Bijlagen bij COM(2004)675 - Witboek over de herziening van Verordening 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de EG-mededingingsregels op het zeevervoer

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage nader wordt uitgelegd, heeft de raadpleging aangetoond dat aan de vier cumulatieve voorwaarden voor rechtvaardiging van de vrijstelling voor het vaststellen van vervoertarieven, aanbod en reglementering van de markt door lijnvaartconferences kennelijk niet langer wordt voldaan. Er is geen afdoend bewijs voor dat de aannamen op basis waarvan de generieke vrijstelling ten tijde van de goedkeuring ervan in 1986 werd gemotiveerd, bij de huidige marktsituatie en gelet op de vier cumulatieve voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag nog gerechtvaardigd zijn.
3.Andere vormen van samenwerking tussen lijnvaartondernemingen

3.1.Inleiding

16. Conferences zijn niet de enige vorm van organisatie tussen lijnvaartexploitanten. Lijnvaartdiensten zouden ook door consortia en allianties kunnen worden verschaft. Op de activiteiten van consortia is onder bepaalde, in Verordening 823/2000 genoemde, voorwaarden een generieke vrijstelling uit hoofde van artikel 81, lid 3, van het Verdrag van toepassing. Vervoerders kunnen ook besluiten hun activiteiten te fuseren, in welk geval deze moeten worden beoordeeld op grond van de (nationale of communautaire) regels inzake concentratiecontrole.

3.2.Discussieovereenkomsten

17. Andere vormen van samenwerking tussen lijnvaartondernemingen dan die welke al beschikbaar zijn op de vaargebieden naar en van de EU zouden bijvoorbeeld zogeheten discussieovereenkomsten zijn. Discussieovereenkomsten bestaan met name ten aanzien van vaargebieden in de VS en van vaargebieden van en naar Australië.14 Een discussieovereenkomst is een soort kaderovereenkomst die het de vervoerders die lid zijn van een conference en andere vervoerders mogelijk maakt hun concurrentiegedrag op de markt wat de vrachttarieven en andere vervoersvoorwaarden betreft, flexibel op elkaar af te stemmen. De omvang en inhoud van deze overeenkomsten kunnen variëren. In de discussieovereenkomsten is doorgaans bepaald dat uitwisseling van commercieel gevoelige informatie tussen concurrenten plaatsvindt – zij dienen dan ook de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie inzake uitwisseling van informatie in acht te nemen. Wat nog belangrijker is: zoals de situatie in de VS aantoont, maakt de intrinsieke flexibiliteit van de discussieovereenkomsten deze aantrekkelijk voor van oudsher onafhankelijke ondernemingen. Daarom zouden discussieovereenkomsten nog schadelijker voor de concurrentie kunnen zijn dan conferences, aangezien zij in staat zijn om een werkelijke externe concurrentie voor de lijnvaartconferences uit te schakelen.

18. Desondanks zijn er andere vormen van samenwerking tussen rederijen denkbaar die in overeenstemming zouden zijn met het Europese concurrentierecht.

3.3.Het voorstel van de ELAA

19. De European Liners Affairs Association (ELAA) heeft een voorstel voor een nieuwe "regelgevingsstructuur" voor lijnvaartdiensten naar en van de EU bij de Commissie ingediend15, dat volgens haar Verordening 4056/86 zou kunnen vervangen.16 De Commissie heeft nota genomen van dit voorstel, maar wil erop wijzen dat het niet uit enige onderhandeling of overeenkomst met haar diensten is voortgevloeid. Dit document geeft enkel datgene weer wat de ELAA als een gepast kader voor de commerciële samenwerking tussen lijnvaartondernemingen beschouwt. In essentie stelt de ELAA voor17:

- uitwisseling tussen lijnvaartondernemingen van gegevens over de totale capaciteitsbenutting en gegevens over marktomvang per vaargebied tussen steeds twee regio's/zones (samenstelling van de gegevens met vertraging van een maand) en discussie hierover;

- uitwisseling en evaluatie van en discussie over de goederenfluctuatie per vaargebied (gegevens met vertraging van een maand);

- discussie over en evaluatie van totale vraag- en aanbodgegevens per vaargebied/transportgoed; de prognoses van de vraag per vaargebied en transportgoed zouden worden gepubliceerd;

- de ondernemingen kunnen de gegevens betreffende hun eigen marktaandeel per vaargebied, per regio en per haven krijgen (gegevens met vertraging van een maand);

- opstelling (gegevens met vertraging van een kwartaal) van een prijsindex die is gedifferentieerd naar soort uitrusting (bijvoorbeeld koelschip of voor droge bulkgoederen) en/of per vaargebied. Deze informatie zou worden gepubliceerd;

- berekening van aanvullende kosten op basis van publiekelijk verkrijgbare en transparante formules; de details zouden met de verladers worden besproken.

3.4.Inleidende opmerkingen over het voorstel van de ELAA

20. De Commissie is verheugd over de bereidheid van de vervoerders om na te denken over een andere toekomstige organisatie van de lijnvaart dan het huidige systeem van conferences. De sector zelf heeft te verstaan gegeven dat vervoerders thans niet zozeer interesse hebben voor de activiteiten waarvoor uit hoofde van Verordening 4056/86 een generieke vrijstelling geldt (met name prijsafspraken en regeling van het aanbod en van de markt) maar meer in het "discussieproces" waar het mee gepaard gaat. Het spreekt echter voor zich dat ieder voorstel voor een nieuw samenwerkingskader tussen lijnvaartondernemingen zorgvuldig op verenigbaarheid met de Europese concurrentieregels zal moeten worden onderzocht.

21. De Commissie is zich er terdege van bewust dat vervoerders die bij een conference zijn aangesloten gewend zijn om activiteiten te verrichten die in iedere andere economische sector normaal gesproken uit hoofde van de Europese mededingingsregels verboden zouden zijn geweest. Door deze bevoorrechte positie zou het voor sommige onder hen moeilijk kunnen zijn om zich aan te passen aan een situatie waarin zij net als iedere andere sector de gewone Europese mededingingsregels in acht zullen moeten nemen. Het is uit een zakelijk oogpunt dan ook begrijpelijk dat de vervoerders tot een geleidelijke afschaffing van het huidige systeem trachten te komen, of althans trachten naar een ander systeem over te schakelen dat het huidige systeem benadert en dat hun vermeende bijzondere positie het best weerspiegelt. Hierbij mag echter niet worden vergeten dat iedere voortgezette bijzondere behandeling overeenkomstig de Europese concurrentieregels van de lijnvaartsector in vergelijking met andere kapitaalintensieve sectoren met hoge vaste kosten en schommelingen in de vraag (zoals het luchtvervoer) op overtuigende wijze gemotiveerd dient te worden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van een alternatieve regeling voor de gehele lijnvaartsector, dat wil zeggen dat niet alleen de belangen van de bij een conference aangesloten vervoerders maar ook die aan hun concurrenten (onafhankelijke exploitanten), hun klanten (verladers) en de eindgebruikers in acht worden genomen. De ELAA heeft erop gewezen dat haar voorstel aan de gehele sector, zowel aan de vervoerders als aan hun klanten, ten goede zou komen. In dit verband verzoekt de Commissie dan ook expliciet alle belanghebbenden, met name verladers (verenigingen zoals de European Shippers Council alsook afzonderlijke verladers) om hun mening over de verschillende onderdelen van het voorstel te geven.

3.5.Conclusie

22. Indien de huidige generieke vrijstelling voor prijsvaststelling en het regelen van capaciteit door lijnvaartconferences wordt ingetrokken, heeft dit in essentie tot gevolg dat lijnvaartconferences in vaargebieden naar en van de EU, zoals bepaald in Verordening 4056/86, onverenigbaar worden met artikel 81 van het Verdrag.18 De vraag is nu welk soort communautair rechtsinstrument nodig zou zijn dat richtsnoeren zou verschaffen over de toepasselijkheid van artikel 81 op andere vormen van samenwerking tussen lijnvaartdiensten. De noodzaak van een dergelijk instrument en de vorm waarin dit moet worden gegoten zouden natuurlijk sterk afhankelijk zijn van de inhoud van het beoogde samenwerkingskader. Daarbij is het met name belangrijk te weten of dit beperkingen van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag met zich meebrengt en, zo ja, of ervan kan worden uitgegaan dat aan de voorwaarden voor ontheffing uit hoofde van artikel 81, lid 3, van het Verdrag is voldaan.

23. De Commissie zou de mening van belanghebbenden willen ontvangen over de noodzaak en de eventuele vorm van een rechtsinstrument dat van toepassing is op een eventueel nieuw samenwerkingskader tussen scheepvaartondernemingen.
4.Cabotage en wilde vaart

24. De internationale wilde vaart zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder a), van Verordening 4056/86 en zeevervoer dat uitsluitend tussen de havens van eenzelfde lidstaat plaatsvindt (cabotage) zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening 4056/86, zijn op dit ogenblik uitgesloten van de communautaire uitvoeringsbepalingen, overeenkomstig het bepaalde artikel 32, a) en b), van Verordening 1/2003.19, 20

25. Zoals in de bijlage nader wordt uitgelegd, is er geen enkel geloofwaardig argument naar voren gebracht om aan te tonen waarom voor deze diensten andere uitvoeringsbepalingen moeten gelden dan die welke de Raad voor alle andere sectoren van de economie heeft gekozen. Evenmin is nader verklaard welke aantoonbaar negatieve gevolgen een verandering van procedure voor de sector zou kunnen hebben. De Commissie stelt daarom voor de algemene uitvoeringsregels van Verordening (EG) Nr. 1/2003 ook op cabotage- en wilde vaartdiensten op het gebied van het zeevervoer toe te passen. Niettemin zal de Commissie, om de sector van de wilde vaart te helpen met name zijn "poolovereenkomsten" correct te evalueren, nagaan of het opportuun is op nog nader te bepalen wijze een of andere vorm van richtsnoer te publiceren.
5.Technische regelingen

26. Krachtens artikel 2 van Verordening 4056/86 kunnen aanbieders van zeevervoer overeenkomsten sluiten die uitsluitend tot doel en ten gevolge hebben te komen tot technische verbeteringen of technische samenwerking. Deze overeenkomsten vallen niet onder artikel 81, lid 1, van het Verdrag. Genoemd artikel 2 bevat enkele voorbeelden: normen of typen voor schepen en materieel, de coördinatie van de dienstregelingen voor op elkaar aansluitende trajecten.

27. Zoals in de bijlage nader wordt uitgelegd, is deze specifieke uitzondering voor technische overeenkomsten, zoals bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zuiver declaratoir. Derhalve wordt voorgesteld deze bepaling in te trekken, zoals de Raad eerder dit jaar al voor het luchtverkeer heeft gedaan.
6.Conflicten van recht

28. In artikel 9 van Verordening 4056/86 is vastgelegd welke procedure moet worden gevolgd indien de toepassing van de verordening leidt tot strijdigheid met de wetgeving van een derde land. In dat geval moet de Commissie de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen raadplegen en, in voorkomend geval, de Raad verzoeken haar te machtigen onderhandelingen te openen. Deze bepaling werd destijds kennelijk in Verordening 4056/86 opgenomen omdat men van mening was dat, gelet op de kenmerken van het internationale zeevervoer, de toepassing van de Verordening 4056/86 zou kunnen leiden tot een conflict met de wetten en regels van bepaalde derde landen en schadelijke gevolgen zou kunnen hebben voor de belangrijke commerciële en maritieme belangen van de Gemeenschap (vijftiende overweging van Verordening 4056/86).

29. Zoals in de bijlage nader wordt uitgelegd, heeft zich in het verleden geen enkel conflict van recht voorgedaan en is het zeer onwaarschijnlijk dat dit zich ooit zal voordoen, zelfs indien de generieke vrijstelling voor lijnvaartconferences volledig wordt ingetrokken. Er is derhalve geen reden om deze bepaling te handhaven.
7.Conclusies

30. Gelet op het bovenstaande zijn de antwoorden op de gestelde vragen als volgt:

(a) Is, onder de huidige marktvoorwaarden, de groepsvrijstelling voor het vaststellen van prijzen, aanbod en reglementering van de markt door lijnvaartconferences uit hoofde van artikel 81, lid 3, van het Verdrag nog gerechtvaardigd? Er is geen afdoend bewijs voor dat de aannamen op basis waarvan de generieke vrijstelling ten tijde van de goedkeuring ervan in 1986 werd gemotiveerd, bij de huidige marktsituatie en gelet op de vier cumulatieve voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag nog gerechtvaardigd zijn. Op basis daarvan overweegt de Commissie de thans geldende generieke vrijstelling voor lijnvaartconferences in te trekken.

(b) Zo niet, zou de Commissie dan voorstellen genoemde vrijstelling te vervangen door een ander rechtsinstrument voor de lijnvaart in vaargebieden naar en van de EU? De Commissie zal de voorstellen uit de sector en de opmerkingen van belanghebbenden evalueren ten einde, aan de hand van een gepast rechtsinstrument, een standpunt in te nemen over een nieuw samenwerkingskader tussen ondernemingen. De ELAA heeft reeds concrete ideeën over een dergelijk kader geformuleerd. Alvorens zich daarover uit te spreken wenst de Commissie de belanghebbenden uit te nodigen opmerkingen te maken en alternatieven voor te stellen.

(c) Is het nog steeds gerechtvaardigd dat de wilde vaart en de cabotage (dat wil zeggen zeevervoer binnen een land) van de uitvoeringsbepalingen in Verordening 1/2003 zijn uitgesloten? Er is geen enkel geloofwaardig argument naar voren gebracht om aan te tonen waarom voor deze diensten andere uitvoeringsbepalingen moeten gelden dan die welke de Raad voor alle andere sectoren van de economie heeft gekozen. Evenmin is nader verklaard welke aantoonbaar negatieve gevolgen een verandering van procedure voor de sector zou kunnen hebben. De Commissie stelt daarom voor de algemene uitvoeringsregels van Verordening 1/2003 ook op cabotage- en wilde vaartdiensten op het gebied van het zeevervoer toe te passen. De Commissie zal deze sector enkele richtsnoeren over de toepassing van de concurrentieregels op deze sector verschaffen.

(d) Is er een valabele reden om de specifieke uitzondering voor zuiver technische regelingen te handhaven? De bepaling betreffende de technische regelingen in artikel 2 van Verordening 4056/86 is, zoals bevestigd door het Hof, zuiver declaratoir. Derhalve overweegt de Commissie voor te stellen deze bepaling in te trekken, zoals de Raad eerder dit jaar al voor het luchtverkeer heeft gedaan.

(e) Is er een valabele reden om de bepaling inzake conflicten van recht in Verordening 4056/86 te handhaven? Er heeft zich tot nog toe geen enkel conflict van recht voorgedaan; handhaving van artikel 9 van Verordening 4056/86 is daarom niet gerechtvaardigd. Niettemin wenst de Commissie, alvorens zich hierover uit te spreken, de belanghebbenden - en met name haar tegenhangers op internationaal niveau, uit te nodigen hun standpunt over de noodzaak van een bepaling inzake conflict van recht kenbaar te maken.
8.Voorgestelde maatregelen

31. Gelet op bovenstaande conclusies stelt de Commissie het volgende voor:

- Overwegen de thans geldende materiële bepalingen van Verordening 4056/86, met name de generieke vrijstelling voor lijnvaartconferences en de uitzondering voor technische overeenkomsten, in te trekken.

- Nagaan welk soort instrument vereist zou zijn om Verordening 4056/86 te vervangen en hiertoe een passend voorstel doen, waarbij mede rekening wordt gehouden met de internationale concurrentiepositie van de zeevervoersector van de EU.

- Het voorstel van de ELAA, dat in dit document wordt uiteengezet, nauwkeurig bestuderen in het licht van de opmerkingen die door belanghebbenden terzake zijn toegezonden, alsook ieder ander voorstel dat door de sector of door andere belanghebbenden wordt gedaan.

- Verordening 1/2003 wijzigen om de wilde vaart en de cabotage binnen de werkingssfeer ervan te brengen.

- Zorgvuldig bestuderen of handhaving van een bepaling inzake conflicten van recht gegrond is.
9.Uitnodiging om opmerkingen te maken

32. De Commissie verzoekt de lidstaten, alle instellingen en belanghebbenden haar binnen twee maanden hun opmerkingen over dit Witboek te doen toekomen:

Per post:

Directoraat-generaal Concurrentie

Europese Commissie

Eenheid D2 (vervoer)

Witboek over de herziening van de verordening betreffende het zeevervoer

Jozef II-straat 70, 2/237

1049 Brussel

Per e-mail:

COMP-D2-REVIEW4056@cec.eu.int

Bijlage: Referentiedocument


1 Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer, PB L 378 van 31.12.1986, blz. 24, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 (PBJ L 1 van 4.1.2003, blz. 1) .

2 Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

3 SN 100/1/100.

4 Verslag van het secretariaat van de OESO van april 2002, Competition policy in liner shipping, blz. 74‑80, beschikbaar op http://www.oecd.org/dataoecd/13/46/2553902.pdf.

5 Raadgevend comité ad hoc van 25 maart 2002.

6 Zie zaak T-86/95, Compagnie Générale Maritime, Jurispr. 2002, blz. II-1011, r.o. 254, 393 en 484.

7 "Hardcore"-beperkingen worden doorgaans beschouwd als binnen de werkingssfeer van artikel 81, lid 1, van het Verdrag vallende restricties die mededingingsbeperking tot doel hebben, die over het algemeen niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling op grond van artikel 81, lid 3, van het Verdrag.

8 Zie beschikkingen van de Commissie van 14 november 2002 in de zaken TAA, EATA en TACA (PB L 26 van 31.1.2003, blz.53) en persbericht van de Commissie IP/02/1677 van 14.11.2002.

9 Zie beschikkingen van de Commissie van 14 november 2002 in de zaken TAA, FEFC en herziene TACA (PB L 26 van 31.1.2003, blz.53) en persbericht van de Commissie IP/02/1677 van 14.11.2002.

10 Gevoegde zaken T-191/98 en T-212/98 tot en met T-214/98, TACA, Jurispr. 2003 – nog niet gepubliceerd, r.o. 568.

11 Zie impliciet in die zin punt 139 van zaak T-17/93, Matra, Jurispr. 1994 blz. II-595 en zaak 26/76, Metro (I), Jurispr. 1977, blz. 1875, punt 43.

12 Zaak T-395/94, TAA, Jurispr. 2002, blz. II-00875, blz. 261.

13 Zie ter vergelijking Verordening 823/2000 betreffende consortia (PB L 100 van 20.4.2000 blz. 24), Verordening 1400/2002 betreffende motorvoertuigen (PB L 203 van 1.8.2002 blz. 30) en Verordening 2790/1999 betreffende verticale overeenkomsten (PB L 336 van 29.12.1999, blz. 21), waarin de Commissie uitdrukkelijk verwijst naar de in de betrokken sector opgedane ervaring die het haar mogelijk maakt groepen verticale overeenkomsten te omschrijven die gewoonlijk aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen..

14 Zie voor een uitvoerige beschrijving van de situatie in deze landen de bijlage bij dit document.

15 Lijnvaart wordt door de ELAA in haar voorstel gedefinieerd als "vervoer van goederen dat op geregelde wijze geschiedt op (een) welbepaalde route(s) tussen havens en volgens vooraf aangekondigde uurregelingen en reisdata, en dat voor alle vervoergebruikers tegen betaling zelfs op incidentele basis beschikbaar is, alsook verwante activiteiten" (vgl. artikel 2, lid 2, van Verordening 823/2000).

16 Het definitieve voorstel van de ELAA, van 6 augustus 2004, is beschikbaar op: http://europa.eu.int/comm/competition/antitrust/others/maritime/elaa_proposal/elaa_proposal_6_august_2004_en.pdf.

17 Zie de bijlage voor een meer gedetailleerde beschrijving van het voorstel van de ELAA.

18 Althans een lijnvaartconference in de zin van een groep van twee of meer vervoerders die schepen exploiteren die lijndiensten onderhoudt op basis van eenvormige of gemeenschappelijke vervoertarieven (vgl. definitie van een lijnvaartconference in artikel 1, lid 3, onder b), van Verordening 4056/86).

19 Verordening (EG) nr. 1/2003 vervangt sinds 1 mei 2004 de procedurevoorschriften van Verordening 4056/86. De uitsluiting van cabotage en wilde vaart van het toepassingsgebied van Verordening 4056/86 heeft derhalve sinds 1 mei 2004 geen praktische betekenis meer.

20 Om verwarring te voorkomen zij erop gewezen dat de materiële bepalingen inzake concurrentie (artikelen 81 en 82 van het EG‑Verdrag) ook op deze diensten van toepassing zijn. De uitsluiting is beperkt tot uitvoeringsbepalingen in Verordening 1/2003, met andere woorden: Verordening 1/2003 is niet van toepassing op wilde vaart en cabotage.

NL NL