.12. Portugal

5.12.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

531. De overheidsuitgaven voor het Portugese PPO bedragen in totaal 1 829,921 miljoen EUR, waarin de Gemeenschap 1 372,146 miljoen EUR zal bijdragen uit het EOGFL-Garantie. Het PPO is van toepassing op het gehele grondgebied van Portugal.

5.12.1.1. Wijzigingen van het PPO

532. De drie regionale programma's voor respectievelijk de Azoren, Madeira en het Portugese vasteland zijn door de Commissie aangepast.

5.12.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

533. Aan het einde van deze periode was voor 170 348 769,48 EUR aan betalingen verricht.

5.12.2. Operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten (EOGFL-Oriëntatie)

5.12.2.1. Wijzigingen van de operationele programma's of de enkelvoudige programmeringsdocumenten

534. Er zijn wijzigingen aangebracht in de vijf regionale OP's voor het Portugese vasteland, namelijk die voor Noord-Portugal, Midden-Portugal, Alentejo, Lissabon en het Taagdal en de Algarve. Het ging hierbij om een aanpassing van de maatregel "Diversificatie van kleine landbouwbedrijven" in verband met de nieuwe rechtsgrondslag die is neergelegd in Verordening (EG) nr. 2075/2000.

535. Het nationale programma "Landbouw en plattelandsontwikkeling" is eveneens gewijzigd. Hierbij ging het met name om de opneming van een uitzonderingsbepaling op grond van artikel 37, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 voor nieuwe aanplant van wijnstokken.

5.12.2.2. Omvang van de betalingen in 2002

536. Op 31 december 2002 bedroegen de vastleggingen en de betalingen voor de acht OP's van doelstelling 1 respectievelijk 329 557 000 EUR en 234 852 824 EUR.

5.12.3. LEADER+-programma

537. Er is slechts een nationaal programma dat op 25 juli 2001 is goedgekeurd. De totale kosten ervan bedragen 266,92 miljoen EUR, waarvan 161,6 miljoen EUR voor rekening van het EOGFL-Oriëntatie komt.

538. Sinds het begin van de programmeringsperiode is een bedrag van 48 200 000 EUR vastgelegd en is een bedrag van 17 128 113 EUR betaald.

5.13. Finland

5.13.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

539. In 2000 heeft de Commissie drie PPO's goedgekeurd, twee voor het Finse vasteland en een voor de Ålandseilanden, die een autonome Finse provincie vormen.

5.13.1.1. Wijzigingen van de PPO's

540. In 2002 heeft de Commissie goedkeuring gegeven aan een wijziging van het horizontale PPO om bepaalde bedreigde diersoorten in het programma op te nemen alsmede aan een wijziging van het regionale PPO om de steunpercentages voor ontwikkelingsprojecten aan te passen en beter rekening te houden met de verdeling van de financiële middelen over de verschillende maatregelen. Ook heeft de Commissie een aantal wijzigingen in het PPO voor de Ålandseilanden goedgekeurd om bepaalde bedreigde diersoorten in het programma op te nemen, de voorwaarden en verplichtingen voor de begunstigden van de agromilieuregeling flexibeler te maken alsmede de EU-middelen te verschuiven tussen de agromilieuregeling en de steunregeling voor de probleemgebieden.

5.13.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

541. Wat de financiële uitvoering in de periode 2000-2002 betreft, is een bedrag van 973,3 miljoen EUR besteed, dat is 107 % van de middelen die door het EOGFL in die drie jaar in totaal waren uitgetrokken (918,9 miljoen EUR).

5.13.2. Enkelvoudige programmeringsdocumenten (EOGFL-Oriëntatie)

542. In 2000 heeft de Commissie in het kader van doelstelling 1 twee enkelvoudige programmeringsdocumenten goedgekeurd voor respectievelijk het oosten en noorden van Finland.

5.13.2.1. Omvang van de betalingen

543. Wat de financiële uitvoering in de eerste drie jaar van de programmeringsperiode betreft, was eind 2002 32,1 miljoen EUR (50 % voor Oost-Finland en 41 % voor Noord-Finland) betaald van de in totaal 69,0 miljoen EUR die in 2000-2002 was vastgelegd.

5.13.3. LEADER+-programma

544. Het Finse LEADER+-programma is in 2001 door de Commissie goedgekeurd. Er zijn 25 plaatselijke groepen geselecteerd die door een nationaal netwerk worden ondersteund.

545. Wat de financiële uitvoering in de eerste twee jaar van het programma betreft, was eind 2002 5,8 miljoen EUR of 35 % betaald van de in totaal 16,5 miljoen EUR die in 2001 en 2002 was vastgelegd.

5.14. Zweden

5.14.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

546. Voor Zweden heeft de Commissie in 2000 een enkel PPO goedgekeurd (met begeleidende maatregelen die het hele land bestrijken en andere maatregelen voor uitsluitend gebieden buiten doelstelling 1).

5.14.1.1. Wijzigingen van het PPO

547. De aangebrachte wijzigingen hadden betrekking op de starterspremies voor jonge boeren, de beroepsopleidingen, de agromilieuregeling en de regeling voor de verwerking en afzet van landbouwproducten. Zij werden op 6 november 2002 door de Commissie goedgekeurd.

5.14.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

548. Wat de financiële uitvoering in de periode 2000-2002 betreft, is een bedrag van 489,4 miljoen EUR besteed, dat is 106 % van de middelen die door het EOGFL-Garantie in die drie jaar in totaal waren uitgetrokken (461,3 miljoen EUR).

5.14.2. Enkelvoudige programmeringsdocumenten (EOGFL-Oriëntatie)

549. In 2000 heeft de Commissie goedkeuring verleend aan de doelstelling 1-programma's voor Norra Norrland en Södra Skogslänsregionen.

550. Wat de financiële uitvoering in de eerste drie jaar van de programmeringsperiode betreft, was eind 2002 voor beide programma's 25,3 miljoen EUR of 53 % betaald van de in totaal 47,8 miljoen EUR die in 2000-2002 was vastgelegd.

5.14.3. LEADER+-programma

551. Het LEADER+-programma voor Zweden is in 2001 door de Commissie goedgekeurd. Er zijn in totaal 12 plaatselijke groepen geselecteerd.

552. Wat de financiële uitvoering in de eerste twee jaar van het programma betreft, was eind 2002 2,8 miljoen EUR of 24 % betaald van de in totaal 12,1 miljoen EUR die in 2001 en 2002 was vastgelegd.

5.15. Verenigd Koninkrijk

5.15.1. Programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie)

553. Voor de periode 2000-2006 zijn vier PPO's vastgesteld, namelijk voor Engeland, Noord-Ierland, Schotland en Wales. De totale kosten van deze programma's bedragen 3 276 miljoen EUR, waarin de Gemeenschap 1 168 miljoen EUR zal bijdragen uit het EOGFL-Garantie.

5.15.1.1. Wijzigingen van de PPO's

554. In de PPO's voor Engeland en Schotland zijn wijzigingen aangebracht in de compenserende vergoedingen voor probleemgebieden, de agromilieuregeling en de bosbouwmaatregelen. De wijziging van het PPO voor Wales betrof het steunpercentage voor maatregelen ter bevordering van het toerisme en de ambachtsnijverheid.

5.15.1.2. Omvang van de betalingen in de periode 16 oktober 2001 - 15 oktober 2002

555. De uitbraak van mond- en klauwzeer in 2001 heeft in alle plattelandsgebieden grote problemen veroorzaakt. Toch waren de gevolgen voor de financiële uitvoering van de PPO's minder groot dan verwacht. Over het geheel genomen lagen de bestedingen in het Verenigd Koninkrijk voor de periode 2000-2002 op 104 % van de toegewezen middelen.

5.15.2. Operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten (EOGFL-Oriëntatie)

556. Alleen in de regio's van doelstelling 1 (of de regio's die nu overgangssteun ontvangen) kan bijstand uit het EOGFL-Oriëntatie worden verkregen. In het Verenigd Koninkrijk zijn dat Cornwall en de Scilly eilanden, Merseyside, Noord-Ierland (overgangssteun), South Yorkshire, Highlands and Islands (overgangssteun) en West Wales and the Valleys.

5.15.2.1. Omvang van de betalingen

557. Wat de financiële uitvoering in de eerste drie jaar van de huidige programmeringsperiode betreft, was eind 2002 in totaal 59 miljoen EUR of 31 % betaald van de in totaal 188 miljoen EUR die voor de desbetreffende programma's was vastgelegd. Er is nog voor 21 miljoen EUR aan betalingsaanvragen ingediend, maar hiervoor zijn nog geen betalingen verricht.

5.15.3. LEADER+-programma's

558. Na de goedkeuring van het programma voor Schotland in 2002, zijn thans alle vier LEADER+-programma's vastgesteld. De totale overheidskosten voor de vier programma's bedragen 253 miljoen EUR, waarvan 113 miljoen EUR voor rekening van het EOGFL-Oriëntatie. Eind 2002 was voor deze programma's 7,9 miljoen EUR aan voorschotten uitgekeerd, dat is 23 %. van de in totaal 33,6 miljoen EUR die voor dit doel was vastgelegd. Al met al zijn 55 plaatselijke groepen geselecteerd.

6. MILIEU EN BOSBOUW

6.1. Milieumaatregelen

559. Om toezicht te kunnen houden op de integratie van de milieuaspecten in het landbouwbeleid, overeenkomstig het verzoek van de Europese Raad van Cardiff (juni 1998), dat tijdens daaropvolgende Europese Raden herhaaldelijk opnieuw is geformuleerd, heeft de Commissie, in aansluiting op haar mededeling van januari 2000 met als titel "Indicatoren voor de integratie van milieuaspecten in het gemeenschappelijk landbouwbeleid [84]", op 20 maart 2001 een nieuwe mededeling [85] goedgekeurd betreffende "statistische informatie voor indicatoren voor de integratie van milieuaspecten in het gemeenschappelijk landbouwbeleid". In februari 2001 had de Commissie, naar aanleiding van het verzoek van de Landbouwraad om het hele domein van de duurzame ontwikkeling te bestrijken, een werkdocument [86] ingediend met als titel "Cadre pour des indicateurs relatifs aux dimensions économique et sociale d'une agriculture et d'un développement durables" (Kader voor indicatoren voor de economische en sociale dimensie van een duurzame landbouw en een duurzame ontwikkeling).

[84] COM(2000) 20 def.


[85] COM(2001) 144 def.


[86] SEC(2001) 266.


560. In juni 2001 heeft de Europese Raad van Göteborg zijn steun uitgesproken voor de strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling [87]. Daarbij werd de Commissie opgeroepen haar inspanningen voor een verdere verbetering van de bestaande reeks indicatoren voort te zetten en de statistische vereisten voor deze indicatoren vast te stellen.

[87] COM(2001) 264 def.


561. De bovengenoemde mededelingen van de Commissie voorzien niet alleen in een analytisch kader, maar bevatten ook een reeks van 35 agromilieu-indicatoren en een overzicht van de beschikbare bronnen van informatie voor deze indicatoren. Tevens worden aanbevelingen gedaan voor toekomstige actie op dit vlak.

562. De aanbevelingen in deze mededelingen van de Commissie vormen het uitgangspunt voor het IRENA-project [88]. Dit project, dat in 2002 van start is gegaan, moet leiden tot de formulering van een reeks agromilieu-indicatoren die ten minste gelijkwaardig is aan de 35, in mededeling COM(2002) 20 vastgestelde indicatoren en de onderliggende gegevens die nodig zijn om deze indicatoren te berekenen Het project moet resulteren in een concreet verslag dat in december 2004 aan de Europese Raad zal worden voorgelegd.

[88] IRENA is het acroniem van "Indicators Report on the integration of Environmental concerns into Agriculture policy".


563. Het Europees Parlement heeft op 14 maart 2002 ingestemd met het "Biodiversiteitsactieplan voor de landbouw" [89] dat in juni 2001 door de Raad was goedgekeurd. In dit actieplan wordt in de eerste plaats de relatie tussen landbouw en biodiversiteit geanalyseerd, waarbij de nadruk wordt gelegd op de wederzijdse voordelen die eruit kunnen voortvloeien, maar ook op de mogelijke negatieve gevolgen van sommige landbouwactiviteiten voor het behoud van de biodiversiteit.

[89] COM(2001) 162 def., deel III.


564. Verschillende kernideeën, die voornamelijk uit de ervaring met de toepassing van de milieumaatregelen in de landbouw zijn ontstaan, hebben vervolgens gefungeerd als leidraad voor de opstelling van een actieplan met prioriteiten voor specifieke bijstandsverleningsdomeinen waar de doelstellingen van de communautaire strategie inzake biodiversiteit [90] kunnen worden verwezenlijkt. Het actieplan bevat ook specifieke doelen en een tijdschema voor de voltooiing van de prioritaire taken. Om te kunnen garanderen dat efficiënt toezicht wordt gehouden op de tenuitvoerlegging van de voorgestelde instrumenten en op de evaluatie van de resultaten daarvan voor het behoud en het duurzame gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw, wordt in de mededeling overigens gewezen op de noodzaak om hiervoor operationele indicatoren op te stellen.

[90] COM(1998) 42 def.


565. In februari 2002 heeft de Commissie een deskundigengroep Biodiversiteit in het leven geroepen. Deze groep, bestaande uit de lidstaten en uit andere belanghebbenden die als waarnemer aanwezig zijn, is bedoeld om de uitvoering van de biodiversiteitsactieplannen te bevorderen en de complementariteit met soortgelijke, door de lidstaten aangepaste en ontwikkelde strategieën en actieplannen op het gebied van de biodiversiteit te verhogen.

566. In andere communautaire initiatieven speelt de landbouw een cruciale rol als het gaat om de bescherming van het milieu. In dit verband zij bijvoorbeeld gewezen op de maatregelen die thans ten uitvoer worden gelegd met het oog op de bescherming van het grond- en oppervlaktewater. In het kader van de nitraatrichtlijn zijn de lidstaten met name verplicht actieprogramma's voor erkende kwetsbare zones op te stellen om verontreinigingen door stikstofverbindingen aan de bron tegen te gaan. De vogelrichtlijn van 1979 is een ander vermeldenswaard communautair initiatief: op grond hiervan zijn de lidstaten verplicht de leefgebieden van in het wild levende vogelpopulaties te beschermen. Ten slotte zij gewezen op het ecologisch netwerk "Natura 2000", dat is opgezet in het kader van de habitatrichtlijn van 1992. Daarnaast is er nog de mededeling van de Commissie met als titel "Op weg naar een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden" [91] die een brede discussie op gang moet brengen met het oog op de vaststelling van een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden. Deze strategie moet een aanvulling vormen op het huidige wetgevingskader dat is geconcentreerd op de begin- en eindfase van de levenscyclus van pesticiden. In dit verband zij ook gewezen op een door de Commissie ingediende mededeling met als titel "Op weg naar een thematische strategie inzake bodembescherming" [92] die een eerste fase vormt in de ontwikkeling van een daadwerkelijk communautaire beschermingsstrategie die zowel beschrijvend als actiegericht is. Op deze wijze wordt een volledig beeld van de complexiteit van dit vraagstuk geschetst, dat de basis kan leggen voor toekomstige actie.

[91] COM(2002) 349 def.


[92] COM(2002) 179 def.


6.2. Bosbouwmaatregelen

567. In het kader van de acties ter bescherming van de bossen tegen luchtverontreiniging (Verordening (EG) nr. 3528/86 van de Raad [93]) heeft de Commissie goedkeuring verleend aan de door de lidstaten ingediende nationale beschermingsprogramma's voor 2002. De communautaire steun voor deze programma's bedroeg in totaal 6,584 miljoen EUR. Van dit totaalbedrag was 1 032 000 EUR bestemd voor de systematische bewaking van de gezondheidstoestand van de bossen die in de lidstaten wordt uitgevoerd aan de hand van een netwerk van 3 600 waarnemingspunten (niveau 1). Daarnaast was 4 721 000 EUR gereserveerd voor de intensieve bewaking van de bosecosystemen via een netwerk van 514 waarnemingspunten (niveau II) en 828 000 EUR voor experimenten en proefprojecten ter verbetering van de gemeenschappelijke bewakingsmethoden. De resultaten van deze programma's zijn neergelegd in het verslag "Forest Condition in Europe", dat de Commissie samen met de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties heeft gepubliceerd (referentie: ISSN 1020-3729).

[93] PB L 326 van 21.11.1986, blz. 2.


568. Wat de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen brand betreft (Verordening (EG) nr. 2158/92 [94]), heeft de Commissie goedkeuring verleend aan de nationale beschermingsprogramma's voor 2002, waarmee een communautaire bijdrage van 10,448 miljoen EUR was gemoeid. Deze programma's zijn geïntegreerd in de door de lidstaten opgestelde en door de Commissie goedgekeurde plannen voor de bescherming van de bossen tegen brand. Deze plannen zijn essentieel voor de subsidiabiliteit van een aantal bosbouwmaatregelen die worden uitgevoerd in het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad [95]. De Commissie heeft in 2002 een gunstig advies uitgebracht over 62 geactualiseerde plannen.

[94] PB L 217 van 31.7.1992, blz. 3.


[95] PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.


569. Ten slotte is overeenkomstig het besluit van de Commissie van 15 december 2001 (schriftelijke procedure E/2001/2318) inzake het bereikte akkoord tussen DG Landbouw, DG Milieu en DG Ondernemingen met betrekking tot de twee regelingen voor de bescherming van de bossen en de verdeling van de verantwoordelijkheden voor de EU-bosbouwstrategie, een interdienstengroep Bosbouw opgericht. Deze interdienstengroep, die regelmatig bijeenkomt, moet zorgen voor een betere coördinatie van de met de bosbouw samenhangende activiteiten die in het kader van communautaire beleidsmaatregelen of initiatieven worden ontplooid.

7. DE FINANCIERING VAN HET GLB IN 2002

570. Bij de landbouwuitgaven in het begrotingsjaar 2002 is rekening gehouden met de conclusies die de Top van Berlijn op 24 en 25 maart 1999 heeft geformuleerd over de Agenda 2000-voorstellen. Gememoreerd wordt dat het door de Commissie voorgestelde landbouwrichtsnoer is gehandhaafd (waarbij ook de maatregelen voor plattelandsontwikkeling, de veterinaire maatregelen, het pretoetredingsinstrument op landbouwgebied/Sapard en het bedrag voor de met de toetredingen gemoeide landbouwuitgaven onder het richtsnoer zijn gebracht), maar dat lagere uitgavenmaxima dan het richtsnoer zijn vastgesteld, welke maxima elk zijn verdeeld in een submaximum voor de traditionele marktuitgaven (rubriek 1a) en een submaximum voor de uitgaven voor plattelandsontwikkeling (rubriek 1b). De onderstaande tabel geeft een overzicht van deze twee series submaxima:

Maxima voor de uitgaven 2000-2006 (miljoen euro, prijzen van 1999) [96]

[96] Voor de berekening van de bedragen in lopende prijzen wordt een deflator van 2 % gebruikt.


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.1. De afdeling Garantie van het EOGFL

571. In de algemene begroting 2002 zijn voor het EOGFL-Garantie kredieten vastgesteld ten bedrage van 44 255,08 miljoen EUR (inclusief 24,9 miljoen EUR aan begrotingsreserves en -voorzieningen voor de landbouw - hoofdstuk B0-40) [97]. Het landbouwrichtsnoer [98] bedroeg 50 867 miljoen EUR (een stijging van 2 079 miljoen EUR ofwel + 4,3 % ten opzichte van het boekjaar 2001). Naast de uitgaven uit onderafdeling B1 vielen ook de uitgaven uit het pretoetredingsinstrument Sapard eronder (555 miljoen EUR aan vastleggingskredieten in hoofdstuk B7-01). Tussen het landbouwrichtsnoer en de eraan te toetsen kredieten in het EOGFL-Garantie bestond dus een marge van 6 611 miljoen EUR. Daarbij bedroegen de kredieten:

[97] Exclusief de monetaire reserve van 250 miljoen euro (titel B1-6).


[98] Het betreft de bovengrens voor de landbouwuitgaven die wordt berekend aan de hand van de maximaal toegestane groei van die uitgaven.


- in de subrubriek "traditionele uitgaven uit het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven" (subrubriek 1a, die de titels B1-1 tot en met B1-3 omvatte) 39 660,08 miljoen EUR. Dat was 2 331,92 miljoen EUR minder dan het in het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 [99] vastgestelde submaximum;

[99] Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (1999/C 172/01).


- in de subrubriek "plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen" (subrubriek 1b, die de titels B1-4 en B1-5 omvatte) 4 595 miljoen EUR, wat gelijk was aan het in het Interinstitutioneel Akkoord vastgestelde submaximum.

7.1.1. De begrotingsprocedure

7.1.1.1. De fasen in de begrotingsprocedure

572. De Commissie heeft het voorontwerp van begroting (VOB) 2002 tijdens de zitting van 8 mei 2001 goedgekeurd en vervolgens in mei 2001 ingediend bij de begrotingsautoriteit. Voor het EOGFL-Garantie werden kredieten ten bedrage van in totaal 46 221,8 miljoen EUR voorgesteld, waarvan 41 626,8 miljoen EUR voor rubriek 1a (365,2 miljoen EUR minder dan het voor subrubriek 1a geldende submaximum van 41 992 miljoen EUR) en 4 595 miljoen EUR voor subrubriek 1b (gelijk aan het betrokken submaximum).

573. De Raad heeft de ontwerp-begroting in eerste lezing goedgekeurd op 20 juli 2001. De kredieten voor subrubriek 1a zijn verlaagd met 1 200 miljoen EUR (afschaffing van de speciale reserve van 1 000 miljoen EUR en vermindering van 200 miljoen EUR in alle hoofdstukken, behalve de hoofdstukken waarop de gevolgen van de BSE-epidemie van invloed zijn). De kredieten voor subrubriek 1b zijn door de Raad gehandhaafd op het niveau van de financiële vooruitzichten. Dientengevolge bedroegen de totale kredieten in het EOGFL-Garantie 45 021,8 miljoen EUR, waarvan 40 426,80 miljoen EUR voor subrubriek 1a en 4 595 miljoen EUR voor subrubriek 1b.

574. Eind oktober 2001 heeft de Commissie een nota van wijzigingen (nr. 2/2002) bij het VOB aangenomen. Zij hield rekening enerzijds met de ontwikkeling van de landbouwconjunctuur (ontwikkeling op de rundvleesmarkt en maatregelen ter bestrijding van BSE) en anderzijds met de recente regelgeving voor de landbouw.

575. Gelet op deze overwegingen werden in de nota van wijzigingen bij het VOB de kredietbehoeften voor het boekjaar 2002 vastgesteld op 44 250,8 miljoen EUR, waarvan 39 655,8 miljoen werd toegewezen aan marktmaatregelen (2 336,2 miljoen EUR onder het submaximum) en 4 595 miljoen EUR werd toegewezen aan plattelandsontwikkeling (gelijk aan het submaximum).

576. In december 2001, na de raadplegingsprocedures tussen de drie instellingen, werd de eindbegroting 2002 vastgesteld op de volgende bedragen:

- voor subrubriek 1a werden de kredieten 2002 vastgesteld op 39 660,08 miljoen EUR (2 331,9 miljoen onder het submaximum van Berlijn);

- voor subrubriek 1b werden de kredieten 2002 vastgesteld op 4 595 miljoen EUR (gelijk aan het submaximum).

7.1.1.2. De monetaire reserve

577. De wijze waarop deze reserve functioneert, is uiteengezet in het verslag 1995 over de toestand van de landbouw.

578. Voor een belangrijk deel van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, waaronder met name granen, rijst en suiker, en ook voor bepaalde interne steunbedragen, zoals de steun aan de productie van zetmeel, de steun aan het gebruik van suiker in de chemische industrie en de steun aan katoen, worden de begrotingskredieten vastgesteld op basis van het verschil tussen de communautaire prijzen, uitgedrukt in euro, en de verwachte prijzen op de wereldmarkt, die meestal in dollar worden uitgedrukt.

579. Toen het voorontwerp van begroting in april 2001 werd opgesteld, werd de pariteit die oorspronkelijk werd aangehouden met betrekking tot de ramingen voor de begroting 2002 vastgesteld op 1 EUR = 0,92 USD (gemiddelde voor januari, februari en maart 2001), overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2040/2000. Toen de Commissie vervolgens eind oktober 2001 een nota van wijzigingen bij het voorontwerp van begroting goedkeurde betreffende de landbouwuitgaven, werd de pariteit teruggebracht tot 1 EUR = 0,89 USD (gemiddelde voor juli, augustus en september 2001). De pariteit 1 EUR = 0,89 USD is de definitieve begrotingspariteit geworden die wordt gebruikt om de ramingen voor de begroting 2002 vast te stellen.

580. Tijdens de eerste negen maanden van de referentieperiode voor de bepaling van de impact van de dollarkoers (augustus 2001 tot en met april 2002) week het maandelijkse gemiddelde niet meer dan 2,5 % af van de definitieve pariteit op basis waarvan de ramingen voor de begroting 2002 worden vastgesteld. Na april daalde de dollar evenwel aanzienlijk in waarde en in juli 2002 bereikte de pariteit een gemiddelde van 1 EUR = 0,99 USD, dus een verschil van ongeveer 11 % ten opzichte van de begrotingspariteit.

581. Zodoende bedroeg de raming van de extra uitgaven voor het boekjaar 2002 van het EOGFL-Garantie 33 miljoen EUR door de lagere koers van de dollar ten opzichte van de begrotingspariteit. Omdat deze extra uitgaven de bij artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2040/2000 vastgestelde franchise van 100 miljoen EUR niet hebben overschreden, kon geen overschrijving uit de monetaire reserve plaatsvinden. In ieder geval konden de extra uitgaven worden gefinancierd uit de begrotingskredieten die voor 2002 beschikbaar waren in de titels 1 tot en met 3 van het EOGFL-Garantie.

7.1.2. Aandeel van het EOGFL-Garantie in de algemene begroting

582. De algemene begroting van de Europese Unie voor het boekjaar 2002 omvatte in totaal 97 019,3 miljoen EUR aan betalingskredieten. Daarvan was 44 255,08 miljoen EUR of 45,6 % bestemd voor het EOGFL-Garantie (exclusief de monetaire reserve en inclusief de kredieten in hoofdstuk B0-40 "Voorzieningen"). Het EOGFL-Garantie had in 2001 een aandeel van 46 % in de totale uitgaven ten laste van de algemene begroting.

7.1.3. De financiële middelen van het EOGFL

583. Het EOGFL maakt een integrerend deel uit van de Gemeenschapsbegroting. De kredieten voor dit Fonds worden derhalve vastgesteld volgens de begrotingsprocedure, net als die voor de overige uitgaven van de Gemeenschap.

584. Het landbouwbeleid levert via de gemeenschappelijke marktordeningen ook ontvangsten op, die tot de eigen middelen van de Europese Unie behoren [100]. De ontvangsten bestaan uit:

[100] De andere eigen financiële middelen van de Europese Unie zijn: de BTW-afdrachten, de op grond van het gemeenschappelijk douanetarief geheven douanerechten en de bijdragen van de lidstaten.


- vaste invoerrechten op landbouwproducten die met ingang van het verkoopseizoen 1995 zijn ingesteld op grond van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde gesloten overeenkomst inzake de landbouw. Deze invoerrechten zijn in de plaats gekomen van de variabele heffingen die vroeger op de importen van marktordeningsproducten uit derde landen werden toegepast om het verschil te overbruggen tussen de wereldmarktprijs en het in de Europese Unie nagestreefde prijsniveau;

- in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker geïnde heffingen en bijdragen (productieheffingen op suiker, isoglucose en inulinestroop, opslagbijdragen voor suiker en aanvullende compensatieheffingen), waarmee wordt beoogd de landbouwers en de suikerondernemingen zelf de kosten te laten dragen die zijn verbonden aan de afzet van de overschotten die in de Unie worden geproduceerd ten opzichte van het eigen verbruik.

Ontwikkeling van de ontvangsten

Uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid voortvloeiende ontvangsten die tot de eigen middelen van de Europese Unie worden gerekend (bedragen vóór aftrek van de inningskosten)

(miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

585. Hier dient tevens te worden vermeld dat er nog andere landbouwontvangsten zijn. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten is namelijk bepaald dat melkveehouders die hun productiequotum voor melk overschrijden, een extra heffing moeten betalen. Deze ontvangsten worden niet als eigen middelen van de Europese Unie beschouwd, maar als betalingen in het kader van de maatregelen om de zuivelmarkt te reguleren. Ze moeten de extra uitgaven dekken die door productie boven de quota worden veroorzaakt, en worden daarom in mindering gebracht op de betrokken uitgaven in de zuivelsector.

7.1.4. Aard van de uitgaven uit de afdeling Garantie van het EOGFL

7.1.4.1. De uitgaven

586. Uit het EOGFL-Garantie worden gefinancierd:

- de uitvoerrestituties (3 400,6 miljoen EUR aan uitgaven in 2001);

- de uitgaven voor openbare en particuliere opslag (1 059,9 miljoen EUR aan uitgaven in 2001);

- het uit de markt nemen van producten en soortgelijke maatregelen (2 732,8 miljoen EUR aan uitgaven in 2001);

- de rechtstreekse steunverlening [101] (27 430,3 miljoen EUR aan uitgaven in 2001);

[101] Het betreft de regelingen voor rechtstreekse steunverlening die zijn vermeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1259/1999 van 17 mei 1999 (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 113).


- de overige interventiemaatregelen in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen (3 064,2 miljoen EUR aan uitgaven in 2001);

- de overige uitgaven, waarbij het hoofdzakelijk gaat om plattelandsontwikkeling (4 363,8 miljoen EUR aan uitgaven in 2001).

587. De rechtstreekse steunverlening aan de producenten vormt momenteel dus verreweg de belangrijkste uitgavencategorie.

588. Bij de hervorming van het GLB in 1992 hebben de steunmaatregelen voor milieubescherming en natuurbeheer in de landbouw (agromilieuregeling), voor de bebossing van landbouwgrond en voor vervroegde uittreding uit de landbouw de status gekregen van "begeleidende maatregelen", die overal in de EU worden gefinancierd uit het EOGFL-Garantie. Bij de hervorming van 1999 heeft de vergoedingsregeling voor de probleemgebieden diezelfde status gekregen. Er is toen bovendien besloten om in de gebieden die niet onder doelstelling 1 van de Structuurfondsen vallen, ook de andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling te gaan financieren uit de afdeling Garantie. Dit hele pakket van steunverlening voor plattelandsontwikkeling vormt de zogenoemde tweede pijler van het GLB.

589. Als gevolg van de heroriënteringen en later de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is het EOGFL-Garantie ook bepaalde specifieke maatregelen voor het beheer van de landbouwmarkten volledig of gedeeltelijk gaan financieren, zoals de uitreiking van landbouwproducten aan minderbedeelden in de Gemeenschap, fraudebestrijding, kwaliteitsbevordering en maatregelen om de effecten te compenseren van het isolement van enerzijds de ultraperifere regio's, namelijk de Franse overzeese departementen (programma POSEIDOM), Madeira en de Azoren (POSEIMA) en de Canarische Eilanden (POSEICAN) alsmede de eilanden in de Egeïsche Zee.

7.1.4.2. De openbare voorraden

590. Gedurende het interventieboekjaar tussen 1 oktober 2000 en 30 september 2001 hebben de voorraden en de boekwaarde van producten in openbare opslag zich als volgt ontwikkeld. De boekwaarde van voorraden steeg van 884,94 miljoen EUR eind 2000 tot 984,08 miljoen EUR eind 2001. Het aandeel van granen en rijst nam af, terwijl deze twee producten nu ongeveer 67 % van de totale voorraadwaarde vertegenwoordigen. De resterende 33 % kwam voor rekening van olijfolie (1 %), melkproducten (4 %) en vooral rundvlees (25 %) en alcohol (3 %).

7.1.5. Goedkeuring van de rekeningen

591. De Commissie heeft de volgende beschikkingen gegeven betreffende de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL-Garantie:

- Beschikking van 19 februari 2002 (2002/144/EG) tot goedkeuring van de rekeningen van bepaalde betaalorganen in Spanje voor het begrotingsjaar 2000 [102];

[102] PB L 48 van 20.2.2002, blz. 32.


- Beschikking van 12 juni 2002 (2002/461/EG) betreffende het begrotingsjaar 2001 [103];

[103] PB L 160 van 18.6.2002, blz. 28.


- Beschikking van 28 juni 2002 (2002/523/EG) op grond van artikel 5, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 729/70 - negende rechtmatigheids beschikking [104];

[104] PB L 170 van 29.6.2002, blz. 73.


- Beschikking van 26 juni 2002 (2002/524/EG) op grond van artikel 5, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 729/70 - tiende rechtmatigheids beschikking [105];

[105] PB L 170 van 29.6.2002, blz. 77.


- Beschikking van 14 oktober 2002 (2002/816/EG) betreffende het begrotingsjaar 1995 [106];

[106] PB L 280 van 18.10.2002, blz. 88.


- Beschikking van 5 november 2002 (2002/881/EG) op grond van artikel 5, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 729/70 - elfde rechtmatigheids beschikking [107].

[107] PB L 306 van 8.11.2002, blz. 26.


592. In totaal is 295,9 miljoen EUR van de lidstaten teruggevorderd.

593. De met de audits van de landbouwuitgaven belaste diensten hebben daarnaast ook hun andere taken vervuld:

- in de 15 lidstaten en de 10 Sapard-landen zijn 168 inspectiebezoeken ter plaatse uitgevoerd, waarbij ook de directe uitgaven zijn gecontroleerd;

- met de lidstaten is overleg gepleegd over de resultaten van de inspectiebezoeken betreffende de begrotingsjaren 1999, 2000 en 2001;

- er is deelgenomen aan de werkzaamheden van de commissie Begrotingscontrole van het Europees Parlement in het kader van het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting 2000;

- er is gereageerd op het jaarverslag 2001, de speciale verslagen en het advies dat de Rekenkamer heeft uitgebracht over het begrotingsjaar 2001;

- het beheer van het Sapard-programma is gedecentraliseerd naar vijf Sapard-betaalorganen;

- er is actief deelgenomen aan de werkzaamheden van het bemiddelingsorgaan;

- er is bijstand verleend aan de juridische dienst van de Commissie betreffende zaken voor het Hof van Justitie met betrekking tot besluiten over de goedkeuring van rekeningen;

- er zijn samengevoegde statistieken over de landbouwuitgaven ter beschikking gesteld aan het Europees Parlement en de diensten van het directoraat-generaal Landbouw.

7.1.6. Ontwikkeling van de uitgaven voor de landbouwmarkten in 2002

594. De uitgaven die de lidstaten voor rekening van het EOGFL-Garantie hebben verricht in het begrotingsjaar 2002 (periode van 16 oktober 2001 tot en met 15 oktober 2002), bedragen 43 114,9 miljoen EUR, wat 97,4 % is van de 44 023,7 miljoen EUR aan kredieten in onderafdeling B1 van de begroting. De uitgaven waren dus 1 140,2 miljoen EUR lager dan de kredieten.

- De totale uitgaven in subrubriek 1a (traditionele uitgaven van het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven, gefinancierd uit de titels B1-1 tot en met B1-3) bedroegen 38 864,5 miljoen EUR, wat 3 127 miljoen EUR minder was dan het in het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 vastgestelde submaximum.

- De totale uitgaven in subrubriek 1b (plattelandsontwikkeling, gefinancierd uit titel B1-4) bedroegen 4 250,4 miljoen EUR, wat 344,6 miljoen EUR minder was dan het betrokken submaximum.

595. De belangrijkste sectoren die in 2002 minder uitgaven dan begroot was:

- de sector voor textielplanten en zijderupsen: -140 miljoen EUR: de Commissie heeft de hoeveelheid katoen die in aanmerking komt voor steun namelijk voor Griekenland vastgesteld op een lager niveau dan aanvankelijk was voorzien in de begroting 2002;

- de fruit- en groentesector: -99 miljoen EUR: dit verschil wordt hoofdzakelijk verklaard omdat er minder fruit en groenten uit de markt werden genomen dan voorzien in de begroting 2002 en omdat de hoeveelheden bananen en de desbetreffende steun zijn vastgesteld op een lager niveau dan voorzien in de begroting 2002;

- de rundvleessector: -1 023 miljoen EUR: de onderbesteding valt te verklaren door de situatie op de rundvleesmarkt, die sneller is verbeterd dan voorzien in de begroting 2002. Daarom is minder een beroep gedaan op subsidies voor rundvlees dan aanvankelijk werd verwacht. De export van rundvlees was eveneens lager dan voorzien in de begroting 2002;

- de schapen- en geitenvleessector: -120 miljoen EUR: in deze sector zijn besparingen gerealiseerd vanwege de gunstige ontwikkeling van de prijzen voor schapen- en geitenvlees in het boekjaar 2002, waardoor de premies voor schapen en geiten lager konden worden vastgesteld dat voorzien in de begroting;

- veterinaire en fytosanitaire maatregelen: -345 miljoen EUR: de betalingsdossiers voor mond- en klauwzeer zijn nog niet gesloten omdat de benodigde verklaringen voor de afwikkeling van deze dossiers ontbreken;

- overige maatregelen: -102 miljoen EUR: deze onderbesteding is hoofdzakelijk te wijten aan het besluit van het Verenigd Koninkrijk om een gedeelte van de agrimonetaire steun niet te betalen.

596. Daarentegen hebben de volgende sectoren de begrotingskredieten wel overschreden:

- de sector voor akkerbouwgewassen: + 674,1 miljoen EUR: vanwege de slechte weersomstandigheden tijdens de zomer heeft de Commissie Duitsland en Italië toestemming verleend om de voor 2003 voorziene steun aan de akkerbouwgewassen alvast uit te betalen in het boekjaar 2002;

- de sector voor melk en melkproducten: + 446,8 miljoen EUR: deze overbesteding is te wijten aan een verslechtering van de markt voor melkproducten in het boekjaar 2002. In de interne markt werd voor mageremelkpoeder en boter een groter beroep gedaan op de voorraden in openbare opslag dan voorzien in de begroting 2002. In de externe markt moesten uitvoerrestituties worden verhoogd.

7.2. De afdeling Oriëntatie van het EOGFL

597. De aard van de door het EOGFL-Oriëntatie verleende steun is geleidelijk veranderd door de tenuitvoerlegging van de hervormingen van de Structuurfondsen vanaf 1 januari 1989. In de eerste programmeringsperiode 1989-1993 bestond namelijk een gedeelte van de communautaire bijdragen nog uit jaarlijkse terugbetalingen van nationale uitgaven en de rest uit de medefinanciering van operationele programma's. Tijdens de tweede hervorming van de Structuurfondsen voor de periode 1994-1999 werden de communautaire bijdragen volledig geprogrammeerd in de vorm van operationele programma's.

598. In overeenstemming met de conclusies die de Europese Raad in 1999 in Berlijn heeft geformuleerd, is voor de Structuurfondsen een derde programmeringsperiode vastgesteld die de jaren 2000 tot en met 2006 omvat. Op grond van de Verordeningen nr. 1260/1999 (algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen) en nr. 1257/1999 (steun voor plattelandsontwikkeling) van de Raad hebben de bijdragen uit het EOGFL-Oriëntatie in deze nieuwe periode uitsluitend betrekking op de doelstelling 1-regio's, het communautaire initiatief Leader+ en innovatieve acties en technische hulp.

599. Uit de kredieten waarover het EOGFL-Oriëntatie in de nieuwe periode 2000-2006 kan beschikken, zou kunnen worden opgemaakt dat de Gemeenschap in die periode minder steun verleent aan de plattelandsgebieden. Dit is echter niet het geval. Enkele maatregelen die tot en met 1999 door het EOGFL-Oriëntatie werden gefinancierd, komen nu namelijk voor rekening van het EOGFL-Garantie. Het betreft enerzijds de maatregelen betreffende verbetering van de landbouwstructuur en diversificatie in plattelandsgebieden (de vroegere doelstellingen 5a en 5b) die buiten de doelstelling 1-regio's worden uitgevoerd, en anderzijds de compenserende vergoedingen in alle probleemgebieden.

600. Bijgevolg wordt nu voor de volgende vier begeleidende maatregelen de communautaire steun in de hele Gemeenschap uit het EOGFL-Garantie gefinancierd: de compenserende vergoedingen in de probleemgebieden en de gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied (tot en met 1999 voor rekening van het EOGFL-Oriëntatie), de vervroegde uittreding, de agromilieuregeling en de bebossing van landbouwgrond. In de gebieden die niet onder doelstelling 1 vallen, wordt de communautaire steun voor de andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling eveneens door het EOGFL-Garantie gefinancierd.

7.2.1. Financieringen voor de nieuwe programmeringsperiode 2002-2006

601. Zoals gezegd, verleent het EOGFL-Oriëntatie in de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006 steun in het kader van doelstelling 1 (regio's met een ontwikkelingsachterstand), het initiatief Leader+ en innovatieve acties en technische hulp. Daarnaast blijft het EOGFL-Oriëntatie betalingen verrichten op grond van de nog openstaande vastleggingen van de programma's uit de voorgaande perioden die zijn gesloten op 31 december 2001. Het eindsaldo ervan zal in principe vóór het eind van 2003 worden betaald.

602. In 2000 is echter een nog niet vastgelegd deel van de laatste tranche 1999 van de programmeringsperiode 1994-1999 bij uitzondering door het EOGFL-Oriëntatie vastgelegd ten bedrage van 148 miljoen EUR. Aan het eind van het begrotingsjaar 1999 waren namelijk onvoldoende vastleggingskredieten beschikbaar en bovendien waren de laatste herprogrammeringsbeschikkingen in een aantal gevallen te laat vastgesteld. Het gevolg was dat in 1999 de vastleggingen ten laste van de Structuurfondsen voor de onder de communautaire bestekken vallende programma's en de programma's in het kader van de communautaire initiatieven van de periode 1994-1999 niet konden worden verricht (tabel 7.2.1a en 7.2.1b).

603. De nieuwe programmering betreffende het gedeelte EOGFL-Oriëntatie van doelstelling 1 en PEACE bestaat uit 70 operationele programma's/enige programmeringsdocumenten. Hiervan zijn slechts 35 programma's tijdig door de Commissie goedgekeurd en vervolgens vastgelegd/uitbetaald voor het boekjaar 2000 doordat de goedkeuringsprocedure in 2000 vertraging heeft opgelopen. Begin 2001 werden de vastleggingskredieten voor de jaartranche 2000 uitgesteld naar 2001 voor 20 andere programma's. Voor de overige 15 programma's werd, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 1999, verzocht om rebudgettering van de jaartranche 2000 voor de periode 2002-2006.

604. Vanwege een langere procedure voor het initiatief LEADER+ werd na de goedkeuring van de richtsnoeren geen van de 73 voorziene programma's goedgekeurd vóór eind 2000, waardoor in 2001 werd verzocht om een volledige rebudgettering van de jaartranche 2000 voor de periode 2003-2006. In 2001 werden 70 programma's goedgekeurd en de 3 overige programma's zullen worden goedgekeurd in 2002.

Tabel 7.2.1a - Ontwikkeling van de tenuitvoerlegging per doelstelling

(periode 2000-2006)

(vastleggingskredieten in miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 7.2.1b - Ontwikkeling van de tenuitvoerlegging per doelstelling

(periode 2000 - 2006)

(


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


betalingskredieten in miljoen euro)

7.2.2. Uitvoering van de begroting 2001

605. In het kader van de begroting 2001 (oorspronkelijke kredieten, overschrijvingen en overdrachten) kon het EOGFL-Oriëntatie beschikken over in totaal 3 567,3 miljoen EUR voor vastleggingen en 3 312,6 miljoen EUR voor betalingen. Van deze vastleggingskredieten is 98,4 % (3 508,8 miljoen EUR) besteed, en van deze betalingskredieten 65 % (2 145,0 miljoen EUR) (tabel 7.2.2).

606. Het jaar 2001 was het tweede jaar van de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006. In deze periode is de financieringsbron voor de programma's voor plattelandsontwikkeling afhankelijk van het soort maatregel en het geografische gebied.

607. Het EOGFL-Garantie bleef de drie begeleidende maatregelen, waartoe bij de hervorming van het GLB in 1992 is besloten, financieren op het hele grondgebied van de Europese Unie. Sinds 2000 is daar een vierde begeleidende maatregel bijgekomen, namelijk de compenserende vergoedingen voor de landbouwers in de probleemgebieden, die tot en met 1999 voor rekening van het EOGFL-Oriëntatie waren.

608. Bij alle andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling is de financieringsbron afhankelijk van de geografische context:

- in de doelstelling 1-regio's (regio's met een ontwikkelingsachterstand) blijft het EOGFL-Oriëntatie die andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling financieren, welke maatregelen net als in de vorige periode volledig worden geïntegreerd in de ontwikkelingsprogramma's die samen met de andere Structuurfondsen worden uitgevoerd;

- buiten de doelstelling 1-regio's is de financieringsbron voor die andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling het EOGFL-Garantie.

609. Met betrekking tot doelstelling 1 werd in 2001 de tweede jaartranche (2001) vastgelegd voor de 35 programma's die in 2000 zijn goedgekeurd en werden de jaartranches 2000 en 2001 vastgelegd voor de 20 programma's die te laat werden goedgekeurd in 2000. Daarnaast werden de voorschotten voor deze 55 programma's betaald en werd een bedrag ter hoogte van 52 % van de in 2000 vastgelegde jaartranche terugbetaald.

610. Voor het initiatief LEADER+ hadden de vastleggingen betrekking op de eerste jaartranche voor de 51 programma's die in 2001 bijtijds waren goedgekeurd en hadden de betalingen betrekking op een gedeelte van de voorschotten voor deze programma's. Voor de 19 programma's die te laat in 2001 werden goedgekeurd, is verzocht om de vastleggingskredieten voor de jaartranche 2001 uit te stellen naar 2002.

611. Voor de programma's uit de voorgaande perioden werd de onderbesteding veroorzaakt door het feit dat de resterende betalingen betrekking hadden op het eindsaldo van deze programma's. Hiervoor was een relatief ingewikkelde presentatie van het "eindrapport betreffende de tenuitvoerlegging" vereist waarin de uitgevoerde controles werden verantwoord. Dientengevolge liep de presentatie van de eindsaldi door de lidstaten vertraging op.


T


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


abel 7.2.2 - Samenvatting van de tenuitvoerlegging van de begroting van het EOGFL-Oriëntatie in 2001

7.3. Evaluatie

612. Het directoraat-generaal Landbouw evalueert regelmatig gemeenschappelijke marktordeningen en maatregelen die van toepassing zijn op de landbouw. Deze evaluaties zijn bedoeld als bijdrage aan beleidsvoorbereiding en besluitvorming door informatie te verstrekken over de effectiviteit, efficiëntie en gevolgen van maatregelen die door het GLB worden gefinancierd. Hierbij wordt met name gekeken welk effect maatregelen van het GLB hebben op marktevenwicht, inkomens van producenten, productiestructuren, milieu en plattelandsontwikkeling. Evaluatieverslagen zijn beschikbaar op de Europa-website.

7.3.1. Evaluatie van marktregelingen

613. In 2002 werd de laatste hand gelegd aan evaluaties betreffende marktregelingen voor de sectoren melk, ruwe tabak en olijfolie en het beleid ter bevordering van landbouwproducten. De eind 2001 afgeronde studies naar het effect van communautaire maatregelen betreffende braaklegging en naar het communautair beleid betreffende zetmeel en zetmeelproducten werden gepubliceerd. Er werden voorbereidingen getroffen voor de evaluaties van de gemeenschappelijke marktordeningen voor wijn, varkensvlees, pluimveevlees en granen. Ook liggen een reeks studies in het verschiet inzake marktregelingen in de sector groenten en fruit.

7.3.2. Evaluatie van de structurele maatregelen en de maatregelen voor plattelandsontwikkeling

614. De meeste evaluaties achteraf op nationaal niveau voor de programmeringsperiode 1994-1999 werden in 2002 voltooid en beknopte evaluaties op communautair niveau konden voor deze periode worden gestart. Er werden studieovereenkomsten gesloten voor de evaluatie van maatregelen voor plattelandsontwikkeling die zijn gefinancierd in het kader van doelstelling 5a, doelstelling 5b en het communautaire initiatief Leader II. Verslagen over deze studies zullen in de tweede helft van 2003 beschikbaar zijn.

615. Ter ondersteuning van de cyclus van evaluaties tijdens de programmeringsperiode 2000-2006 werden richtsnoeren opgesteld, besproken binnen het STAR-comité en gepubliceerd op internet. Drie documenten met richtsnoeren werden voltooid: Richtsnoeren voor de tussentijdse evaluatie van door Sapard gesteunde programma's voor plattelandsontwikkeling, Richtsnoeren voor de tussentijdse evaluatie van programma's voor plattelandsontwikkeling 2000-2006 en Richtsnoeren voor de evaluatie van programma's in het kader van LEADER+.

8. Uitbreiding

8.1. Belangrijkste ontwikkelingen

8.1.1. Toetredingsonderhandelingen op het gebied van de landbouw

616. De onderhandelingen over een hoofdstuk van het acquis communautaire kunnen worden aangevat zodra de gemeenschappelijke standpunten van de EU op een vergadering van de toetredingsconferentie aan de betrokken kandidaat-lidstaten zijn voorgelegd. Eind 2001 waren over het landbouwhoofdstuk onderhandelingen geopend met de volgende tien kandidaat-lidstaten: Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië (deze groep landen wordt ook wel de Tien van Laken genoemd). In de loop van 2002 zijn over het landbouwhoofdstuk ook onderhandelingen aangeknoopt met Bulgarije (juni) en Roemenië (december).

617. Wat betreft Turkije heeft de Europese Raad, op zijn bijeenkomst in Kopenhagen in december 2002, besloten dat indien het in december 2004 op basis van een verslag en een aanbeveling van de Commissie besluit dat Turkije aan de politieke criteria van Kopenhagen voldoet, dan zal de Europese Unie zonder verwijl toetredings onderhandelingen met Turkije openen.

618. Op 30 januari 2002 heeft de Commissie een discussienota gepubliceerd met de titel: "De uitbreiding en de landbouw: geslaagde integratie van de nieuwe lidstaten in het GLB" (SEC(2002) 95 definitief, 30 januari 2002). In deze nota wordt aan de lidstaten een aantal voorstellen voorgelegd met betrekking tot bepaalde onderhandelings thema's, zoals de rechtstreekse steunverlening aan landbouwers, de steunverlening door de overheid, de openbare voorraden, de plattelandsontwikkeling, enzovoorts.

619. In 2002 hebben de Directoraten-generaal Landbouw en Uitbreiding technische vergaderingen belegd met de afzonderlijke landen van de Tien van Laken, waarop een aantal technische punten is toegelicht en nadere inlichtingen zijn verstrekt. In het licht van de gemaakte vorderingen in het onderhandelingsproces is de eerste herziene versie van de gemeenschappelijke standpunten in juni/juli 2002 aan de Tien van Laken voorgelegd, en de tweede herziene versie in oktober/november 2002.

620. Op 9 oktober 2002 heeft de Commissie voor elk van de 13 kandidaat-lidstaten haar periodiek verslag bekendgemaakt. In deze jaarlijkse verslagen wordt nagegaan welke vorderingen de afzonderlijke landen met betrekking tot de toetredingscriteria hebben gemaakt. Deze vorderingen worden beoordeeld op basis van de wetgeving die in deze landen is aangenomen (en niet op basis van ontwerpwetgeving), en de maatregelen die ten uitvoer zijn gelegd. Net als de vorige jaren is in elk periodiek verslag een hoofdstuk aan de landbouw gewijd. Om de opstelling van de periodieke verslagen te vergemakkelijken heeft DG Landbouw in samenwerking met het door de Commissie opgerichte Bureau voor het uitwisselen van informatie over technische bijstand een aantal peer reviews opgezet. Doel hiervan was om na te gaan in hoeverre de kandidaat-lidstaten zich hadden voorbereid op de praktische toepassing van specifieke onderdelen van het acquis op landbouwgebied en om gebieden te identificeren waarop verdere technische bijstand nodig was

621. De periodieke verslagen van 2002 zijn de volgende:

- Bulgarije: SEC(2002) 1400,

- Cyprus: SEC(2002) 1401,

- Tsjechische Republiek: SEC(2002) 1402,

- Estland: SEC(2002) 1403,

- Hongarije: SEC(2002) 1404,

- Letland: SEC(2002) 1405,

- Litouwen: SEC(2002) 1406,

- Malta: SEC(2002) 1407,

- Polen: SEC(2002) 1408,

- Roemenië: SEC(2002) 1409,

- Slowakije: SEC(2002) 1410,

- Slovenië: SEC(2002) 1411,

- Turkije: SEC(2002) 1412.

622. In november 2002 heeft Bulgarije de gemeenschappelijke standpunten van de EU beantwoord.

623. De toetredingsonderhandelingen met de Tien van Laken, inclusief de besprekingen over het landbouwhoofdstuk, zijn afgesloten tijdens de Europese Raad van Kopenhagen van 12 en 13 december 2002. Overeenkomst werd bereikt over een aantal landbouwpunten met inbegrip van de overgangsmaatregelen en de geleidelijke invoering van de rechtstreekse betalingen die van toepassing zijn op de nieuwe lidstaten, aanvullende rechtstreekse betalingen, referentiehoeveelheden voor melk, suiker en een aantal andere producten, basisarealen en referentieopbrengsten voor granen, maxima voor premies in de veehouderij en bijkomende maatregelen voor landelijke ontwikkeling voor de nieuwe lidstaten. Meer bijzonderheden zijn te vinden in het document van de toetredingsconferentie nr 21000/02 van 13 december 2002.

624. De Raad stelde dat het evenwichtige resultaat dat op alle fronten in de onderhandelingen is bereikt, een solide basis vormt voor de soepele integratie van tien nieuwe lidstaten met behoud van de doeltreffende werking van de uitgebreide Unie.

8.1.2. Sapard (speciaal toetredingsprogramma voor landbouw en plattelandsontwikkeling)

625. In de loop van het jaar hebben alle landen hun werkzaamheden ter voorbereiding van de structuren en het wettelijke en administratieve kader voor de tenuitvoerlegging van de Sapard-programma's afgerond. Eind 2001 had de Commissie al besloten het beheer van de steun over te dragen aan Slovenië en Litouwen (november) en Letland (december), nadat de diensten van de Commissie de nationale erkenningsprocedure onder meer aan de hand van controles ter plaatse hadden onderzocht. Soortgelijke besluiten zijn in april 2002 genomen ten aanzien van Tsjechië en Slowakije, in juli ten aanzien van Polen en Roemenië en in november ten aanzien van Hongarije. In alle gevallen hadden de besluiten houdende overdracht van het beheer geen betrekking op alle maatregelen binnen het programma, maar op slechts een aantal daarvan. Hoewel nog verdere besluiten nodig zijn om tenuitvoerlegging van de resterende maatregelen mogelijk te maken, zijn alle landen nu in staat het Sapard-instrument zelf toe te passen.

626. Bij beschikking van 2 oktober heeft de Commissie de rekeningen goedgekeurd van de Sapard-organen in de vijf landen die zich in 2001 hadden verzekerd van een besluit houdende overdracht van het beheer (Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Slovenië). De goedkeuringsprocedure was gericht op de uitgaven van 2001 en heeft geen onregelmatigheden aan het licht gebracht.

627. Middels een beschikking van de Commissie is in 2002 eveneens goedkeuring verleend voor een aantal wijzigingen in de Sapard-programma's van bepaalde kandidaat-lidstaten. De wijzigingen hadden hoofdzakelijk tot doel de programma's aan te passen in verband met de afronding van de uitvoeringssystemen, de financiële tabellen te actualiseren, de maatregel inzake technische bijstand te herzien overeenkomstig door de Commissie gegeven richtsnoeren, bepaalde aspecten van de onder de erkenning vallende maatregelen te herzien in het licht van de bij de uitvoering opgedane ervaring en de niet onder de erkenning vallende maatregelen (bijvoorbeeld de agromilieuregeling) te herzien/af te ronden. Daarnaast heeft Tsjechië een verzoek ingediend om bepaalde wijzigingen in het Sapard-programma te mogen aanbrengen om de gevolgen van de ernstige overstromingen die het land in augustus 2002 troffen, te boven te komen.

628. In de loop van het jaar is de jaarlijkse financieringsovereenkomst voor 2001 door alle tien kandidaat-lidstaten ondertekend. Deze overeenkomst is in de eerste plaats bedoeld om de communautaire bijdrage voor 2001 beschikbaar te stellen. Daarnaast zijn de meerjarenovereenkomsten voor de financiering aangepast in het licht van de opgedane ervaring en is de jaarlijkse financieringsovereenkomst voor 2000 gewijzigd, met name om de vastleggingsperiode te kunnen verlengen tot eind 2003. Zo is voor 2002 in totaal 554,5 miljoen EUR aan vastleggingskredieten aan het Sapard-instrument toegewezen.

629. In november 2001 is een seminar georganiseerd over experimentele agromilieuacties in het kader van de Sapard-programma's. Naar aanleiding van dit seminar zijn voor de kandidaat-lidstaten richtsnoeren vastgesteld voor de opzet en uitvoering van dergelijke experimentele acties. In juni 2002 hebben de tien in aanmerking genomen landen deelgenomen aan een seminar over essentiële aspecten van het beheer, de uitvoering en de resultaten van de programma's (monitoring en evaluatie van het financieel beheer en de financiële controle, overdracht van beheerstaken).

630. Naar aanleiding van de overstromingen die zich in augustus in Midden-Europa hebben voorgedaan en verscheidene kandidaat-lidstaten hebben getroffen, heeft de Commissie de andere EU-instellingen op 18 september een voorstel toegezonden voor een wijziging van Verordening (EG) nr. 1268/1999 van 21 juni 1999 ten einde het maximumpercentage voor overheidssteun te verhogen tot 75 % en dat voor communautaire steun tot 85 % bij relevante projecten in door uitzonderlijke natuurrampen getroffen gebieden.

631. In alle landen hebben de toezichtcomités hun werkzaamheden in 2002 voortgezet, daarin bijgestaan door vertegenwoordigers van de Commissie met een louter adviserende functie.

8.1.3. Bilaterale handel

632. LMOE: In aansluiting op de "dubbelenul"-onderhandelingen van 2000 heeft de Commissie begin 2002 nieuwe gesprekken (op basis van de "dubbelewinstbenadering") over de liberalisering van de handel geopend. Doel hiervan was het proces van geleidelijke openstelling van de markten te continueren en aldus een "schokeffect" bij de toetreding van de LMOE te voorkomen alsmede de marktdeelnemers voor te bereiden op de omstandigheden in een verruimde interne markt. In de loop van het jaar zijn met alle tien LMOE nieuwe concessies overeengekomen. De met Estland, Hongarije, Letland en Litouwen bereikte concessies zijn op 1 juli van kracht geworden, de overige moeten begin 2003 in werking treden.

633. Hoewel aan alle tien LMOE dezelfde voorstellen zijn voorgelegd, wisselde het onderhandelingsresultaat al naar gelang de bereidheid van iedere onderhandelingspartner om tot een verdere liberalisering van de handel te komen. In alle gevallen is echter 70 % tot 90 % van de handel in landbouwproducten geliberaliseerd. Het is evenwel nog te vroeg om de feitelijke impact van de jongste concessies op de handel te bepalen. Feit is evenwel dat de handel in landbouwproducten tussen de Gemeenschap en elk van de LMOE in de eerste twee jaar van de "dubbelenul"-overeenkomsten (in de meeste gevallen de periode juli 2000-juni 2002)aan beide zijden een stijging laat zien, die in sommige gevallen zelfs aanzienlijk is.

634. Cyprus en Malta: op 12 februari 2002 kreeg de Commissie van de Raad het mandaat om met Cyprus en Malta onderhandelingen te openen over soortgelijke overeenkomsten. Daarop werden aan beide landen voorstellen voorgelegd volgens het stramien van de "dubbelenul"- en "dubbelewinst"-overeenkomsten met de LMOE. De door de betrokken partijen ingenomen standpunten waren echter van dien aard dat het in 2002 niet mogelijk was vooruitgang in de onderhandelingen te boeken.

635. Turkije: voor de handel in landbouwproducten met Turkije gelden sinds 1998 de regelingen die zijn ingesteld bij besluit 1/98 van de Associatieraad EU-Turkije. Deze regelingen omvatten wederzijdse concessies voor de handel in landbouwproducten tussen Turkije en de Gemeenschap. In juli 2002 hebben de lidstaten de Commissie een mandaat gegeven voor de opening van onderhandelingen om tot een verbetering van deze preferentiële regelingen te komen. De formele onderhandelingen moeten begin 2003 van start gaan.

9. Buitenlandse betrekkingen

9.1. Internationale organisaties en overeenkomsten

9.1.1. Wereldhandelsorganisatie (WTO)

9.1.1.1. Overleg en geschillenbeslechting in WTO-verband

636. Op 12 september 2002 heeft Argentinië verzocht om overleg in WTO-verband over door de EG uitgevaardigde verordeningen en andere bindende voorschriften met betrekking tot oenologische procédés en de handel in wijn, met name wat de aanzuring van wijn met appelzuur betreft (WT/DS263). Deze zouden volgens Argentinië in strijd zijn met de artikelen 2 en 12 van de TBT-overeenkomst, artikel I, lid 1, en artikel III, lid 4, van de GATT-overeenkomst van 1994 en artikel XVI, lid 4, van de WTO-overeenkomst. Het overleg over deze kwestie heeft op 30 september 2002 plaatsgehad.

637. Op 27 september 2002 hebben Brazilië en Australië verzocht om WTO-overleg over de EG-marktordening voor suiker en de wijze waarop deze wordt toegepast (WT/DS166). Volgens beide landen zou de EG exportsubsidies voor C-suiker boven de door haar aangegane WTO-verbintenissen verlenen en daarmee de afzet van 1,6 miljoen ton suiker uit de ACS-landen en India in het kader van gedane toezeggingen over vermindering van de suikerexport verhinderen. Brazilië en Australië stellen ook dat bij de interventieprijs voor suiker niet wordt voldaan aan de verplichting ingevoerde producten op dezelfde wijze te behandelen als binnenlandse producten (beginsel van de "nationale behandeling"). De EG-suikerregeling is volgens beide landen niet in overeenstemming met artikel 3, lid 3, artikel 8, artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 1, van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw, artikel 3, leden 1 en 2, van de SCM-overeenkomst en de artikelen III, lid 4, en XVI van de GATT-overeenkomst van 1994. Australië stelt verder dat de EG mogelijk een hogere subsidie per eenheid betaalt voor suiker in verwerkte vorm dan voor suiker als basisproduct, hetgeen in strijd is met artikel 11 van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw.

638. Overleg over deze kwestie heeft op 21 en 22 november 2002 in Genève plaatsgevonden, waarbij veertien ACS-landen als derde partij aanwezig waren (Mauritius, Fiji, Guyana, Malawi, Belize, Jamaica, Barbados, Saint Kitts en Nevis, Swaziland, Kenia, Ivoorkust, Madagascar, Congo and Zimbabwe), naast India, Canada en Colombia.

639. Op 11 oktober 2002 heeft Brazilië om WTO-overleg met de EG verzocht over de indeling in het douanetarief van bevroren kippenvlees zonder been (WT/DS269) en met name over Verordening (EG) nr. 1223/2002 van de Commissie van 8 juli 2002 tot indeling van bepaalde goederen (bevroren en over de totale oppervlakte gezouten kippenvlees zonder been) in de gecombineerde nomenclatuur. Brazilië is van mening dat deze verordening nadeliger is voor de Braziliaanse export dan de concessielijsten van de EG, hetgeen strijdig is met de artikelen II en XXVIII van de GATT-overeenkomst van 1994. Daarbij zou tevens artikel XXIII, lid 1, van de GATT-overeenkomst van 1994 worden geschonden. Overleg over deze kwestie heeft op 5 december 2002 in Genève plaatsgevonden.

640. De EG is als derde partij tussenbeide gekomen in een aantal WTO-arbitragezaken over landbouwproducten, met name bij:

- de op verzoek van Argentinië verrichte werkzaamheden van het panel en de beroepsinstantie in de zaak "Chili - Prijsmargesysteem en vrijwarings maatregelen voor bepaalde landbouwproducten" (WT/DS207). Het panel kwam in zijn rapport, dat op 3 mei 2002 werd verspreid, onder meer tot de conclusie dat het door Chili gehanteerde prijsmargesysteem vergelijkbaar is met variabele invoerheffingen en minimuminvoerprijzen en derhalve niet in overeenstemming is met artikel 4, lid 2, van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw. De beroepsinstantie, die op 23 september 2002 haar rapport uitbracht, kon de bevindingen van het panel weliswaar niet op alle onderdelen onderschrijven, maar bekrachtigde wel de conclusie van het panel dat het prijsmargesysteem in kwestie vergelijkbaar was met een variabele invoerheffing of een minimuminvoerprijs;

- de werkzaamheden van een tweede met onderzoek naar de naleving van de eerdere uitspraken belast panel en de beroepsinstantie in de zaak "Canada - Maatregelen die van invloed zijn op de invoer van melk en op de uitvoer van zuivelproducten"(WT/DS103/RW2). Deze op verzoek van de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland verrichte werkzaamheden betroffen voornamelijk de interpretatie van de bepalingen over uitvoersubsidies in artikel 9, lid 1, onder c), van de Overeenkomst inzake de landbouw. Het panel concludeerde in zijn rapport, dat op 26 juli 2002 werd verspreid, dat de Canadese handelsexportregeling voor melk een subsidie behelst in de zin van artikel 9, lid 1, onder c), van de Overeenkomst inzake de landbouw. Het rapport van de beroepsinstantie werd op 20 december 2002 verspreid;

- het panel in de zaak "Japan - Maatregelen die van invloed zijn op de invoer van appelen" (WT/DS245). Dit panel, dat na een Amerikaans verzoek van 7 mei 2002 werd ingesteld, doet onderzoek naar de ingestelde invoerbeperkingen voor appelen in verband met bacterievuur. De werkzaamheden van het panel duren nog voort;

- het overleg met Venezuela, naar aanleiding van een Amerikaans verzoek van 7 november 2002, over de regeling inzake invoervergunningen voor bepaalde landbouwproducten (WT/DS275/1). Dit overleg heeft op 26 november 2002 in Genève plaatsgevonden;

- het overleg met Australië, naar aanleiding van een verzoek van de Filippijnen van 18 oktober 2002, over bepaalde maatregelen die van invloed zijn op de invoer van verse groenten en fruit (WT/DS270) en bepaalde maatregelen die van invloed zijn op de invoer van verse ananas (WT/DS271). Het overleg in deze zaak, dat betrekking had op de door Australië ingestelde sanitaire en fytosanitaire maatregelen, heeft op 15 november 2002 in Genève plaatsgevonden.

641. Het overleg tussen de EG en de VS in verband met de bescherming van handelsmerken en geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen in de Europese Gemeenschappen en met name Verordening (EG) nr. 2081/92, dat op 1 juli 1999 door de VS was aangevraagd, is in 2002 voortgezet.

9.1.2. Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO)

642. De lidstaten van de EU maken de helft uit van alle bij de OESO aangesloten landen en zijn tevens de belangrijkste financiers van deze organisatie, zowel wat de OESO-begroting als de vrijwillige bijdragen betreft. De Commissie neemt actief deel aan de werkzaamheden van de OESO, met name, wat de landbouw aangaat, in het comité Landbouw, de werkgroepen daarvan en in het samenwerkingsverband met het handelscomité en het milieucomité (gemengde werkgroepen).

643. Kernactiviteiten van het comité Landbouw betreffen de jaarlijkse opstelling van de vooruitzichten voor de middellange termijn op de markten van de voor de OESO belangrijkste basisproducten (het verslag over de landbouwperspectieven) en het jaarlijks overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in het landbouwbeleid van de lidstaten ("Agricultural Policies, Markets and Trade in OECD Countries", algemeen bekend onder de naam Monitoringverslag). Een vergelijkbaar verslag wordt opgesteld over de voornaamste ontwikkelingen in de belangrijkste landen die geen lid zijn van de OESO, waaronder zowel economieën die zich in een overgangsfase bevinden als groeimarkten. De genoemde verslagen omvatten met name berekeningen van de geaggregeerde ramingen van alle steun aan landbouwers, het zogeheten PSE (Producer Support Estimate), uitgedrukt als het procentuele aandeel van de overheidsfinanciering (begrotingsuitgaven en economische overdrachten van consumenten en belastingbetalers in het kader van beleidsmaatregelen) in het totale inkomen van de landbouwsector, en van alle steun aan de hele landbouw- en levensmiddelensector, het zogeheten TSE (Total Support Estimate) dat de mate van ondersteuning in de OESO-economieën, uitgedrukt als percentage van het BBP, aangeeft.

644. De reguliere werkzaamheden van het comité Landbouw hebben verder betrekking op landbouw en handel, milieumaatregelen in de landbouw, plattelandsontwikkeling, landbouwstructuur en -statistiek, het landbouwkennissysteem (kennisverbreiding, onderwijs en onderzoek) en internationale normen (met name de certificering van zaden, teeltmateriaal voor de bosbouw en tractoren). In 2000 is de balans opgemaakt van de werkzaamheden die de OESO in de voorgaande vijf jaar op het gebied van agromilieu-indicatoren heeft verricht; een nieuw tussentijds rapport is gepland voor 2004.

645. Overeenkomstig het door de ministers van Landbouw van de OESO in maart 1998 verleende mandaat, werkt het comité Landbouw momenteel aan een belangrijk en veelomvattend werkprogramma in verband met de WTO-onderhandelingen op landbouwgebied. Eind 2000 is een eerste reeks analyses over de achtergronden gepubliceerd. Deze achtergrondinformatie heeft betrekking op traditionele handelsvraagstukken, zoals markttoegang, interne steunverlening en concurrentie bij de uitvoer, maar is uitgebreider van aard dan eerdere rapportages, dankzij nieuwe analyses over aangelegenheden als het gebruik van met overheidsmiddelen gesubsidieerde uitvoerkredieten, de invloed van staatshandelsondernemingen op de handel, ontkoppeling en het effect van steunmaatregelen door middel van gestructureerde beleidsevaluaties aan de hand van een matrix (Policy Evaluation Matrix), enz. In dit verband wordt ook aandacht besteed aan onderwerpen die geen handelsaangelegenheden zijn, zoals het multifunctionele karakter van de landbouw, de voedselzekerheid, de relatie handel-milieu, de gevolgen van de biotechnologie, de voedselkwaliteit, oorsprongsbenamingen, enz.

646. In 2002, de tweede fase van het tweejarig werkprogramma van het comité Landbouw, is de OESO nader ingegaan op het vraagstuk van de handelsliberalisering. Zo is aan de hand van modelscenario's onderzocht hoe de toegang tot de markt kan worden verbeterd door simulaties van veranderingen van het tariefcontingentenstelsel. Daarbij is ook gekeken naar de gevolgen van de handelsliberalisering voor de voedsel zekerheid in ontwikkelingslanden, de invloed van niet-tarifaire belemmeringen en van sanitaire en fytosanitaire maatregelen alsmede naar een analytisch kader over de rol van staatshandelsondernemingen bij de liberalisering van de wereldhandel. Verder is nog een horizontaal programma over de economische en administratieve aspecten van voedselveiligheid uitgevoerd. Ook is vanuit verschillende invalshoeken onderzoek gedaan naar de effecten van steunverlening. Zo is gekeken naar de doeltreffendheid van inkomensoverdrachten, de effecten van rechtstreekse betalingen en alle verdere steunregelingen voor de akkerbouwsector en de effecten van subsidies voor gewasverzekeringen. In een studie met een meer horizontaal karakter "A Positive Reform Agenda" genoemd, werd gepoogd meer inzicht te verkrijgen in de samenhang tussen landbouwproductie en de levering van collectieve goederen en andere niet-agrarische producten in relatie tot de handelspolitiek in de landbouwsector. In beleidsanalyses werden aspecten van ontkoppeling, transactiekosten en het inkomen van landbouwhuishoudens onderzocht, terwijl de methodologische werkzaamheden werden voortgezet op basis van de "Farm Security and Rural Investment Act" van de VS en het EU-plan voor de hervorming van het GLB.

647. Op het raakvlak tussen landbouw en milieu ging een tweede, meer praktische fase van start in het kader van een nieuw werkprogramma op het gebied van indicatoren en effectbeoordeling. In dit verband zijn verscheidene workshops georganiseerd om een methodologie voor geavanceerde indicatoren te ontwikkelen en de samenstelling van indicatoren op het gebied van biodiversiteit, koolstoffixatie in de bodem en landschapsbeheer te bevorderen. Sectorstudies over de varkenshouderij wezen uit dat de milieubelasting van de intensieve veehouderij vraagt om alternatieve productiesystemen en een herziening van de beleidsmaatregelen voor deze sector.

648. Het comité Landbouw heeft ingestemd met een nieuw werkprogramma dat de lijn van de afgelopen twee jaar voorzet, maar sterker gericht zal zijn op punten van maatschappelijke bezorgdheid. Voorts is een horizontaal programma aangenomen voor de ontwikkeling van een methodologie om kenmerken van de prijstransmissie in ontwikkelingslanden beter te begrijpen.

649. Een eerste horizontale workshop over ontwikkelingen op het gebied van de biologische productie en de handel in deze producten, met inbegrip van het wettelijke kader, bood een boeiend inzicht in de situatie binnen de OESO-landen.

650. Horizontale onderwerpen die ook voor de landbouw van belang zijn, worden in andere OESO-organen behandeld, zoals de hervorming van de regelgeving, governance, e-commerce, normen voor multinationals, duurzame ontwikkeling en territoriale ontwikkeling.

651. Al deze activiteiten hebben waardevol materiaal voor de EU opgeleverd, met name ten aanzien van het hervormingsproces in de landbouw en de lopende multilaterale onderhandelingen.

9.1.3. Wereldtop over duurzame ontwikkeling, Johannesburg, 4-6 september 2002

652. Op de "Wereldtop over duurzame ontwikkeling", die van 4 tot 6 september 2002 in Johannesburg is gehouden, was de landbouw een belangrijk gespreksonderwerp. Daarbij is niet alleen de balans opgemaakt van de ontwikkelingen in de tien jaar na de Aardetop in Rio de Janeiro in juni 1992, maar is ook gesproken over maatregelen om meer concreet vooruitgang te boeken op het vlak van de duurzame ontwikkeling. De Europese Unie fungeert als stuwende kracht in dit mondiale proces.

653. De Top sluit aan bij een reeks bijzondere internationale bijeenkomsten die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden, waaronder met name de millenniumtop van de Verenigde Naties van december 2000, waarop een reeks "ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium" is geformuleerd ter bestrijding van de armoede in de wereld; de ministersconferentie in Doha van november 2001, waarop de aanzet is gegeven voor een nieuwe WTO-onderhandelingsronde; de VN-conferentie over de financiering van de ontwikkeling (Monterrey, maart 2002) die heeft bijgedragen tot een verhoging van de internationaal toegezegde ontwikkelingshulp en de FAO-top in Rome van juni 2002, waarop de ontwikkelingsdoelstellingen voor de landbouw en de voedselveiligheid, als geformuleerd op de Wereldvoedseltop in Rome van november 1996, zijn bekrachtigd.

654. Op Europees niveau heeft de Unie na Rio een reeks beleidslijnen en besluiten vastgesteld om het beginsel van duurzame ontwikkeling te integreren in het Europese beleid. De invulling van de interne dimensie van duurzame ontwikkeling is vooral op de Europese topconferenties van Cardiff (juni 1998), Lissabon (maart 2000) en Göteborg (juni 2001) tot stand gekomen. De externe dimensie alsmede het EU-standpunt voor de Top van Johannesburg zijn tijdens de Eurotop van Sevilla bepaald. De tenuitvoerlegging van de door Europa aangegane verbintenissen in Johannesburg zal tijdens de Europese voorjaarstop van 2003 worden beoordeeld.

655. De Verenigde Naties hebben de landbouw aangewezen als een van de vijf prioritaire elementen voor duurzame ontwikkeling, naast water, energie, gezondheid en biodiversiteit. Terwijl de Top van Rio vooral op het belang van het milieu was gericht, lag het accent in Johannesburg veeleer op de noodzaak van een evenwichtige ontwikkeling in alle landen van de wereld ten einde perspectieven voor duurzame ontwikkeling te scheppen, met name door rekening te houden met de specifieke behoeften van ontwikkelingslanden. Het op de Top aangenomen "actieplan" is een nauwkeurig omschreven verzameling aanbevelingen en inspanningsverplichtingen en heeft vooral tot doel de "millennium ontwikkelingsdoelstellingen" te ondersteunen. Het plan is gericht op algemene doelstellingen en bestrijkt de volgende thema's: armoedebestrijding, ombuiging van niet-duurzame productie- en consumptiepatronen, bescherming en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, gezondheid, mondialisering, governance en initiatieven voor acties op regionaal niveau, met name in Afrika. Het actieplan omvat onder meer een hele reeks elementen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling, wat het belang van deze thema's voor de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling onderstreept.

656. De landbouwsubsidies en de toegang tot de markten van ontwikkelde landen voor landbouwproducten uit ontwikkelingslanden waren twee hoofdthema's tijdens het openbare debat en bij de onderhandelingen. De Top van Johannesburg heeft in dit verband nogmaals het belang benadrukt van de in Doha geïnitieerde handelsbesprekingen en de door de WTO-leden aangegane verbintenissen, met name ten aanzien van ontwikkelingslanden. De Top heeft voorts de aanzet gegeven voor tal van vrijwillige initiatieven en partnerschappen met zeer uiteenlopende actoren. Een en ander moet leiden tot concrete resultaten op het gebied van duurzame ontwikkeling, zowel op lokaal, regionaal als mondiaal niveau. De Europese Unie geeft hierbij vooral prioriteit aan initiatieven op het gebied van ontwikkeling en waterbeheer, met name de drinkwatervoorziening voor de allerarmste bevolkingsgroepen, aan een actie voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en aan een programma voor duurzame productie- en consumptiepatronen.

9.1.4. Het stelsel van algemene preferenties (SAP)

657. Met dit stelsel wordt beoogd de integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie en het multilaterale handelssysteem te bevorderen. Het SAP is toegespitst op de behoeften van de armste van de begunstigde landen middels het zogeheten "Alles behalve wapens"-initiatief dat in het SAP is geïntegreerd.

658. In 2001 heeft de EU bij Verordening (EG) nr. 2501/2001 een nieuw stelsel van algemene preferenties goedgekeurd, dat op 1 januari 2002 in werking is getreden. De nieuwe regeling behelst enkele belangrijke wijzigingen ten opzichte van voorgaande regelingen. Zo zijn de niet-wederzijdse handelspreferenties verbeterd en wordt de naleving van fundamentele arbeidsnormen sterk gestimuleerd. Verscheidene landen hebben aangegeven gebruik te willen maken van de speciale stimuleringsregelingen op het gebied van de milieubescherming en de bescherming van arbeidsrechten.

659. De belangrijkste doelstelling is ervoor te zorgen dat de begunstigde landen meer en beter gebruik maken van de mogelijkheden die de regeling biedt, en zo de preferentiële invoer te doen toenemen. Dit moet worden bereikt door de marges van de preferentiële invoer te verbeteren en door de regeling toegankelijker te maken.

660. Het nieuwe SAP is op slechts twee productcategorieën gebaseerd: gevoelige (G) en niet-gevoelige (NG) producten, in plaats van vier categorieën zoals voorheen. Terwijl de niet-gevoelige producten onverminderd rechtenvrije toegang tot de markt van de Gemeenschap genieten, zullen alle andere producten in aanmerking komen voor een uniforme forfaitaire reductie van 3,5 procentpunten voor ad-valoremrechten en 30 % voor specifieke rechten. De nieuwe verordening bevat echter ook een "stand-still"-clausule waarmee zeker wordt gesteld dat de preferentiële behandeling op grond van de vorige verordening van toepassing blijft wanneer deze gunstiger is.

661. De regels inzake graduatie zijn verduidelijkt en aangevuld. Om de regeling neutraler en objectiever te maken worden de voorwaarden voor graduatie eens per jaar onderzocht. Tot graduatie wordt alleen besloten indien in drie opeenvolgende jaren aan de criteria daarvoor wordt voldaan. Op dezelfde manier zullen sectoren die in drie opeenvolgende jaren niet aan de graduatiecriteria voldoen, weer worden toegelaten.

662. Preferenties op grond van de speciale regeling voor de minst ontwikkelde landen (het zogeheten "Alles behalve wapens"-initiatief, dat in februari 2001 is aangenomen) en op grond van de speciale regelingen ter bestrijding van de productie van en de handel in drugs blijven ongewijzigd van toepassing.

9.1.5. Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO)

663. Als lid van de FAO heeft de Gemeenschap deelgenomen aan de werkzaamheden van de verschillende organen van deze organisatie, en met name aan de zittingen van de comités voor de landbouw, de voedselzekerheid in de wereld, de basisproducten en de bosbouw, om haar landbouwbeleid en haar aanpak op het gebied van de voedselzekerheid toe te lichten.

664. De Commissie heeft ook actief deelgenomen aan:

- het technisch overleg over de herziening van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC). Doel hiervan was onder meer om het verdrag in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen die is gehecht aan de slotakte van de Uruguayronde;

- de technische bijdrage die de FAO aan ontwikkelingslanden heeft geleverd om hen te helpen zich voor te bereiden op de besprekingen in het kader van de nieuwe WTO-onderhandelingen. De Commissie heeft ook bijgedragen aan de door de FAO georganiseerde discussies over met de handel samenhangende niet-commerciële aangelegenheden, zoals het multifunctionele karakter van de landbouw en de betrekkingen met de minder ontwikkelde landen;

- voorbereidende werkzaamheden voor de "Wereldvoedseltop - vijf jaar later" die in juni 2002 heeft plaatsgevonden. De eerste Wereldvoedseltop werd in 1996 in Rome gehouden en had als doelstelling het aantal ondervoede mensen uiterlijk in 2015 te halveren;

- de FAO-raad van november 2002, waar belangrijke besluiten zijn genomen, met name ten aanzien van:

- de oprichting van een intergouvernementele werkgroep (IGWG) voor de opstelling van vrijwillige richtsnoeren inzake het recht op voedsel. De IGWG zal in april voor het eerst bijeenkomen;

- de goedkeuring van een nieuwe code voor het gebruik van pesticiden;

- de overeenkomst inzake de toetreding van de EU tot de commissie van de Codex Alimentarius.

9.1.6. Internationale overeenkomsten

665. De internationale overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven is verlengd tot 30 juni 2003. Momenteel wordt gewerkt aan maatregelen om een einde te maken aan bepaalde onregelmatigheden in het administratieve beheer, die bij een controle van de organisatie werden ontdekt. Zodra deze problemen zijn verholpen, zal de overeenkomst weer normaal met twee jaar worden verlengd.

666. Het Voedselhulpverdrag is eveneens verlengd tot 30 juni 2003. De verlenging van dit verdrag en van het graanhandelsverdrag dat op dezelfde datum afloopt, zal in de loop van het eerste kwartaal van 2003 in een besluit van de Raad worden vastgelegd.

667. Sinds eind 2002 maakt Japan geen deel meer uit van de Internationale Suikerorganisatie. Het vertrek van Japan wordt echter deels gecompenseerd door de toetreding van Rusland tot deze overeenkomst.

9.2. Handelsbetrekkingen op bilaterale en regionale basis

9.2.1. ACS-landen

668. De tussen de EU en Zuid-Afrika gesloten overeenkomst voor wijn en gedistilleerd is op 1 januari 2002 voorlopig in werking getreden. Doel van de overeenkomst is de handel in wijn en gedistilleerd tussen beide partijen te vergemakkelijken en te bevorderen. De belangrijkste elementen van de overeenkomst betreffen:

- bescherming van geografische aanduidingen: Zuid-Afrika zal zich onthouden van het gebruik van de benamingen "port" en "sherry" op zijn exportmarkten (na vijf jaar) en op de binnenlandse markten (na 12 jaar); afschaffing van handelsmerken; geleidelijke afschaffing (binnen vijf jaar) van benamingen voor gedistilleerd als "grappa" en "ouzo";

- oenologische procédés;

- quota: verhoging van het volume van de rechtenvrije tariefcontingenten voor de invoer van gebottelde Zuid-Afrikaanse wijnen (42 miljoen liter).

9.2.2. EVA-landen

669. De bilaterale "Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten" is op 1 juni 2002 in werking getreden [108], na afronding van de ratificatieprocedure voor de zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat, waartoe in juni 1999 de aanzet was gegeven. De Overeenkomst voorziet met name in een volledige liberalisering van de wederzijdse handel in kaas, die in een periode van vijf jaar geleidelijk tot stand moet worden gebracht. Daarnaast bevat de overeenkomst bepalingen voor de opheffing van technische handelsbelemmeringen op diverse terreinen, die in de bijlagen bij de overeenkomst zijn opgenomen Deze bepalingen hebben betrekking op fytosanitaire en veterinaire aangelegenheden, diervoeding, zaaizaad, wijn en gedistilleerd, normcontroles voor groenten en fruit, biologische landbouwproducten en biologische levensmiddelen. Het bij de overeenkomst opgerichte Gemengde Landbouwcomité is voor het eerst op 12 december 2002 bijeengekomen voor de vaststelling van het reglement van orde en de oprichting van de voor de uitvoering van de bijlagen bij de overeenkomst vereiste werkgroepen.

[108] Besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake Wetenschappelijke en Technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat", 2002/309/EG, Euratom (PB L 114 van 30.4.2002).


670. In het kader van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte hebben bilaterale onderhandelingen plaatsgevonden tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Gemeenschap met het oog op een uitbreiding van de bestaande preferentiële concessies voor landbouwproducten. De onderhandelaars hebben de goedkeuring van de notulen op 18 december 2002 afgerond en daarmee de weg geëffend voor een algemene verbetering van de bilaterale handelsvoorwaarden in de vorm van preferentiële tariefcontingenten en een verruiming van de rechtenvrije toegang. De nieuwe concessies moeten in 2003 in werking treden, na de afronding van de formele procedures in de Raad.

9.2.3. Azië

9.2.3.1. Bilaterale handelsbetrekkingen met China in 2002

671. De betrekkingen met de Volksrepubliek China stonden vooral in het teken van de lopende intensieve besprekingen over kwesties met betrekking tot de markttoegang. In dit verband werd met name besloten een gemengde commissie in te stellen voor actuele volksgezondheids- en diergezondheidsvraagstukken die de handel in dierlijke producten negatief beïnvloeden.

9.2.3.2. Bilaterale handelsbetrekkingen met Korea en Japan in 2002

672. De betrekkingen met Japan en Zuid-Korea stonden vooral in het teken van vraagstukken als markttoegang en deregulering, met name ten aanzien van sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden. Op een aantal terreinen werd vooruitgang geboekt, terwijl op andere de besprekingen voortduurden.

9.2.4. Midden-Oosten en Middellandse-Zeegebied

673. In het kader van het Barcelona-proces zijn thans met alle landen uit het Midden-Oosten en het Middellandse-Zeegebied nieuwe associatieovereenkomsten gesloten, met uitzondering van Syrië. De nieuwe overeenkomsten, die de samenwerkingsovereenkomsten uit de jaren zeventig vervangen, hebben tot doel de handel in landbouwproducten verder te liberaliseren en aldus een intensivering van het handelsverkeer te bewerkstelligen. Zij omvatten wederzijdse handelsconcessies voor landbouwproducten en voorzien in een regelmatige herziening van de landbouwparagrafen van de overeenkomsten.

674. Midden-Oosten: sinds 1997 is een interim-overeenkomst met de Palestijnse Autoriteit van kracht. De overeenkomst met Israël is in 2000 in werking getreden, al waren de overeengekomen wederzijdse concessies op landbouwgebied al eerder van kracht geworden. De overeenkomst met Jordanië is in 2002 in werking getreden en die met Egypte (ondertekend in 2001) verkeert in de ratificatieprocedure. Met Libanon is in 2002 een overeenkomst bereikt; een interim-overeenkomst moet in 2003 in werking treden. Met Syrië zijn nog onderhandelingen gaande. Momenteel vinden met Israël gesprekken plaats over een herziening van de landbouwconcessies. Dergelijke gesprekken zouden in 2003 met Jordanië moeten worden geopend.

675. Middellandse-Zeegebied: de in 1998 met Tunesië overeengekomen landbouwconcessies zijn in 2000 herzien, waarna de herziene concessies in 2001 in werking zijn getreden. De overeenkomst met Marokko is in 2000 in werking getreden, al waren bepaalde regelingen al eerder van kracht. De overeenkomst wordt momenteel herzien. De in 2001 met Algerije gesloten overeenkomst is in april 2002 ondertekend en zal in werking treden na ratificatie door alle EU-lidstaten.

9.2.5. Westelijke Balkan

676. In het kader van het stabilisatie- en associatieproces en in aansluiting op de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van maart 2000 heeft de Gemeenschap de unilaterale en autonome handelsliberalisering voor de westelijke Balkan verder verruimd op grond van de gewijzigde Verordening (EG) nr. 2007/2000. Sinds 1 november 2000 is de invoer van landbouwproducten uit Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de Federale Republiek Joegoslavië, met inbegrip van Kosovo, volledig geliberaliseerd, met uitzondering van rundvlees, waarvoor aan alle bovengenoemde landen (behalve Albanië) individuele tariefcontingenten voor baby-beef zijn verleend, en met uitzondering van wijn, waarvoor een gezamenlijk rechtenvrij contingent van in totaal 545 000 hl geldt.

677. In het kader van de in 2001 gesloten stabilisatie- en associatieovereenkomsten met Macedonië en Kroatië zijn wederzijdse concessies overeengekomen voor de handel in landbouwproducten (met uitzondering van wijn). In afwachting van de voltooiing van de ratificatieprocedure zijn met Macedonië en Kroatië interim-overeenkomsten gesloten op grond waarvan de handelspreferenties met deze landen respectievelijk vanaf juni 2001 en maart 2002 worden toegepast. Sinds 1 januari 2002 zijn aanvullende protocollen voor wijn van kracht, waarin de bescherming van en controle op benamingen voor wijnen en aanduidingen van gedistilleerde en gearomatiseerde dranken wederzijds worden erkend. Overeenkomstig artikel 16 van de interim-overeenkomst EU-Macedonië zijn onderhandelingen geopend over de verbetering van de aan de EU verleende concessies. Deze besprekingen zouden in 2003 moeten worden afgerond.

678. Eind 2002 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan onderhandelingsrichtsnoeren voor de sluiting van een stabilisatie- en associatieovereenkomst met Albanië. De onderhandelingen hierover zouden begin 2003 van start moeten gaan.

9.2.6. Zuid-Amerika

679. Mexico: Op 1 juli 2000 is een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Mexico van kracht geworden krachtens besluit 2/2000 van de Gezamenlijke Raad EU-Mexico. De liberalisering is in overeenstemming met artikel XXIV van de GATT-overeenkomst, aangezien zij feitelijk op al het handelsverkeer van toepassing is. Wat de handel in landbouwproducten betreft, zal tegen 2010, na afloop van de respectieve overgangsperiodes, 80 % van de EU-importen en 42 % van de Mexicaanse importen zijn geliberaliseerd. Mexico heeft bovendien toegezegd met de EU te zullen onderhandelen over een wijnovereenkomst.

680. De EU is vooral gebaat bij de Mexicaanse liberalisering van de handel in wijn, gedistilleerd en olijfolie. De EU heeft Mexico gedeeltelijk geliberaliseerde quota verleend voor bepaalde snijbloemen, eieren en albumine, honing, fruit groente, sinaasappelsap en ananassap en een overgangsquotum voor avocado's. Beide partijen hebben een wachtlijst van gevoelige producten die zij vooralsnog niet kunnen liberaliseren, al kunnen deze lijsten in de toekomst nog worden gewijzigd. Op de door de EU aangehouden 'reservelijst' staan onder meer bananen, suiker, rundvlees, zuivelproducten, rijst, maïs, suikermaïs, zetmeel en een groot aantal groente- en fruitsoorten. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen om de overeenkomst bij een verdere liberalisering te kunnen herzien en om een aantal onderdelen van het GLB, zoals het invoerprijzenstelsel en de uitvoerrestituties, te kunnen handhaven. Voorts omvat de overeenkomst nog een protocol inzake oorsprongsregels, waarin is neergelegd onder welke voorwaarden producten in aanmerking kunnen komen voor de oorsprongsstatus.

681. Mercosur: Er wordt nog steeds onderhandeld over een associatieovereenkomst tussen de EU en de Mercosur, die niet alleen voorziet in regels voor de handel in landbouwproducten, maar ook in specifieke overeenkomsten voor wijn en gedistilleerd en voor sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden. Op de tweede topconferentie van de EU en de Mercosur, die op 17 mei 2002 in Madrid werd gehouden, werd afgesproken een ministersconferentie te beleggen om de onderhandelingen een nieuwe impuls te geven. Op deze bijeenkomst (Rio de Janeiro, juli 2002) werd overeenstemming bereikt over een ambitieus tijdspad voor de slotfase van de onderhandelingen en over het starten van nieuwe besprekingen over een SPS-overeenkomst (toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen) en een wijnovereenkomst.

682. Chili: De onderhandelingen over een associatieovereenkomst tussen de EU en Chili, die in april 2000 aanvingen, zijn na een tiende gespreksronde op 26 april 2002 afgesloten. Wat de landbouw betreft, voorziet de overeenkomst, die op 18 november 2002 in Brussel werd ondertekend, in een geleidelijke totstandbrenging van een vrijhandelszone (waarbij is bepaald dat de overeenkomst kan worden herzien, mochten de concessies in de toekomst worden verruimd). Daarnaast zijn specifieke overeenkomsten afgesloten over wijn en gedistilleerd en over sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden.

683. De EU-tarieven zullen geleidelijk worden afgeschaft voor 97 % van de uit Chili ingevoerde landbouwproducten (zowel onverwerkte als verwerkte producten): de tariefverlaging bedraagt 33 % bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, 55 % vanaf 2007, 12 % vanaf 2010 en 0,2 % vanaf 2012. Aangezien voor andere producten tariefcontingenten zijn ingesteld, zal slechts 0,9 % van de invoer van Chileense landbouwproducten in de EU buiten elke vorm van liberalisering vallen. Chili zal de rechten afschaffen voor 81,9 % van de uit de EU ingevoerde producten: de tariefverlaging bedraagt 61,5 % bij de inwerkingtreding, 16,6 % vanaf 2008 en 3,8 % vanaf 2012. Daarnaast heeft Chili de EU tariefcontingenten verleend voor onder meer olijfolie en kaas.

684. De specifieke overeenkomsten voor wijn en voor gedistilleerde en gearomatiseerde dranken moeten de handel in deze belangrijke sector vergemakkelijken en bevorderen. Geografische aanduidingen (bijvoorbeeld Bourgogne), traditionele aanduidingen (bijvoorbeeld Reserva) en andere beschermde benamingen (bijvoorbeeld Grappa) genieten een wederzijdse en exclusieve bescherming. De wijnovereenkomst omvat verder een lijst van wederzijds erkende oenologische procédés en een mechanisme om het gebruik van nieuwe oenologische procédés mogelijk te maken.

9.2.7. Nieuwe onafhankelijke staten

685. De landbouwproductie in de voormalige Sovjet-republieken, met name in Rusland en de Oekraïne en tot op zekere hoogte in Kazachstan, is de afgelopen tijd spectaculair gestegen, in het bijzonder in de graansector. De uitzonderlijk hoge tarweproductie in het Zwarte-Zeegebied bood handelaren nieuwe mogelijkheden, terwijl de interne vraag naar graan als diervoeder bleef stagneren. Tegelijkertijd kwamen in de rest van de wereld ongebruikelijke productie- en handelspatronen op gang, die werden gekenmerkt door hoge referentieprijzen op de Amerikaanse markten. Deze factoren leidden tot omvangrijke graanimporten in de EU vanuit het Zwarte-Zeegebied. De levensmiddelen- en diervoederindustrie in deze nieuwe staten heeft zich echter nog lang niet hersteld van de ernstige schok die het overgangsproces heeft teweeggebracht. Rusland blijft een belangrijke exportmarkt voor de Europese levensmiddelen- en diervoedersector. Recentelijk heeft dit land echter een serie maatregelen genomen om de importen te beperken en zo de eigen levensmiddelen- en diervoederindustrie te stimuleren. De verwachting is dat vooral de dierlijke productie zich in de komende jaren verder zal ontwikkelen. Belangrijke veranderingen zijn in gang gezet dankzij de liberalisering van de grondmarkt, het privatiseringsproces en de hervorming van de regelgeving, een toename van het investeringsvolume en de totstandbrenging van nieuwe productiestructuren.

686. Op landbouwgebied zijn vooral de bilaterale betrekkingen met Rusland en de Oekraïne geïntensiveerd, hetzij in het kader van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, hetzij in het kader van de voorbereidende werkzaamheden met het oog op het WTO-lidmaatschap. Ook voor de andere staten is een dergelijke versterking van de bilaterale betrekkingen op landbouwgebied mogelijk, ook al is de situatie in sommige gebieden nog steeds precair, zoals met name in de landen van de Kaukasus, waar de EU via het TACIS-programma hulp biedt bij de problemen rond de voedselzekerheid. De komende uitbreiding van de EU in oostelijke richting zal leiden tot een verdere versterking van de banden en betrekkingen met de nieuwe onafhankelijke staten.

9.2.8. Noord-Amerika

9.2.8.1. Verenigde Staten

687. De onderhandelingen over een alomvattende wijnovereenkomst tussen de EU en de VS zijn voortgezet, met als doel de handel in wijn te vergemakkelijken en tegelijkertijd de bescherming voor Europese en Amerikaanse benamingen die in de wijnsector worden gebruikt, en de waarborging van de door wijnbereiders toegepaste oenologische methoden te verbeteren. Eind 2002 was in de gesprekken redelijke vooruitgang geboekt, waarop de partijen besloten de besprekingen ten minste gedurende het eerste kwartaal van 2003 voort te zetten.

688. De VS zijn een ad-valoremrecht van 100 % blijven toepassen op EU-exporten ter waarde van 116,8 miljoen USD op grond van de uitspraak van de WTO-arbiter over de omvang van het door de VS geleden nadeel in de hormonen-zaak. Er werd geen vooruitgang geboekt in het overleg om te komen tot een gelijkwaardige compensatie die de invoertarieven zou kunnen vervangen.

689. De Commissie heeft de goedkeuring van de Farm Security and Rural Investment Act in mei 2002 op de voet gevolgd. Terwijl de Amerikaanse regering in 2001 aangaf afstand te willen nemen van productie- en handelsverstorende steunmaatregelen voor boeren, zijn de landbouwuitgaven in het nieuwe beleid zo'n 80 % hoger dan voorheen en worden nieuwe productieverstorende subsidieregelingen gelanceerd. De door de VS gekozen beleidslijn is door een brede kring WTO-leden veroordeeld en steekt schril af bij de door de EU gevolgde hervormingslijn waarbij aan de productie gerelateerde maatregelen juist worden losgelaten. Daarnaast is de Commissie druk blijven uitoefenen op de VS om de afzet van overschotten onder het mom van voedselhulp te beperken.

690. De Commissie is met de VS verkennende besprekingen begonnen over de erkenning van normen en controles met betrekking tot biologische producten. Regels voor biologische producten zijn in de VS uiteindelijk in oktober 2002 ingevoerd en de Commissie heeft hierbij de nodige stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat de bilaterale handel niet zou worden verstoord door een wijziging van de regelgeving.

691. De Commissie heeft bij de VS haar bezwaren kenbaar gemaakt in verband met de goedkeuring van de Wet inzake bioterrorisme, op grond waarvan een Amerikaanse registratie van alle buitenlandse voedingsmiddelenbedrijven alsmede een uitvoerige voorafgaande melding van transporten verplicht worden gesteld. De voorstellen voor de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen zouden begin 2003 worden gepubliceerd.

692. De groep "maïsglutenvoer" heeft ook dit jaar regelmatig vergaderd.

9.2.8.2. Canada

693. Met Canada zijn intensieve onderhandelingen gevoerd over de sluiting van een overeenkomst voor de handel in wijn en gedistilleerd. Het ging hierbij vooral om de bescherming van het gebruik van Europese benamingen, de vaststelling van kwaliteitsnormen voor wijn en gedistilleerd op de interne markt en de werking van de Canadese provinciale alcoholmonopolies.

694. Canada is een ad-valoremrecht van 100 % blijven toepassen op EU-exporten ter waarde van 11,3 miljoen CAD op grond van de uitspraak van de WTO-arbiter over de omvang van het door Canada geleden nadeel in de hormonen-zaak.