Bijlagen bij COM(2000)272 - Voorbereiding voor een tussentijdse evaluatie van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's (MOP's)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage).

Effecten van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's op de situatie van de bestanden

In zijn rapport verklaart het WTECV dat het niet kan zeggen of de MOP's IV enig effect hebben gehad op de situatie van de visbestanden.

Het zou echter onrealistisch zijn om te verwachten dat de positieve effecten van de MOP's na zo'n korte periode geconstateerd kunnen worden. Hoewel de huidige bevissingspercentages te hoog zijn, is het namelijk zo dat die bevissingspercentages slechts een fractie zijn van het bevissingsniveau dat met de huidige vlootcapaciteit zou kunnen worden uitgeoefend als niet de in de verordeningen van de Gemeenschap vastgestelde beperkingen golden, meer in het bijzonder in de vorm van de quota. Het overcapaciteitsprobleem is zo groot dat de MOP's slechts een gedeelte zijn van de oplossing voor het probleem van de overbevissing en van de afnemende visbestanden.

Dit betekent dat zelfs als het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, waarbij de vangstcapaciteit van de vissersvloot van de Gemeenschap in het totaal met ongeveer 15 % had moeten worden verminderd, zou zijn aanvaard, de vissersvloot nog altijd ruim in staat zou zijn geweest om een te hoge visserij-inspanning te leveren. Zo'n capaciteitsvermindering zou een belangrijke stap in de goede richting zijn geweest, maar daarvan had niet mogen worden verwacht dat hij op korte termijn een meetbaar effect op de situatie van de visbestanden zou hebben veroorzaakt. Dit geldt dus temeer nu de verminderingen die uiteindelijk voor de MOP's IV zijn overeengekomen, veel lager zijn dan die welke de Commissie oorspronkelijk heeft voorgesteld.

Daarom moet het effect van de MOP's eerder worden afgemeten aan de structurele doelstellingen wat betreft de vermindering van de overcapaciteit dan aan de rechtstreekse effecten op de situatie van de visbestanden.

Resultaten van de MOP's IV

De gedetailleerde resultaten van de eerste drie jaar van uitvoering van de MOP's IV zullen worden gepresenteerd in het volgende jaarverslag aan de Raad en aan het Europees Parlement. In dit document wordt daarom alleen onderzocht hoe de richtsnoeren voor de MOP's IV de resultaten ervan negatief hebben beïnvloed en welke wijzigingen daarom overwogen zouden kunnen worden.

Twee kenmerken van de huidige richtsnoeren voor de MOP's, de gewogen verminderingspercentages van de visserij-inspanning en de bepalingen inzake vermindering van de visserijactiviteit in plaats van inkrimping van de vangstcapaciteit, hebben de doeltreffendheid van de MOP's IV inzake inkrimping van de vangstcapaciteit aanzienlijk aangetast.

Het effect van de gewogen verminderingspercentages

Het effect van de weging van de verminderingspercentages op grond van het aandeel in de vangst van overbeviste en met uitputting bedreigde soorten, is samengevat in onderstaande tabel :


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het resultaat van de wegingsprocedure is dat de inkrimping van de vissersvloot van de Gemeenschap die op grond van de MOP's IV dient te gebeuren geen 15 % bedraagt over de periode van vijf jaar, maar eerder 5 %.

Bovendien is deze wijze van weging van de inkrimpingspercentages logisch onjuist. Verwacht kan worden dat hoe sterker een visbestand met uitputting is bedreigd, hoe minder die vis voorkomt in de vangst, hetzij zonder meer vanwege de schaarste van de soort, hetzij omdat een scherpere TAC is vastgesteld. De wegingsprocedure heeft het perverse effect dat zeer sterk met uitputting bedreigde visbestanden juist minder in plaats van meer worden beschermd.

Een theoretisch voorbeeld : als Noordzeekabeljauw in de vangsten voorkomt, moet een verminderingspercentage van 30 % worden toegepast. Als het kabeljauwbestand zo achteruitgegaan zou zijn dat het aandeel in de vangst daalt van 10 % tot 5 % zou het gewogen verminderingspercentage dalen van 3 % (d.w.z. 30% x 10%) tot 1,5% (d.w.z. 30% x 5%).

Aangezien de TAC's voor veel van de zwaarst beviste bestanden recentelijk zijn verlaagd, zou dit effect zich ook echt kunnen voordoen als zou worden besloten om de gewogen verminderingspercentages opnieuw te berekenen aan de hand van de meest recente vangstgegevens. Jammer genoeg is het niet mogelijk een en ander te kwantificeren aangezien daarvoor informatie beschikbaar zou moeten zijn over de vangsten van de individuele vaartuigen in de betrokken vlootsegmenten.

Het effect van vermindering van de visserijactiviteit

Voor vlootsegmenten die met actief vistuig werken, mogen de lidstaten ervoor kiezen om hun doelstellingen te bereiken door de visserijactiviteit te verminderen (het aantal zeedagen) in plaats van de vangstcapaciteit te verkleinen. Zes lidstaten hebben voor deze mogelijkheid gekozen : Duitsland, Frankrijk, Ierland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

Uit onderstaande tabel valt te zien in welke mate de vermindering van de activiteit bijdraagt in het bereiken van de totale doelstelling voor de MOP's IV inzake inspanningsvermindering. De geschaduwde regels betreffen lidstaten die ervoor hebben gekozen om in een of meer segmenten van hun vloot de visserijactiviteit te verminderen in plaats van de capaciteit van de vloot te verkleinen :

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het effect hiervan is dat de inkrimping van de vloot die volgens de MOP's IV voor de hele Gemeenschap moet worden doorgevoerd, is verminderd van ongeveer 5 % tot minder dan 3 %.

Al eerder is gezegd dat niet kan worden verwacht dat de MOP's op korte termijn een effect hebben op de situatie van de visbestanden, aangezien de bevissingspercentages slechts een fractie zijn van het bevissingsniveau dat bij de huidige omvang van de vloot uitgeoefend zou kunnen worden. Tegen die achtergrond zou kunnen worden gesteld dat vermindering van de visserijactiviteit een meer direct effect op het bevissingsniveau heeft dan inkrimping van de vloot.

De regelingen voor het beheer van de visserij-inspanning in een aantal lidstaten zijn echter onvoldoende. Weekendbeperkingen of toevallige activiteitsverminderingen volstaan niet voor het doel dat met de MOP's wordt beoogd; daarvoor is een permanente, structurele vermindering van de visserij-inspanning vereist. De Commissie zal ten volle gebruik maken van de bepalingen in artikel 6, lid 3 en lid 4, van Beschikking 97/413/EG om de doelstellingen voor de betrokken vlootsegmenten opnieuw te formuleren en dan voor de resterende programmaperiode uitsluitend in vangstcapaciteit. De nieuwe capaciteitsdoelstellingen zullen zo worden geformuleerd dat, als sinds het begin van de programma's de visserij-inspanning hoger is dan de tussentijdse doelstellingen, dat wordt gecompenseerd via capaciteitsvermindering over de resterende programmaperiode. De Commissie zal er ook voor zorgen dat de bepalingen van artikel 10 van Verordening nr. 2792/99 van de Raad worden toegepast, ten einde naleving van de doelstellingen te waarborgen.

Beperking van de visserijactiviteit kan alleen hetzelfde effect hebben als capaciteitsvermindering in het kader van de MOP's, als activiteitsvermindering op dezelfde manier permanent is als capaciteitsvermindering. Aangezien de lidstaten door in het kader van de MOP's voor activiteitsvermindering te kiezen, dit principe impliciet hebben aanvaard, is het niet logisch om, zoals sommige doen, te stellen dat activiteitsverminderingen niet van toepassing zijn als quota niet volledig worden gebruikt. De doelstellingen zullen ook voor die lidstaten die niet erkennen dat de visserijactiviteit moet worden beperkt volgens hun MOP-verplichtingen, opnieuw en zuiver in capaciteitsdoelstellingen worden geformuleerd.

Administratie van de MOP's IV

Tegenover de geringe doeltreffendheid van de MOP's IV wat de vermindering van de visserij-inspanning betreft, staat dat deze programma's bijzonder complex zijn en veel administratie meebrengen. De diensten van de Commissie moeten niet alleen toezicht houden op de ontwikkeling van de vangstcapaciteit in iedere lidstaat, maar ook op de visserij-inspanning in alle visserijtakken die binnen de vlootsegmenten zijn gedefinieerd. Dit brengt mee dat de visserij-inspanningsregelingen van de betrokken lidstaten moeten worden gecontroleerd, ten einde te waarborgen dat ze juist worden toegepast.

Bovendien hebben een aantal lidstaten bij de Commissie verzoeken ingediend om de doelstellingen voor hun programma's te mogen verhogen, hetzij op grond van de artikelen 3 en 4 van Beschikking 97/413/EG volgens welke een verhoging mogelijk is in verband met verbeteringen op het punt van de veiligheid, hetzij op grond van artikel 8 dat een verhoging mogelijk maakt als extra vangstmogelijkheden kunnen worden aangetoond. Ten einde verhoging van de vangstcapaciteit die de doeltreffendheid van de MOP's IV verder aantast, te voorkomen, moeten deze verzoeken zorgvuldig worden geëvalueerd en dat vergt veel tijd.

Conclusies

Het is niet realistisch om te verwachten dat structuurprogramma's zoals de MOP's op korte termijn een meetbaar effect hebben op de situatie van de visbestanden. De huidige bevissingspercentages zijn namelijk slechts een gedeelte van het bevissingsniveau dat bij de huidige grootte van de vloot zou kunnen worden uitgeoefend.

Het probleem van de overcapaciteit is zo groot dat de MOP's slechts een gedeelte zijn van de oplossing van het probleem van de overbevissing en de achteruitgang van de visbestanden.

Terwijl met de MOP's III aanzienlijke vooruitgang is geboekt met de vermindering van de overcapaciteit, zijn de verminderingen van capaciteit en visserijactiviteit die moeten worden uitgevoerd op grond van de MOP's IV niet adequaat.

Dit is grotendeels toe te schrijven aan de weging van de verminderingspercentages volgens het aandeel in de vangst van vissoorten uit bestanden die met uitputting worden bedreigd of die overbevist zijn. Het systeem waarbij de verminderingspercentages worden gewogen moet worden vervangen door een eenvoudiger systeem in de trant van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie en waarbij op vlootsegmenten ongewogen verminderingspercentages worden toegepast die zijn gebaseerd op de bestanden waarop wordt gevist.

De doeltreffendheid van de MOP's IV is ook ondermijnd door de toepassing van beperkingen van de visserijactiviteit, met name wanneer lidstaten geen adequate regelingen voor de visserij-inspanning hebben toegepast of wanneer lidstaten niet erkennen dat de regels inzake vermindering van de visserijactiviteit van permanente aard en bindend zijn.

Het is waarschijnlijk dat het feitelijke niveau van de visserij-inspanning sinds het begin van de MOP's IV is gestegen. Eenvoudigheidshalve is in het kader van de MOP's de visserij-inspanning gedefinieerd als het product van capaciteit x activiteit, waarbij de capaciteit uitsluitend wordt gemeten in tonnage en vermogen van de hoofdmotor, en activiteit uitsluitend in het aantal zeedagen. In werkelijkheid wordt de visserij-inspanning door veel meer factoren bepaald, zoals de kwaliteit van de elektronica en mechanische apparatuur aan boord, de vaardigheid en de ervaring van de bemanningsleden, enz. Als gevolg van deze andere factoren neemt de efficiency van de vissersvloot in de loop van de tijd steeds verder toe, waardoor het via de technologische vooruitgang mogelijk is om met een gegeven capaciteit een steeds grotere visserij-inspanning te leveren.

Op grond van deze conclusies doet de Commissie de volgende suggesties :

*De MOP's IV moeten zo worden gewijzigd dat in de resterende periode van de programma's een grotere vermindering van de nominale visserij-inspanning wordt bereikt. De gewogen verminderingspercentages moeten worden vervangen door ongewogen percentages en voor het resterende gedeelte van het programma pro rata worden toegepast. Dit zou inhouden dat de vissersvloot van de Gemeenschap met ongeveer 2 % per jaar extra zou moeten worden ingekrompen. De jaarlijkse verminderingspercentages voor de resterende periode van de MOP's IV zouden ongeveer overeenkomen met die welke zouden zijn toegepast als de Raad het oorspronkelijke voorstel van de Commissie inzake de richtsnoeren voor de MOP's IV zou hebben aangenomen.

*De extra verminderingen die zouden moeten worden uitgevoerd als gevolg van de vervanging van de gewogen verminderingspercentages door ongewogen verminderingspercentages, moeten in alle lidstaten uitsluitend via capaciteitsvermindering van de vloot worden doorgevoerd.

*Aangezien nog slechts 18 maanden resteren tot het einde van de geldigheidsduur van de MOP's IV, zou de geldigheidsduur van de gewijzigde MOP's IV met één jaar moeten worden verlengd, d.w.z. tot en met 31 december 2002. Daardoor wordt het mogelijk om de ongewogen verminderingspercentages twee volle jaren toe te passen voor het einde van de programmaperiode en zal het toekomstige kader voor de herstructurering van de vissersvloot kunnen worden bekeken in samenhang met de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

De verminderingen die bij benadering in elk van de lidstaten nodig zouden zijn in de laatste twee jaren van het programma zijn vermeld in de volgende tabel. Er zij op gewezen dat lidstaten waarvan de vlootcapaciteit al verder is ingekrompen dan de doelstellingen voor 2001 voor de betrokken vlootsegmenten verhoogd met de extra percentages voor de vermindering, geen extra inkrimpingen hoeven uit te voeren.

De geschaduwde regels betreffen lidstaten die ervoor hebben gekozen om voor een of meer vlootsegmenten de visserijactiviteit te verminderen in plaats van de vlootcapaciteit. Voor deze lidstaten is er voor de uitsluitend in vlootcapaciteit uit te voeren vermindering van de visserij-inspanning rekening mee gehouden dat de extra vermindering die moet worden uitgevoerd op grond van de tussentijdse herziening van de programma's, uitsluitend moet worden verwezenlijkt via inkrimping van de vlootcapaciteit. De vermindering van visserij-inspanning door vermindering van de vlootcapaciteit is berekend door de inbreng via beperking van de visserijactiviteit in de periode van 1.1.2001 tot en met 31.12.2001 af te trekken van de totale vermindering de visserij-inspanning die geldt voor de periode van 1.1.2001 tot en met 31.12.2002. Er zij op gewezen dat als voor een van de betrokken lidstaten de optie inzake vermindering van de visserijactiviteit wordt ingetrokken, de vermindering in dat geval uitsluitend door een vermindering van de capaciteit moet worden gerealiseerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Als in verband met de vlootinkrimping als gevolg van deze voorstellen aanvullende bijstand nodig is, zal de Commissie passende maatregelen nemen voor medefinanciering van de herstructurering van de vloot uit de FIOV-middelen die beschikbaar zijn voor de periode 2000 - 2006.

Het is voor de leefbaarheid van de visserij op lange termijn van essentiële betekenis dat een evenwicht wordt gevonden tussen de capaciteit van de vloot en de omvang van de beschikbare visbestanden. De MOP's hebben in dit opzicht slechts een beperkt effect gehad. Voor de komende jaren zal de Commissie het structuurbeleid voor de vloot nog eens grondig bezien. Dit zal uitgebreid overleg meebrengen met alle betrokken partijen, waaronder de lidstaten en vertegenwoordigers van de bedrijfstak, ten einde tot een eenvoudiger en doeltreffender instrumentarium te komen en tot beleidsopties die de leefbaarheid en winstgevendheid op lange termijn van de sector veiligstellen.


Bijlage

Onderstaande staafdiagrammen geven een samenvattend beeld van de wijzigingen in de SSB (Spawning stock biomass - biomassa van het paaibestand) en F (fishing mortality - visserijmortaliteit). Iedere staaf staat voor het aantal visbestanden waarvoor sprake is van de daarbij vermelde procentuele verandering. De volle staaf staat voor de 0 %-klasse (geen wijziging in SSB of in F in de betrokken periode).

SSB - biomassapaaibestand:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

F - visserijmortaliteit