Bijlagen bij COM(2001)539 - Structuurfondsen in 2000 (twaalfde jaarlijks verslag)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2001)539 - Structuurfondsen in 2000 (twaalfde jaarlijks verslag).
document COM(2001)539 NLEN
datum 3 oktober 2001
BIJLAGEN


Bijlage 1: Financiële uitvoering per doelstelling in 2000

Bijlage 2: Financiële uitvoering van de technische hulp in 2000

Bijlage 3: Begrotingsuitvoering


ALGEMENE SAMENVATTING

Dit verslag wordt uitgebracht op grond van artikel 45, lid 2 van de algemene verordening inzake de Structuurfondsen nr. (EG) 1260/1999. Het verslag geeft een overzicht van de toepassing van de regelgeving inzake de Structuurfondsen in de loop van 2000, met name van de tenuitvoerlegging van de doelstellingen 1, 2, en 3 daarvan en van de communautaire initiatieven.

In hoofdstuk 1 wordt, zonder dat de regelgeving dit vereist, stilgestaan bij de hoofdpunten van het jaar 2000, in het bijzonder bij de goedkeuring van de programmeringsdocumenten en de feitelijke start van de uitvoering van de eerste bijstandspakketten.

2000

De werkzaamheden van dit jaar inzake het economische en sociale cohesiebeleid stonden in het teken van de twee volgende onderwerpen.

1. Goedkeuring van de programma's 2000-2006 en van de richtsnoeren voor de communautaire initiatieven en de innovatieve acties

Aansluitend op de laatste voorbereidingen in 1999 (zie het elfde jaarlijks verslag), heeft de Commissie dit eerste uitvoeringsjaar al een groot aantal programmeringsdocumenten kunnen aannemen (CB's, EPD's, OP's).

Voor de programma's van doelstelling 1 (regio's met een ontwikkelingsachterstand), stemt de situatie tot grote tevredenheid, aangezien alle zeven CB's en 19 EPD's, met uitzondering van één programma (het Franse nationale informaticaprogramma) aangenomen zijn. Ongeveer de helft van de uit de CB's voortvloeiende OP's is aangenomen (46 in 2000; in 2001 nog goed te keuren: 51).

Wat betreft doelstelling 2 (economische omschakelingszones) zijn alleen de EPD's van Finland, Zweden en Denemarken aangenomen, 8 EPD's in totaal, aangezien de meeste plannen pas begin 2000 bij de Commissie zijn binnengekomen.

In het kader van doelstelling 3 (menselijke hulpbronnen) zijn de CB's/OP's of EPD's van alle lidstaten in de loop van het jaar 2000 aangenomen.

In totaal zijn 111 bijstandspakketten (EPD's en OP's) uit hoofde van de doelstellingen 1, 2 en 3 in 2000 aangenomen.

In de loop van het jaar heeft de Commissie de richtsnoeren voor de vier communautaire initiatieven INTERREG III, URBAN II, EQUAL en LEADER+ vastgesteld.

Zoals bekend omvat INTERREG III de volgende drie onderdelen: grensoverschrij dende samenwerking, transnationale samenwerking en interregionale samenwerking.

URBAN II beoogt het herstel van bepaalde stedelijke probleemgebieden.

Het initiatief EQUAL heeft gelijke behandeling op de arbeidsmarkt als doel, evenals het bevorderen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

LEADER+ vormt een voortzetting van LEADER I en II en omvat maatregelen ten behoeve van de plattelandsontwikkeling.

In juli zijn de ontwerp-richtsnoeren voor de innovatieve acties door de Commissie goedgekeurd. Met enkele aanpassingen op verzoek van het Europees Parlement is de definitieve versie van deze richtsnoeren in januari 2001 aangenomen.

Omdat de betreffende programmeringsdocumenten uit hoofde van doelstellingen 1, 2 en 3 al waren aangenomen, konden bepaalde programma's meteen dit eerste jaar van start gaan. Van de totale kredieten was op 31 december 2000 dan ook 13% vastgelegd en 5% betaald. Dit uitvoeringsniveau is vergelijkbaar met dat van 1994, het eerste jaar van de vorige programmeringsperiode (1994-1999).

2. Afsluiting van de oude programma's

Veel programma's uit de voorgaande perioden zijn in de loop van 2000 afgesloten. Zo is het aantal nog af te sluiten bijstandsprogramma's van vóór 1989 teruggebracht van 89 naar 35. Er is in het bijzonder werk gemaakt van de afsluiting van Italiaanse programma's, die het grootste deel van de openstaande programma's vormden.

Van de programma's van de periode 1989-1993 zijn er in de loop van het jaar ongeveer 73 afgesloten; er blijven er nu nog 101 over. De vooruitgang was met name aanzienlijk wat betreft de Italiaanse en de Britse programma's.

Ook met de afsluiting van de programma's van doelstelling 2 (1994-1996) is in de loop van het jaar 2000 een begin gemaakt.


HOOFDSTUK 1 - HOOFDPUNTEN VAN HET JAAR 2000 IN HET KADER VAN DE NIEUWE PROGRAMMERINGSPERIODE 2000-2006

1.1. Goedkeuring van de resterende lijsten voor doelstelling 2

Op 1 juli 1999 zijn de maxima voor de in aanmerking komende bevolking vastgesteld, waarna de Commissie de lidstaten heeft verzocht haar voor 31 augustus 1999 de lijsten toe te zenden van de voor steun uit hoofde van doelstelling 2 voorgestelde zones. Deze voorstellen zijn ontvangen tussen 16 augustus 1999 en 3 december 1999.

Als gevolg hiervan heeft de Commissie reeds in 1999 principebesluiten genomen met betrekking tot bepaalde lijsten, met name die voor Finland, België, Denemarken, Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Spanje. Voor de eerste vijf genoemde lidstaten zijn de definitieve beschikkingen eveneens in 1999 gegeven.

Op 18 januari 2000 heeft de Commissie een principieel besluit genomen omtrent de lijsten van de doelstelling 2-zones voor de overige lidstaten (Frankrijk, Zweden, Oostenrijk, Luxemburg) waarop doelstelling 2 van toepassing is, met uitzondering van Italië, waarvoor het principieel besluit pas in juli werd genomen. De definitieve beschikkingen voor deze resterende lijsten zijn gegeven in het eerste kwartaal van het jaar 2000, behalve voor Italië (derde kwartaal).

1.2. Goedkeuring van de CB's / EPD's / OP's 2000-2006

De Commissie heeft het merendeel van de plannen voor doelstelling 1 vóór 31 december 1999 ontvangen. Alle CB's en EPD's zijn dan ook in 2000 aangenomen, met uitzondering van het Franse nationale informaticaprogramma, dat begin 2001 is aangenomen. Ten aanzien van de met de CB's samenhangende OP's verschilt de situatie per lidstaat (zie de tabel verderop).

Voor doelstelling 2 zijn de lijsten van voor steun in aanmerking komende zones later vastgesteld (zie hierboven punt 1.1). Op 31 december 1999 had de Commissie nog geen enkel plan ontvangen, maar tegen 30 april 2000 waren bijna alle plannen binnen. De in 2000 aangenomen EPD's betreffen slechts drie van de twaalf lidstaten die vallen onder doelstelling 2 (Finland, Zweden, Denemarken). Voor de overige lidstaten zijn de maatregelen uit hoofde van doelstelling 2 voor het leeuwendeel aangenomen in de loop van het eerste kwartaal van 2001.

Met betrekking tot de doelstelling 2-programma's moet worden opgemerkt dat Frankrijk de enige lidstaat is die ervoor heeft gekozen maatregelen voor plattelandsontwikkeling (die gefinancierd worden vanuit het EOGFL-afdeling Garantie, dat geen Structuurfonds is) op te nemen in de EPD's. In alle andere lidstaten maken deze maatregelen deel uit van een specifiek plattelandsontwikkelingsplan.

Daarnaast moet worden vermeld dat sommige lidstaten ervoor hebben gekozen het ESF niet in de programmering voor doelstelling 2 op te nemen en er de voorkeur aan hebben gegeven steun vanuit dit fonds aan te vragen in het kader van de programma's voor doelstelling 3 (die uitsluitend door het ESF wordt medegefinancierd).

Voor doelstelling 3 zijn de CB's/OP's of EPD's van alle lidstaten in de loop van het jaar 2000 aangenomen. Portugal, Griekenland en Ierland, die geheel onder doelstelling 1 of de overgangssteun van doelstelling 1 vallen, zijn hierbij niet betrokken. Het gaat in totaal om 39 pakketten (25 OP's voor Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, en 14 EPD's voor de overige lidstaten).

Wat betreft de bijstand van het FIOV buiten de gebieden van doelstelling 1 zijn in 2000 negen EPD's (Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Zweden) aangenomen. Deze maatregelen hebben geen betrekking op de drie landen die volledig onder doelstelling 1 of onder de overgangssteun van doelstelling 1 vallen (Griekenland, Ierland en Portugal). Alleen de EPD's voor Italië en Nederland moesten nog worden aangenomen. Voor Luxemburg is niets geprogrammeerd.

In de loop van het jaar 2000 zijn in totaal 111 bijstandspakketten (EPD's en OP's) uit hoofde van de doelstellingen 1, 2 en 3 goedgekeurd. Hiervan hebben er 64 betrekking op doelstelling 1, namelijk 18 EPD's en 46 OP's (het grootste deel van de Italiaanse, Portugese en Duitse OP's is aangenomen; voor Griekenland nog geen enkel en ook voor Spanje moet een groot deel nog worden aangenomen). Acht EPD's vallen onder de programmering uit hoofde van doelstelling 2 en 39 pakketten onder die van doelstelling 3.

In de loop van 2000 goedgekeurde bijstandspakketten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.3. De richtsnoeren voor de Communautaire initiatieven

Op 28 april 2000 [1] heeft de Commissie de richtsnoeren voor het nieuwe communautaire initiatief INTERREG III (2000-2006) en de indicatieve verdeling van de middelen over de lidstaten vastgesteld. De totale bijstand van het EFRO bedraagt 4.875 miljoen EUR (prijzen 1999) voor de hele periode.

[1] PB C 143/6 van 23 mei 2000

Het initiatief INTERREG is in 1990 ontstaan om de grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen en de regio's aan de binnen- en buitengrenzen van de Unie te helpen de uit hun isolement voortvloeiende handicaps te overwinnen. Het nieuwe initiatief INTERREG III voor de periode 2000-2006 verleent eveneens steun voor interregionale en transnationale samenwerking en breidt hiermee zijn werkingssfeer uit. INTERREG III opereert dan ook op drie ruimtelijke niveaus:

* Onderdeel A: grensoverschrijdende samenwerking tussen naburige overheden voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende sociaal-economische centra in het kader van strategieën voor ruimtelijke ontwikkeling;

* Onderdeel B: transnationale samenwerking tussen nationale, gewestelijke en plaatselijke overheden om grote groepen Europese regio's ruimtelijk sterker te integreren. Hiertoe is voorzien in 13 programma's, verdeeld over de gehele Unie;

* Onderdeel C: interregionale samenwerking om het regionaal en cohesiebeleid en de instrumenten daarvan doelmatiger te maken door middel van netwerken tussen de regio's en de overheidsorganen die verantwoordelijk zijn voor het regionaal beleid. Dit onderdeel omvat ook samenwerking tussen niet aan elkaar grenzende regio's.

URBAN II. Na een positief advies van het Europese Parlement heeft de Commissie eind april 2000 de richtsnoeren voor het nieuwe communautaire initiatief URBAN II (2000-2006) goedgekeurd. Deze richtsnoeren zijn gepubliceerd in PB C 141 van 19 mei 2000.

EQUAL vloeit voort uit de initiatieven EMPLOYMENT en ADAPT en bouwt voort op de lering die uit deze programma's is getrokken. Het onderscheidt zich van het mainstream ESF-programma door de focus op het testen van nieuwe benaderingen voor de invulling van de beleidsprioriteiten en op partnerschap in een context van transnationale samenwerking. De belangrijkste uitgangspunten van EQUAL zijn:

* partnerschap: bestaande uit de overheden (met name op lokaal en regionaal niveau), vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, de commissies voor gelijke behandeling, vrijwilligers- en burgerorganisaties en de beheersautoriteiten voor het land;

* thematische benadering: zoeken naar nieuwe manieren om de problemen die de verschillende soorten discriminatie en ongelijkheid gemeenschappelijk hebben aan te pakken, in plaats van zich te richten op een specifieke groep;

* transnationaliteit: samenwerken met partnerschapsverbanden uit andere lidstaten, lering trekken uit hun ervaringen, ontwikkelen van nieuwe methoden en benaderingen voor opleiding en het scheppen van werkgelegenheid;

* inspraak/participatie: de doelgroepen worden in staat gesteld invloed uit te oefenen op de opzet en de evaluatie van de in het kader van de ondersteuning voorgestelde acties;

* innovatie: hieronder worden ook verstaan nieuwe uitvoeringsmethoden, nieuwe systemen of innovatieve acties die de leemtes kunnen opvullen die uit de rapporten van, bijvoorbeeld, de eenheid Sociale Uitsluiting naar voren komen;

* verspreiding en beleidsmatige integratie van resultaten: een kennisbasis creëren voor het ontwikkelen van beleid op nationaal en Europees niveau.

Aan EQUAL zijn bescheiden financiële middelen toegekend, nl. 2.847 miljoen EUR. Ondanks dat is het een zeer zichtbaar initiatief met een bijzonder strategisch karakter, dankzij de op innovatie gerichte benadering en de overdracht van de resultaten naar meer 'traditionele' programma's (integratie van resultaten - verspreiding van succesvolle werkmethoden).

LEADER+: op 14 april 2000 heeft de Commissie de voor de lidstaten bestemde richtsnoeren voor het nieuwe communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling, LEADER+ [2] goedgekeurd. De totale bijdrage van de Gemeenschap aan LEADER+ voor de periode 2000-2006 bedraagt 2.020 miljoen EUR, gefinancierd uit het EOGFL-afdeling Oriëntatie.

[2] PB C 139 van 18 mei 2000, blz. 5

Zoals uit de naamgeving blijkt, is LEADER+ meer dan zomaar een voortzetting van het bestaande initiatief LEADER II. Het is ambitieuzer en gericht op het bevorderen en ondersteunen van hoogwaardige, ambitieuze geïntegreerde strategieën voor lokale plattelandsontwikkeling. Er zal ook sterke nadruk liggen op samenwerking en het opzetten van netwerken tussen plattelandsgebieden. In principe komen alle plattelandsgebieden in de EU voor deze steun in aanmerking.

De vier prioritaire thema's die op Europees niveau zijn voorgesteld hebben betrekking op kernaspecten van plattelandsontwikkeling in Europa: gebruik van nieuwe knowhow en van nieuwe technologieën om de producten en diensten van de plattelandsgebieden concurrerender te maken; verbetering van leefkwaliteit in de plattelandsgebieden; valorisatie van de plaatselijke producten, met name door collectieve aanpak van de afzet; valorisatie van het natuurlijke en culturele erfgoed.

1.4. Voorstellen richtsnoeren voor de innovatieve acties

Volgens artikel 22 van de algemene verordening mag tot 0,4% van de jaarbegroting van het EFRO gereserveerd worden voor financiële bijdragen aan innovatieve acties. Het voorstel voor de nieuwe richtsnoeren voor innovatieve acties van het EFRO is op 12 juli 2000 door de Commissie goedgekeurd. Overeenkomstig het in de algemene verordening geschetste verlangen naar een efficiënter gebruik van de Structuurfondsen, wordt in de richtsnoeren voorgesteld:

* programmagewijs te werken in plaats van op basis van individuele projecten,

* het aantal strategische thema's te verminderen van acht tot drie,

* een nauwere samenwerking op te zetten tussen de innovatieve acties en de gewone programma's voor de doelstellingen 1 en 2,

* beheer en uitvoering naar regionaal niveau te delegeren.

Het hoofddoel van de nieuwe regionale programma's voor innovatieve acties is de kwaliteit van de programma's voor doelstellingen 1 en 2 te verbeteren in relatie tot de volgende drie strategische thema's:

* totstandbrenging van op kennis en technologische innovatie gebaseerde regionale economieën: minder begunstigde regio's helpen om hun technologische niveau te verhogen,

* eEuropeRegio: de informatiemaatschappij ten dienste van regionale ontwikkeling,

* regionale identiteit en duurzame ontwikkeling: de regionale cohesie en het regionale concurrentievermogen bevorderen door een geïntegreerde aanpak van de economische, milieu-, culturele en maatschappelijke activiteiten.

Volgens het nieuwe systeem dat in de richtsnoeren wordt beschreven, wordt alle regio's in de EU gevraagd een eigen programma-aanvraag in te dienen, waarin een strategie wordt uiteengezet ter bevordering van vernieuwing in het kader van regionale ontwikkeling. De strategie moet worden opgesteld door een partnerschap van alle regionale betrokkenen op basis van een analyse van de sterke en zwakke punten van de regio. De regionale programma's moeten worden bezien als een laboratorium, waarin de regio's de kans krijgen nieuwe ideeën uit te proberen op een wijze die met de gangbare programma's van de Structuurfondsen niet altijd mogelijk is. Het uiteindelijke doel blijft echter wel dat goede resultaten ook worden getransponeerd naar de operationele programma's, waar zij op een grotere schaal kunnen worden herhaald. Dit lukt alleen als er nauw wordt samengewerkt tussen diegenen die verantwoordelijk zijn voor innovatieve acties en de overheidsorganen die verantwoordelijk zijn voor de doelstellingen 1 en 2.

In tegenstelling tot wat eerder gebruikelijk was zal de Commissie geen individuele projecten meer selecteren. Aangezien de regio's zelf het best in staat zijn om te bepalen wat in hun geval vernieuwend is, zal het de taak worden van de regionale stuurgroepen om individuele projecten te kiezen. De projecten kunnen breed zijn opgezet en bestaan in onderzoeken, proefprojecten, voorbereiding van strategische plannen, netwerkactiviteiten en dergelijke. Proefprojecten dienen gericht te zijn op middelgrote, kleine en zeer kleine ondernemingen.

Netwerkactiviteiten zijn zeer belangrijk en de deelnemende regio's zouden hiervoor dan ook 1 tot 3% van hun begroting moeten reserveren. Daarnaast is de Commissie bereid een financiële bijdrage te leveren aan een beperkt aantal specifieke netwerkprogramma's waarbij ten minste vijf regio's uit vijf lidstaten betrokken zijn, die netwerken willen opzetten om innovatie in samenhang met de drie hierboven aangegeven strategische thema's te bevorderen.

De ontwerp-richtsnoeren zijn door de Commissie aangepast in het licht van suggesties van het EFRO en het comité regionale ontwikkeling, toerisme en vervoer van het Europees Parlement. De richtsnoeren zijn in januari 2001 officieel door de Commissie aangenomen. De eerste programma-aanvragen worden eind mei 2001 verwacht. Tussen 2001 en 2005 zal de Commissie jaarlijks op basis van een reeks objectieve criteria, waarbij de nadruk ligt op kwaliteit en het innoverend karakter van het voorstel, programma's selecteren die voor een financiële bijdrage in aanmerking komen. De bijdrage van het EFRO varieert van minimaal 300.000 EUR tot maximaal 3 miljoen EUR, voor ten hoogste twee jaar. Wanneer de regionale programma's eenmaal van start zijn gegaan zal de Commissie twee wedstrijden organiseren om de beste projecten of acties die bijdragen tot het bevorderen van innovatie in relatie tot regionale ontwikkeling uit te kiezen.

1.5. Afsluiting van de oude programma's

In de loop van het jaar 2000 zijn veel oude programma's afgesloten. Een overzicht van begin maart 2001 vermeldt voor iedere programmeringsperiode het aantal afgesloten programma's. Hieruit blijkt met name het volgende.

- Pakketten van vóór 1989: het aantal nog af te sluiten programma's is teruggebracht van 89 (30 juni 2000) naar 35 ( eind februari 2001). Met de nog af te sluiten programma's is een bedrag van 124 miljoen EUR gemoeid. Opvallend was de afname van het aantal nog openstaande Italiaanse programma's, dat de meerderheid vormde. Halverwege het jaar 2000 stonden op een totaal van 89 nog 75 Italiaanse dossiers open. Eind februari hoefden nog slechts 24 Italiaanse programma's te worden afgesloten.

- Programma's van de periode 1989-1993: sinds 30 juni 2000 zijn nog 73 programma's afgesloten, voor een totaalbedrag van 516 miljoen EUR. Eind februari 2001 moesten nog ongeveer 101 dossiers worden afgesloten, voor een totaalbedrag van 714 miljoen EUR. Vooral met de Italiaanse en Britse programma's is aanzienlijke vooruitgang geboekt (er zijn 33 Italiaanse en 26 Britse dossiers afgesloten). In de eerste helft van 2001 zullen naar verwachting de Spaanse (17) en Franse (11) dossiers worden afgesloten.

- Zoals gepland is ook een begin gemaakt met de afsluiting van de programma's van doelstelling 2 (1994-1996): in totaal 65 dossiers voor een bedrag van 759 miljoen EUR. Naar verwachting zullen de dossiers van doelstelling 2 voor de periode 1994-1996 geen bijzondere problemen opleveren en voor het einde van de zomer van 2001 kunnen worden afgesloten.


HOOFDSTUK 2 - UITVOERING VAN DE PROGRAMMA'S IN DE LIDSTATEN

2.1. Algemeen overzicht

In dit deel komt alleen de uitvoering van de nieuwe programma's voor de periode 2000-2006 aan de orde. De voortzetting van de programma's van de periode 1994-1999 zal in hoofdstuk 2.2 per lidstaat kort worden besproken, wanneer er bijzonderheden zijn die hiertoe aanleiding geven. De innovatieve acties zullen in dit deel worden behandeld aangezien hiervoor de kredieten niet per lidstaat worden verdeeld.

2.1.1. Tenuitvoerlegging van de doelstellingen 1, 2 en 3

In het jaar 2000 is een begin gemaakt met de geleidelijke tenuitvoerlegging van de maatregelen voor de periode 2000-2006. Daarnaast is de daadwerkelijke uitvoering van het grootste deel van de programma's voor de periode 1994-1999 voortgezet.

Vastleggingskredieten van de Structuurfondsen, periode 2000-2006 in mln EUR (prijspeil 1999), zonder de communautaire initiatieven en innovatieve acties

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(2) inclusief de kredieten van PEACE (2000-2004) (3) inclusief de kredieten van het speciale programma voor de Zweedse kustgebieden

Bestedingen voor alle doelstellingen samen

Ongeveer 115 maatregelen (OP's en EPD's) zijn in de loop van het jaar 2000 aangenomen en sommige maatregelen konden dan ook al in het eerste jaar van de programmeringsperiode daadwerkelijk van start gaan (de bijzonderheden per lidstaat komen aan de orde in hoofdstuk 2.2). Daarnaast zijn de meeste programma's per 1 januari 2000 met terugwerkende kracht in aanmerking gekomen voor steun voor de bijbehorende uitgaven, zoals in de algemene verordening is bepaald. Door het geringe aantal programma's dat uit hoofde van doelstelling 2 is aangenomen is echter over het jaar over het geheel genomen geen bevredigend bestedingsniveau bereikt.

Voor alle doelstellingen tezamen blijkt dat 13% van de kredieten voor de periode 2000-2006 is vastgelegd en dat 5% is uitbetaald. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met die van 1994, bij de start van de vorige programmeringsperiode 1994-1999. Het jaar 2001 zal waarschijnlijk een belangrijke versnelling van de bestedingen te zien geven, aangezien de programma's uit hoofde van doelstelling 2 in dat jaar daadwerkelijk van start gaan. Dankzij het systeem van het voorschot van 7% en de jaarlijkse automatische vastlegging verloopt de uitvoering van de maatregelen eenvoudiger.

Bijlage 1 geeft een beeld van de uitvoering van de Fondsen per lidstaat en per Fonds (vastleggingen en betalingen in verhouding tot de in totaal toegekende kredieten).

Bijlage 3 geeft voorts een beeld van de financiële begrotingsuitvoering (dat wil zeggen de vastleggingen en betalingen in verhouding tot het beschikbare jaarbudget).

Uit de begrotingsuitvoering blijkt dat voor alle doelstellingen, communautaire initiatieven en innovatieve acties tezamen in totaal 51,8% van de voor het jaar 2000 beschikbare kredieten is vastgelegd. De bestedingen vertonen grote verschillen al naar gelang de begrotingslijn. Zo is bijvoorbeeld in het kader van doelstelling 3 94,6% van de voor het jaar beschikbare kredieten aangewend, terwijl dit voor doelstelling 2 slechts 4,6% is (dit zal verderop worden verklaard). Ook in het kader van het FIOV buiten doelstelling 1 is goed gebruik gemaakt van de beschikbare vastleggingskredieten. Voor de betalingskredieten kan hetzelfde worden vastgesteld: een zeer goed gebruik van de beschikbare kredieten voor doelstelling 3 en voor het FIOV buiten doelstelling 1, een zeer gering gebruik van de betalingskredieten voor doelstelling 2 en geen enkele betaling voor de communautaire initiatieven. Vanwege dit onvolledige gebruik van de kredieten in het jaar 2000 worden sommige naar de volgende jaren overgebracht.

De uit 2000 naar de volgende jaren overgebrachte vastleggingskredieten

Aangezien een aantal maatregelen niet meteen in het jaar 2000 is aangenomen of uitgevoerd heeft de Commissie voorgesteld de vastleggingskredieten van 2000 te herzien en over te brengen naar de periode 2002-2006. Dit voorstel is in mei 2001 door het Europees Parlement goedgekeurd. Het gaat hierbij in totaal om 6,152 miljard EUR aan vastleggingskredieten, die als volgt zijn verdeeld: 3,589 miljard EUR voor doelstelling 1, 864 miljoen EUR voor doelstelling 2, 4,5 miljoen EUR voor het FIOV buiten doelstelling 1, en 1,695 miljard EUR voor de communautaire initiatieven. Een dergelijke overdracht is alleen mogelijk voor het jaar 2000, het eerste uitvoeringsjaar van de programmeringsperiode 2000-2006.

Tenuitvoerlegging van doelstelling 1 (regio's met een ontwikkelingsachterstand)

Bijna alle EPD's en alle CB's zijn in het jaar 2000 aangenomen. Ongeveer de helft van de aan de CB's verbonden OP's zijn in 2000 aangenomen (46 OP's zijn goedgekeurd en 51 OP's moeten in 2001 nog worden goedgekeurd). Hierdoor konden kredieten worden vastgelegd en konden talrijke maatregelen daadwerkelijk van start gaan. Alle lidstaten, met als opmerkelijke uitzondering Griekenland, konden reeds in het jaar 2000 beginnen met de uitvoering van hun programma's. Wat betreft de vastlegging van de kredieten gaan de programma's in de verschillende lidstaten vrijwel gelijk op. Hierbij dient echter te worden aangemerkt dat de vastleggingen in Ierland op een hoger niveau liggen dan het communautair gemiddelde (21% tegen een gemiddelde van 9 %), waaruit met name blijkt dat de partnerschappen beter zijn voorbereid (oprichting en raadpleging van het toezichtcomité) en dat er reeds van tevoren, in afwachting van een financiële bijdrage, een 'reservevoorraad' van voor steun in aanmerking komende projecten bestond. Wat betreft de betalingen loopt de situatie in de verschillende landen verder uiteen. Hoewel in het merendeel van de lidstaten rond de 7% van de kredieten is betaald, wat overeenkomt met het voorschot dat bij de aanname van het programma is uitgekeerd, vertonen drie lidstaten een zekere achterstand (Duitsland, Frankrijk en vooral Spanje). Deze achterstand wordt grotendeels verklaard doordat de programma's helemaal aan het eind van het jaar 2000 (sommige programma's pas eind december) zijn aangenomen, waardoor de daarbij behorende betalingen niet datzelfde jaar nog konden worden verricht. De eerste betalingen zijn begin 2001 gedaan. Gemiddeld belopen de betalingen uit hoofde van doelstelling 1 dan ook 3,3%.

Tenuitvoerlegging van doelstelling 2 (omschakeling van de regio's met structurele problemen)

De EPD's van slechts drie lidstaten (Denemarken, Finland en Zweden) zijn in de loop van het jaar 2000 aangenomen. Alleen in deze landen is dan ook een begin gemaakt met de feitelijke programma-uitvoering. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de Zweedse EPD's van doelstelling 2 pas eind december zijn aangenomen en dat dus in het jaar 2000 geen enkele betaling kon worden gedaan. In Denemarken en Finland liggen de betalingen op 7%, hetgeen evenals voor doelstelling 1 overeenkomt met het voorschot dat bij de goedkeuring van de programma's is uitgekeerd. Voor de overige lidstaten is het merendeel van de programma's door de Commissie aangenomen in de loop van het eerste kwartaal van 2001. De tenuitvoerlegging kan aansluitend beginnen, waardoor deze programma's naar verwachting in het jaar 2001 voldoende voortgang zullen vinden. De totale vastleggingen bedragen 15% en de betalingen 4%.

Tenuitvoerlegging van doelstelling 3

In het kader van doelstelling 3 wordt steun verleend voor activiteiten op het gebied van de menselijke hulpbronnen in alle gebieden buiten doelstelling 1. Ongeveer driekwart van het ESF uit hoofde van doelstelling 3 gaat naar slechts vier lidstaten: Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk. Verschillen in de omvang van de ESF-steun in de lidstaten speelden een zeer belangrijke rol zowel bij de onderhandelingen over de programma's als de inhoud hiervan. Kenmerkend is dat grotere programma's worden toegekend binnen bestaand actief arbeidsmarktbeleid en dat bij kleinschaliger ESF-programma's het accent meestal meer ligt op een beperkter scala aan (vaak) meer vernieuwende activiteiten.

In de loop van het jaar 2000 zijn talrijke programmeringsdocumenten aangenomen uit hoofde van doelstelling 3. Met de daadwerkelijke uitvoering is daardoor meteen in het eerste programmajaar een aanvang gemaakt. Het CB van de drie lidstaten die gekozen hebben voor programmering via een CB dat is verdeeld in verschillende OP's (in tegenstelling tot de andere lidstaten die gekozen hebben voor een programmering via EPD's) is wel in 2000 aangenomen, maar de bijbehorende programma's zijn pas in 2001 goedgekeurd (Spanje, Italië en het Verenigd Koninkrijk). Dit verklaart waarom de tenuitvoerlegging van doelstelling 3 minder ver gevorderd is dan die van de doelstellingen 1 en 2, met name op het vlak van de vastleggingen. Zo bedragen de totale vastleggingen 10% en de betalingen 4,5%.

2.1.2. Tenuitvoerlegging van de communautaire initiatieven

INTERREG III

Nadat de richtsnoeren voor INTERREG III waren aangenomen, is de lidstaten verzocht binnen zes maanden na de datum van publicatie van de definitieve mededeling in het Publicatieblad [3] gedetailleerde voorstellen in te dienen.

[3] Publicatieblad C 143/6 van 23 mei 2000

Eind 2000 heeft de Commissie 46 grensoverschrijdende programma's (onderdeel A) en 7 transnationale programma's (onderdeel B) ontvangen. Het onderzoek en de onderhandelingen met de betrokken regio's zijn voor een groot aantal van deze programma's door de diensten van de Commissie in gang gezet met het oog op een zo spoedig mogelijke goedkeuring van de verschillende programma's. De praktische uitvoering van de programma's is dan ook begin 2001 van start gegaan.

URBAN II

Na de publicatie van de richtsnoeren voor URBAN II heeft de Commissie de gesprekspartners in de lidstaten geholpen met de voorbereiding van de nieuwe programma's, met name door vanaf september 2000 op internet via Inforegio een vademecum beschikbaar te stellen.

De lidstaten hebben bij de Commissie verzoeken ingediend voor veel meer steden dan de aanvankelijk geplande 55. De Commissie heeft ingestemd met extra inspanning, waardoor in het kader van het URBAN-programma nu steunverlening aan 70 steden mogelijk is. Op 31 december 2000 waren echter pas 28 programma's ingediend.

EQUAL

De richtsnoeren voor EQUAL zijn tijdens het Portugese voorzitterschap van de Europese Unie op 14 april 2000 in Lissabon getekend. Na de indiening van de ontwerp-programma's in september 2000 zijn de onderhandelingen tussen de Commissie en de lidstaten van start gegaan. Deze onderhandelingen hebben de hele herfst en winter geduurd, en resulteerden in maart 2001 in de goedkeuring van 17 programma's. (België heeft twee aparte programma's ingediend: één voor het Franstalige en het Duitstalige gebied, en één voor het Nederlandstalige gebied. Noord-Ierland heeft een apart programma binnen het Verenigd Koninkrijk.)

LEADER +

Het communautaire initiatief LEADER+ wordt uitgevoerd door middel van 73 programma's, waarvan er 12 worden uitgevoerd op nationaal niveau en 61 op regionaal niveau. Deze programma's zijn in de loop van de eerste zes maanden van 2001 goedgekeurd.

2.1.3. Innovatieve acties en technische hulp

Innovatieve acties

In 2000 zijn geen nieuwe innovatieve acties of projecten van start gegaan. De nieuwe richtsnoeren voor de periode 2000-2006 zijn vastgesteld en daarnaast is de uitvoering en afwikkeling van de 'oude' projecten voor de periode 1994-1999 voortgezet. Begin 2000 waren 295 van de oorspronkelijk 329 projecten in uitvoering. Eind 2000 was dit aantal gedaald tot 252; een groot aantal projecten wordt in 2001 afgesloten en het restant in 2002.

Markante feiten in verband met deze projecten waren in 2000:

* Na 10 jaar vond op initiatief van de Commissie in december 2000 in Palermo (Sicilië) de laatste EUROPARTENARIAT-bijeenkomst plaats. Voortaan kunnen dergelijke evenementen door de regio's worden georganiseerd in samenhang met de programma's voor doelstelling 1 en 2.

* In juni 2000 is in Madrid een seminar georganiseerd voor de regio's die aan RIS/RITTS (informatietechnologie) deelnemen. Uit bijna 100 Europese regio's, waaronder kandidaat-lidstaten, hebben meer dan 200 vertegenwoordigers aan dit seminar deelgenomen, waarbij er gelegenheid was voor uitwisseling van "goede praktijken" en ontwikkeling van verdere interregionale samenwerking op het gebied van de innovatiebevordering.

* RINNO (technische hulp voor de ontwikkeling van een gegevensbank voor regionale maatregelen voor het innovatiebeleid) is een gezamenlijk project ten bedrage van 1 miljoen EUR van DG Regionaal Beleid en DG Ondernemingen, dat in januari 2000 van start is gegaan en over twee jaar loopt. RINNO is een centrale gegevensbank waaruit de regio's informatie en optimale werkmethoden kunnen halen op basis van wat anderen op het gebied van (technologische) innovatiebevordering doen, met name wat betreft het MKB.

* In 2000 is in 30 regio's de uitvoering van de actieplannen voor de regionale innovatiestrategieën (RIS) voortgezet en zijn zes projecten voor interregionale technologieoverdracht (RTTS) in de laatste fase van uitvoering gekomen.

* RISI 1/RISI 2/RISI+ (regionaal initiatief voor de informatiemaatschappij). Zes projecten zijn in 2000 afgesloten en 22 projecten zijn nog aan de gang. Mede met hulp van de RISI+-projecten hebben 13 regio's met succes de resultaten van de proefprojecten in de "mainstream"-programma's voor doelstelling 1 en 2 verwerkt. In juni 2000 is in Soria (Spanje) een congres gehouden waaraan ongeveer 50 regio's deelnamen. Het doel van het congres was de regio's bekend te maken met mogelijke manieren om de regionale informatiemaatschappij op grotere schaal te ontwikkelen. Deze acties worden door ofwel het EFRO, ofwel het ESF gesteund.

* ECOS-OUVERTURE (interregionale samenwerking met niet-lidstaten). In januari 2000 is in Brussel een seminar gehouden voor de deelnemende regio's. Op dit moment zijn alle 63 projecten in uitvoering.

* In juli 2000 is in Napels een seminar over territoriale werkgelegenheidspacten gehouden met ongeveer 400 deelnemers. Besproken zijn voorbeelden van ervaringen met territoriale werkgelegenheidspacten die in de "mainstream"-programma's zijn verdisconteerd. De voor deze pacten verleende financiering van technische hulp in het kader van artikel 10 van de EFRO-Verordening eindigt uiterlijk in december 2001. De voortzetting van de activiteiten van een aantal van deze werkgelegenheidspacten is reeds gewaarborgd in het kader van de nieuwe EPD's en operationele programma's voor 2000-2006.

* CULTURE. De meeste van de 37 projecten zijn inmiddels beëindigd. Over drie projecten moet nog een eindverslag worden ingediend en voor 11 andere projecten moet aanvullende informatie worden verstrekt. Eén project loopt tot midden 2001.

Bij de in 1999 uitgevoerde evaluatie van de projecten uit de periode 1994-1999 bleek dat een groot aantal projecten goede resultaten had geboekt. Het succes kan ook worden afgemeten aan het feit dat dergelijke activiteiten nu tot de vaste kern van de gewone programma's behoren. Hierdoor kon de Commissie een nieuwe generatie innovatieve acties van start laten gaan op basis van de strategische benadering van RIS en RISI, waarbij het accent ligt op de eisen die de nieuwe economie stelt.

Op het gebied van het menselijk kapitaal (artikel 6 van de ESF-Verordening) zijn de volgende vorderingen in 2000 vermeldenswaardig.

* Nieuwe bronnen van werkgelegenheid. De meeste van de oorspronkelijk in 1996 en 1997 geselecteerde projecten waren in december 2000 afgesloten. Gezien de grote inhoudelijke overeenkomst met de proefneming met de sociale economie [4] is een selectie van deze projecten ingebracht in de zogenoemde kapitalisatie die voor de sociale-economieprojecten wordt ondernomen. De uitkomst tot nu toe betreft bepaalde sectoren (bijvoorbeeld cultuur, buurtgebonden diensten), horizontale thema's (bijvoorbeeld nieuwe banen, nieuwe informatietechnologie) en praktische resultaten (ontwikkelingsinstrumenten en financiering).

[4] http://europa.eu.int/comm/employment_social/empl&esf/3syst/index_en.htm

Begin 2000 heeft de Commissie een projectgids gepubliceerd met beschrijvingen en contactpersonen van de 82 projecten die in het kader van de oproep tot voorstellen [5] in 1996 en 1997 zijn gefinancierd. Deze gids is verspreid onder een groot aantal organisaties, waaronder de ESF-delegaties in de lidstaten.

[5] "Artikel 6 ESF-Verordening, projectgids 96/97 - nieuwe bronnen van werkgelegenheid', ISBN 92-828-7728-0. Deze informatie is ook beschikbaar op http://europa.eu.int/comm/employment_social/actions/index_en.htm

* Plaatselijk sociaal kapitaal. Op 1 september 1999 zijn in 12 lidstaten 30 projecten van start gegaan in het kader van de proefactie 'Plaatselijk sociaal kapitaal'. Dankzij deze proefactie kan worden vastgesteld wat de optimale werkmethoden zijn voor de uitvoering van de bepalingen van artikel 4, lid 2, van de ESF-Verordening met betrekking tot programma's voor doelstelling 1 en 3. De bemiddelende instanties voor plaatselijk sociaal kapitaal zijn organisaties zonder winstoogmerk die financiële en technische ondersteuning verlenen voor microprojecten met het oog op het herstel van sociale verbanden en het versterken van lokale netwerken en groepen die sociale integratie en het ontstaan van microbedrijven en samenwerkingsverbanden bevorderen.

Van 8 tot en met 11 juli 2000 vond in België een zogenaamde 'zomercursus' plaats, waaraan vertegenwoordigers van alle bemiddelende instanties, de externe beoordelaars en de Europese Commissie deelnamen. Specifieke praktijkvraagstukken, zoals de selectie van en het toezicht op microprojecten en het beheer van een partnerschap, stonden centraal, met als uitgangspunt de discussie op het digitale platform CIRCA. Tijdens de zomercursus was er meer in het algemeen eveneens gelegenheid voor initiatiefnemers van projecten om elkaar te ontmoeten en informatie en ervaringen uit te wisselen.

In november 2000 is het eerste jaarverslag door de externe beoordelaars ingediend. De beoordelaars zijn verantwoordelijk voor de tussentijdse evaluatie en de evaluatie achteraf van de gehele proefactie. De conclusie van het rapport luidt in het algemeen dat de proefactie volledig vorm heeft gekregen (met inbegrip van de financiële beheerssystemen). Een groot aantal microprojecten en goed functionerende lokale partnerschappen is tot stand gekomen. Het verslag is tijdens de vergadering van 15 december 2000 aan het Comité van het Europees Sociaal Fonds gepresenteerd.

* Arbeidsmobiliteit. Ter bevordering van innovatie bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het actieplan voor vrij verkeer van werknemers (COM(97) 586) is steun uit het ESF verleend voor 13 projecten op het gebied van industriële verandering en herstructurering. Deze projecten besteden vooral aandacht aan de effecten van belemmeringen van vrij verkeer en/of geven steun voor geografische mobiliteit en arbeidsmobiliteit. De projecten bevinden zich in de afrondingsfase.

* Sociale dialoog met beroeps- en brancheorganisaties. Begin 1999 is een oproep aan de organisaties van sociale partners in Europa gedaan om voorstellen in te dienen. Sindsdien wordt steun verleend voor negen projecten die betrekking hebben op nieuwe vormen van organisatie van de arbeid, nieuwe opleidingsmethoden en nieuwe dialoogvormen.

Technische hulp

Naast de financiering van de maatregelen voor technische hulp in het kader van de CB's en de steunmaatregelen in het kader van OP's en EPD's, kan de Commissie in verband met een specifieke behoefte bij de uitvoering van de Structuurfondsen maatregelen voor technische hulp van communautair belang nemen. Het komt namelijk voor dat de Commissie zich voor bepaalde taken ziet geplaatst die zij niet zonder hulp van externe deskundigen kan uitvoeren. De hulp van deze deskundigen wordt ingeroepen op basis van een overeenkomst of een subsidie.

Voor de programmaperiode 2000-2006 wordt de technische hulp op initiatief van de Commissie in artikel 23 van de algemene verordening geregeld. De Verordening bepaalt dat de technische hulp binnen de grens van 0,25% van de respectievelijke jaarlijkse toewijzing uit de verschillende Fondsen moet blijven.

De financiële uitvoering van de maatregelen voor technische hulp op communautair niveau ziet er voor 2000 als volgt uit (in miljoen EUR).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In bijlage 2 staan de soorten maatregelen en de bijbehorende vastgelegde bedragen vermeld.

Volgens artikel 48, lid 3, onder c, van de Verordening dient het directoraat-generaal Regionaal Beleid, dat belast is met het beheer van het EFRO, aan het begin van het jaar de begrote bestedingen over het jaar voor advies voor te leggen aan het Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten.

2.1.4. Voorafgaande toetsing van de additionaliteit

Sinds 1989 bepaalt de Verordening van de Structuurfondsen dat het additionaliteitsbeginsel moet worden toegepast. Volgens dit beginsel moeten de lidstaten ten minste in reële termen het uitgavenpeil voor structurele overheidsuitgaven (zonder EU-bijdrage) van de voorafgaande programmaperiode handhaven. Onder deze structurele overheidsuitgaven zijn begrepen zowel medegefinancierde uitgaven voor programma's van de Structuurfondsen als uitgaven die voor medefinanciering in aanmerking hadden kunnen komen.

Voor de periode 2000-2006 is het proces voor toetsing van de additionaliteit vereenvoudigd. In plaats van de vroegere jaarlijkse toetsing worden er nu drie fasen onderscheiden: vooraf, halverwege (2003) en vóór eind 2005. Bovendien wordt in het uitgavenpeil dat voor de periode 2000-2006 moet worden gehandhaafd ten opzichte van de periode 1994-1999 rekening gehouden met de algemene macro-economische omstandigheden in elke lidstaat en bepaalde specifieke economische situaties zoals privatiseringen, een uitzonderlijk peil van structurele inspanningen in de voorafgaande periode en eventuele verlagingen van de uitgaven uit de Structuurfondsen in 2000-2006 ten opzichte van de periode 1994-1999.

De additionaliteit wordt getoetst

- tijdens de voorafgaande evaluatie, met uitzondering van enkele in artikel 11 van de algemene Verordening betreffende de Structuurfondsen bepaalde gevallen, waarbij wordt vastgesteld of de voor de periode 2000-2006 begrote jaarlijkse gemiddelde uitgaven ten minste gelijk zijn aan de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in de voorafgaande programmeringsperiode;

- tijdens de evaluatie eind 2003 waarbij wordt vastgesteld of de jaarlijkse gemiddelde uitgaven over de periode 2000-2002 ten minste gelijk zijn aan het bedrag van de jaarlijkse gemiddelde uitgaven van de periode 2000-2006 zoals overeengekomen tijdens de voorafgaande evaluatie;

- tijdens de evaluatie eind 2005 waarbij wordt vastgesteld of de jaarlijkse gemiddelde uitgaven over de periode 2000-2004 ten minste het gemiddelde uitgavenpeil van de periode 2000-2006 hebben bereikt, zoals overeengekomen tijdens de voorafgaande evaluatie of de tussentijdse herziening.

Voor de uitgaven die betrekking hebben op alle doelstelling 1-regio's moet elke lidstaat in totaal aan dit beginsel voldoen. Bij de uitgaven die betrekking hebben op doelstelling 2 en 3 gaat het om de uitgaven op nationaal niveau.

Verband tussen programmering en additionaliteit

De additionaliteit houdt verband met de programmering en de verschillende evaluatiefasen van de structuurprogramma's, vooraf, tussentijds en aan het eind, en houdt daardoor meer in het bijzonder ook verband met de verschillende programmeringsbesluiten van de Commissie.

- Krachtens artikel 11 van de Verordening betreffende de Structuurfondsen wordt het CB/EPD niet door de Commissie goedgekeurd zonder voorafgaande toetsing op additionaliteit.

- De Commissie heeft in het CB/EPD een bepaling opgenomen waarin staat dat tussentijdse herprogrammering niet door de Commissie wordt goedgekeurd, indien de lidstaat eind 2003 de noodzakelijke gegevens voor tussentijdse toetsing van de additionaliteit niet heeft ingediend. In bewezen uitzonderingsgevallen en om buitensporige achterstanden in het programmeringsproces te voorkomen, kan de Commissie in haar tussentijdse herprogrammeringsbesluit een bepaling opnemen, waarin nieuwe vastleggingen worden opgeschort zolang alle informatie met betrekking tot de tussentijdse additionaliteitstoetsing niet is verstrekt.

- Indien de Commissie op basis van de beschikbare informatie eind 2005 vaststelt dat een lidstaat zich niet werkelijk aan het additionaliteitsbeginsel houdt - waarbij het niet meer gaat om overlegging van informatie, maar om het niet handhaven van het uitgavenpeil - kan op de toewijzing aan deze lidstaat van kredieten uit de Structuurfondsen voor de volgende periode worden gekort.

Voorafgaande toetsing 2000-2006

Vóór de goedkeuring van de plannen van de lidstaten voor de nieuwe periode moest eerst de voorafgaande additionaliteitstoetsing zijn afgerond. Deze toetsing wordt voor doelstelling 1-regio's apart verricht en voor doelstelling 2 en 3 samen, waarbij de toetsings methode in vergelijking met eerdere programmeringsperioden drastisch is gewijzigd.

Doelstelling 1

Voor doelstelling 1 bepaalt de Verordening dat moet worden vastgesteld welk peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven de lidstaat gedurende de programmeringsperiode in alle onder doelstelling 1 vallende regio's tezamen dient te handhaven. Over het algemeen dient dit uitgavenpeil ten minste gelijk te zijn aan het bedrag van de gemiddelde jaarlijkse uitgaven in reële termen dat in de voorafgaande programmeringsperiode is bereikt. De voornaamste resultaten van de berekeningen die de lidstaten hebben ingediend en die door de Commissie zijn getoetst staan vermeld in onderstaande tabel.

Het is moeilijk een vergelijking te maken tussen de lidstaten op basis van deze tabel, niet het minst door de verschillen in inwonersaantal en economische omstandigheden in de doelstelling 1-regio's van de verschillende lidstaten. Bovendien is de institutionele context in elke lidstaat anders, waardoor aangepaste methoden en veronderstellingen vereist zijn om de administratieve kosten van de additionaliteitstoetsing binnen redelijke grenzen te houden. Om deze reden is bij de vaststelling van de gebruikte methoden meer gelet op vergelijkbaarheid van de gegevens van een lidstaat over een zekere periode dan op volledige vergelijkbaarheid tussen lidstaten onderling.

De belangrijkste cijfers zijn de cijfers in de kolom voor de periode 2000-2006 met het peil van de jaarlijkse gemiddelde uitgaven dat de lidstaten moeten bereiken en dat vóór eind 2003 en vóór eind 2005 opnieuw wordt getoetst. Het uitgavenpeil voor de periode 1994-1999 diende enigszins als richtlijn bij de bepaling van het peil voor 2000-2006, hoewel vanwege de geplande voorafgaande toetsing die de meeste lidstaten eind 1999 of begin 2000 moesten afronden, veel bedragen over de jaren 1998 en 1999 slechts voorlopig waren. De volgende opmerkingen zijn van belang voor inzicht in het procentuele verloop tussen de perioden 1994-1999 en 2000-2006.

- De Commissie beschouwt de daling in de uitgaven van Duitsland met 10% in overeenstemming met het additionaliteitsbeginsel. De reden hiervoor is dat in de Verordening wordt bepaald dat bij de voorafgaande bepaling van het peil van uitgaven dat in de periode moet worden bereikt "rekening moet worden gehouden met (...) een uitzonderlijk peil van de structurele inspanningen van de overheid of daarmee gelijk te stellen inspanningen van de lidstaat tijdens de vorige programmeringsperiode". Dit was duidelijk het geval in de periode na de Duitse hereniging.

- In de Cohesielanden is sprake van grote stijgingen ten gevolge van zowel de vereiste medefinanciering en de noodzakelijke inspanningen om de kloof met de rest van de EU te dichten op het gebied van de menselijk en financiële hulpbronnen. In het bijzonder voor Ierland is de geplande stijging met bijna 100% het gevolg van het zeer ambitieuze nationale ontwikkelingsplan. Hiermee moeten knelpunten in de ontwikkeling worden verlicht om de ingeslagen weg van grote groei te kunnen blijven volgen.

- In Italië moet de 20% stijging van de uitgaven gezien worden in verband met het lager dan verwachte uitgavenpeil in 1994-1999. Het nieuwe uitgavenpeil is gebaseerd op de inzet van de regering om de overheidsuitgaven te verhogen ter bevordering van de economische ontwikkeling van het zuiden.

- In de andere landen zijn de economische en sociale problemen in de doelstelling 1-regio's vaak minder groot en is een sterke verhoging t.o.v. de vorige periode niet per se noodzakelijk.

Tabel - Jaarlijkse gemiddelde structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in doelstelling 1-regio's en overgangsregio's (in miljoen EUR, prijspeil 1999).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De doelstellingen 2 en 3 samen

De lidstaten moeten opgaaf doen van de overheidsuitgaven voor het actieve arbeidsmarktbeleid en in bepaalde (door de lidstaat met redenen omklede) gevallen ook voor andere acties ter verwezenlijking van de doelstellingen 2 en 3. Dit houdt in

- dat voor de doelstellingen 2 en 3 één enkele toetsing op basis van dezelfde gegevens wordt uitgevoerd

- dat de uitgaven betrekking hebben op het gehele grondgebied van de lidstaat, met inbegrip van de onder doelstelling 1 vallende regio's. Het gaat dus om gegevens die rechtstreeks zijn ontleend aan de nationale statistieken.

Om de totstandkoming van een doorzichtig referentie-instrument voor overheidsuitgaven te bevorderen, moedigt de Commissie de lidstaten aan gebruik te maken van de gegevens voor het actieve arbeidsmarktbeleid die de OESO verzamelt. De OESO produceert al meer dan een decennium elk jaar een reeks gegevens over de uitgaven voor het actieve arbeidsmarktbeleid in de lidstaten. Deze gegevens worden internationaal erkend, zijn gegarandeerd van goede kwaliteit en de lidstaten leveren zelf de gegevens aan in de overeengekomen vorm. De meeste lidstaten hebben ervoor gekozen om deze gegevens als uitgangspunt te nemen voor de discussie over de tendensen in de uitgaven en als steun bij het vaststellen van de additionaliteit.

Het gebruik van een gemeenschappelijke reeks gegevens hoefde echter niet tot een star systeem voor additionaliteitstoetsing te leiden. Indien lidstaten konden aantonen dat de gegevens niet volledig recht doen aan de omvang van de arbeidsmarkt programma's (Zweden) of de achterliggende veranderingen in de economie (Finland), zijn de additionaliteitstabellen gewijzigd met het oog op deze factoren. Gedurende de programmeringsperiode zal blijken dat het gebruik van de OESO-gegevens een waardevol referentie-instrument is op basis waarvan kan worden vastgesteld of de lidstaten voldaan hebben aan het additonaliteitsbeginsel met betrekking tot de programma's van doelstelling 2 en 3 van de Structuurfondsen.

2.2. Tenuitvoerlegging van de programma's in de lidstaten

2.2.1. BELGIË

Periode 1994-1999

Het EPD voor Henegouwen in het kader van doelstelling 1 is eind 1999 afgesloten. Uit de slotbalans blijkt dat een vastleggingsniveau van meer dan 98% is gehaald. De meeste Structuurfondsmiddelen zijn besteed aan maatregelen voor directe steun aan ondernemingen (steun voor investeringen en onderzoek) en maatregelen voor indirecte steun (inrichting van industrieterreinen). Ook de ontwikkeling en inrichting van onderzoekscentra en technologische topinstituten is doorgezet. De balans wat aantal nieuwe banen betreft, is gunstig uitgevallen, want alleen al de maatregel voor investeringssteun heeft 6.692 nieuwe banen opgeleverd, tegenover een oorspronkelijk gepland aantal van 4.800. Uit de beschikbare evaluaties mag redelijkerwijs worden afgeleid dat uiteindelijk 12.000 nieuwe banen zullen worden gecreëerd.

De maatregelen voor de modernisering van het onderwijs zijn voortgezet. Deze acties gaan gepaard met, en worden vooral voorafgegaan door scholing van het onderwijzend personeel in de nieuwe technologieën, maar ook in de didactische implicaties ervan. Aan de nieuwe informatie- en communicatietechnologie is niet alleen in het onderwijs bijzondere aandacht besteed, maar ook werkzoekenden en werknemers in het MKB zijn bijgeschoold. Dankzij deze maatregelen zijn nieuwe voorzieningen ontstaan zoals het CEMI (topinstituut voor industrieel onderhoud), het centrum voor geavanceerde technologie en CEQUAL.

De uitvoering van de geplande maatregelen in het kader van doelstelling 2 voor het EPD Maas-Vesder vordert gestaag. Half juni is vastgesteld dat 906 nieuwe banen zijn geschapen en steun is verleend voor 63 onderzoeksprojecten. De werkzaamheden in het kader van de meeste infrastructuurprojecten (toegangswegen, bedrijfsverzamelgebouwen, O&O, toeristische projecten, sanering van braakliggende terreinen) zijn in uitvoering of afgerond. In het kader van het EPD voor Aubange is begonnen met de bouw van een centrum voor telematicadiensten op het bedrijventerrein 'Point triple' (drielandenpunt Luxemburg, België, Frankrijk) en worden de projecten op het gebied van economische ontwikkeling voortgezet.

In Vlaanderen zijn na de laatste herzieningsbesluiten in 1999 alle beschikbare kredieten vastgelegd. Uit het betalingstempo blijkt dat de twee programma's in het kader van doelstelling 2 op schema liggen. In beide regio's (Limburg en Turnhout) zijn de programma's speciaal gericht op stimulering van de dienstensector en meer in het bijzonder dienstverlening waarbij extra banen voor vrouwen ontstaan.

Bij de maatregelen die zijn gericht op de menselijke hulpbronnen zijn de kortdurende opleidingen voor werknemers en werkzoekenden en opleidingen op het gebied van de nieuwe technologieën succesvol geweest. De geïntegreerde maatregelen van ESF/EFRO voor de verbetering van de onderzoekscentra hebben bevredigende resultaten opgeleverd. De maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van de sociale economie zijn in feite pas in 2000 van start gegaan en naar het zich laat aanzien is het resultaat bevredigend, maar blijft het wel ver beneden de verwachting.

Doelstelling 3. In Vlaanderen zijn de beschikbare middelen voornamelijk aangewend voor maatregelen voor langdurig werklozen, ex-gedetineerden, immigranten, gehandicapten en laaggeschoolden.

In de Franse gemeenschap (Wallonië en Brussel) heeft de instelling van integratietrajecten vruchten afgeworpen. De studiebijeenkomsten genaamd 'Carrefours de Formation' zijn belangrijke instrumenten voor voorlichting en advies, die de transparantie van het aanbod garanderen en zorgen voor de verspreiding van informatie ten behoeve van de betrokken personen en organisaties.

In Brussel is het beschikbare bedrag voor het programma voor doelstelling 3 grotendeels gebruikt voor het ontwikkelen van ondersteunende en flankerende maatregelen en centra voor maatschappelijke emancipatie (lokale projecten).

Doelstelling 4. In Vlaanderen zijn extra inspanningen geleverd op opleidingsgebied. Door de sectorgerichte fondsen zijn adviseurs ingeschakeld om opleidingsideeën uit te werken en te promoten bij de bedrijven. In 2000 zijn die ideeën concreet omgezet in opleidingsprojecten.

De beschikbare middelen voor de Franse gemeenschap waren eind 2000 vrijwel geheel opgebruikt, ondanks een moeilijk begin. In het kader van doelstelling 4 is het Waalse waarnemingscentrum voor de werkgelegenheid opgericht. Dit centrum verricht onderzoek en studies betreffende sectoren waarin een hervorming/omschakeling aan de gang is, nieuwe sectoren en de nonprofitsector. De verschillende maatregelen ten gunste van middelgrote en kleine tot zeer kleine bedrijven worden voortgezet. Met name het PLATO-project combineert managementopleidingen voor het MKB met begeleiding door managers uit grote bedrijven als hulp aan de leiding van kleine en middelgrote bedrijven. Uitwisseling van ervaring en know-how zijn het doel.

Periode 2000-2006

Voor Doelstelling 1 is het EPD voor Henegouwen (overgangssteun) op 15 mei 2000 door de Commissie goedgekeurd. De bijdrage uit de Structuurfondsen bedraagt 645 miljoen EUR.

De zes vastgestelde prioriteiten zijn:

* Groeiconcentratie door ontwikkeling van de productieve basis.

* Ontwikkeling en exploitatie van de mogelijkheden op het gebied van onderzoek en technologisch innovatie.

* Valorisatie van het potentieel in landbouw, bosbouw, visteelt en op het platteland.

* Verhoging van de aantrekkelijkheid door renovatie en imagoverbetering.

* Voorkomen van werkloosheid.

* Verhoging van de vakbekwaamheid van de beroepsbevolking en verbeterde herintegratie in het arbeidsproces.

In de eerste maanden van 2001 is de taakgroep die is belast met het onderzoek naar de afstemming van de door initiatiefnemers ingediende projecten op de EPD-prioriteiten met zijn werkzaamheden begonnen. Het resultaat van dit onderzoek wordt medegedeeld aan de Waalse regering, die vervolgens de projecten selecteert die voor steun uit de Structuurfondsen in aanmerking komen.

In het kader van Doelstelling 2 zijn de EPD-projecten voor Maas-Vesder (steun uit het EFRO en het ESF: 158 miljoen EUR) en voor de plattelandsregio Dinant-Philippeville (bijstand uit het EFRO en het ESF: 58 miljoen EUR) bij de Commissie ingediend en in juli 2000 ontvankelijk bevonden. Gedurende de tweede helft van 2000 is onderhandeld over deze twee EPD's.

Ook het EPD in het kader van doelstelling 2 voor het hoofdstedelijk gewest Brussel (steun uit het EFRO: 43 miljoen EUR) is bij de Commissie ingediend en in mei 2000 door haar ontvankelijk bevonden.

Vlaanderen heeft vier doelstelling 2-programma's ingediend, die alle ook nog een component "overgangssteun" bevatten. Het betreft Limburg, Antwerpen, West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. Het totale krediet voor deze programma's (EFRO en ESF) bedraagt respectievelijk 148,2 miljoen EUR voor de nieuwe doelstelling 2-regio's en 38,2 miljoen EUR voor de overgangssteungebieden. De programma's richten zich op de ontwikkeling van het toerisme, met name op het platteland, de verhoging van de aantrekkelijkheid van stedelijke industriegebieden voor ondernemingen en potentiële bewoners, het hergebruik van voormalige mijnterreinen en maatregelen tot vergroting van de arbeidskansen van de plaatselijke bevolking. Nu de onderhandelingen over de vier programma's bijna zijn afgerond, worden deze naar verwachting in de loop van april/mei 2001 goedgekeurd.

De Commissie heeft voor België vijf programma's in het kader van Doelstelling 3 voor een bedrag van in totaal 737 miljoen EUR ten behoeve van beroepsopleiding en werkgelegenheid goedgekeurd, evenals een programma voor overgangssteun voor Henegouwen met een bedrag van 192 miljoen EUR uit het ESF.

EPD nationaal ministerie voor Werkgelegenheid en Arbeid: 69,1 miljoen EUR. De helft van de middelen is bestemd voor maatregelen voor de reïntegratie van kansarme groepen op de arbeidsmarkt. Andere maatregelen richten zich op het behoud van werkgelegenheid en maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

EPD Vlaanderen: 376,2 miljoen EUR. De Vlaamse arbeidsmarkt kampt met een tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten, een geringe arbeidsparticipatie van oudere werknemers en een hoog werkloosheidspercentage onder jongeren, vrouwen en immigranten.

EPD Wallonië/Brussel: 285,5 miljoen EUR. De bestrijding van de werkloosheid blijft een prioriteit. Voorts hebben veel mannen en vrouwen te maken met sociale uitsluiting en uitsluiting van de arbeidsmarkt.

EPD hoofdstedelijk gewest Brussel: 23,7 miljoen EUR. Hoewel dit het grootste arbeidsreservoir van het land is, heeft de regio het hoogste werkloosheidscijfer van België. De goedgekeurde maatregelen beogen sociale integratie en arbeidsintegratie van werkzoekenden.

EPD Duitstalige gemeenschap: 10,7 miljoen EUR. De steun is bedoeld om langdurige werkloosheid te bestrijden en integratie van kansarme groepen op de arbeidsmarkt te bevorderen, evenals opleiding en onderwijs, het aanpassingsvermogen en het ondernemersschap en tenslotte gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

EPD Henegouwen: 191,9 miljoen EUR. Deze middelen worden voornamelijk aangewend in het kader van de twee prioriteiten voor alleen het ESF, gericht op een preventieve benadering van de arbeidsmarkt en verbetering van sociale integratie en arbeidsintegratie.

FIOV buiten doelstelling 1. In het kader van dit programma wordt 35,3 miljoen EUR uitgetrokken voor de visverwerking en de vernieuwing en modernisering van de vissersvloot.

2.2.2 DENEMARKEN

Periode 1994-1999

De Doelstelling 2-programma's voor Lolland and Nordjylland 1997-1999 bevinden zich in de eindfase van uitvoering.

Zowel de financiële als praktische uitvoering van beide programma's in de periode 1997-1999 is goed geweest. Het aantal nieuwe banen bijvoorbeeld is veel groter dan de in het programma gestelde doelen. Er was ook veel belangstelling voor deze programma's, waardoor alle beschikbare kredieten eind 1999 al waren vastgelegd.

In de visserijsector is de uitvoering van het programma in 2000 volgens planning voortgezet. De Commissie heeft alle betalingen voor dit programma verricht, met uitzondering van de eindbetaling die pas wordt gedaan na afsluiting van het programma.

Periode 2000-2006

Op 9 november 2000 heeft de Commissie defenitief besloten over het Doelstelling 2-programma voor Denemarken voor de periode 2000-2006. Het programma beloopt in totaal 617 miljoen EUR, waarvan 189 miljoen EUR aan EU-bijstand. Hiervan is weer 27 miljoen EUR bestemd voor de overgangsregio's.

De Commissie was over het algemeen van mening dat het programmavoorstel van hoge kwaliteit was. De Commissie heeft voornamelijk enkele wijzigingen met betrekking tot de SWOT-analyse en het accent van het beleid aanbevolen. De Deense autoriteiten zijn met deze wijzigingen akkoord gegaan en hebben het programma in die zin aangepast.

Het programma is bedoeld om de voorwaarden voor bestendige groei te scheppen in de regio's van Denemarken die te kampen hebben met structurele problemen. Het programma moet hoofdzakelijk - en op milieuvriendelijke wijze - meer dan 6.000 banen scheppen en behouden, de inkomensverschillen verminderen, het innovatieve vermogen bij nieuwe en bestaande kleine bedrijven vergroten en duizenden mensen scholing verschaffen zodat het opleidingsniveau (vooral van vrouwen) omhoog gaat.

Het programma voert maatregelen uit in het kader van het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF), respectievelijk voor 71% en 29% van de beschikbare kredieten.

Ter verwezenlijking van de genoemde doelstelling zijn drie prioriteiten vastgesteld.

1. Ontwikkeling van de regio, met nadruk op groeivoorwaarden (infrastructuur, advisering, onderzoek enzovoort).

2. Bedrijfsontwikkeling, voornamelijk in het MKB (investeringssteun, advisering, ontwikkelingsplannen enzovoort).

3. Ontwikkeling van vaardigheden en menselijke hulpbronnen (in het bijzonder vaardigheidstraining in het bedrijfsleven, ontwikkeling van de strategische infrastructuur en optimaal gebruik van ESF-kredieten). Bovendien zijn middelen beschikbaar voor technische hulp (toezicht, evaluatie, informatiecampagnes, seminars enzovoort).

De eerste vergadering van het toezichtcomité voor de doelstelling 2-programma's vond plaats op 6 maart 2001. Tijdens deze vergadering is het programmacomplement gepresenteerd.

Doelstelling 3. De Commissie heeft in 2000 voor de komende zeven jaar een programma ten bedrage van 379 miljoen EUR goedgekeurd ter ondersteuning van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid in Denemarken.

De vijf programmaprioriteiten komen overeen met de doelstellingen van het nationale werkgelegenheidsplan 1999 van Denemarken.

* Versterking van het actieve arbeidsmarktbeleid ter voorkoming van langdurige werkloosheid en verbetering van de arbeidsmarktvoorzieningen.

* Bevordering van gelijke kansen voor allen bij de toegang op de arbeidsmarkt.

* Ontwikkeling van vaardigheden en opleidingen.

* Aanmoedigen van ondernemingsgeest en innovatie.

* Voorts wordt 3% van de begroting (12 miljoen EUR) speciaal bestemd voor technische hulp om het programma te beheren, uit te voeren en de resultaten te evalueren.

De totale begroting van het Deense programma beloopt 758 miljoen EUR. Hiervan komt 285 miljoen EUR van de overheidssector, 379 miljoen EUR van de EU en 94 miljoen EUR van andere bronnen.

Verantwoordelijk voor de dagelijkse coördinatie, het beheer en het toezicht op het EPD is de Deense arbeidsmarktinstantie van het ministerie van Arbeid. Ook de regionale comités van het Sociaal Fonds in de provincies zijn betrokken bij de uitvoering van de maatregelen en projecten. Het toezichtcomité bestaat uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeries, de Europese Commissie, de vereniging van provincieraden, de vereniging van lokale raden, de sociale partners en andere betrokken belangengroepen.

Voor het visserijprogramma is uit het FIOV 205 miljoen EUR beschikbaar gesteld. De belangrijkste aandachtspunten zijn verwerking, havenfaciliteiten en de vissersvloot die gemoderniseerd moet worden om de arbeidsomstandigheden en de selectiviteit van het visgereedschap te verbeteren.

2.2.3. DUITSLAND

Periode 1994-1999

Eind 1999 zijn de laatste kredieten van de vorige programmeringsperiode 1994-1999 vastgelegd. De uitvoering van de laatste geselecteerde projecten is in 2000 voortgezet. Volgens plan zijn deze projecten eind 2001 voltooid. Op basis van de uitgaven voor de verschillende programma's kon de Commissie het beschikbare bedrag aan kredieten volledig vastleggen. Slechts voor twee programma's, Saarland voor doelstelling 5b en Noordrijn-Westfalen voor doelstelling 5b, was dit niet het geval. Voor de communautaire initiatieven zijn de kredieten volledig vastgelegd.

Wat de EFRO-betalingen van de Commissie betreft, zijn de vooruitzichten voor doelstelling 1 het best. Gemiddeld is 93% van de beschikbare EFRO-begroting aan Duitsland betaald. Voor een aantal doelstelling 2-programma's (periode 1997-1999) en een aantal specifieke programma's voor communautaire initiatieven, waarbij het betalingsniveau van de Commissie achterblijft, is in 2001 extra aandacht nodig, aangezien dit het laatste betalingsjaar is.

Periode 2000-2006

Doelstelling 1. In 2000 zijn de onderhandelingen over het communautair bestek (CB) afgerond. Tien jaar na de Duitse eenwording komen de nieuwe deelstaten in een kritieke fase ten aanzien van hun structurele aanpassing nu het inhaalproces feitelijk tot stilstand is gekomen. Door vastlegging van een uitgebreid hulppakket voor de nieuwe deelstaten draagt de Europese Unie bij aan de ontwikkeling en verwezenlijking van het beschikbare potentieel om de economische en sociale problemen in deze regio's op te lossen. De Bondsregering en de deelstaten gaan in het kader van het communautair bestek voor de nieuwe deelstaten en Oost-Berlijn de volgend negen operationele programma's, waaronder één overgangsprogramma voor Oost-Berlijn, uitvoeren.

Eén door meer fondsen gefinancierd regionaal programma voor elke deelstaat met coördinatie van de bijdragen uit EFRO, ESF en EOGFL-O.

Drie uit één fonds gefinancierde sectorspecifieke programma's voor het totale in aanmerking komende gebied: maatregelen voor vervoersinfrastructuur van supra-regionaal belang (EFRO); een federaal ontwikkelingsprogramma voor de werkgelegenheid (ESF); een herstructureringsprogramma voor de visserij (FIOV).

De totale bijdrage van de EU bedraagt 20,7 miljard EUR. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het vorige CB is de verschuiving, in relatieve termen, van productieve investeringen naar infrastructuur, waartoe behalve basisinfrastructuur ook O&O, onderwijs en stedelijke infrastructuur behoren. De belangrijkste prioriteiten in het CB zijn 'Infrastructuur' met een bijdragen uit het ESF van 27,7%, 'Menselijke hulpbronnen' (27,1%) 'Productieve investeringen' (19,3%), 'Landbouw/visserij' (17%), 'Milieu' (7,2%) en 'Technische hulp' (1,8%).

Het CB moet leiden tot 370.000 behouden en nieuwe banen en tot een aantal tijdelijke banen dat overeenkomt met 265.000 volledige banen. Ongeveer 1,35 miljoen mensen krijgen een opleiding in het kader van de door het ESF gesteunde regelingen. Eén van de belangrijkste doelstellingen van de maatregel voor menselijke hulpbronnen is verlaging van het aantal langdurig werklozen, dat nu ongeveer 31% van het totaal aantal werklozen bedraagt.

Voor de landbouw en de plattelandsontwikkeling ligt de prioriteit bij investeringen in landbouwbedrijven, bosbouwmaatregelen, herverkaveling, renovatie en ontwikkeling van dorpen, bescherming en behoud van het landelijk erfgoed. Hulp bij vervroegde uittreding en geavanceerde financieringsinstrumenten zijn in deze programma's minder belangrijk.

Het visserijprogramma richt zich met name op investeringen in vissershavens.

Op basis van het goedgekeurde CB zijn de onderhandelingen over de verschillende operationele programma's voortgezet en op twee na eind 2000 voltooid. De onderhandeling over het OP '`Vervoersinfrastructuur' en het OP 'Menselijke hulpbronnen' zijn vóór het eind van het jaar afgerond dan wel vrijwel afgerond en begin 2001 goedgekeurd.

De eerste vergaderronde van de toezichtcomités van de nieuwe programma's, waar het huishoudelijk reglement en de ontwerp-programmacomplementen zijn besproken, is al in 2000 gehouden. Aan het eind van het jaar bleek het noodzakelijk om een eerste wijziging in het CB aan te brengen om te zorgen voor volledige aansluiting van de financiële gegevens van het CB op de financiële gegevens van de negen programma's.

Doelstelling 2. Duitsland ontvangt voor de programmaperiode 2000-2006 een bedrag van 3,096 miljoen EUR voor doelstelling 2 en 530 miljoen EUR voor overgangssteun in regio's die tot eind 2005 voor steun in aanmerking komen.

Bij de Commissie zijn in het eerste halfjaar van 2000 elf voorstellen voor doelstelling 2-programma's binnen gekomen. Acht programma's waren voor 30 april 2000 ingediend en door de Commissie voor de onderhandeling aanvaard. De uitgaven voor deze programma's komen derhalve vanaf 1 januari 2000 in aanmerking. De conceptprogramma's voor Baden-Württemberg, Hamburg en Berlijn waren niet voor 30 april ingediend en/of als volledig aangemerkt. Daarom is vastgesteld dat deze programma's subsidiabel kunnen worden vanaf de dag waarop de laatste aan het document ontbrekende onderdelen worden ontvangen.

De Commissie heeft begin 2001 in beginsel zes programma's goedgekeurd zodat de vastlegging op de begroting voor 2000 voor deze programma's naar 2001 kan worden doorgeschoven. Voor de vijf andere programma's (Hessen, Hamburg, Sleeswijk-Holstein, West-Berlijn, Beieren) zijn de onderhandelingen begin 2001 voortgezet. Voor deze vijf programma's moest de begroting van 2000 worden opgesplitst en verdeeld over de andere begrotingsjaren.

Tussen de Commissie en de Duitse overheden ging de discussie wat de doelstelling 2-programma's betreft voornamelijk over de volgende punten, naast de al onder doelstelling 1 genoemde onderwerpen.

* Introductie in de programma's van multifondsprioriteiten waarbij ESF- en EFRO-maatregelen in het kader van dezelfde prioriteit worden uitgevoerd en de ESF-maatregelen worden toegesneden op de doelstelling 2-strategie, zulks in tegenstelling tot de bredere horizontale maatregelen van doelstelling 3.

* Het partnerschapsbeginsel: de rol van de verschillende partners vóór en na goedkeuring van de programma's.

* Introductie van nieuwe financiële instrumenten in de programma's.

* Aandacht voor het MKB bij de prioriteit 'Ontwikkeling van het bedrijfsleven'.

* Gedifferentieerd beleid voor de doelstelling 2-regio's en de overgangsregio's binnen hetzelfde programma.

* Verschil in beleid tussen deelstaten die een stad omvatten (Hamburg en Bremen), deelstaten met veel stedelijke gebieden die onder doelstelling 2 vallen en deelstaten met veel platteland onder doelstelling 2. Er is speciale aandacht voor stedelijke probleemgebieden.

Voor doelstelling 3 hebben de Duitse overheden voor alle activiteiten van de Bondsregering en de elf deelstaten die met deze doelstelling te maken hebben een enkelvoudig programmeringdocument (EPD) ingediend. De onderhandelingen duurden van eind 1999 tot de zomer van 2000, met aandacht voor de volgende punten.

* Versterking van de preventieve aanpak van langdurige werkloosheid op het niveau van zowel de Bondsregering als de deelstaten.

* Verhoging van de beroepsvaardigheid van oudere werknemers.

* Verbeterde dienstverlening.

* Vermindering van het risico van voortijdig schoolverlaten.

* Verbetering van het systeem van toezicht en evaluatie.

Omdat het eerste aandachtspunt 'Versterking van de preventieve aanpak' van belang is in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie beheerste dit onderwerp de onderhandelingen. Naar aanleiding van de onderhandelingen heeft de Commissie de inspanningen erkend die in het kader van het Duitse arbeidsmarktbeleid zijn gedaan om werkloosheid te voorkomen en hebben de Duitse Bondsregering en de deelstaatoverheden toegezegd meer kortdurende werklozen in aanmerking te nemen voor de ESF-maatregelen van het programma.

Een ander belangrijk resultaat van de onderhandelingen is de verbetering van het systeem voor toezicht en evaluatie. Er is overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk minimum aan resultaatgegevens dat moet worden verzameld gedurende het proces van toezicht. Het belangrijkste is de afspraak apart gegevens te verzamelen voor elke begunstigde, onderneming en aanbieder van opleidingen (Stammblattverfahren). De werkzaamheden met betrekking tot toezicht en evaluatie worden gecoördineerd door een proefstudiegroep bestaande uit vertegenwoordigers van de Bondsregering, de deelstaatoverheden en de diensten van de Commissie in samenwerking met de vertegenwoordigers van de doelstelling 1-instanties.

Het enkelvoudig programmeringsdocument is uiteindelijk op 10 oktober 2000 goedgekeurd. Het bedrag aan ESF-bijstand beloopt 4,756 miljoen EUR, waarvan 95% is bestemd voor de financiering van de vijf beleidsterreinen van de ESF-Verordening. Daarnaast wordt 1% bestemd voor kleinschalige projecten ter bevordering van de inzetbaarheid voor werk en de lokale sociale ontwikkeling. Voorts wordt 4% uitgetrokken voor technischehulpmaatregelen. In het EPD wordt eveneens vermeld hoe met de horizontale thema's ('Initiatieven voor lokale werkgelegenheid', 'Informatiemaatschappij' en 'Gelijke kansen voor mannen en vrouwen') rekening is gehouden bij de ontwikkeling van de doelstelling 3-strategie en de prioriteitenkeuze.

Bij de acties in de visserijsector buiten de gebieden van doelstelling 1 (111,1 miljoen EUR) ligt het accent op verwerking en afzet van vis en vernieuwing en modernisering van de vissersvloot.

2.2.4. GRIEKENLAND

In 2000 vonden voornamelijk de onderhandelingen plaats over het Griekse CB voor de periode 2000-2006 en de bijbehorende 24 operationele programma's. Elf operationele programma's hebben betrekking op specifieke sectoren op nationaal niveau en 13 operationele programma's zijn regionaal, dat wil zeggen één programma per regio.

Na afsluiting van de onderhandelingen over het CB heeft de Commissie het in november 2000 goedgekeurd. Het CB beschrijft de ontwikkelingsstrategie voor de besteding van de 22,71 miljard EUR aan steun uit de Structuurfondsen (en de 3,32 miljard EUR aan steun uit het Cohesiefonds). Het totale investeringsplan, waarin eveneens de nationale bijdrage van de lidstaat en de particuliere financiering is begrepen, bedraagt meer dan 50 miljard EUR.

De ontwikkelingsstrategie volgens het Griekse CB voor 2000-2006 kent de volgende prioriteiten.

* Verbeterde beroepsvaardigheid van het arbeidspotentieel (ongeveer 10% van de totale investeringen uit het CB).

* Voortzetting van de inspanningen voor de voltooiing van de belangrijkste communicatie-infrastructuur (ongeveer 27%).

* Verhoogd concurrentievermogen van de productieve sector (ongeveer 18%).

* Ontwikkeling van plattelandsgebieden en landbouw (ongeveer 8,5%).

* Verhoogde kwaliteit van het leven voor de Griekse bevolking (ongeveer 4%).

* Toegang tot en gebruik van de technologie van de informatiemaatschappij (ongeveer 4%).

* Maatregelen ter bevordering van een evenwichtige ontwikkeling van de regio's (26%).

De Commissie en de Griekse overheid zijn zich er ten volle van bewust dat dit ambitieuze CB een grote uitdaging betekent voor het bestuurlijke vermogen van de uitvoeringsinstanties. De Verordening betreffende de Structuurfondsen bepaalt dat Griekenland nieuwe beheersstructuren voor het beheer van het CB en de bijbehorende operationele programma's moet instellen. Het zal in hoge mate van de doelmatigheid van deze structuren en meer in het bijzonder nog van de kwaliteit van de projectontwikkeling en de selectieprocedure afhangen of de programma's succesvol zijn.

Het Griekse parlement heeft op 31 oktober 2000 een wet aangenomen betreffende de organisatie van het beheer van het CB. Deze wet schept het nieuwe wettelijk kader dat noodzakelijk is voor een doelmatig en doorzichtig beheer van het CB en de operationele programma's en betekent een belangrijke stap voorwaarts.

De onderhandelingen over de operationele programma's waren eind 2000 reeds ver gevorderd. De meeste operationele programma's zijn in het eerste kwartaal van 2000 goedgekeurd en een klein aantal in april 2001. Tegelijkertijd hebben de Griekse overheden vooruitgang geboekt bij het opzetten en operationeel maken van de nieuwe beheersorganisatie en beheersstructuren volgens de in de bovengenoemde nieuwe wet bepaalde procedures. Het nieuwe managementinformatiesysteem dat betrekking heeft op het gehele CB en alle projecten en acties in het kader van het Cohesiefonds moet dan ook operationeel zijn. Hiermee is een gezonde basis gelegd en zijn de juiste voorwaarden geschapen bij de start van de uitvoering van het CB in Griekenland met de beste garantie voor succes van deze gigantische investerings- en ontwikkelingsinspanning.

De ESF-maatregelen worden vooral uitgevoerd door middel van twee operationele programma's ('Bevordering van werkgelegenheid en permanente educatie' en 'Onderwijs en basisberoepsopleidingen'). Deze maatregelen hebben als belangrijkste doelstelling het voorkomen van langdurige werkloosheid door het nemen van actieve, preventieve en geïndividualiseerde maatregelen; de bevordering van gelijke kansen op toegang tot de arbeidsmarkt voor iedereen; de bevordering van onderwijs en beroepsopleidingen; de bevordering van het ondernemerschap, het aanpassingsvermogen en de beroepsvaardigheid van het arbeidspotentieel; en de verbeterde toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen.

Voor landbouw en plattelandsontwikkeling verstrekt het EOGFL-Oriëntatie medefinanciering voor de prioriteiten 'Landbouw' en 'Regionale ontwikkeling' voor een bedrag van in totaal 2.260,3 miljoen EUR over de gehele periode 2000-2006.

Voor de verwezenlijking van de prioriteit 'Landbouw' verleent alleen het EOGL-O financiering voor een bedrag van 1.233,4 miljoen EUR. Samen met de andere fondsen verleent dit fonds ook kredieten voor de verwezenlijking van de prioriteit 'Regionale ontwikkeling' voor een bedrag van 1.026,9 miljoen EUR. De voornaamste maatregelen hebben de volgende doeleinden.

* Verbeterd concurrentievermogen van de landbouw door geïntegreerde maatregelen voor boerenbedrijven, maatregelen voor de verwerking, normalisering en afzet van landbouw- en bosbouwproducten, en maatregelen met betrekking tot landbouwproducten.

* Duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van het platteland en herstel van het sociaal evenwicht, met verbeterde regelingen om de informatieverstrekking en voorlichting aan de plattelandsbevolking en geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor plattelandsgebieden te steunen.

* Milieubescherming en behoud van de sociale samenhang door de ontwikkeling en bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu.

In 2000 zijn geen vastleggingen gedaan voor de begrote uitgaven.

In het kader van het visserijprogramma met een bijdrage van 211,1 miljoen EUR uit het FIOV zijn de prioriteiten gelijk aan het vorige programma met dien verstande dat er meer nadruk komt te liggen bij de verbetering van de kwaliteit van visserijproducten, de werkomstandigheden en er voorts aandacht is voor de bestrijding van milieuvervuiling.

2.2.5. SPANJE

Periode 1994-1999

Doelstelling 1. Alleen de eindsaldi van de programma's voor de periode 94-99 behoeven nog betaald te worden, aangezien alle middelen zijn vastgelegd. De Commissie beschikt reeds over een eerste balans van de activiteiten van het EFRO in deze periode, die een onafhankelijke beoordelaar op verzoek van de Spaanse autoriteiten heeft opgesteld.

Dit rapport geeft een duidelijk positief beeld te zien, waarbij de nadruk ligt op de behaalde resultaten, de samenhang daarvan met de uitgangspunten, en de mate waarin de doelstellingen zijn gerealiseerd, de middelen efficiënt zijn toegepast en het beleid en de communautaire principes zijn nageleefd.

Desondanks worden in deze balans enkele zwakke punten gesignaleerd die in hoofdzaak betrekking hebben op de complexiteit van het systeem, de coördinatie tussen de instellingen, het te traditionele karakter van de maatregelen, de te beperkte financiële middelen besteed aan investeringen ten behoeve van kennisoverdracht binnen de bedrijven en het gebrek aan ontvankelijkheid bij managers voor het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Bij de onderhandelingen over het huidige CB is met al deze punten rekening gehouden.

Doelstelling 2. De herprogrammeringsbesluiten met betrekking tot de programma's voor de periode 97-99 zijn in de maanden mei (OP's Balearen, Rioja en Navarra), juni (OP Aragon) en oktober (OP Baskenland) ondertekend; de overige twee besluiten zijn in 2001 getekend (OP's Catalonië en Madrid).

De betalingen door het EFRO ten behoeve van de zeven betrokken maatregelen lagen eind 2000 in de orde van 50% (Baskenland) tot 84% (Aragon).

Eind 2000 zijn na de definitieve vaststelling van de eindrapporten inzake de EFRO-maatregelen alle betalingen van de programma's voor 94-96 afgewikkeld, behalve die voor het OP Madrid, waarvan de eindbetaling in 2001 viel. De beschikbare communautaire kredieten zijn volledig besteed in vier gevallen (Aragon, Catalonië, Navarra en Baskenland) en nagenoeg volledig in twee gevallen (Balearen en Rioja).

Periode 2000-2006

Doelstelling 1. Het Spaanse CB voor de periode 2000-2006, dat op 19 oktober 2000 door de Commissie is goedgekeurd, voorziet tegen het huidige prijsniveau en behoudens de prestatiereserve in 39,548 miljard EUR aan communautaire kredieten, dat wil zeggen bijna 28% van de aan doelstelling 1 toegewezen middelen van de Structuurfondsen, op een totale investering van 84,754 miljard EUR. Dit wordt gefinancierd uit de vier Structuurfondsen van de Unie (EFRO 61,2% van het totaal, ESF 22,4%, EOGFL 12,6% en FIOV 3,8%) en vormt het grootste financieringsinstrument voor structurele steunmaatregelen over de periode 2000-2006. De door deze doelstelling bestreken Spaanse regio's zijn dezelfde als in de voorgaande periode (Andalusië, Asturië, Canarische eilanden, Cantabrië, Kastilië-León, Kastilië-La Mancha, Extramadura, Galicië, Murcia, Valencia, Ceuta en Melilla); opgemerkt zij echter dat de autonome deelstaat Cantabrië slechts bij wijze van overgangssteun in aanmerking komt voor doelstelling 1.

De programmaprioriteiten zijn: verbetering van het concurrentievermogen en ontwikkeling van de productiesector; innovatie, O&O, informatiemaatschappij; milieu, natuur en waterbeheer; ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen, werkgelegenheid, gelijke kansen; lokale en stedelijke ontwikkeling; transport- en energienetwerken; landbouw en plattelandsontwikkeling; visserijstructuur en aquacultuur.

De volgende innovaties ten opzichte van het voorgaande CB zijn het meest relevant.

* Het partnerschapsbeginsel is versterkt, zowel op het gebied van de programmering als in het beheer van de fondsen. In de regionale OP's blijkt dit hieruit, dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de centrale en regionale overheden concreet gestalte heeft gekregen in functies in de beheersautoriteit en dat de economische en sociale gesprekspartners voor de eerste keer sinds het begin van de tenuitvoerlegging van de Fondsen in Spanje hebben deelgenomen aan de vergaderingen van het toezichtcomité van het CB en de verschillende OP's.

* Met de bundeling van de verschillende Fondsen (EFRO, ESF en EOGFL) op regionaal niveau in de 'geïntegreerde operationele programma's' is niet alleen de coördinatie verbeterd, maar zijn ook de praktische doelmatigheid en flexibiliteit toegenomen.

* Als gevolg is binnen het huidige CB het aantal vormen van bijstandsverlening aanzienlijk teruggebracht (23 tegenover 73 in de voorafgaande periode). Dit leidt niet alleen tot vereenvoudiging van de beheersinstrumenten maar tevens tot betere concentratie van de middelen op bepaalde regio's en sectoren.

* Wat het globale evenwicht tussen de sectoren betreft tenslotte, is een verschuiving aangebracht in de keuze tussen ontwikkelingstrajecten, ten gunste van maatregelen ten behoeve van de kennismaatschappij en het milieu, hetgeen voornamelijk ten koste gaat van de vervoers- en energienetwerken.

In de evaluatie vooraf van het CB gaat men uit van een extra jaarlijkse groei van het BBP van gemiddeld 0,34%. Op deze basis realiseren de Spaanse regio's die voor steun in aanmerking aan het eind van de periode een 2,4% hoger BBP dan zonder het CB mogelijk zou zijn geweest. Volgens hetzelfde ramingsmodel wordt dankzij het CB gedurende de periode 2000-2006 een jaarlijks gemiddeld aantal van 219.000 banen gecreëerd of in stand gehouden.

De uitvoering van het CB geschiedt door middel van 23 operationele programma's. Twaalf daarvan zijn regionale programma's die elk een van de doelstelling 1-regio's bestrijken en de overige elf programma's zijn multiregionaal van aard. Op 29 december 2000 heeft de Commissie de OP's voor Andalusië, Extramadura, Murcia en Ceuta en Melilla goedgekeurd. Om technische redenen was het niet mogelijk op dezelfde datum tot goedkeuring van de resterende programma's te komen hoewel de onderhandelingen daarvoor reeds waren afgerond. Deze zijn in het eerste kwartaal van 2001 goedgekeurd, behalve het programma voor de informatiemaatschappij dat de Spaanse overheid later dan de overige programma's had ingediend.

Doelstelling 2. De Spaanse overheid heeft wederom gekozen voor een CB dat is onderverdeeld in zeven afzonderlijke OP's voor de doelstelling 2-regio's. Met uitzondering van dat voor Madrid zijn al deze programma's in principe op 29 december 2000 door de Commissie goedgekeurd.

De bijstand voor de in aanmerking komende zones wordt geraamd op 2.649 miljoen EUR. Deze toegewezen middelen vertegenwoordigen 12,93% van de totale communautaire bijstand voor de doelstelling 2-regio's, hetgeen overeenstemt met het percentage van Spaanse bevolking dat in aanmerking komt, in verhouding tot de totale bevolking binnen de Europese Unie. Dit bedrag wordt uitgesplitst over de zeven OP's op basis van de verhouding tussen de bevolking per regio en de totale Spaanse bevolking.

De bijstand voor de overgangszones wordt geraamd op 99 miljoen EUR.

Binnen de zeven OP's is, naast de vijf prioritaire zwaartepunten, nog een zesde voor maatregelen op het gebied van technische hulp van belang. Het gaat om: verbetering van concurrentievermogen en werkgelegenheid en ontwikkeling van de productiesector; milieu, natuur en waterbeheer; de kennismaatschappij (innovatie, O&O, informatiemaatschappij); het ontwikkelen van communicatie- en energienetwerken; lokale en stedelijke ontwikkeling; technische hulp.

Het ESF is medefinancier van maatregelen van zes bijstandspakketten, en wel met 5% van de totale bijdrage uit de Structuurfondsen voor vijf OP's en 7% voor Madrid. Deze maatregelen vallen onder de bevoegdheid van de centrale overheid. Van het OP-Catalonië komt meer dan 21% voor rekening van het ESF. De maatregelen van het ESF zijn op drie zwaartepunten gericht: versterking van het ondernemerschap; verbetering van de arbeidszekerheid en inzetbaarheid; steun voor plaatselijke initiatieven voor het scheppen van arbeidsplaatsen.

De Commissie heeft het doelstelling 3-CB voor Spanje op 27 september 2000 goedgekeurd. Het CB wordt ten uitvoer gelegd via twaalf operationele programma's. Acht hiervan zijn op 9 november 2000 goedgekeurd. Zeven van deze programma's zijn regionaal van aard (een per autonome gemeenschap) en de tenuitvoerlegging daarvan is in handen van de bevoegde regionale regeringen (Aragon, Balearen, Catalonië, Madrid, Navarra, Baskenland en Rioja). De overige vijf zijn thematisch van aard en multiregionaal. De thema's zijn: werkgelegenheidsbevordering, beroepsopleidingsstelsels, ondernemingsgeest en levenslang leren, sociale integratie en technische hulp.

De bijdrage van het Europees Sociale Fonds voor doelstelling 3 beloopt 2221,8 miljoen EUR. Financieel het meeste gewicht in de schaal leggen de multiregionale OP's 'Werkgelegenheidsbevordering' (36,2%) en 'Ondernemerschap en permanente educatie'(20,4%).

De prioriteiten van doelstelling 3 bestrijken de volgende terreinen: integratie van werklozen op de arbeidsmarkt; versterking van het ondernemerschap, stimuleren van vrijwilligerswerk en het scheppen van kleine en middelgrote bedrijven; bevorderen van de inzetbaarheid van alle werknemers en de arbeidszekerheid van degenen die het meest bedreigd worden met ontslag; verbetering van beroepsgerichte scholing; nuttig inzetten van het arbeidspotentieel in onderzoek, wetenschap en technologie. Bij dit laatste ligt de nadruk op een betere overdracht van de resultaten aan de industrie; vergroting van het aandeel van vrouwen op de arbeidsmarkt; integratie van achterstandsgroepen op de arbeidsmarkt; bevordering van de plaatselijke economie.

De acties in de visserijsector buiten de gebieden van doelstelling 1 ontvangen een financiële bijdrage uit het FIOV van 207,5 miljoen EUR. De geplande investeringen hebben bij voorrang betrekking op de verwerking en afzet van visserijproducten en de herstructurering en vernieuwing van de vloot.

2.2.6. FRANKRIJK

Periode 1994-1999

Doelstelling 2. De Commissie heeft 12 van de 19 EPD's uit de programmerings periode 1994-1996 afgesloten. Voor de EPD's uit de periode 1997-1999 worden de aanvragen voor betaling van de eindsaldi op 30 juni 2001 ingediend.

Periode 2000-2006

De zes doelstelling 1-EPD's en de overgangssteun in het kader daarvan zijn tussen oktober en december 2000 door de Commissie goedgekeurd. De desbetreffende regio's zijn de vier overzeese departementen (Martinique, Guadeloupe, Guyane en Réunion) die regulier in aanmerking komen voor doelstelling 1, evenals twee regio's in het moederland die in aanmerking komen voor overgangssteun: Corsica en een gedeelte van Nord-Pas de Calais (arrondissement Douai, Avesnes, Valenciennes). De totale bijdrage uit de Structuurfondsen ten behoeve van deze zes programma's bedraagt ongeveer 4 miljard EUR.

Tezamen leiden deze EPD's met name tot: het scheppen van netto ruim 55.000 banen; het verlenen van rechtstreekse steun aan circa 10.000 ondernemingen in het MKB; het financieren van opleidingssteun voor meer dan 560.000 personen.

In de agrarische sector hebben de belangrijkste maatregelen te maken met modernisering en diversifiëring van de landbouw. In de departementen overzee ligt de nadruk op het versterken van de landbouwsectoren waar een gemeenschappelijke marktordening bestaat (bananenteelt en de productieketen suikerriet-suiker-rum).

In de visserijsector staan in de overzeese departementen de volgende prioriteiten centraal: verbetering van de havenfaciliteiten, betere afzetmogelijkheden voor de producten en ontwikkeling van de visteelt. Op Corsica hebben de prioriteiten betrekking op bescherming van werkgelegenheid, rationalisering van de visserij-inspanning en capaciteitsuitbreiding in de visteelt.

De Franse overheid heeft een multiregionaal, meerdere doelstellingen (doelstelling 1 en 2) bestrijkend automatiseringsprogramma ingediend, onder de titel 'Presage'. Ook hierover heeft de Commissie op 28 december 2000 een principebesluit genomen. Dit programma voorziet in 19,3 miljoen EUR gemeenschapssteun en vergt in totaal bijna 34,7 miljoen EUR aan investeringen. Hierdoor kan ruim 10 miljard EUR aan middelen van de Gemeenschap worden beheerd, gecontroleerd en geëvalueerd, dank zij unieke software die in alle 26 Franse regio's wordt geïnstalleerd. Dit computerprogramma geeft de beheersautoriteiten overal in het land de beschikking over een functioneel instrument, dat mede de oplossing brengt voor problemen uit het verleden en het partnerschap versterkt door de grotere transparantie op het gebied van beheer, toezicht, evaluatie en controle.

Doelstelling 2. De EPD-projecten zijn eind april ingediend, de partnerschapsvergaderingen zijn eind september afgerond. De Commissie heeft daarover op 28 december 2000 een principebesluit genomen. Deze EPD's hebben betrekking op de 21 Franse regio's op het Europese vasteland (Corsica komt voor doelstelling 2 niet in aanmerking, aangezien het eiland in zijn geheel onder de doelstelling 1-overgangssteun valt).

Het aantal inwoners van de betreffende streken bedraagt ongeveer 19 miljoen, dat is 31,3% van de Franse bevolking, tegen eerder 41,3% in de periode 1994-99.

De Franse overheid heeft de Commissie voorgesteld 15% van het totale krediet van de afdeling Garantie van het EOGFL te integreren binnen de doelstelling 2-EPD's.

Het totaalbedrag aan steun uit de Structuurfondsen (EFRO + ESF) en de afdeling Garantie van het EOGFL voor deze 21 regionale programma's en voor het automatiseringsprogramma Présage beloopt voor de periode 2000-06 ongeveer 7 miljard EUR.

Tezamen leiden deze EPD's met name tot: het rechtstreeks scheppen of in stand houden van enkele honderdduizenden banen; directe steun aan enkele tienduizenden bedrijven in het MKB; het financieren van honderdduizenden individuele scholingmaatregelen.

Enkele van de in de EPD's opgenomen prioritaire zwaartepunten van de Commissie verdienen bijzondere vermelding, namelijk de spreiding van informatie- en communicatietechnologie, de maatregelen inzake milieubescherming en gelijke kansen voor mannen en vrouwen, en een politiek streven naar ondersteuning van het creëren en in stand houden van banen en benutten van de menselijke hulpbronnen in het algemeen, een en ander in nauwe samenhang met de Europese werkgelegenheidsstrategie en in het kader van een werkelijk geïntegreerde aanpak.

Ten aanzien van de menselijke hulpbronnen worden de maatregelen van het ESF niet gebundeld tot één prioritair zwaartepunt, maar verdeeld over de verschillende zwaartepunten binnen het EPD. Hierdoor bereikt men een betere integratie en grotere complementariteit met de andere Fondsen. Maatregelen ten behoeve van zeer kleine ondernemingen en maatregelen in het kader van het grotestedenbeleid moeten naar Frans inzicht de voorrang krijgen. Daarbij is wel getoetst of de complementariteit met de doelstelling 3-maatregelen en de afstemming op het nationaal actieplan voor werkgelegenheid bewaard zijn gebleven. Bovendien zijn de drie horizontale zwaartepunten onderling goed geïntegreerd: gelijke kansen voor mannen en vrouwen, maatregelen voor beroepsgerichte scholing en plaatselijke initiatieven.

Wat de tenuitvoerlegging betreft, is van belang dat het partnerschap is uitgebreid tot alle economische en sociale instellingen en spelers. De versterking van dit partnerschap blijkt ook uit het feit dat de toezichtcomités en programmacomités gezamenlijk worden voorgezeten door de regioprefect en de voorzitter van de regionale raad.

Doelstelling 3. Het jaar 2000 werd gekenmerkt door de onderhandelingen over en het aanvaarden van het EPD.

Frankrijk heeft voor de periode 2000-2006 voor doelstelling 3 een bijdrage toegewezen gekregen ter hoogte van 4713,56 EUR.

In het doelstelling 3-EPD wordt de nadruk gelegd op een preventieve aanpak. Het omvat zes prioritaire zwaartepunten.

* Zwaartepunt 1 'Actief arbeidsmarktbeleid' vertegenwoordigt 20,5% van het totaal begrote bedrag en heeft ten doel een nieuwe start te bieden aan jonge en volwassen werklozen, werkloosheid te bestrijden door de opzet en bestemming van de scholingsprojecten voor werklozen te verbeteren en beroepstoeleidende cursussen te ontwikkelen voor de doelgroepen van 'Nieuwe start'.

* Zwaartepunt 2 'Gelijke kansen, sociale integratie' betreft de groep mensen die het zwaarst getroffen is door werkloosheid aangezien een cumulatie van allerlei problemen deelname aan het arbeidsproces in de weg staat. Hiermee is 26% van het totale budget gemoeid.

* Zwaartepunt 3 'Opleiding en levenslang leren' vertegenwoordigt 23% van het totaal uitgetrokken steunbedrag en heeft ten doel jongeren meer kans van slagen te bieden in het gecombineerd theorie- en praktijkonderwijs, mogelijkheden te ontwikkelen voor inschaling van werk- en levenservaring en te zorgen voor een scholingssysteem waarbinnen voorafgaande werkervaring systematisch wordt meegenomen.

* Zwaartepunt 4 'Aanpassingsvermogen werknemers, ondernemingsgeest, onderzoek, innovatie, technologie' beslaat 22,5% van het totale budget. Het doel is arbeidsorganisaties te moderniseren, vaardigheden te ontwikkelen, overal in bedrijven de ondernemingsgeest te ontwikkelen en innovatie, research en technologie te bevorderen, evenals creativiteit en internationaal gerichte activiteiten door in beroepsvaardigheden te investeren.

* Bij het zwaartepunt 5 'Betere kansen voor vrouwen op toegang tot en deelname aan de arbeidsmarkt', gaat het om specifieke maatregelen ten behoeve van het terugdringen van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Het gaat om geïntegreerde maatregelen binnen, en ter aanvulling op, de eerste vier zwaartepunten. Zwaartepunten 5 en 6 (plaatselijke initiatieven ten behoeve van gelijke kansen) vertegenwoordigen 5% van het totale bedrag aan steun.

Ontwikkeling en toepassing van informatie- en communicatietechnologieën (ITC) spelen een belangrijke rol, met name als uitbreiding van en aanvulling op de maatregelen in het kader van het nationaal actieplan voor werkgelegenheid.

De geïntegreerde aanpak van de dimensie gelijke kansen voor mannen en vrouwen vormt eveneens een sterk punt in dit programma. Aan het horizontale karakter hiervan is bijzonder veel aandacht besteed. In dit kader heeft men, voor de verschillende maatregelen op de eerste vier gebieden, streefcijfers met betrekking tot het percentage vrouwen vastgesteld.

Het bevorderen van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven vertoont logische samenhang met de inspanningen voor het uitbouwen van de plaatsgebonden aanpak en sluit aan bij de specifieke bevoegdheden op het gebied van werkgelegenheid en scholing waarover plaatselijke overheden beschikken.

Voor het eerst zijn regionale stuurgroepen ingesteld, onder gedeeld voorzitterschap van de regioprefect en de voorzitter van de regionale raad of hun respectieve vertegenwoordigers. Deze comités zijn op dezelfde wijze samengesteld als het nationale toezichtcomité. In deze regionale stuurgroepen wordt samengewerkt door vertegenwoordigers van decentrale diensten van de centrale overheid, de regionale overheid, andere publiekrechtelijke lichamen binnen het gebied, de sociale partners, het bedrijfsleven en het verenigingsleven.

De acties in de visserijsector buiten de gebieden van doelstelling 1 (233,7 miljoen EUR) zijn geconcentreerd op beheer van de visstand op lange termijn, modernisering van bedrijven ter verhoging van de toegevoegde waarde van de producten, en verbetering van het sociaal-economisch klimaat in de visserij-afhankelijke zones.

2.2.7. IERLAND

Periode 1994-1999

Eind 1999 zijn de programma's voor de periode 1994-1999 voor het laatst aangepast. De uitvoering van de overgebleven projecten is gedurende het jaar 2000 voortgezet. Het is de bedoeling dat die projecten in 2001 worden afgerond. In een aantal gevallen heeft de Commissie de termijn waarbinnen de betalingen afgehandeld moeten zijn enigszins verlengd. Voor de meeste programma's zijn de jaarverslagen over 1999 in de loop van 2000 bij de Commissie binnengekomen.

Periode 2000-2006

De regio van Ierland die het grensgebied, het centrale laagland en het westen van het eiland omvat en waar 26,6% van de bevolking leeft, blijft ook voor de periode 2000-2006 in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van doelstelling 1. Aan het overige deel van het land, de zuidoostelijke regio die voorheen eveneens onder doelstelling 1 viel, wordt tijdens deze programmeringsperiode overgangssteun verleend, die geleidelijk vermindert.

Het nationale ontwikkelingsplan (NOP) is in november 1999 bij de Commissie ingediend en heeft betrekking op heel Ierland. In het plan zijn niet alleen medefinancieringsuitgaven opgenomen, maar ook de zeer substantiële bestedingen van de Ierse overheid zonder medefinanciering. Het medefinancieringsbestanddeel komt op 7 miljard EUR, een bijdrage van de Structuurfondsen ten belope van 3,2 EUR miljard inbegrepen, terwijl de totale bestedingen in de orde van 57 miljard EUR liggen.

Deze geïntegreerde aanpak houdt in dat de voordelen van de systematische programmering nu op andere terreinen van overheidsbestedingen in praktijk worden gebracht. Veel terreinen zonder medefinanciering zijn bevorderlijk voor en nauw verbonden met de Structuurfondsen; soms zal zich dat inderdaad afspelen in gebieden die wel in aanmerking komen op grond van de verordeningen, maar waarvoor geen medefinanciering mogelijk is wegens de lagere bijstand van de EU.

Hoofdkenmerken van het communautair bestek

Eind januari 2000 heeft de Commissie het onderhandelingsmandaat voor het communautair bestek overgedragen aan de Ierse overheid zelf. In het mandaat geeft de Commissie aan welke hoofdzaken in de onderhandelingen aan de orde moeten komen: de noodzaak om, met het oog op de zeer ambitieuze uitgavenpatronen in het NOP, te voorkomen dat de Ierse economie oververhit raakt; de terechte nadruk op 'Evenwichtige regionale ontwikkeling' door middel van de regionale programma's en de voorgestelde nationale ruimtelijke strategie; de noodzaak om diverse economische knelpunten, met name in de infrastructuur en op de arbeidsmarkt, te verhelpen middels investeringen en horizontale maatregelen ter verbetering van de sectorale prestaties; en ten slotte de prioriteit die de Commissie geeft aan milieuvraagstukken en in het bijzonder aan de bescherming van NATURA 2000-gebieden.

In februari en maart 2000 vonden de formele onderhandelingen over de inhoud van het communautair bestek plaats. Die mondden uit in een aantal wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke Ierse voorstellen. Op het vlak van de opzet van het CB is de steun voor landbouw en plattelandsontwikkeling van nationaal naar regionaal niveau overgeheveld. Aangezien de programma's tevens uitgaven zonder medefinanciering omvatten, is er bovendien zorgvuldig op gelet dat de uitgaven met cofinanciering er duidelijk uitspringen door aparte financiële tabellen voor de gecofinancierde uitgaven en voor het geheel op te nemen. Wat de inhoud van de voorstellen betreft, zijn de gecofinancierde uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling sterker op een aantal hoofdacties geconcentreerd. Tevens zijn de inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling op regionaal niveau verhoogd.

Zes van de in totaal zeven programma's zijn reeds in 2000 goedgekeurd.

In oktober 2000 kwam het toezichtcomité voor het NOP en het CB voor het eerst bijeen. Tijdens die vergadering werden de ontwikkelingen tot dan toe kort besproken en werd afgesproken om ten behoeve van toekomstige vergaderingen van de diverse toezichtcomités een gemeenschappelijk rapportagemodel op te stellen. Daarnaast kwam het toezichtcomité overeen vier comités voor horizontale coördinatie in te stellen op de gebieden milieu, gelijke kansen en maatschappelijke integratie, plattelandsontwikkeling en werkgelegenheid, en menselijk potentieel.

Beleidsprioriteiten voor maatregelen op het gebied van menselijk potentieel. De kentering die de afgelopen zes jaar op de Ierse arbeidsmarkt plaatsgreep, noopte tot een uitgesproken beleidsombuiging, waardoor het accent in het ESF op sommige punten sterk verschoof. Na de vooral preventieve aanpak van de werkloosheid in de nationale actieplannen voor werkgelegenheid tot dusverre, ligt het beleidsaccent nu meer op het mobiliseren van het arbeidsaanbod. Deze aanpak gaat samen met verhevigde inspanningen om door middel van onderwijs, scholing en levenslang leren tot een grotere inzetbaarheid te komen. Ook is er een algemenere inspanning om de kwantiteit en de kwaliteit van praktijkscholing in de bedrijven te verhogen zichtbaar, en krijgt de invoering van een operationeel kader voor levenslang leren forse steun. Daarnaast heeft het verbeteren van de arbeidsparticipatiecijfers een nieuwe impuls gekregen, waarbij wordt gestreefd naar een verhoogde arbeidsparticipatie van iedereen en in het bijzonder van vrouwen. Het gebrek aan kinderopvang wordt beschouwd als een belangrijk obstakel voor de participatie van vrouwen in arbeid en onderwijs. Derhalve levert het ESF, samen met het EFRO, een financieringsbijdrage aan omvangrijke investeringen in de kinderopvang (115 miljoen EUR via de regionale OP's).

De kredieten voor de vier pijlers van de Europese werkgelegenheidsstrategie zijn als volgt verdeeld. Ruim 50% van het ESF wordt gereserveerd ten behoeve van de inzetbaarheid en ruim 17% wordt besteed aan het stimuleren van ondernemingsgeest en aanpassingsvermogen. Ongeveer 12% van het ESF wordt aangewend ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en ter verbetering van de kinderopvang. Op grond van het CB 2000-2006 krijgt Ierland iets meer dan 1 miljard EUR uit het ESF; dat is ongeveer 34% van alle beschikbare gelden uit de Structuurfondsen (en meer dan in andere doelstelling 1-regio's). In het kader van het communautair initiatief EQUAL is nog eens 32 miljoen EUR beschikbaar uit het ESF.

Maatregelen voor landbouw en plattelandsontwikkeling op grond van de beleidsprioriteit 'Evenwichtige regionale ontwikkeling'. In deze maatregelen wordt voorzien via twee regionale operationele programma's (één voor het grensgebied, het centrale laagland en het westen van Ierland en één voor de zuidoostelijke regio) voor prioriteiten in de 'Ontwikkeling van lokale bedrijvigheid' (bosbouw) en 'Landbouw en plattelandsontwikkeling' en op grond van een operationeel programma in het kader van PEACE. De participatie van het EOGFL (afdeling Oriëntatie) in het CB voor Ierland (2000-2006) bedraagt 182,0 miljoen EUR.

De medefinancieringsmaatregelen maken deel uit van een groter pakket aan maatregelen die op grond van de desbetreffende programma's gefinancierd worden uit nationale middelen. De financiering uit het EOGFL-Oriëntatie voor het jaar 2000 is volledig vastgelegd.

In de loop van 2000 hebben Ierland en het Verenigd Koninkrijk samen een plan ingediend voor een programma in het kader van PEACE.

In de visserijsector speelt het FIOV een rol in twee regionale programma's en in het horizontale programma voor de productieve sector. De bijdrage van het FIOV komt in totaal op 67,6 miljoen EUR. De hoofdprioriteiten zijn het ontwikkelen van de aquacultuur, het moderniseren van de havens en het verhogen van de kwaliteit en de veiligheid van de visserijvloot..

2.2.8. ITALIË

Periode 1994-1999 en daarvoor

Italië heeft verreweg de meeste achterstand bij het afsluiten van de door de Structuurfondsen (met name het EFRO) medegefinancierde maatregelen voor de perioden vóór 1989 en de periode 1989-1993.

Begin 2000 moesten nog 88 maatregelen worden afgesloten, waarbij dit in 35 gevallen in de loop van het jaar daadwerkelijk gebeurde. Gepland is de resterende maatregelen in de loop van 2001 af te sluiten.

Volgens de meest recente financiële gegevens die de Italiaans regering aan de Commissie heeft verstrekt, is de achterstand bij de tenuitvoerlegging van de Structuurfondsen in Italië bij de programmering voor de periode 1994-1999 ruimschoots ingelopen, behalve wat betreft de communautaire initiatieven: het geheel van de ter beschikking staande fondsen is door de beheersautoriteiten van de programma's voor de uiterste datum van 31 december 1999 vastgelegd. Toch moet gezorgd worden dat de nog lopende projecten worden afgerond en de uitgaven voor de geplande uiterste datum (31 december 2001) plaatsvinden, wat een versnelling van het bestedingstempo vergt.

Periode 2000-2006

Op 1 augustus 2000 is het communautaire bestek voor doelstelling 1 voor de programmaperiode 2000-2006 door de Commissie goedgekeurd. Het bedrag van de aan Italië toegekende fondsen voor doelstelling 1-regio's beloopt 23.758 miljoen EUR. Uit hoofde van overgangssteun komt daar nog 201 miljoen EUR bij, wat het totaal op 23.959 miljoen EUR brengt.

Het CB is ingedeeld in zes prioritaire ontwikkelingszwaartepunten: 1) natuurlijke hulpbronnen; 2) culturele hulpbronnen; 3) menselijke hulpbronnen; 4) lokale systemen voor ontwikkeling; 5) steden; 6) dienstverleningsnetwerken en knooppunten. Het bevat 14 operationele programma's met een reeks specifieke doelstellingen: zeven regionale programma's (Campanië, Apulië, Basilicata, Calabrië, Sicilië, Sardinië en Molise, dit laatste met overgangssteun) en zeven multiregionale programma's. In de loop van 2000 zijn 12 operationele programma's (de zeven regionale programma's plus vijf multiregionale programma's, te weten 'Lokale ontwikkeling', 'Onderzoek, technologische ontwikkeling en topopleiding, 'Openbare veiligheid ten behoeve van de ontwikkeling van de Mezzogiorno', 'Educatie' en 'Visserij') door de Commissie goedgekeurd.

Dit is een belangrijk resultaat dat na lange en vruchtbare onderhandelingen werd bereikt. De strategie van de maatregelen is gebaseerd op het bereiken van een volledig nieuwe balans tussen beleid ter verbetering van de context en de stelsels van rechtstreekse steun aan ondernemingen. Dit houdt in:

a) geleidelijke vermindering van het aandeel van de voor steun bestemde middelen en invoeren van meer concurrentiegerichte werkwijzen om dit te bereiken;

b) de maatregelen zijn in de economische context geïntegreerd en betreffen homogene ruimtelijke eenheden;

c) de steun wordt doelgericht verstrekt en niet lukraak uitgedeeld.

De tenuitvoerlegging van de goedgekeurde operationele programma's is in de laatste maanden van 2000 van start gegaan met de eerste vergaderingen van de toezichtcomités en het indienen van de programmacomplementen.

Het jaar 2000 betekende voor de doelstelling 1-regio's in Italië een keerpunt wat betreft de strategie van de ESF-maatregelen in deze regio's. Het was de eerste keer dat de vier pijlers van de Europese werkgelegenheidsstrategie in de programmering in aanmerking zijn genomen en naar de praktijk zijn vertaald. In de programmering voor de nieuwe periode zijn de voor Italië bestemde aanbevelingen van de Raad met betrekking tot het werkgelegenheidsbeleid in het CB en de OP's verwerkt.

Als een van de nieuwe punten waarover in de eerste helft van 2000 is onderhandeld en die in de door de Commissie goedgekeurde programmering zijn verwerkt, moet allereerst vermeld worden de nadruk die is komen te liggen op het preventieve karakter van de aanpak, moeilijk in de praktijk te brengen in regio's met over het algemeen hoge werkloosheidspercentages, met name waar het langdurige werkloosheid betreft. Ook de bijzondere aandacht voor de bevordering van gelijke kansen en het aanbod van onregelmatig werk hangt nauw samen met de kenmerken van de arbeidsmarkt van de Mezzogiorno. Van de nieuwe elementen moeten verder vermeld worden de ondersteuning van de hervorming van de overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening en het opzetten van een systeem voor erkenning van opleidingscentra. Voor de in 2000 voor de hele periode goedgekeurde programma's is in totaal een bedrag van 4.092 miljoen EUR aan steun van het ESF gepland. Het betreft zeven regionale programma's voor een totaalbedrag van 2.931 miljoen EUR en vijf centraal beheerde programma's voor een totaalbedrag van 1.161 miljoen EUR.

Op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling verleent de afdeling Oriëntatie van het EOGFL met de andere Fondsen steun door een bijdrage van 2.983 miljoen EUR voor medefinanciering van de zwaartepunten 'Natuurlijke hulpbronnen', 'Culturele hulpbronnen' en 'Lokale ontwikkelingssystemen'. De belangrijkste maatregelen richten zich op de agrarische bedrijven en de voedingsmiddelenindustrie door middel van steun voor modernisering en een verbeterd concurrentievermogen met inachtneming van de milieueisen. Ook zijn er diversifiëringsmaatregelen gepland om bedrijven aanvullende of alternatieve inkomsten te bieden. Andere maatregelen richten zich op de landelijke bevolking en plattelandsgebieden om niet alleen het agrarisch potentieel, maar ook de mogelijkheden op milieu- en historisch/cultureel gebied economisch te benutten. De maatregelen moeten nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid opleveren, bijv. binnen het toerisme of de bosbouwsector en bijgevolg leiden tot verbetering van het inkomen van de betrokken bevolking. De in de financieringsplannen voor 2000 opgenomen bedragen zijn voor zes van de zeven regio's vastgelegd, die voor Calabrië zijn verschoven naar het eerste trimester van 2001.

De bijdrage van het FIOV voor het operationele programma in de visserijsector is 122 miljoen EUR, bestemd voor maatregelen voor de vloot. Strategische prioriteiten omvatten aanpassing van de visserij-inspanning aan de beschikbare visbestanden, vernieuwing en modernisering van de vloot en technische hulp. Andere visserijmaatregelen voor doelstelling 1-regio's zijn opgenomen in afzonderlijke programma's voor elk van de betrokken regio's.

De Commissie heeft pas op 21 juni 2000 van de Italiaanse autoriteiten een voorstel voor een zoneverdeling uit hoofde van doelstelling 2 ontvangen dat ontvankelijk werd geacht (het eerdere voorstel dat op 1 oktober 1999 was ingediend, was niet ontvankelijk omdat het niet voldeed aan de eis van de verordening dat ten minste 50% van de volgens de communautaire criteria voor steun in aanmerking komende bevolking erbij betrokken is). De Commissie heeft onmiddellijk een versnelde procedure voor onderzoek van dit nieuwe voorstel in gang gezet. Al drie weken na ontvangst kon de zoneverdeling uit hoofde van doelstelling 2 worden goedgekeurd.

Vergeleken met de voorgaande programmeringsfase is het bevolkingsaantal dat uit hoofde van doelstelling 2 voor steun in aanmerking komt, verlaagd van 11,15 miljoen tot 7,402 miljoen (krachtens de ontsnappingsclausule, waardoor het voor steun in aanmerking komende aantal inwoners met niet meer dan één derde mag worden verlaagd ten opzichte van daarvoor). De veertien regio's in midden-Noord-Italië komen voor een deel in aanmerking voor steun uit hoofde van doelstelling 2.

Het bedrag van de aan Italië toegekende middelen voor doelstelling 2 beloopt 2.228 miljoen EUR. Daarbij komt 377 miljoen EUR uit hoofde van overgangssteun, hetgeen een totaalbedrag geeft van 2.605 miljoen EUR.

Ondanks de vertraging tijdens de goedkeuringsfase van de zoneverdeling voor doelstelling 2 zijn de regio's voortgegaan met het opstellen van nieuwe ontwerp-EPD's, teneinde het uitvoeringsstadium niet verder te vertragen. De EPD-voorstellen zijn officieel bij de Commissie ingediend binnen de door de verordening gestelde termijn.

Doelstelling 3. De achtergrond van de ESF-maatregelen in Italië is de Europese werkgelegenheidsstrategie. De aanbevelingen van de Raad aan de lidstaten bieden een blauwdruk voor de aanpak van de problemen en een duidelijk doel om zich op te richten. De achterliggende visie is de financiële tak van de Europese werkgelegenheidsstrategie te worden. In operationele zin gaat het erom de strategie op regionaal niveau te implementeren. Een van de leemten die de Italiaanse nationale werkgelegenheidsprogramma's vertonen betreft de implementatie. Dit is gedeeltelijk te wijten aan de scheiding van bevoegdheden tussen de verschillende bestuurlijke autoriteiten: werkgelegenheidsbeleid valt onder de verantwoordelijkheid van de regio's, terwijl de nationale werkgelegenheidsprogramma's centraal door het ministerie van Werkgelegenheid worden opgesteld. Het door het ESF beschikbaar gestelde bedrag is een nuttig instrument om de Italiaanse regio's te stimuleren om op lokaal niveau de Europese werkgelegenheidsstrategie ten uitvoer te leggen.

De ESF-maatregelen in Italië voor de periode 2000-2006 brengen een grote verandering te weeg vergeleken met de periode 1994-1999. Allereerst het aantal programma's: in de periode 1994-1999 waren er 54 programma's voor doelstelling 3-regio's, als de doelstellingen 2, 3, 4 en 5b tezamen worden genomen. Momenteel zijn er voor doelstelling 3-regio's 15 programma's, 14 regionale programma's en een nationaal programma. Ten tweede, het aandeel van de regio's: in 1994-1999 kregen de regio's 83% van het totaal van de ESF-middelen. In de periode 2000-2006 beheren de regio's 95% van de middelen. De taak van de nationale instanties zal bestaan in coördinatie en systeemopbouw, terwijl de periode 1994-1999 sterke overlapping met de regionale maatregelen te zien. Ten derde, de omvang van de programma's: de noordelijke regio's kregen volgens het prijsniveau van 1999 een bedrag van 2.243 miljoen EUR toegewezen, terwijl het bedrag voor de periode 2000-2006 oploopt tot 3.887 miljoen EUR. Ten vierde, de doelstellingen van de programma's: terwijl in de voorgaande programmeringsperiode het overgrote deel van de maatregelen gericht was op opleiding, is het ESF momenteel een instrument geworden dat de participatie op de arbeidsmarkt langs verschillende manieren tracht te bevorderen: opleiding, advisering, ondernemerschap, steun voor werkgelegenheid, steun voor overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening, onderzoek en ontwikkeling, universitaire cursussen, enz.

In de doelstelling 3-regio's worden de ESF-maatregelen uitgevoerd via een CB en 15 operationele programma's, waarvan een nationaal programma en 14 regionale programma's, voor elke regio één.

De hoofdproblemen die het ESF gaat aanpakken komen voort uit de drie stadia die de werkgelegenheid in de jaren negentig doorliep. Aan het begin van het decennium was er sprake van een ernstige recessie, in het midden was er stilstand en in de laatste jaren waren er tekenen van herstel waar te nemen. Deze verschijnselen zijn slechts gedeeltelijk gekoppeld aan de economie als geheel. De werkgelegenheidssituatie onderging sterke invloed van de veranderingen in de productiesector (zoals groei van de dienstensector, omschakeling van grote bedrijven) en de veranderingen in het arbeidsaanbod (onder andere demografische oorzaken). Een actief arbeidsmarktbeleid speelde een belangrijke rol bij het matigen van het nettoverlies aan arbeidskrachten en in de laatste jaren bij het bevorderen van het herstel van de werkgelegenheid.

De in het CB gestelde doelstelling is tweeledig:

(a) toename van het werkgelegenheidsaandeel in de economische groei, met name in regio's waar de werkloosheid groot is;

(b) toename van de instroming op de arbeidsmarkt van kansarme groepen.

Dit zal een bijdrage leveren aan het verbeteren van de sociale cohesie van de regio's en de cohesie van sociale groepen.

Voor visserijmaatregelen buiten doelstelling 1 kent het FIOV een bedrag van 99,6 miljoen EUR aan Italië toe. De grootste prioriteit heeft de modernisering en inkrimping van de vissersvloot.

2.2.9. LUXEMBURG

Periode 1994-1999

Doelstelling 2. Na onderzoek van de gegevens betreffende de braakliggende industrieterreinen zijn vier locaties aangewezen die met prioriteit gerenoveerd moeten worden; de voorbereidende werkzaamheden voor de omschakeling ervan zijn verricht. De saneringswerkzaamheden voor de locatie Belval zijn aan de gang.

De steunmaatregelen voor groei door de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen hebben veel aandacht gekregen. De beschikbare financiën zijn volledig besteed, maar gezien het huidige tempo van de bestedingen moet gevreesd worden dat voor sommige maatregelen het beschikbare bedrag niet volledig zal worden uitgegeven; dit geldt bijvoorbeeld voor de maatregel voor bewustmaking en technische hulp en voor de maatregel ter stimulering van productieve investeringen.

Doelstellingen 3 en 4. Alle projecten die betrekking hebben op de periode 1994-1999 zijn eind 1999 afgesloten en de circa 23 miljoen EUR aan ESF-steun is opgebruikt. Aan het eind van de programmaperiode 1994-1999 gaat het goed met de arbeidsmarkt in Luxemburg. Enerzijds kan er een toename van de binnenlandse werkgelegenheid met een opleving van de bedrijfsactiviteiten worden vastgesteld en anderzijds een daling van de werkloosheid tot een niveau in 1999 van 2,3%. Het werkloosheidscijfer onder jongeren bedraagt slechts 2,3% en dat van vrouwen 3,3%.

Periode 2000-2006

Bij beschikking van 25 februari 2000 heeft de Commissie de lijst goedgekeurd met de in de periode 2000-2006 voor doelstelling 2 in aanmerking komende zones in Luxemburg. Het ontwerp-EPD met de maatregelen voor de drie in aanmerking komende zones alsmede voor de zones die overgangssteun ontvangen, is op 13 december 2000 bij de Commissie ingediend, en is ontvankelijk bevonden.

De Commissie heeft een programma voor onderwijs, opleiding en werkgelegenheid goedgekeurd met een Europese bijdrage van 39 miljoen EUR voor Luxemburg, gefinancierd door het Europees Sociaal Fonds uit hoofde van doelstelling 3. Ondanks het hoge percentage van de werkgelegenheidsgroei, doen zich op de Luxemburgse arbeidsmarkt verscheidene problemen voor, waaronder met name het geringe percentage ouderen dat arbeid verricht en het feit dat een groot aantal personen die in de leeftijdscategorie vallen om arbeid te verrichten, afhankelijk is van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en uitkeringen voor een minimuminkomen.

Het Luxemburgse programma richt zich op vier belangrijke prioriteiten: (1) werkloosheidspreventie en vermindering van het aantal personen dat afhankelijk is van 'passieve' regelingen, bijvoorbeeld voor vervroegde pensionering en invaliditeit (28%); (2) bevordering van maatschappelijke integratie (35%); de maatregelen omvatten opleidingen, zo mogelijk op het gebied van de informatica, en hulp bij de instroom in de sociale economie en op de open arbeidsmarkt; (3) stimulering van onderwijs en levenslang leren alsmede van ondernemingsgeest (30%); (4) grotere nadruk op gelijke kansen voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt (5%).

2.2.10. NEDERLAND

Periode 1994-1999

Doelstelling 1. Het is nog te vroeg om de definitieve balans op te maken van het programma over 1994-99; opgemerkt kan echter worden dat voor de meeste indicatoren de streefcijfers inmiddels gehaald zijn. Enkele voorbeelden zijn de oprichting van nieuwe bedrijven (streefcijfer: 10% van de bestaande bedrijven, gerealiseerd: gemiddeld 17%) en het aantal deelnemers aan cursussen (streefcijfer: 11.353, gerealiseerd: 19.591).

Voor de vorige programmeringsperiode waren er vijf doelstelling 2-regio's: Zuid-Limburg, Zuidoost-Brabant, Arnhem-Nijmegen, Twente and Groningen-Drenthe.

Voor de meeste van deze programma's is een verlenging van de betalingstermijn aangevraagd voor de programmeringsperiode 1994-1996. De eindverslagen van deze programma's en de bijbehorende verzoeken om saldobetaling zijn bij de Commissie ingediend in de loop van 1999 (Z.O.-Brabant en Groningen-Drenthe) en 2000 (Z.-Limburg, Arnhem-Nijmegen en Twente).

Voor de programmeringsperiode 1997-1999 eindigde de periode waarin vastleggingen mogelijk waren op 31 december 1999. Het jaar 2000 moet dan ook beschouwd worden als een jaar waarin projecten die in voorgaande jaren aangenomen waren een laatste controle ondergingen en afgesloten werden.

Doelstelling 3. De onregelmatigheden bij een aantal ESF-projecten die in 1999 geconstateerd werden, hebben ook in 2000 voor grote problemen gezorgd. De Nederlandse autoriteiten hebben een groot aantal controles verricht, en dit heeft tot de ontdekking van nog meer onregelmatigheden geleid. Het totale bedrag dat over de oude periode terugbetaald moet worden, kan pas bepaald worden als alle controles voltooid zijn. De Nederlandse autoriteiten hebben ook een speciale onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld, geleid door de voormalige voorzitter van de Rekenkamer, de heer Koning. In juni 2001 brengt hij rapport uit.

Doelstelling 5a-Visserij. Ongeveer 80% van het totale FIOV-krediet is vastgelegd. Een aanzienlijk aantal projecten is pas eind 1999 vastgelegd. Het totale bedrag aan FIOV-gelden dat aan de eindbegunstigden is uitbetaald, bedroeg eind 2000 dan ook slechts ca. 20% van de totale vastlegging. Naar verwachting zal echter de 'eindsprint' tot hoge bestedingen leiden in 2001.

Periode 2000-2006

De belangrijkste gebeurtenis van het jaar 2000 was natuurlijk het opstarten van het nieuwe programma voor geleidelijke beëindiging van de steun in het kader van Doelstelling 1, dat de periode 2000 tot 2006 beslaat. Het plan is in november 1999 bij de Commissie ingediend. De onderhandelingen hebben plaatsgevonden in februari en maart 2000.

Dit nieuwe programma voor Flevoland is opgesteld tegen de achtergrond van een Nederlandse economie die het zeer goed doet, waarbij het werkloosheids percentage tot aanvaardbare proporties is teruggebracht. Hoewel Flevoland ook van dit gunstige economische klimaat profiteert, is de economische structuur van deze regio nog steeds onderontwikkeld. Dit blijkt met name uit de negatieve forensenbalans. Het programma wordt voor 126 miljoen EUR door de Gemeenschap gefinancierd.

Het goedgekeurde enkelvoudige programmeringsdocument bevat vier werkterreinen of prioriteiten: ontwikkeling van stedelijke gebieden (39,1 miljoen EUR), ontwikkeling van landelijke gebieden (23,7 miljoen EUR), versterking van de productie-infrastructuur (39,5 miljoen EUR) en sociale cohesie en arbeidsmarkt (20,2 miljoen EUR).

Het programma voor Flevoland is gericht op bevordering van investeringen in productiebedrijven en dienstverlenende bedrijven met een hoog groeipotentieel op de genoemde terreinen. Het midden- en kleinbedrijf krijgt speciale aandacht via ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling, ontwikkeling van e-commerce en internationalisatie van hun activiteiten. Een interessant aspect van het programma is de ontwikkeling van de stedelijke periferie door stimulering van toerisme en recreatie.

De bijdrage van het EOGFL-Oriëntatie bedraagt 10 miljoen EUR. Dit programma betreft de voortzetting van een actief vernieuwingsbeleid in Flevoland. Er wordt steun verleend voor samenhangende activiteiten ter versterking van het landelijke gebied. Instandhouding van de landbouw is essentieel voor de provinciale economie, evenals het behoud van het open landschap. Recreatie en toerisme worden steeds belangrijker in de overgangszone tussen stedelijk en landelijk gebied, de stedelijke buitenranden. Daarnaast wordt gestreefd naar verbetering van de levensvatbaarheid en de natuurwaarde van het landelijk gebied.

Een bedrag van 6 miljoen EUR is bestemd voor visserijmaatregelen. De beoogde investering betreft voornamelijk de aanpassing van de visserij-inspanning en de verwerking en afzet van vis.

Op 22 december 1999 heeft de Commissie de lijst met gebieden in Nederland die subsidiabel zijn in het kader van Doelstelling 2 formeel goedgekeurd. In april 2000 heeft de Nederlandse overheid negen programma's met betrekking tot Doelstelling 2 bij de Commissie aangemeld voor de periode 2000-2006. Op verzoek van de Commissie is het aantal Doelstelling 2-programma's verminderd: door regionale bundeling van programma's is het aantal operationele programma's teruggebracht tot vier.

De onderhandelingen betreffende deze vier programma's hebben in de loop van 2000 plaatsgevonden, en goedkeuring van de programma's is voorzien in de eerste helft van 2001.

Een aanzienlijk deel (46%) van het doelstelling 2-krediet voor Nederland gaat naar het programma 'Noord-Nederland'. Dit programma ontvangt een EU-bijdrage van 329 miljoen EUR. De programma's krijgen alleen EFRO-financiering en hebben tot doel de industriële en economische omschakeling van de regio te stimuleren. De operationele prioriteiten zijn: versterking van de marktsector, ontwikkeling van de stadscentra en verbetering van de werking van de arbeidsmarkt.

Het tweede programma, 'Stedelijke gebieden in Nederland', behelst een EU-bijdrage van bijna 200 miljoen EUR. Het programma richt zich op stedelijke probleemgebieden, waarbij wijken in verschillende steden zijn opgenomen in één enkelvoudig programmeringsdocument. Het programma weerspiegelt de prioriteit die door de lidstaat aan de stedelijke gebieden gegeven wordt, maar ook de integratie van dit onderwerp in het algemene beleid van de Structuurfondsen. Het programma betreft 11 stedelijke gebieden in 9 steden; het omvat de vier grootste steden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag) en vijf middelgrote steden (Eindhoven, Maastricht, Arnhem, Nijmegen en Enschede). Het Nederlandse ministerie van Binnenlandse Zaken heeft de betreffende gebieden gekozen op basis van de criteria 'mate van armoede' en 'langdurige werkloosheid'.

De laatste twee programma's, 'Zuid-Nederland' en 'Oost-Nederland', zijn meer op het platteland gericht. De EU-bijdrage is respectievelijk 152 en 122 miljoen EUR. Het EPD 'Zuid-Nederland' is opgebouwd rond verschillende deelgebieden; de kern van het programma is een landelijk gebied dat delen van de provincies Noord-Brabant en Limburg beslaat. Het programma bevat ook overgangsgebieden in N.O.-Brabant, Z.-Limburg en Zeeland. De kern van het EPD 'Oost-Nederland' is een landelijk gebied dat delen van de provincies Gelderland, Overijssel en een klein stukje van Utrecht omvat. Het programma bevat ook de doelstelling 2-gebieden die overgangssteun ontvangen, Twente en Arnhem-Nijmegen. Bij beide programma's gaat het alleen om EFRO-financiering. De operationele prioriteiten zijn: ruimtelijke ontwikkeling, stimulering van de economie en sociale cohesie.

Doelstelling 3. Ter voorkoming van onregelmatigheden is tijdens de nieuwe periode reeds een groot aantal maatregelen genomen op het gebied van betere selectie, bewaking en controle. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft ook besloten de uitvoeringseenheid van het ESF (ESF-Nederland) bij Arbeidsvoorziening weg te halen en als bureau bij zijn eigen ministerie onder te brengen.

Het nieuwe EPD voor doelstelling 3 is op 8 augustus 2000 goedgekeurd door de Commissie. Er is een totaalbedrag van 1.750,4 miljoen EUR mee gemoeid. De Commissie heeft ook de voorschotten voor de nieuwe periode 2000-2006 betaald. Door alle problemen in de vorige periode zijn de Nederlandse autoriteiten echter nog niet toegekomen aan nieuwe projecten. De verwachte aanvangsdatum is 1 april 2001.

FIOV buiten doelstelling 1. Het structuurprogramma voor de visserij buiten de gebieden van doelstelling 1 is op 29 december 2000 bij de Commissie ingediend en voorziet in een toewijzing uit het FIOV van 32,1 miljoen EUR. Het programma wordt in 2001 onderzocht.

2.2.11. OOSTENRIJK

Periode 1995-1999

Het enige doelstelling 1-programma, Burgenland, is ook in 2000 met succes uitgevoerd. De gelden uit de EFRO- en ESF-begroting zijn volledig aan projecten toegekend. Met name de maatregelen op het gebied van 'Bedrijven en industrie' en 'O&O' (investeringen in telecommunicatie) hadden een overwegend positief effect op de uitvoering van het programma aan het eind van de periode.

Oorspronkelijk had het programma als doelstelling het scheppen van 7.300 nieuwe banen. Dit cijfer is naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie bijgesteld naar een beter haalbaar niveau van 1.200 nieuwe banen (netto resultaat). Geconstateerd is dat 173 bedrijven starterssteun hebben gekregen of met steun behouden konden worden, en dat 2.400 nieuwe banen zijn geschapen en meer dan 6.200 behouden gebleven. Aan meer dan 1.000 bedrijven is op individuele basis investeringssteun verleend.

De uitvoering van de vier Oostenrijkse programma's in het kader van doelstelling 2 is in 2000 bevredigend verlopen. De belangrijkste wijzigingen aan het eind van de periode bestaan uit financiële verschuivingen waarbij de middelen zijn toegewezen aan de maatregelen met de beste resultaten.

In het omvangrijkste doelstelling 2-programma, dat voor Stiermarken bestemd is, worden in het kader van de goedgekeurde projecten naar verwachting 2.338 nieuwe arbeidsplaatsen geschapen en blijven 21.551 banen behouden. In Beneden-Oostenrijk gaat het volgens planning om 1.474 nieuwe banen en 9.840 behouden banen. In het kader van de kleinere programma's voor Opper-Oostenrijk en Vorarlberg betreft het respectievelijk 490 nieuwe banen plus 2.960 behouden banen en 752 nieuwe banen plus 4.742 behouden banen op basis van de per eind 1999 vastgelegde begroting. In totaal wordt in het kader van de doelstelling 2-programma's gestreefd naar 5.054 nieuwe banen.

De EFRO-maatregelen gericht op productieve en directe investeringen in ondernemingen laten het beste uitvoeringsresultaat zien. De maatregelen gericht op toerisme, innovatie en technologieoverdracht alsmede zachte steun aan bedrijven (advisering) presteren beneden de verwachtingen.

Periode 2000-2006

Ook in de periode 2000-2006 blijft Burgenland een doelstelling 1-regio. Met het Structuurfondskrediet ten bedrage van 271 miljoen EUR worden investeringen tot een bedrag van bijna 853 miljoen EUR gerealiseerd. Naar verwachting bedraagt de particuliere medefinanciering meer dan 490 miljoen EUR. Het programma is op 7 april 2000 door de Europese Commissie goedgekeurd.

Op 22 mei vond de eerste vergadering van het toezichtcomité in Eisenstadt plaats, waarin het huishoudelijk reglement en het programmacomplement zijn goedgekeurd.

In augustus 2000 is de eerste tranche van 3,5% van de EU-bijdrage (6,8 miljoen EUR) betaald.

Voor het nieuwe doelstelling 1-programma voor Burgenland zijn drie basisdoelstellingen vastgelegd:

- ontwikkeling van Burgenland tot een moderne Centraal-Europese regio,

- voorbereiding van Burgenland op de uitbreiding van de EU (vooral samenwerking met Hongarije),

- vermindering van de interne verschillen binnen Burgenland.

De inbreng van het ESF aan het programma is tot stand gekomen in samenwerking met de regionale PES, de Oostenrijkse federatie van vakbonden, de Oostenrijkse federatie van werkgevers, het instituut voor handelsbevordering in Eisenstadt en andere organisaties. Op basis van de vorige programmeringsperiode wordt de ESF-steun met een aantal nieuwe benaderingen uitgebreid. Er is een nieuwe maatregel ter bevordering van levenslang leren ingevoerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van de nieuwe ESF-Verordening. Deze maatregel betreft stimulansen voor opleidingen in de ICT-sector, netwerkvorming tussen opleidingscentra en bedrijven, en opleidingsprojecten voor docenten.

Het EPD voorziet in een totale bijdrage uit het EOGFL-Oriëntatie van 41.345,471 miljoen EUR over de gehele periode 2000-2006. De voornaamste maatregelen hebben betrekking op modernisering van de landbouw, agrarische opleidingen, verwerking en afzet van landbouwproducten, bosbouwmaatregelen, plattelandsontwikkeling en natuurbescherming. Ongeveer 27% van de kredieten is bestemd voor plattelandsontwikkeling (diversificatie, kwaliteitsproducten, herstel van de dorpen, kleine voorzieningen op het platteland), 23% voor de verwerking en afzet van landbouwproducten, 18% voor de modernisering van de landbouw (investeringen op de boerderij, vestiging van jonge boeren), 13% voor bosbouwmaatregelen, 13% voor de bescherming van het natuurlijk erfgoed en 6% voor opleidingen (maatregelen voor agrarische opleidingen, maatregelen voor omscholing - vooral voor dienstverlenende beroepen ten behoeve van de landbouw, natuurbeschermingswerk, en de ontwikkeling van opleidingsnetwerken op het platteland). Alle voor 2000 uitgetrokken kredieten zijn op communautair niveau vastgelegd.

Acht regio's (Länder), namelijk Karintië, Beneden-Oostenrijk, Opper-Oostenrijk, Stiermarken Salzburg, Vorarlberg, Tirol en Wenen, komen in de periode 2000-2006 gedeeltelijk in aanmerking voor doelstelling 2. Van de totale bijstand uit de Structuurfondsen ten bedrage van 703 miljoen EUR is 600 miljoen EUR bestemd voor doelstelling 2-gebieden en 103 miljoen EUR voor overgangszones. In Oostenrijk wonen ongeveer 1.994.853 mensen in een doelstelling 2-gebied en 1.098.794 in een overgangszone.

De nieuwe doelstelling 2-programma's voor de regio's Karintië, Beneden-Oostenrijk, Opper-Oostenrijk, Stiermarken, Salzburg, Vorarlberg en Tirol zijn in april 2000 naar de Commissie gestuurd. De programma's zijn alle zeven eind april en begin mei ontvankelijk verklaard. Het programma voor de stad Wenen is in juni bij de Commissie ingediend en in juli 2000 ontvankelijk bevonden.

De drie programma's voor Karintië, Wenen en Stiermarken ontvangen daarnaast ook een bijdrage uit het ESF.

De onderhandelingen met de regio's (behalve Wenen) waren in juli 2000 afgerond.

Doelstelling 3. Het arbeidsmarktbeleid in Oostenrijk moet de strijd aanbinden met een aantal oude, maar tegelijkertijd heel nieuwe problemen. De concentratie van werkloosheid onder bepaalde groepen en een tweedeling van de arbeidsmarkt voor mannen en vrouwen zijn verschijnselen die al enige jaren spelen. Nieuwe problemen komen voort uit de flexibilisering van de arbeidsmarktstructuur, nieuwe organisatievormen van werk, andere opleidingseisen en verschuivingen in de economische bedrijvigheid naar andere sectoren en regio's. Het nationale actieplan 2000 bevat de nodige beleidsinstrumenten om deze problemen aan te pakken.

Over het nieuwe ESF-programma in het kader van doelstelling 3 zijn de onderhandelingen tussen de Oostenrijkse regering en de Commissie op 8 december 1999 begonnen. Dit programma is op 8 augustus goedgekeurd. Het vormt het belangrijkste financiële instrument van de EU ter ondersteuning van het Oostenrijkse arbeidsmarktbeleid.

Het programma is gebaseerd op de tijdens de vorige programmeringsperiode 1995-1999 opgedane ervaringen. Maatregelen moeten verder worden uitgewerkt en geoptimaliseerd. Nieuw in de periode 2000-2006 is in de eerste plaats het zwaartepunt 'Levenslang leren', dat door het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur wordt uitgevoerd. Bovendien is het ESF het aangrijpingspunt voor de veralgemenisering van het beleid van gelijke kansen voor vrouwen en mannen, wat betekent dat er op alle gebieden van het Oostenrijkse arbeidsmarktbeleid aandacht is voor vermindering van de discriminatie tussen mannen en vrouwen.

In hoofdstuk 3 van het EPD wordt uiteengezet op welke wijze de ESF-maatregelen bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de vier pijlers van de Europese werkgelegenheidsstrategie.

- Inzetbaarheid. Deze pijler krijgt de meeste middelen toegewezen. Als basisbeginsel geldt dat maatregelen in dit verband preventief zijn, dat wil zeggen dat mensen die werkloos dreigen te worden in een vroeg stadium worden geholpen.

- Ondernemingsgeest. 1% van de voor doelstelling 3 beschikbare middelen wordt gereserveerd voor steun voor de territoriale werkgelegenheidspacten die bedoeld zijn om de lokale werkgelegenheid te bevorderen.

- Aanpassingsvermogen. Naar aanleiding van de ervaring die met het vorige EPD voor doelstelling 4 is opgedaan richten de inspanningen zich op de selectie van doelgroepen die het meeste risico lopen bij structurele veranderingen, waarbij steun wordt gegeven aan plannen voor scholing van personeel en het anticiperen op tendensen op de arbeidsmarkt.

- Gelijke kansen. De bevordering van werkgelegenheid voor vrouwen in niet-traditionele en nieuwe beroepen alsmede de verbetering van hun carrièremogelijkheden, vooral in wetenschap en technologie, worden gesteund.

Het partnerschapsbeginsel is een integraal deel van het uitvoeringsproces. Het toezichtcomité bestaat uit de sociale partners, regionale overheden en NGO's. De oprichtingsvergadering van het toezichtcomité vond op 26 juli plaats, bij welke gelegenheid overeenstemming is bereikt over de werkwijze voor de komende jaren.

2.2.12. PORTUGAL

Periode 1994-1999

Nu alle middelen zijn vastgelegd gaat de tenuitvoerlegging in hoog tempo voort; eind 2000 was ongeveer 95% voltooid. De betaling van de saldi, en dus de afsluiting van de programma's, moet nog plaatsvinden, hetgeen voor sommige programma's in 2001 zal gebeuren.

Een eerste balans, opgemaakt bij de tussentijdse evaluatie, heeft laten zien dat de Structuurfondsen een belangrijke invloed in Portugal hebben gehad, zowel op macro-economisch gebied als ten aanzien van de werkgelegenheid en veranderingen in de verschillen per regio.

De beste resultaten werden geboekt op het gebied van de infrastructuur en het milieu; in de sector innovatie en onderzoek en ontwikkeling daarentegen waren de resultaten het minst merkbaar. Bijgevolg kreeg deze sector extra aandacht bij de onderhandelingen betreffende het CB 2000-2006.

Periode 2000-2006

De Commissie heeft het Portugese CB voor de periode 2000-2006 op 30 maart 2000 goedgekeurd. Het beloopt tegen de huidige prijzen 20.535 miljoen EUR aan communautaire kredieten, dat wil zeggen ongeveer 15% van de door de Structuurfondsen voor doelstelling 1 toegekende middelen. Het totaalbedrag van de in het Portugese CB geplande investering beloopt 42.199 miljoen EUR.

De steun van de Structuurfondsen is als volgt samengesteld: EFRO 64,8%; ESF 23%; EOGFL-Oriëntatie 11,1% en FIOV 1,1%.

De Portugese regio's die onder doelstelling 1 vallen zijn dezelfde als in de periode 1994-1999 (dat wil zeggen het hele grondgebied); voor de regio Lissabon en de Taag-vallei geldt echter een overgangsregeling.

De strategie van het CB steunt op vier prioriteiten: (1) het beroepsopleidingsniveau van de Portugezen verhogen, de werkgelegenheid en de sociale cohesie bevorderen; (2) de productiecapaciteit omschakelen naar moderne werksoorten; (3) aandacht schenken aan ruimtelijke aspecten en de geo-economische positie van het land; (4) duurzame regionale ontwikkeling en nationale cohesie bevorderen.

Wat betreft de maatregelen die rechtstreeks verband houden met de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen, komt 23% van de communautaire hulp voor rekening van het ESF, een percentage dat vrijwel gelijk is aan dat van het CB 1994-1999.

De participatie van het EOGFL-Oriëntatie voor landbouw en plattelandsontwikkeling beloopt 2.284 miljoen EUR. De belangrijkste maatregelen die worden uitgevoerd betreffen: de bevordering van een duurzame landbouw; het ondersteunen van de activiteiten van de voedingsmiddelenindustrie en de agrobosbouw.

Voor de visserij geeft het FIOV steun ter hoogte van 217,5 miljoen EUR voor alle betrokken regio's. De belangrijkste maatregelen die werden gefinancierd betreffen de bescherming en ontwikkeling van de visbestanden; de haveninstallaties; de modernisering van de vloot; de verwerking van zeeproducten.

Vergeleken met het voorgaande CB bevat het huidige CB de volgende innovaties.

* Aanzienlijke decentralisatie van de communautaire kredieten ten gunste van de regio's: ongeveer 47% van de geprogrammeerde middelen is voor regionale programma's bestemd.

* Integratie van de vier Fondsen in de regionale programma's, waardoor op regionaal niveau een betere coördinatie van de uitgevoerde activiteiten tot stand zal komen en er veel doeltreffender op de problemen ter plaatse kan worden ingespeeld.

* De sectoren informatiemaatschappij, onderzoek en innovatie hebben in het CB een prioritair aspect gekregen. De steun voor de energiesector is daarentegen verminderd.

* In overeenstemming met de bepalingen van de verordening hebben de regionale en lokale autoriteiten meer verantwoordelijkheid gekregen bij het beheer van en het toezicht op de maatregelen. Dit betekent dat er een strakker systeem voor toezicht, beheer, evaluatie en controle wordt ingevoerd.

Ten aanzien van de werkgelegenheid bevat het CB maatregelen voor het scheppen en in stand houden van 68.000 arbeidsplaatsen op jaarbasis.

Het Portugese CB wordt uitgevoerd via negentien OP's (zeven regionale programma's en twaalf multiregionale programmes). De onderhandelingen over het programma voor technische hulp vonden plaats in het laatste trimester van 2000; het programma werd begin 2001 goedgekeurd.

In het laatste trimester van 2000 hebben de verschillende toezichtcomités tijdens bijeenkomsten hun reglement van orde en de programmacomplementen vastgesteld.

2.2.13. FINLAND

Periode 1995-1999

Eind 1999 vonden de laatste vastleggingen van de voorgaande programma periode 1995-1999 plaats. De uitvoering van de laatst geselecteerde projecten is het hele jaar 2000 doorgegaan; de voltooiing is voor eind 2001 gepland. De jaarverslagen over 1999 zijn in juni 2000 door de Commissie ontvangen.

Bij de tussentijdse evaluatie werd geconstateerd dat de gekozen regionale-ontwikkelingsstrategie voor doelstelling 6 juist is geweest. De oorspronkelijke programmadoelen zijn echter te ambitieus gebleken ten opzichte van de beschikbare middelen en zijn dienovereenkomstig bijgesteld. Ook het financieel plan is eind 1999 enigszins gewijzigd, en door een besluit van de Commissie in april 2000 bekrachtigd.

Volgens het jaarverslag van 1999 was eind 1999 79,8% van de totale financiering van de overheid aan projecten uitbetaald. Het programma heeft meer dan 19.000 nieuwe banen opgeleverd en 2.600 nieuwe bedrijven. De emigratie uit de doelstelling 6- (en 2- en 5b-)regio's, een tendens tijdens de hele programmerings periode, is niet tot staan gekomen.

Het doelstelling 2-programma is uitgevoerd door middel van twee EPD's in 1995-96 en 1997-99. Het saldo is in het voorjaar van 2000 door de Commissie betaald, nadat eind 1999 en begin 2000 enige aanvullende informatie was geleverd teneinde de boeken voor dit programma te kunnen afsluiten. Eind 1999 was 50,5% van de totale financiering van de overheid voor het programma 1997-1999 aan de projecten uitbetaald.

Volgens de tussentijdse evaluatie heeft het Finse doelstelling 2-programma een duidelijk effect gehad op de groei van het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid in het programmagebied, waar nieuwe ondernemingen net zo vlot waren opgezet als in de vergelijkingsgebieden in Zuid- en Midden-Finland. Geschat werd dat eind 1999 het programma bijna 15.000 nieuwe banen en meer dan 1.400 nieuwe ondernemingen had opgeleverd. De nieuwe ondernemingen waren vooral in de dienstensector opgericht, met name in de zakelijke dienstverlening maar ook in de sociale, medische en andere dienstverlening. Het evaluatieteam merkte echter op dat de voornaamste effecten van de projecten van kwalitatieve aard zijn. Bij het opstellen van de nieuwe doelstelling 2-programma voor 2000-06 is rekening gehouden met de constateringen en aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie.

Periode 2000-2006

Eind 1999 en begin 2000 hebben in Helsinki de programma-onderhandelingen voor de nieuwe doelstelling 1- en 2-programma's plaatsgevonden tussen de Finse overheid en de directoraten-generaal voor de structuurfondsen. De belangrijkste onderwerpen van bespreking waren kwantificering van de te verwachten resultaten en effecten, indicatoren, bewakings- en controlesystemen, additionaliteit, prestatiereserve, interregionale projecten, leningsregelingen van Finnvera (het staatsbedrijf voor financiering van bijzondere risico's), milieu / Natura 2000, en de informatiemaatschappij. De Commissie beoogde vooral een gerichtere benadering, zowel bij de ontwikkeling van het MKB als bij de prioriteiten in de ontwikkeling van het arbeidspotentieel met betrekking tot vastgestelde tekortkomingen in deskundigheid en vaardigheden en bij de plattelandsontwikkeling (wat betreft doelstelling 1). Deze aanpassingen zijn in de definitieve EPD's meegenomen.

Beide Finse doelstelling 1-programma's (Oost-Finland en Noord-Finland) zijn op 31 maart 2000 door de Commissie goedgekeurd als de eerste regionale programma's van de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006. De totale EU-bijdrage is 913 miljoen EUR (prijsniveau 1999). Het ontwikkelingstraject is gebaseerd op kennis, nieuwe technologieën en de informatiemaatschappij. De maatregelen van het programma zijn gericht op het verhogen van de concurrentiekracht van het bedrijfsleven en de economische groei, het doen ontstaan van nieuwe banen en bedrijven, het verlagen van de werkloosheid, en het afremmen van de ontvolking van landelijke gebieden en van de regio's als geheel.

De maatregelen op het gebied van de menselijke hulpbronnen passen in het ESF-beleidskader. De ESF-bijstand bedraagt in totaal 273 miljoen EUR voor beide programma's. De prioriteiten van het ESF zijn onder andere: vergroten van deskundigheid, vaardigheden en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; ontwikkeling van het bedrijfsleven.

Voor landbouw en plattelandsontwikkeling bedraagt de bijstand van het EOGFL-Oriëntatie 197,1 miljoen EUR. De belangrijkste maatregelen zijn: ontwikkeling van landelijke gebieden; bosbouw; opleiding; op weg helpen van jonge boeren.

Voor de visserij draagt het FIOV 6,85 miljoen EUR bij, en de belangrijkste maatregelen hebben betrekking op verwerking, visserijhavens en visteelt.

De eerste vergaderingen van het toezichtcomité, gehouden in Oulu en Mikkeli in mei, openden de nieuwe periode met het goedkeuren van het huishoudelijk reglement, de criteria voor projectkeuze, de programmacomplementen en een publiciteitsplan. De tweede vergaderronde van het toezichtcomité heeft plaatsgevonden in november in Kajaani; de programmacomplementen werden voltooid en het comité behandelde het uitvoeringsproces en de stand van zaken, het toezichtsysteem, voorlichtings- en publiciteitsactiviteiten en de nieuwe leningsregelingen voor medefinanciering door het EFRO. In het kader van de vergaderingen van het toezichtcomité werden persconferenties en bezoeken aan projecten georganiseerd.

Op 30 juni 2000 zijn de EPD's voor West- en Zuid-Finland door de Commissie goedgekeurd als de eerste doelstelling 2-programma's van de nieuwe periode. Aan de eerste vergaderingen van de toezichtcomités begin oktober is een voorbereidingsvergadering in juni voorafgegaan. Tijdens de vergaderingen in Jyväskylä in december behandelden de toezichtcomités dezelfde onderwerpen als in bovengenoemde doelstelling 1-vergaderingen, waarbij geconstateerd werd dat de uitvoering van de programma's naar tevredenheid op gang was gekomen.

Het doelstelling 2-programma voor de Åland-eilanden, dat apart bij de Commissie is ingediend, is op 20 december 2000 goedgekeurd. De Åland-eilanden zijn een autonome, Zweeds-sprekende provincie van Finland bestaande uit meer dan 6.500 (rots)eilanden, waarvan er 65 bewoond zijn. Het doel van het programma is de concurrentiekracht van bedrijven te verhogen, een positieve bevolkingsontwikkeling in de archipel te realiseren, de bevolking van de regio aansluiting te doen vinden met de informatiemaatschappij, en de milieubewustheid te vergroten.

De totale EU-bijdrage aan het Finse doelstelling 2-programma is 489 miljoen EUR (prijsniveau 1999). De EPD's voor Zuid- en West-Finland zijn erop gericht ondernemerschap en werkgelegenheid te bevorderen door verhoging van het concurrentievermogen en diversificatie van de regionale economie. Daartoe concentreren zij zich op groeisectoren, bundeling en concurrentiekracht op basis van kennis. Beide programma's besteden veel geld aan de informatie maatschappij en leggen de nadruk op ontwikkeling van het MKB.

De bijstand van het ESF is vooral gericht op West-Finland, op het gebied van: ontwikkeling van het bedrijfsleven en economische herstructurering; ontwikkeling van vaardigheden en nieuwe technologieën; modernisering van de infrastructuur en verbetering van de leefomgeving. In Zuid-Finland zijn de ESF-maatregelen vooral gericht op: concurrentievermogen van het bedrijfsleven en aantrekkelijkheid van het zakelijk klimaat; ontwikkeling van kennis en het menselijk potentieel; ontwikkeling van subregio's en stedelijke gebieden en verhogen van de aantrekkelijkheid van de kleine kernen.

Het doelstelling 3-EPD voor regio's buiten doelstelling 1 is op 1 augustus 2000 door de Commissie goedgekeurd. De ESF-financiering voor het programma bedraagt 416 miljoen EUR. Het EPD vermeldt vier beleidsprioriteiten, overeenkomstig het ESF-beleidskader.

1. Inspelen op de vraag naar arbeid en verbeteren van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (29% van de ESF-toewijzing).

2. Bevorderen van de gelijkheid en gelijke kansen in de arbeidssfeer (19% van de ESF-toewijzing)

3. Verbeteren van de kwaliteit en doeltreffendheid van onderwijs en opleiding, bevorderen van de arbeidsmobiliteit en versterken van de integratie tussen onderwijs en werk (19% van de ESF-toewijzing).

4. Ontwikkelen van het menselijk kapitaal ter bevordering van het ondernemerschap en de kwaliteit van het werk, en gebruik maken van de mogelijkheden van onderzoek en technologie (29% van de ESF-toewijzing).

Een extra prioriteit is technische hulp (4% van de ESF-toewijzing).

Bij het ministerie van Arbeid bedroegen de vastleggingen 80% van de geplande toewijzing voor het jaar 2000. Aan ongeveer 350 projecten is subsidie verleend en het aantal in de projecten werkzame personen bedroeg 9000.

Op 27 september is een apart doelstelling 3-programma goedgekeurd voor de autonome Åland-eilanden, met 2,6 miljoen EUR financiering van het ESF.

De belangrijkste arbeidsmarktproblemen waarop de ESF-programma's zijn gericht zijn: het hoge werkloosheidspercentage, het gevaar van uitsluiting van bepaalde groepen (bijv. langdurig werklozen, jonge werklozen, ouderen en gehandicapten) van de arbeidsmarkt, en knelpunten op de arbeidsmarkt. Verdere onderwerpen zijn het betrekkelijk geringe aantal ondernemers, een tekort aan vaardigheden bij vooral oudere werknemers met aan laag opleidingsniveau en verouderde vaardigheden, discriminatie op grond van geslacht op de arbeids- en onderwijsmarkt, de noodzaak een betere relatie tot stand te brengen tussen onderzoek, onderwijs/opleiding en werk, en het bevorderen van (de mogelijkheden voor) levenslang leren.

Evenals voorheen is het ministerie van Arbeid ook tijdens de nieuwe programmerings periode zowel de beherende als de betalende instantie voor de ESF-activiteiten in Finland. De uitvoering van de programma's vindt grotendeels gedecentraliseerd plaats op het regionale niveau. Er is een nieuwe wet opgesteld voor de uitvoering van structuurfondsprogramma's in Finland.

Visserij buiten doelstelling 1: de bijdrage van het FIOV is 32 miljoen EUR. Daarvan is 55% gereserveerd voor de bescherming en ontwikkeling van visgronden, visteelt, vissershavens, verwerking en afzet, en binnenvisserij. 11% gaat naar de Åland-eilanden, waarvoor een apart programma is ingesteld.

2.2.14. ZWEDEN

Periode 1995-1999

Eind 1999 zijn de laatste vastleggingen van de vorige programmaperiode gedaan voor de vijf doelstelling 2-programma's, het doelstelling 6-programma en de acht Interreg IIA-programma's. De uitvoering van de laatst geselecteerde projecten is in 2000 voortgezet; de voltooiing ervan is gepland vóór eind 2001. De jaarverslagen over 1999 zijn in juni 2000 ontvangen.

Periode 2000-2006

Op 23 november zijn complete versies van de enkelvoudige programmerings documenten (doelstelling 1) voor Norra Norrland en Södra Skogslänsregionen bij de Commissie ingediend. De principebesluiten zijn op respectievelijk 12 en 17 mei genomen en op 24 mei 2000 zijn de programma's definitief goedgekeurd.

In de periode 2000-06 dragen de structuurfondsen 748 miljoen EUR bij, waarvan 52% gereserveerd wordt voor Norra Norrland en 48% voor Södra Skogslänen. In totaal wordt samen met de cofinanciering van de nationale overheid en het bedrijfsleven meer dan 2 miljard EUR aan investeringen gemobiliseerd. Elk programma heeft aparte budgetten voor de gebieden in het binnenland en aan de kust (het speciale programma).

De twee doelstelling 1-programma's bestrijken uitgestrekte en dun bevolkte gebieden met een ruig klimaat die ver van de belangrijkste economische centra afliggen. De hoofddoelstellingen zijn het scheppen van 20.000 banen en 3.500 nieuwe bedrijven door een kennisintensief, concurrerend bedrijfsleven te ontwikkelen waarbij gebruik wordt gemaakt van de voordelen van de moderne technologie, en door het gebied aantrekkelijker te maken als een plek om te wonen en werken, wat betekent dat gezorgd moet worden voor behoud van de ongerepte natuur, voor onderwijs van hoog niveau en voor versterking van het cultureel erfgoed, zodat het voor ondernemingen aantrekkelijk wordt zich in het gebied te vestigen. Er zullen 4.000 ondernemingen en 40.000 mensen deelnemen aan opleidingsactiviteiten. Elk programma bevat speciale maatregelen om de ontwikkeling van de Sami-cultuur en de traditionele Sami-industrieën te bevorderen.

In 2000 hebben per programma twee vergaderingen van de toezichtcomités plaatsgevonden, half juni in Luleå en Östersund en in oktober in Umeå en Höga Kusten. De belangrijkste agendapunten waren het vaststellen van het huishoudelijk reglement van de toezichtcomités en de programmacomplementen, inclusief de selectiecriteria, toezichtindicatoren en voorlichtings- en communicatieplannen. De programma's waren operationeel vanaf de zomer en de eerste selecties werden in het najaar gedaan. Aan het eind van het jaar waren ongeveer 250 projecten geselecteerd. Sinds de aanvang van de programma's is er sprake van een grote vraag, dus ten opzichte van de voorgaande programmaperiode is de situatie aanzienlijk beter.

In 2000 heeft de Commissie bijzondere nadruk gelegd op voorlichting en publiciteit. In het kader van de vergaderingen van de toezichtcomités zijn persconferenties en bezoeken aan projecten georganiseerd.

Voor landbouw en plattelandsontwikkeling heeft het EOGFL-Oriëntatie een totaalbedrag van 115,3 miljoen EUR toegekend. De belangrijkste maatregelen betreffen: investeringen in landbouw-, tuinbouw- en rendierbedrijven; duurzame ontwikkeling van landelijke gebieden door middel van diversificatie, verdere verwerking en afzet, boerderijtoerisme en behoud van het landelijk erfgoed.

Voor de visserij bedraagt de FIOV-bijdrage 11,5 miljoen EUR, welke vooral gericht is op investeringen in visteelt, visverwerking, en bescherming en ontwikkeling van visgronden.

De concepten van de enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD) voor de vier Zweedse doelstelling 2-gebieden (Norra, Västra, Södra en Öarna) zijn op 26 april 2000 ontvankelijk verklaard. Op 19 juni heeft de onderhandelings vergadering plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de regionale partners, de Zweedse regering en de DG's regionaal beleid en werkgelegenheid als vertegenwoordigers van de Commissie. Daarna zijn de onderhandelingen afgerond door middel van een briefwisseling. In oktober zijn de principebesluiten genomen voor alle vier de programma's. Op 15 en 20 december zijn de definitieve besluiten over de EPD's genomen; de eerste vergaderingen van het toezichtcomité van elk van de vier programma's hebben plaatsgevonden in Karlskoga, Gävle en Jönköping.

De vastlegging van de structuurfondsen voor de begrotingsperiode 2000-2006 bedraagt 423 miljoen EUR, waarvan 87% afkomstig is van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en 13% van het Europees Sociaal Fonds. Bij elkaar wordt door deze EU-financiering ongeveer 1,5 miljard EUR gemobiliseerd uit EU-, nationale en particuliere bronnen.

De problemen waarmee de door de vier EPD's bestreken gebieden te kampen hebben zijn vrijwel hetzelfde: een meer dan gemiddelde werkloosheid, en laag onderwijsniveau en een traditionele industrie met structurele problemen. De belangrijkste doelstellingen van de programma's zijn daarom het scheppen van een gunstig bedrijfsklimaat, het stimuleren van ondernemerschap, het ontwikkelen van bedrijven en het verhogen van het opleidings- en vaardigheidsniveau waardoor de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt verbeterd wordt en de industrie kennisintensiever en concurrerender kan worden. Het concurrentievermogen neemt ook toe door bevordering van samenwerking tussen industrie en universiteiten. Bevordering van een aantrekkelijke leefomgeving vindt in meerdere of mindere mate plaats in alle programma's, door middel van maatregelen op het gebied van cultuur, verbetering van de dienstverlening en locale participatie ('empowerment'). Locale initiatieven worden aangemoedigd en ondersteund.

Alle programma's besteden speciale aandacht aan jongeren en vrouwen en hebben duurzame ontwikkeling, gelijkheid en integratie van immigranten als horizontale prioriteit. De doelstellingen van de programma's zijn het scheppen of behouden van 29.400 banen en het opzetten van 5.900 nieuwe ondernemingen. Daarnaast worden opleidingen gegeven aan enkele duizenden mensen om hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verhogen.

Doelstelling 3. Het enkelvoudige programmeringsdocument (EPD), het resultaat van zeven maanden onderhandelen tussen de Zweedse overheid en de Commissie, is op 27 september 2000 goedgekeurd door de Commissie. Met uitzondering van de regio's die onder doelstelling 1 vallen, komt Zweden in aanmerking voor 747 miljoen EUR aan ESF-gelden bij een totale begroting van 2.780 miljoen EUR, waarvan 729 miljoen EUR gecofinancierd wordt door de overheid en 1.303 miljoen EUR door particulieren. Het programmacomplement dat aan het eind van het jaar afgerond werd, maakt het EPD compleet en geeft een nadere omschrijving van de te nemen maatregelen. De vijf hoofdprioriteiten zijn:

1. ontwikkeling van de vaardigheden van werknemers. Deze prioriteit wordt uitgevoerd in overleg met werkgevers en werknemers. Zweden besteedt meer aan opleiding van werknemers dan alle andere EU-lidstaten. Deze prioriteit is gericht op werknemers bij de overheid en in het bedrijfsleven, met de nadruk op middelgrote en kleine bedrijven met minder dan 50 mensen in dienst;

2. verhogen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en stimuleren van het ondernemerschap. De doelgroepen omvatten zowel werkenden als werklozen (budget: 258 miljoen EUR of 34,5% van het ESF-krediet);

3. integratie, verscheidenheid en gelijke kansen;

4. locale ontwikkeling;

5. technische hulp;

De Zweedse ESF-Raad is door de Zweedse regering ingesteld als een onafhankelijk beheersorgaan voor het programma. Het nationale bureau voor de arbeidsmarkt (AMS) is verantwoordelijk voor de betalingen. Het toezichtcomité, een breed partnerschap dat toezicht houdt op het EPD, heeft in 2000 twee keer vergaderd om het programmacomplement goed te keuren, toezichtstructuren op te zetten en het programma op te starten.

Ondanks de late aanvang van het programma waren eind 2000 in totaal 1100 projecten met 30.000 deelnemers goedgekeurd.

Voor visserij buiten doelstelling 1 bedraagt het FIOV-krediet 62 miljoen EUR, dat vooral is bestemd voor herstructurering van de verwerkingsindustrie en modernisering van de vloot.

2.2.15. VERENIGD KONINKRIJK

Periode 1994-1999

Doelstelling 1. Eind 1999 zijn de laatste aanpassingen aan de programma's voor de periode 1994-1999 met de betrokken autoriteiten overeengekomen. Volgens plan wordt de uitvoering van de resterende projecten, waaraan het hele jaar 2000 is doorgewerkt, op 31 december 2001 voltooid.

De aan de doelstelling 3- en 4-programma's toegekende kredieten voor de periode 1994-1999 zijn volledig vastgelegd. Er zijn nog geen verzoeken om de saldobetaling ontvangen.

Periode 2000-2006

Het Verenigd Koninkrijk omvat zes doelstelling 1-regio's: een regio, Merseyside, had al de doelstelling 1-status in de periode 1994-1999, drie regio's, Cornwall en de Scilly-eilanden, Zuid-Yorkshire & West-Wales and the Valleys, vallen voor het eerst onder doelstelling 1, terwijl twee regio's, Noord-Ierland en Highlands & Islands, de volwaardige doelstelling 1-status kwijtraken maar wel tot 2005 overgangssteun ontvangen.

In de vijf doelstelling 1-regio's in Groot-Brittannië worden de activiteiten van de structuurfondsen uitgevoerd door middel van enkelvoudige programmerings documenten (EPD's). Daarom zijn de regionale ontwikkelingsplannen ingediend als concept-EPD's. In het geval van Noord-Ierland worden de fondsactiviteiten uitgevoerd via een communautair bestek en operationele programma's op basis van een regionaal ontwikkelingsplan.

De onderhandelingen met betrekking tot de doelstelling 1-EPD's voor Groot-Brittannië hebben plaatsgevonden van december 1999 tot april 2000. Wat Noord-Ierland betreft is het regionale plan weliswaar eind 1999 ingediend, maar is het CB pas in december 2000 goedgekeurd en is de goedkeuring van de operationele programma's pas begin 2001 voltooid. Deze vertraging was het gevolg van politieke en bestuurlijke ontwikkelingen in Noord-Ierland in 2000, en met name de overdracht van bevoegdheden aan de Noordierse Assemblee.

In elk van de doelstelling 1-EPD's voor Groot-Brittannië worden tussen de vier en de zes prioriteitsgebieden aangewezen. Deze kunnen als volgt gegroepeerd worden: ondersteuning voor het midden- en kleinbedrijf; ondersteuning bij modernisering van bedrijven; economisch herstel van kleine kernen; ontwikkeling van het menselijk potentieel; ontwikkeling van strategische infrastructuur. Daarnaast is er een programma dat zich specifiek met de problematiek van landelijke gebieden bezighoudt, en een programma dat het begrip regionale eigenheid behandelt.

In Noord-Ierland wordt het CB uitgevoerd door middel van twee operationele programma's: het overgangsprogramma voor doelstelling 1 (opbouw van duurzame welvaart) en het EU-programma voor vrede en verzoening in Noord-Ierland en de grensstreek (PEACE II) voor 2000-2004. Bij de uitvoering van het CB zijn de hoofdprioriteiten: economische groei en concurrentie vermogen, werkgelegenheid, ontwikkeling van het menselijk potentieel en sociale integratie, stedelijke en sociale sanering, landbouw, plattelandsontwikkeling, en visserij & milieu.

Het EU-programma voor vrede en verzoening in Noord-Ierland en de grensstreek (PEACE II) voor 2000-2004 is een voortzetting van het speciale steunprogramma voor vrede en verzoening (PEACE I) voor 1995-1999. Het is de bedoeling dat voortgebouwd wordt op de resultaten van PEACE I door middel van een breed scala aan activiteiten met de volgende prioriteiten: economische vernieuwing; sociale integratie, acceptatie en verzoening; plaatselijk georiënteerde herstel- en ontwikkelingsstrategieën; naar buiten en voorwaarts gerichte regionale en grensoverschrijdende samenwerking.

Het overgangsprogramma voor doelstelling 1 (opbouw van duurzame groei), de grootste component van het CB voor Noord-Ierland, beslaat ongeveer tweederde van het totale toegekende bedrag uit de structuurfondsen. Het programma blijft daardoor het belangrijkste instrument voor realisatie van de economische en sociale overgang die in het CB is voorzien. De volgende prioriteiten zijn gesteld: economische groei en concurrentievermogen, werkgelegenheid, stedelijke en sociale revitalisering, landbouw, plattelandsontwikkeling, bosbouw, visserij, en het milieu.

Voor landbouw en plattelandsontwikkeling is uit het EOGFL-Oriëntatie een totaal bedrag van 388 miljoen EUR toegekend aan de vijf subsidiabele regio's. De prioriteiten zijn in elke regio anders: steun aan het MKB en micro-ondernemingen en rurale structurele aanpassing in Cornwall; bijstand aan plattelandsgemeenschappen in de Highlands & Islands; ontwikkeling van niche-sectoren in Merseyside; modernisering van bedrijven en hulp aan de locale bevolking bij de overgang naar economische vernieuwing in Zuid-Yorkshire; duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen in West-Wales; evenwichtige stedelijke en rurale ontwikkeling, economische groei en vernieuwing in Noord-Ierland.

De FIOV-toekenning voor de visserijsector bedraagt 60,3 miljoen EUR.

Het Verenigd Koninkrijk omvat veertien doelstelling 2-regio's: Gibraltar, West-Midlands, Yorkshire en Humberside, Oost-Midlands, Noordoost-Engeland, Noordwest-Engeland, Oost-Engeland, Zuidoost-Engeland, Londen, Zuidwest-England, Zuid-Schotland, Oost-Schotland, West-Schotland en Oost-Wales. Op twee na bevatten alle regio's ook gebieden met een overgangsstatus. De onderhandelingen met betrekking tot de doelstelling 2-EPD's hebben plaatsgevonden van juli tot en met december 2000.

Alle programma's zijn gegroepeerd rond zes thema's of onderwerpen: midden- en kleinbedrijf; strategische ontwikkelingskansen; vaardigheden; landelijke en visserijgebieden; economisch herstel van kleine gemeenschappen; en groei van de werkgelegenheid. Bij al deze thema's en onderwerpen wordt aandacht besteed aan duurzaamheid op milieugebied en aan gelijke kansen. Deze twee onderwerpen zijn geïntegreerd in de activiteiten en zijn opgenomen in de projectbeoordeling en de evaluatie van de voortgang van het programma.

Van de 14 doelstelling 2-regio's in het VK hebben er zes besloten geen ESF-element in hun programma op te nemen. Deze regio's willen de ontwikkeling van het menselijk potentieel aanpakken door directe relaties te leggen met de doelstelling 3-programma's. De andere acht doelstelling 2-plannen bevatten een ESF-element variërend van 10 tot 20% van de totale bijdrage van de Structuurfondsen aan deze programma's. De ESF-maatregelen in deze plannen richten zich specifiek op sociale integratie voor iedereen en op de beleidsterreinen 'aanpassingsvermogen' en 'ondernemerschap'. Tijdens de onderhandelingen heeft de Commissie erop gelet dat de in doelstelling 2-gebieden geprogrammeerde ESF-acties voldeden aan het tweeledige criterium van integratie in de locale/regionale ontwikkelings strategie en coördinatie met de EFRO-maatregelen in het betreffende gebied, zonder duplicatie met de voorziening in het kader van doelstelling 3.

Terzake van de doelstelling 2-programma's van de vorige ronde zijn voor alle regio's de ESF-gelden volledig vastgelegd; de betalingen tot nu toe belopen 64% van het totaal vastgelegde bedrag.

De vergroting van de autonomie van Schotland en Wales heeft geleid tot een gewijzigde structuur van het doelstelling 3-programma in het VK. Bij de ronde van 1994-99 was er één EPD voor het gehele land. In de nieuwe ronde is er een CB voor het VK en aparte operationele programma's voor Engeland, Schotland en Wales. Bovendien wordt het Engelse OP uitgevoerd op regionaal niveau. Er zijn echter vele overeenkomsten tussen de prioriteiten van de oude doelstelling 3- en 4-EPD's en het nieuwe doelstelling 3-CB. Naar aanleiding van de algemene daling van de werkloosheid in het VK ligt de nadruk in de programma's nu veel meer (een toename van 31,6% tot 40,0%) op levenslang leren, aanpassingsvermogen en ondernemerschap. Daarnaast is nog steeds een groot bedrag (53%) gereserveerd voor werkloosheidsbestrijding en het stimuleren van sociale integratie. Het deel van de begroting dat is bestemd voor gerichte acties ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen is bijna verdubbeld (van 3,6% tot 7,0%).

Het Engelse OP is gestructureerd volgens de vijf beleidsterreinen van de ESF-verordening en volgt de in het CB voor het VK beschreven benadering op de voet. De totale waarde van het programma is 4.111 miljoen EUR, ofwel 87% van de totale toewijzing voor doelstelling 3 aan het VK. De verdeling over de beleidsterreinen is als volgt: actief arbeidsmarktbeleid (25%), gelijke kansen voor allen, bevordering van sociale integratie (25%), levenslang leren (26%), aanpassingsvermogen en ondernemingsgeest (14%), vergroten van de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt (7%) en technische hulp (2%).

In het Schotse OP, met een waarde van 498 miljoen EUR, ligt sterk de nadruk op problemen betreffende sociale integratie in de binnensteden, met name Glasgow. De verdeling over de beleidsterreinen volgens de ESF-verordening is als volgt: verhoging van de inzetbaarheid (23%), bestrijding van sociale uitsluiting (37%), levenslang leren (10%), een concurrerende economie (22%), bestrijding van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen (7%) en technische hulp (1%).

De totale waarde van het OP voor Wales is 132 miljoen EUR. Er is meer nadruk gelegd op de beleidsterreinen ondernemingsgeest en aanpassingsvermogen dan in de andere OP's. De onderverdeling tussen de beleidsterreinen is: actief arbeidsmarktbeleid (25%), bevordering van sociale integratie (21%), levenslang leren (22%), aanpassingsvermogen en ondernemingsgeest (23%), vergroten van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt (7%) en technische hulp (2%).

Voor de visserij buiten doelstelling 1 bedraagt het FIOV-krediet 125,5 miljoen EUR. Het uit de vaart nemen van vissersschepen krijgt hoge prioriteit. Daarna komen visteelt, voorzieningen voor visserijhavens, en verwerking en afzet. Na goedkeuring van het programma dienen het programmacomplement en de administratieve procedures opgesteld te worden. De selectie van projecten voor het FIOV zal dan ook waarschijnlijk op z'n vroegst in het tweede kwartaal van 2001 plaatsvinden.

2.3. Coördinatie met de andere financieringsinstrumenten

2.3.1. Coördinatie met het Cohesiefonds

Het jaar 2000 is het eerste jaar waarin de nieuwe voorschriften die de werking van het Cohesiefonds bepalen ten uitvoer zijn gelegd. Aangezien het Cohesiefonds in de periode 1994-1999 op bevredigende wijze heeft gefunctioneerd, is de basisverordening uit 1994 slechts op enkele punten gewijzigd.

De nieuwe verordeningen, die op 21 juni 1999 zijn goedgekeurd en sinds 1 januari 2000 van kracht zijn, bevatten wijzigingen ten behoeve van de invoering van de euro, ter vereenvoudiging van het beheer en ter verbetering van de doeltreffendheid. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op de basisbeginselen (de verordening) en op de toepassingsmaatregelen (bijlage II van de basisverordening).

De door het Cohesiefonds toegekende steun dient voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten die bijdragen aan de uitbreiding van de trans-Europese netwerken, en van milieuprojecten waarmee de landen in kwestie de doelstellingen van het milieubeleid van de Europese Unie naderbij kunnen brengen. Dankzij het Cohesiefonds kunnen de vier begunstigde lidstaten grote inspanningen blijven leveren voor overheidsinvesteringen op die twee gebieden van algemeen belang en tegelijk blijven voldoen aan de doelstellingen inzake de verlaging van begrotingstekorten, zoals vastgelegd in de convergentieprogramma's die met het oog op de oprichting van Economische Monetaire Unie zijn opgesteld.

Het belangrijkste instrument om de bijstandsverlening van het Cohesiefonds en de Structuurfondsen te coördineren, is het 'strategisch referentiekader'. Dat de lidstaten een strategisch referentiekader bij de Commissie indienen, is een logisch gevolg van het nieuwe juridische bestel voor de activiteiten van het Cohesiefonds. Verordening 1265/99 bepaalt immers dat "de lidstaten tevens de uitkomsten van de procedure voor de milieueffectbeoordeling [verstrekken] conform de Gemeenschapswetgeving en een beeld van de inpassing daarvan in een algemene strategie op milieu- of vervoersgebied op het niveau van een bestuurlijke eenheid of op sectoraal niveau."

Bovendien wordt in het Vademecum van het Cohesiefonds voor 2000-2006, dat de centrale overheden van de vier begunstigde lidstaten hebben ontvangen, bepaald dat deze strategie uitgestippeld en geformaliseerd dient te zijn in een oriëntatiedocument dat het 'referentiekader' vormt voor de bijstandverlening van het Cohesiefonds. Dit referentiekader dient op het juiste beleidsniveau te worden vastgesteld en de volgende elementen te bevatten: langetermijndoelstellingen; afzonderlijke projecten; tussentijdse doelstellingen voor 2006; daarvoor te verwezenlijken projecten; en voor elk project een eerste indicatie van de investeringskosten en een indicatieve planning van de financieringsbronnen.

Tijdens een voorlichtingsbijeenkomst die de Commissie op 18 december 2000 voor de lidstaten organiseerde, hebben de vier lidstaten die steun van het Cohesiefonds krijgen hun strategische referentiekaders voor de sectoren milieu en vervoer ingediend. In bepaalde gevallen zijn die strategische referentiekaders opgenomen in de operationele programma's die zijn goedgekeurd in het kader van de programmering van de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006, waardoor de coördinatie tussen de bijstandsverlening van het Cohesiefonds en de Structuurfondsen alleen maar hechter wordt.

2.3.2. Coördinatie met de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF)

In het kader van de structuurmaatregelen van de Gemeenschap in de periode 2000-2006 kwam op 19 januari 2000 een samenwerkingsakkoord tussen de Commissie en de EIB tot stand. Volgens dit akkoord gaan de EIB en de Commissie op de volgende terreinen nauwer samenwerken: de voorbereidende fasen van werkzaamheden van structurele aard, te weten de programmering en onderhandelingen; de cofinanciering van structurele bijstandsverlening; en de evaluatie van grote projecten.

Ter uitvoering van dit akkoord ondertekenden de Commissie (DG REGIO) en de EIB op 7 juni 2000 een raamovereenkomst voor de periode 2000-2006, op grond waarvan de EIB bepaalde omvangrijke projecten zal beoordelen die de begunstigde lidstaten hebben voorgelegd om financiering uit de Structuurfondsen te verkrijgen.

Bovendien is er een regeling voor contacten tussen de geografische eenheden van de Commissie en de EIB ingesteld. Deze regeling heeft bevredigend gefunctioneerd, met een bijeenkomst op hoog niveau als kroon op het werk. Ter gelegenheid van deze vergadering op hoog niveau kwamen de directeuren-generaal van de EIB en de directeur-generaal van DG REGIO op 4 december 2000 in Luxemburg bijeen. De conclusies van de vergadering vermelden op welke gebieden hechte samenwerking tussen de twee instellingen nastrevenswaard is. Er zijn werkgroepen ingesteld om uitvoering aan die richtsnoeren te geven.

In de samenwerkingsprioriteiten is het accent gelegd op het initiatief Innovatie 2000 en op innoverende financiële producten, namelijk risicokapitaal en algemene leningen in het kader van de hoogste prioriteit: doeltreffende steun voor regionale ontwikkeling.

De activiteit van de EIB in 2000 was voor een bedrag van 30,6 miljard EUR gericht op projecten in de Unie, tegenover 27,8 miljard EUR in 1999. De steun van de EIB aan de meest achtergestelde regio's nam voor 13,7 miljard EUR de vorm aan van afzonderlijke leningen en voor 6,2 miljard EUR die van algemene leningen (een aanzienlijke verhoging van de financiering voor het MKB). De staten die de omvangrijkste leningen van de EIB ontvingen, waren Duitsland (19,7%), Italië (18,4%), Spanje (13,7%), het Verenigd Koninkrijk (10,8%) en Frankrijk (10,8%).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het Europees Investeringsfonds heeft op 7 december 2000 een raamovereenkomst met de Europese Investeringsbank ondertekend, die de betrekkingen tussen de twee instellingen moet versterken en het respectieve aanbod aan verrichtingen moet stroomlijnen.

Krachtens deze overeenkomst wordt enerzijds het beheer van alle investeringen met risicokapitaal in handen van de EIB overgedragen aan het EIF en anderzijds de hele portefeuille aan infrastructuurgaranties in handen van het EIF overgeheveld naar de EIB.

Binnen de EIB-Groep houdt het EIF zich nu uitsluitend nog bezig met risicokapitaal en garanties in de MKB-portefeuille (middelen van de Europese Gemeenschap en van EIB/EIF).

Op de twee hierboven vermelde terreinen voor bijstandsverlening van het EIF zijn de volgende belangrijke richtsnoeren goedgekeurd.

- De ETF-startersregeling, de risicokapitaalregeling van de Europese Gemeenschap, wordt uitgebreid, met heroriëntatie op het financieren van starterscentra en startkapitaalfondsen.

- De MKB-garantieactiviteiten van het EIF worden uitgebreid met garanties voor microkredieten, eigen vermogen en investeringen van MKB-ondernemingen in informatie- en communicatietechnologieën (ICT).

- De rol van het EIF als gespecialiseerd financieel instrument voor het MKB in de Europese Unie is bevestigd door de Raad van de Europese Unie tijdens zijn zitting van 20 december 2000.

Voorts heeft het EIF-bestuur sinds september 2000 tien transacties met risicokapitaal voor in totaal 186 miljoen EUR en elf garanties voor in totaal 206 miljoen EUR goedgekeurd.

2.3.3. De financiële steun voor de trans-Europese netwerken (TEN)

Een goede coördinatie tussen de begroting voor de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (TEN's) en de Structuurfondsen, en in het bijzonder de middelen van het EFRO, is van groot belang in gebieden die onder doelstellingen 1 en 2 vallen en in Cohesielanden, omdat bij deze communautaire financieringsinstrumenten rekening wordt gehouden met de noodzaak de insulaire, niet aan zee grenzende en perifere regio's, evenals de regio's in de Gemeenschap die met een structurele achterstand kampen, met de centrale regio's van de Gemeenschap te verbinden.

In 'beginsel' laat de TEN-verordening niet toe dat een bepaalde fase van een project tegelijk uit het TEN-budget en andere communautaire bronnen wordt gefinancierd, maar in sommige gevallen kunnen uit het TEN-budget gefinancierde haalbaarheidsstudies worden gevolgd door steun van het EFRO en de EIB om voornamelijk de aanlegcomponent van de feitelijke investering (mede) te financieren. Op het gebied van vervoer financiert het EFRO dikwijls werken die bedoeld zijn om 'toegang' tot het trans-Europese vervoernetwerk te verschaffen, terwijl de onderdelen daarvan dan weer uit de TEN-begrotingslijn en/of het Cohesiefonds worden gefinancierd.

In 2000 heeft de begrotingslijn voor de TEN's 14 miljoen EUR aan vastgelegde en 11 miljoen EUR aan betalingskredieten voor energie gekregen, en 594 miljoen EUR aan vastgelegde en 486 miljoen EUR aan betalingskredieten voor vervoer.

De financiële TEN-verordening (EG) nr. 2236/95 is bij verordening (EG) nr. 1655/99 gewijzigd om te voorzien in planning op de middellange termijn met behulp van indicatieve meerjarenprogramma's en om publiek-private partnerschapsverbanden aan te moedigen. Daarbij wordt eveneens gebruik gemaakt van een klein bedrag uit de begrotingslijn (1-2%) om projecten met risicokapitaal te steunen. In 2000 gaf het Comité financiële steunverlening, dat de Commissie helpt bij de tenuitvoerlegging van de TEN-verordening, een positief advies af over het meerjarenprogramma voor de periode 2000-2006. Dat programma wordt in 2003 herzien. Het huidige voorstel, dat de Commissie nog vóór de zomer van 2001 zal aannemen, voorziet in een totaalbedrag van ongeveer 2,8 miljard EUR voor elf prioritaire projecten (Essen-projecten), het project inzake mondiale satellietnavigatiesystemen ('Galileo') en vier groepen projecten van algemeen belang.

In 1997 hebben het directoraat-generaal Informatiemaatschappij en het directoraat-generaal Regionaal beleid een gezamenlijk initiatief gelanceerd, met het doel de kwaliteit van de plaatselijk beschikbare informatie over toerisme en het MKB te verbeteren door te zorgen voor onderling samenhangende en betrouwbare informatie in voldoende hoeveelheid. In het kader van dit initiatief heeft TEN-telecommunicatie 15 projecten gecofinancierd. Die projecten zijn erop gericht elektronische handel via het internet te bevorderen bij kleine en middelgrote toeristische bedrijven uit de minder welvarende regio's van de Unie. In 2000 heeft de Commissie deze projecten met de hulp van externe deskundigen beoordeeld. De algemene conclusie was dat die projecten baanbrekend werk in de richting van eEurope hebben geleverd doordat zij acties op plaatselijke schaal integreren met de actie op Europese schaal en tegelijk aan het subsidiariteitsbeginsel voldoen.

2.4. Samenhang met het communautaire beleid op andere terreinen (in de zin van artikel 12 van de Algemene Structuurfondsverordening)

2.4.1. De Structuurfondsen en het werkgelegenheidsbeleid

In overeenstemming met het Verdrag van Amsterdam hebben de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Top van Luxemburg in november 1997 tot een actiekader voor het werkgelegenheidsbeleid besloten. De basis daarvoor was de toezegging van de lidstaten om een reeks gemeenschappelijke doelstellingen en streefdoelen vast te stellen voor een werkgelegenheidsbeleid op vier pijlers: inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpassingsvermogen en gelijke kansen. Het zogeheten Luxemburgse proces omvat een aantal onderdelen: de werkgelegenheidsrichtsnoeren van de lidstaten, de nationale actieplannen van de lidstaten (NAP's), het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid en de landenspecifieke aanbevelingen. Zodoende draait het Luxemburgse proces als een doorlopend programma van jaarlijkse planning, controle, beoordeling en bijstelling. De NAP's vormen een belangrijke gelegenheid om te rapporteren over de verbanden tussen de activiteiten van de Structuurfondsen en de werkgelegenheidsstrategie. Uit de NAP's over 2000 blijkt dat er in de programmeringsperiode 1994-1999 al aanpassingen waren aangebracht, door de middelen te herschikken ten gunste van preventieve actie en andere prioriteiten van de Europese werkgelegenheidsstrategie bij de doelgroepen die steun van het ESF krijgen. Voor de periode 2000-2006 maken alle lidstaten gebruik van het Europees Sociaal Fonds om de Europese werkgelegenheidsstrategie uit te voeren.

Een analyse [6] van de tot dusver goedgekeurde programmeringsdocumenten wijst uit dat de nieuwe ESF-programma's ongeveer 60 miljard EUR in mensen investeren met het oog op de modernisering en hervorming van de arbeidsmarkten. Tijdens de onderhandelingen over de ESF-programma's is gebleken dat de lidstaten zich inzetten om de Gemeenschapsgelden toe te wijzen overeenkomstig hun werkgelegenheidsbeleid zoals dat in het kader van het Luxemburgse proces is vastgesteld. In deze zin is binnen het ESF het zwaartepunt verlegd van een hoofdzakelijk scholingsgericht programma naar een beleidsgericht instrument met een breed scala aan maatregelen om in mensen te investeren. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is de prioriteit die in de ESF-programma's wordt toegekend aan preventieve actie, dat wil zeggen vroegtijdig ingrijpen om te verhinderen dat mensen langdurig werkloos blijven. De nieuwe programma's bevatten vaste toezeggingen ten aanzien van gelijke verhoudingen tussen de seksen, maatschappelijke integratie, bevordering van de kenniseconomie en bredere toegang tot informatie- en communicatietechnologieën. De steun van het ESF uit hoofde van doelstellingen 1 en 3 [7] zal de vier pijlers van de Europese werkgelegenheidsstrategie op de volgende manieren ondersteunen [8].

[6] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité betreffende de steun van het Europees Sociaal Fonds voor de Europese werkgelegenheidsstrategie (COM (2001) 16).

[7] Zolang de onderhandelingen nog lopen, is het onmogelijk om cijfers te geven over de manier waarop de resterende middelen uit hoofde van doelstelling 2 de werkgelegenheidsstrategie zullen ondersteunen.

[8] In figuren 1 en 2 is de steun gesplitst voor alle vier de pijlers van de Europese werkgelegenheidsstrategie en per lidstaat.

* Inzetbaarheid. Ongeveer 60% (34 miljard EUR) van het budget van het Europees Sociaal Fonds wordt besteed om in de hele Europese Unie de inzetbaarheid te verbeteren. De aandacht gaat in het bijzonder uit naar de preventie van langdurige werkloosheid, het vergemakkelijken van de overgang van school naar werk voor jonge mensen, de onderwijs- en scholingsvoorzieningen voor volwassenen en de modernisering van de openbare arbeidsvoorziening. Een bedrag in de orde van 9 miljard EUR is gereserveerd voor de bestrijding van sociale uitsluiting.

* Ondernemerschap. Ter stimulering van het ondernemerschap wordt 8 miljard EUR uit het ESF vrijgemaakt om startende ondernemers met het cruciale krediet over de streep te trekken en om plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en het scheppen van banen in de dienstverlening en de sociale economie te stimuleren.

* Aanpassingsvermogen. Bijna 11 miljard EUR wordt uitgetrokken om te investeren in het aanpassingsvermogen van de Europese arbeidskrachten. De hoofdprioriteiten zijn de ontwikkeling van permanente educatie, het gebruik van ICT en activiteiten gericht op het MKB. Daarnaast zijn er andere acties, gericht op alternatieve en flexibele manieren om arbeid te organiseren.

* Gelijke kansen. Doordat het gelijkekansenbeleid in de hele strategie geïntegreerd is, kan er niet exact worden gezegd hoe hoog het totaalbedrag bestemd voor gelijke kansen is. Het budget voor specifieke acties komt echter op ongeveer 4 miljard EUR. De beleidsintegratie van gelijke kansen is met de uitvoering van de NAP's sinds 1998 in een stroomversnelling geraakt en zal verder worden ontwikkeld.

In zijn geheel biedt het steunpakket een stevig fundament voor zowel de Europese werkgelegenheidsstrategie als de beleidsverplichtingen die tijdens de Europese Raad van Lissabon zijn aangegaan. Het ESF zal ook worden ingezet voor de acties die worden ondernomen om in alle gevallen die voor dergelijke steun in aanmerking komen te voldoen aan de aanbevelingen van de Raad inzake de uitvoering van het beleid van de lidstaten. Parallel daaraan zal de Commissie met haar eigen instrumenten de mogelijkheden nagaan van nieuwe thema's en institutionele, operationele en procedurele benaderingen, bijvoorbeeld het ontwikkelen van een lokale dimensie voor de Europese werkgelegenheidsstrategie aan de hand van artikel 6. Het is nu aan de centrale, regionale en lokale overheden en de sociale partners en de Europese Commissie om de programma's te doen slagen.

De koppelingen tussen het ESF en de NAP's verbeteren

De regionale en lokale overheden hebben altijd een zeer grote rol gespeeld bij de tenuitvoerlegging van de steunverlening van het ESF. Zij waren betrokken bij de formulering van de voornaamste beleidsprioriteiten voor steun uit het ESF, waardoor het mogelijk werd in de programma's in het kader van de nationale actieplannen rekening te houden met regionale diversiteit en lokaal afgestemde behoeften. Er is echter nog steeds ruimte voor verbetering. De nationale overheden dienen alles in het werk te stellen om de synergie tussen de beleidvorming enerzijds en de door de EU ondersteunde financiële instrumenten anderzijds volledig te benutten. Uit de voortgangsrapportage over de NAP's in 2000 blijkt dat er derhalve op twee hoofdpunten verbetering moet komen: ten eerste zouden de bijdragen van de andere Structuurfondsen zichtbaarder en ambitieuzer mogen zijn en ten tweede zou de tenuitvoerlegging van de programma's waartoe thans besloten is, op nationaal niveau hechter gekoppeld mogen worden aan de voortgang van het NAP.

2.4.2. De Structuurfondsen, het beleid voor plattelandsontwikkeling en het visserijbeleid

Het beleid voor plattelandsontwikkeling, gevoerd met steunverlening van het EOGFL-Oriëntatie (voor doelstelling 1 en communautair initiatief LEADER +) of het EOGFL-Garantie (voor doelstelling 2 en de nationale plannen voor plattelandsontwikkeling), is er met name op gericht het concurrentievermogen van de plattelandsregio's te versterken en daarmee bij te dragen aan het scheppen en behouden van werkgelegenheid in die regio's.

In het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid vormen de maatregelen voor plattelandsontwikkeling een samenspel met en een aanvulling op het marktbeleid van het GLB.

Deze maatregelen zijn mede een stimulans voor aanpassing van de landbouwstruc tuur in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid in de zin dat ze een multifunctionele landbouw bevorderen. Tevens hebben ze tot doel de economische activiteit in de plattelandsgebieden te diversifiëren.

Artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwik keling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw bepaalt dat de steun uitsluitend wordt toegekend voor maatregelen die in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en onderstreept dat deze coherent moeten zijn met de andere takken van communautair beleid en met de maatregelen die in het kader daarvan zijn getroffen, alsmede met de maatregelen die in het kader van de andere instrumenten van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid ten uitvoer worden gelegd (gemeenschappelijke marktordeningen, de kwaliteit van landbouwproducten en de gezondheid).

De belangrijkste taak van het structuurbeleid voor de visserijsector, dat deel uitmaakt van het gemeenschappelijk visserijbeleid, is te streven naar een duurzaam evenwicht tussen de grootte van de visbestanden en de exploitatie daarvan. Verder moet het beleid bijdragen tot het voortbestaan en een duurzame ontwikkeling van de bedrijven in de sector en zorgen voor een betere aanvoer en winstgevender exploitatie van visserij- en visteeltproducten. Een laatste doel is hulp bij het economisch herstel van gebieden die afhankelijk zijn van de visserij.

De communautaire en nationale steunmaatregelen voor de vissersvloot mogen in geen geval leiden tot een vergroting van de visserij-inspanning. De steun die wordt toegekend wanneer vangstcapaciteit definitief aan de visserij wordt onttrokken, blijft nog beschikbaar. Overheidssteun voor de bouw van nieuwe schepen is alleen toegestaan als zonder overheidssteun ten minste evenveel vangstcapaciteit definitief aan de visserij wordt onttrokken als er nieuwe capaciteit wordt gebouwd, en in bepaalde gevallen zelfs aanzienlijk meer.

Bovendien moeten de door het FIOV gefinancierde maatregelen de verschillende componenten van de sector (vloot, verwerking en afzet van de producten, aquacultuur, haveninstallaties) steun bieden bij een aantal problemen: mondialisering van de economie, hogere eisen van de consument aan de kwaliteit van de producten, strengere eisen aan de hygiëne, te verbeteren arbeidsvoorwaarden aan boord van de schepen.

2.4.3. De Structuurfondsen en het milieubeleid

De Structuurfondsverordeningen en het aanscherpen van de milieudimensie

De verordeningen inzake de Fondsen voor de periode 2000-2006 voorzien in een meer systematische integratie van de milieuaspecten: duurzame ontwikkeling en bescherming en verbetering van het milieu zijn voortaan horizontale elementen van alle doelstellingen van de Structuurfondsen die moeten worden geïntegreerd in voorbereiding, toezicht en evaluatie van de programma's.

Dit principe is opgenomen in de bepalingen betreffende de samenstelling van het partnerschap, de afstemming van de acties die door de Fondsen worden gefinancierd en de differentiëring van de bijdragepercentages, met name door toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventieve actie en het beginsel 'de vervuiler betaalt'.

Voorts moeten de plannen en de bijstandspakketten voorzien in een voorafgaande beoordeling van de milieusituatie in de betrokken regio, en met name een gekwantificeerde beschrijving van de milieusituatie, een raming van het verwachte effect van de strategie en de bijstandsprojecten op deze situatie, bepalingen om de milieudimensie in de bijstand te integreren en om te waarborgen dat de communautaire regels inzake het milieu in acht worden genomen.

Naast de verordeningen leggen ook de richtsnoeren voor de programma's voor de periode 2000-2006 de nadruk op de integratie van de milieudimensie in alle beleidstakken. Dit strookt met de twee horizontale beginselen van de richtsnoeren: duurzame ontwikkeling en gelijke kansen.

De participatie van nationale en regionale overheidsorganen belast met het milieu in de toezichtcomités van de Structuurfondsen is een verworvenheid die de programmering voor de nieuwe periode heeft verrijkt.

De Structuurfondsen en de milieuwetgeving

In het kader van de bijstandsverlening van de Structuurfondsen moet wel worden toegezien op de naleving van de belangrijkste aspecten van de communautaire milieuwetgeving, met name op de terreinen natuurbescherming, waterbehoud en de beoordeling van de gevolgen voor het milieu.

Natuurbescherming

Op het gebied van natuurbescherming bestaan er twee basisrichtlijnen: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna [9] (habitatrichtlijn) en Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand [10].

[9] PB L 206 van 22 juli 1992.

[10] PB L 103 van 25 april 1979.

De eerste van die twee richtlijnen voorziet in het opzetten van een Europees netwerk van beschermde gebieden (Natura 2000) waarin de in beide richtlijnen aangewezen beschermingszones zijn opgenomen. Er is in de loop van 2000 enige verbetering opgetreden in de problemen en achterstanden die bij de tenuitvoerlegging van de programma's voor de periode 1994-1999 zijn geconstateerd (verschillende lidstaten hadden geen te beschermen gebieden aangewezen).

Tot naleving van de regelgeving die van toepassing is op de nieuwe periode 2000-2006, heeft Commissaris voor Regionaal beleid Barnier, na overleg met Commissaris voor Milieu Walström, de lidstaten aan hun verplichtingen ter zake herinnerd en verklaard dat het absoluut noodzakelijk is om in de programmeringsdocumenten voor de nieuwe periode heldere en onherroepelijke toezeggingen op te nemen teneinde te waarborgen dat de programmering coherent is met de bescherming van de gebieden zoals bepaald in het kader van Natura 2000. Waar nodig is een bepaling van die strekking opgenomen in de CB's, EPD's en OP's.

In dezelfde zin heeft de Commissaris voor Landbouw, Fischler, de lidstaten aangespoord om in genoemde programmeringsdocumenten toezeggingen omtrent de naleving van de nitraatrichtlijn te doen.

Water

Op 23 oktober 2000 is de richtlijn tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (2000/60/EG) aangenomen. Eén van de twee hoofddoelen van deze richtlijn is te zorgen dat de chemische en ecologische toestand van alle wateren (oppervlaktewater, grondwater en beschermde gebieden) 'goed' is, door een geïntegreerd beheer van het water per stroomgebied; ten tweede wordt de lidstaten verzocht rekening te houden met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten (met inbegrip van de milieu- en bronkosten) en met het beginsel 'de vervuiler betaalt'.

Wat de behandeling van stedelijk afvalwater betreft, bevatte richtlijn 91/271/EEG, gewijzigd door richtlijn 98/15/EG, twee belangrijke einddatums voor toepassing: 31 december 1998 en 31 december 2000. De Structuurfondsen hebben hun medefinanciering van infrastructuur die bijdraagt aan het verwezenlijken van de beginselen inzake kwetsbare gebieden en grote agglomeraties het hele jaar 2000 voortgezet; de periode 2001-2005 wordt benut om de tenuitvoerlegging van deze richtlijn af te ronden met de totstandbrenging van passende voorzieningen voor de kleinste agglomeraties.

Afvalbeheer

In 2000 heeft de Commissie Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbranding van afval goedgekeurd. Deze richtlijn beoogt de lucht-, water- en bodemverontreiniging die voortkomt uit het verbranden en meeverbranden van afval en de daaruit voortvloeiende risico's voor de menselijke gezondheid te voorkomen of zover als haalbaar is te beperken. In 2000 zijn tevens vorderingen gemaakt met de formulering van technische criteria voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen. De lijst van afvalstoffen en de lijst van gevaarlijke afvalstoffen hebben met Beschikking 2000/532/EG een grondige herziening ondergaan. Het resultaat is een nieuwe, meer volledige lijst van afvalstoffen die op 1 januari 2002 van kracht zal worden.

Beoordeling van de gevolgen voor het milieu

Richtlijn 97/11/EG betreffende de milieueffectbeoordeling tot wijziging van richtlijn 85/337/EEG is op 14 maart 1999 van kracht geworden. De inhoudelijke toepassing van deze richtlijn is echter pas in de loop van 2000 aangevangen: er zijn meer soorten infrastructuurprojecten in bijlage I opgenomen, wat betekent dat een milieueffectbeoordeling verplicht is; de projectsoorten in de eveneens uitgebreide bijlage II moeten worden beoordeeld volgens de procedure omschreven in bijlage III van deze richtlijn.

2.4.4. De Structuurfondsen en het mededingingsbeleid

Eind 1997 heeft de Commissie nieuwe richtsnoeren voor regionale steun binnen de Gemeenschap aangenomen. Met deze richtsnoeren wilde de Commissie de controle op deze belangrijke vorm van staatssteun versterken. Door de nieuwe richtsnoeren is er sprake van consolidatie van de criteria om te beoordelen of nationale maatregelen voor regionale steun verenigbaar zijn met het communautaire beleid. Daarnaast verduidelijken de richtsnoeren de regels voor afbakening van de regio's die in aanmerking komen voor regionale steun op grond van artikel 87 lid 3 onder a) en c) van het EG-Verdrag.

Begin 1998 heeft de Commissie de lidstaten van de nieuwe richtsnoeren op de hoogte gebracht en hen verzocht hun bestaande stelsels voor regionale steun met ingang van het jaar 2000 op de nieuwe regels af te stemmen. Een kernonderdeel hiervan was de herziening van de regionale-steunkaarten voor alle vijftien lidstaten. De toch al lastige opgave werd nog eens bemoeilijkt doordat de Commissie deze gelegenheid te baat wilde nemen om het dekkingsgebied van de kaarten voor regionale steun in de Gemeenschap fors te verminderen.

In de loop van 1999 en 2000 zijn voor alle vijftien lidstaten nieuwe regionale-steunkaarten vastgelegd. De Commissie is van mening dat zij heeft voldaan aan de hoofddoelstellingen die zij wilde bereiken. Alle kaarten zijn vastgesteld op basis van een transparante en objectieve methode die gelijke behandeling van de vijftien lidstaten waarborgt. Tezelfdertijd is de Commissie er, met de hulp van de lidstaten, in geslaagd de bevolkingsomvang binnen de regionale-steunkaarten fors te verlagen, van 46,7% naar 42,7% van de totale Gemeenschapsbevolking. Dankzij een strikte toepassing van de subsidiabiliteitscriteria zijn de gesteunde regio's nu strakker afgebakend. Dat zou de lidstaten ertoe in staat moeten stellen hun regionale bijstand te richten op de regio's die het meest onder economische problemen lijden. De Commissie is ervan overtuigd dat er met deze sterkere concentratie meer stimulans van de toegekende regionale steun zal uitgaan en dat daarmee de algemene doeltreffendheid ervan groter zal worden.

2.4.5. De Structuurfondsen en het beleid inzake overheidsopdrachten

Artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen bepaalt dat de uit Gemeenschapsmiddelen gefinancierde verrichtingen "in overeenstemming moeten zijn met het Verdrag en de op grond van het Verdrag vastgestelde besluiten, alsmede met het communautair beleid, met inbegrip van het beleid inzake (...) de plaatsing van overheidsopdrachten". Het beheer van de Structuurfondsen is nu meer gedecentraliseerd, waarbij de lidstaten en met name de beheersinstanties meer bevoegdheden hebben bij de plaatsing van door de communautaire fondsen gefinancierde opdrachten. Teneinde te garanderen dat deze procedures overeenstemmen met de communautaire normen stimuleert de Commissie de nationale overheden tot het treffen van preventieve maatregelen, zonder evenwel afbreuk te doen aan haar bevoegdheid om in te grijpen ingeval het Gemeenschapsrecht wordt overtreden. Bij preventie valt te denken aan passende scholing voor het personeel dat bij het plaatsen van die opdrachten betrokken is en de publicatie van handleidingen voor de plaatsing van opdrachten.

De Commissie ziet erop toe dat de plaatsingsprocedures voor overheidsopdrachten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht door te controleren of de relevante communautaire richtlijnen correct zijn omgezet en in te grijpen ingeval het Gemeenschapsrecht wordt overtreden.

2.4.6. De Structuurfondsen en het beleid inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen

Dankzij het nieuwe wettelijke kader dat volgt uit het Verdrag van Amsterdam en de Europese werkgelegenheidsstrategie is de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen nu steviger in de nieuwe Structuurfondsverordeningen verankerd. In de nieuwe verordeningen is er sprake van een geïntegreerde strategie voor gelijke behandeling. Naast horizontale integratie van het gelijkekansenbeleid (mainstreaming) zijn specifieke maatregelen ter bevordering van de positie van vrouwen nodig om de nog bestaande ongelijkheden te effenen. Dit nieuwe wettelijke kader is een uitermate belangrijke wettelijke grondslag en stimulans voor de inbedding van het gelijkekansenbeleid in de Structuurfondsen. De Commissie heeft een technisch document over deze materie opgesteld met richtsnoeren voor de praktische tenuitvoerlegging van de beleidsintegratie van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de door de Structuurfondsen gecofinancierde activiteiten [11]. De gelijkekansendimensie komt eveneens aan bod in de methodologische werkdocumenten die zijn opgesteld door de diensten van de Commissie voor programmering, voorafgaande evaluatie, toezicht en evaluatie [12].

[11] Technisch document 3 "Mainstreaming equal opportunities for women and men in Structural Fund programmes and projects" (http://inforegio.cec.eu.int).

[12] Bijlage 4 van werkdocument 2 'De voorafgaande evaluatie van de bijstandspakketten in het kader van de Structuurfondsen' gaat over gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Zie ook werkdocument 3 "Indicatoren voor het toezicht en de evaluatie", notitie I (http://inforegio.cec.eu.int) en de richtsnoeren voor de toezicht- en evaluatiestelsels voor ESF-bijstand over de periode 2000-2006.

In de onderhandelingen met de lidstaten over de inhoud van de nieuwe programma's benadrukte de Commissie dat doeltreffender actie voor gelijke behandeling hard nodig is. De aanpak van de nieuwe communautaire bestekken (CB's) en de enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD's) is completer, met aandacht voor zowel de algemene beleidsintegratie als specifieke maatregelen. De sociaal-economische ongelijkheid tussen vrouwen en mannen wordt bijvoorbeeld grondiger geanalyseerd. Desondanks wordt die analyse niet altijd gevolgd door streefcijfers voor gelijkere behandeling. In een aantal programma's staan bepalingen om de seksedimensie in de toezichtcomités te integreren, bijvoorbeeld door een evenwichtig over beide seksen verdeelde samenstelling, door de participatie van emancipatoire organen te waarborgen, of door werkgroepen inzake gelijke kansen op te zetten. In een aantal lidstaten wordt meer aandacht besteed aan de ontwikkeling van kinderopvang als maatregel om arbeids- en gezinsleven met elkaar te verzoenen.

Aangezien gelijke behandeling van mannen en vrouwen overal in de hele strategie is geïntegreerd, is het in dit stadium niet mogelijk exact te berekenen hoeveel middelen ermee zijn gemoeid. Uit een beoordeling van de programmacomplementen voor de Structuurfondsprogramma's zal meer in detail naar voren komen hoeveel financiële middelen naar de beleidsintegratie van man-/vrouwaspecten stromen.

Nu is het van belang dat er bij de uitvoering van de activiteiten rekening mee wordt gehouden mannen en vrouwen een gelijke behandeling krijgen.

De Structuurfondsen dienen een katalyserende werking op het communautaire en nationale beleid inzake gelijke kansen te hebben. Een van de doelstellingen van de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) [13] is te zorgen dat de Structuurfondsen beter worden benut om gelijke behandeling te bevorderen. Overeenkomstig de strategie zal de Commissie een mededeling indienen over de wijze waarop het gelijkekansenbeleid een vaste plaats moet krijgen in de nieuwe programmeringsdocumenten, met nadruk op succesvolle werkmethoden. Voor een betere samenwerking binnen haar eigen diensten en met degenen die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn, zal de Commissie een ad-hocgroep inzake gelijke behandeling in de Structuurfondsen (binnen de bij de Commissie ingestelde interdienstengroep inzake gelijke behandeling) opzetten, en een netwerk opbouwen van personen die in de lidstaten moeten zorgen dat gelijkheidskwesties een rol gaan spelen in de Structuurfondsen.

[13] Mededeling 'Naar een communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)' en voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het programma in verband met de communautaire raamstrategie inzake gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005), COM(2000) 335 def., 07/06/2000; http://europa.eu.int/comm/employment_social/equ_opp/news/arsenal_en.htm.


HOOFDSTUK 3 - EVALUATIE EN FINANCIËLE CONTROLE

3.1. Voorafgaande evaluatie van doelstelling 2

De evaluatie vooraf moet beantwoorden aan het doel en de voorschriften die zijn vastgesteld in de in 1999 aangenomen Structuurfondsverordeningen. Artikel 41 bepaalt dat de evaluatie vooraf valt onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten die bevoegd zijn voor de voorbereiding van de plannen, de bijstandspakketten en het programmacomplement. De evaluatie vooraf is een vast onderdeel van die plannen, bijstandspakketten en programmacomplementen en derhalve een vereiste bij het opzetten van alle enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD's) voor doelstelling 2.

Proces en inhoud van de voorafgaande evaluatie

Het werkdocument van de Commissie inzake de evaluatie vooraf is een leidraad voor wat de evaluatie vooraf dient te bevatten en hoe ze ondernomen dient te worden. De kernonderdelen zijn:

* analyse van eerdere evaluatieresultaten;

* analyse van de sterke en zwakke punten en van het potentieel van de betrokken lidstaat, regio of sector;

* toetsing van de relevantie en de coherentie van de strategie;

* kwantificering van de doelstellingen;

* evaluatie van de verwachte sociaal-economische impacts en een verantwoording van het beleid en de toewijzing van de financiële middelen;

* kwaliteit van de uitvoering en van het toezichtsysteem.

De voorafgaande evaluatie is een concept waarbij het proces dat wordt doorlopen evenzeer van belang is als de inhoud van het evaluatieverslag. De Structuurfondsenverordening maakt duidelijk dat de evaluatie deel uitmaakt van het programmeringsdocument. Overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor de evaluatie vooraf behoort de evaluatie een interactief proces te zijn tussen de beoordelaars en de verantwoordelijke opstellers van de plannen, waarbij de beoordelaars deskundige inbreng leveren en een constructieve dialoog met de planners aangaan. De evaluatie vooraf beperkt zich dus niet tot het evaluatieverslag maar omvat ook het proces dat de beoordelaars en de planners in interactie met elkaar doorlopen. Het uiteindelijke doel is de kwaliteit van de programmeringsdocumenten te verhogen en aldus de doeltreffendheid en de impact van de door de Structuurfondsen gesteunde bijstandspakketten te vergroten.

Organisatie van de voorafgaande evaluaties

Alle 95 EPD's voor doelstelling 2 zijn vooraf geëvalueerd. Die evaluaties zijn in 2000 tezamen met de EPD's bij de Europese Commissie ingediend of waren vervat in de EPD's. Het leeuwendeel van de evaluaties vooraf is extern uitgevoerd door onafhankelijke beoordelaars die middels openbare aanbestedingsprocedures zijn geselecteerd. Sommige Spaanse en Italiaanse evaluaties bevatten een combinatie van intern verrichte beoordelingen en uitbestede onderdelen (bijv. macro-economische analyse, milieuanalyse en dergelijke). In Frankrijk is één van de voorafgaande evaluaties tot stand gekomen met behulp van interne expertise. Daarnaast zijn verschillen zichtbaar in de mate waarin de EPD's voor doelstelling 2 en de evaluaties vooraf zijn gecoördineerd op het niveau van de centrale overheid van de lidstaat dan wel autonoom in de regio's zijn verricht.

Bij de evaluaties vooraf was over het hele doelstelling 2-gebied een groot aantal beoordelaars betrokken. In het Verenigd Koninkrijk, België, Nederland, Zweden, Duitsland en Frankrijk werkte eenzelfde beoordelaar aan ten hoogste drie evaluaties in verschillende regio's in de lidstaat mee. Aangezien er 95 evaluaties vooraf zijn uitgevoerd, toont dit aan dat de evaluatiemarkt relatief open is.

In het merendeel van de gevallen zijn de richtsnoeren van de Commissie ten aanzien van de inhoud in de voorafgaande evaluaties gevolgd. De verschillen zitten eerder in de manier van presenteren. In sommige gevallen is de evaluatie geïntegreerd in het EPD zelf, terwijl in andere gevallen de hele voorafgaande evaluatie in een bijlage is opgenomen.

De belangrijkste vernieuwing van de evaluatie vooraf was wellicht de nadruk op de voorname rol van het interactieve proces in het geheel. De mate van interactie geeft per regio grote verschillen te zien. Het ene uiterste is de situatie waarin de voorafgaande evaluatie is opgevat als een korte administratieve oefening nadat het EPD is opgesteld, het andere uiterste is aantoonbare intensieve interactie tussen de beoordelaars en de planners. Een tussenvorm is beperkte inzet van beoordelaars voor het verstrekken van informatie en empirische gegevens om de strategie waartoe voor of in de regio is besloten te onderbouwen. Gezien het nieuwe karakter van het concept lag het in de lijn der verwachting dat het zo uiteenlopend zou worden ingevuld; het betekent echter toch een grote ontwikkeling in de evaluatiepraktijk in doelstelling 2-regio's waarop in de toekomst kan worden voortgebouwd.

Impact van de voorafgaande evaluaties

De impact van de evaluaties vooraf is bepaald door twee factoren:

* de kwaliteit van de evaluatie, waarin ook meespeelde of de beoordelaars de opstellers van de EPD's van opbouwende kritiek konden en wilden voorzien; en

* de bereidheid van de nationale of regionale overheden om het EPD middels het proces van voorafgaande evaluatie dynamisch en procesmatig uit te werken.

De kwaliteit van de voorafgaande evaluaties vertoonde verschillen, net als de benadering door de opstellers van de conceptversie van het EPD. De beste evaluaties zijn die waarbij er effectief sprake is geweest van een proces en het resultaat een beter EPD was, en niet die waarvan het verslag inhoudelijk weliswaar aan de vormvereisten beantwoordt, maar de integratie met het EPD ontbreekt. In de beste gevallen vond een constructieve dialoog tussen beoordelaars en opstellers van de EPD's plaats.

De impact van de evaluaties vooraf komt het duidelijkst naar voren in de verbeterde technische aspecten van de EPD's. De meerwaarde ligt hoofdzakelijk in de kwaliteit van de sociaal-economische analyse, de SWOT-analyse en de kwantificering van de doelstellingen:

* de verfijning van de sociaal-economische analyses heeft geleid tot een helderder presentatie van de uitgangssituatie die de EPD's beogen aan te pakken. Wat het evaluatiewerk en het opstellen van de EPD's in sommige gevallen bemoeilijkte, was de kleinschaligheid van de doelstelling 2-zones en het ontbreken van precieze gegevens op dat niveau. Daardoor diende een beroep te worden gedaan op beschikbare gegevens voor het grotere gebied waar de doelstelling 2-zone deel van uitmaakt;

* door hun bijdrage aan de SWOT-analyses waren de voorafgaande evaluaties essentieel om het verband tussen de sociaal-economische analyse en de EPD-strategie te versterken en daarmee de samenhang van het hele planningproces te verbeteren;

* de impact van de evaluaties op de kwantificering van de doelstellingen was aanzienlijk. Over het algemeen zijn de oriëntaties van de Commissie inzake het gebruik van indicatoren (output-, resultaat- en effectindicatoren, en in sommige regio's ook kernindicatoren) gevolgd, wat de samenhang en vergelijkbaarheid van de gegevens over de doelstelling 2-regio's ten goede is gekomen.

De voorafgaande evaluaties hebben ook bijgedragen aan de kwantificering van de uitgangssituatie met betrekking tot gelijke kansen, het milieu, werkgelegenheid en de informatiemaatschappij - stuk voor stuk hoofdprioriteiten van de Commissie. In sommige gevallen hebben de met de voorafgaande evaluatie belaste deskundigen of andere experts echter extra werk moeten verrichten om volledig aan de eisen van de Commissie betreffende gelijke kansen en het milieu te voldoen.

Concluderend kan worden gesteld dat de voorafgaande evaluaties inzake doelstelling 2 hebben geleid tot kwaliteitsverbetering in de programmering. Dit zou uiteindelijk moeten resulteren in een grotere doeltreffendheid en sterkere impact van de acties die tussen 2000 en 2006 uit hoofde van doelstelling 2 door de Structuurfondsen worden meegefinancierd.

3.2. Eindevaluatie van het ESF (1994-1999)

Conclusies uit de eindevaluaties van het ESF: doelstellingen 1, 3 en 4

De in de lidstaten in partnerschap met de diensten van de Commissie verrichte eindevaluaties van de ESF-bijstandsverlening (op communautair niveau geaggregeerd [14]), betreffen alle ESF-maatregelen voor de doelstellingen 1, 3 en 4 en het thema gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

[14] 'Conclusies uit de eindevaluaties van het ESF', Werkgelegenheid en sociale zaken 2000.

Kenmerkend voor de programmering van het Europees Sociaal Fonds (ESF) in de periode 1994-1999 waren bepaalde innovaties, zoals concentratie van de aandacht op groepen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, en de nieuwe doelstelling 4. Met hulp van het ESF zijn strategische onderdelen van het nationaal beleid ontwikkeld of versterkt. De programma's hebben de financiële doelstellingen gehaald. Wat de doelstellingen 1 en 3 betreft, is de concentratie op de meest kwetsbare groepen (langdurig werklozen, vrouwen en andere kansarme groepen) betrekkelijk gebleken (de begunstigde bevolking bestond uit jongeren en goed opgeleide werklozen; mannen waren oververtegenwoordigd). Doelstelling 4, bestemd voor het MKB en werknemers die het risico lopen werkloos te worden, betrof vooral de opleiding van kaderpersoneel, managers en gekwalificeerde werknemers, met de bedoeling een multipliereffect voor alle werknemers te creëren. Vrouwen waren ondervertegenwoordigd.

Globaal genomen (alle doelstellingen) heeft het ESF vooral opleidingsacties gefinancierd, zij het met een grotere variatie en een betere integratie van de verschillende soorten acties.

De impact op de rechtstreeks begunstigden is een grotere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en/of een vlottere inschakeling van personen in het arbeidsproces.

* De bruto plaatsingspercentages op de arbeidsmarkt zijn in de periode 1994-1999 gestegen; dit komt met name voort uit de verbeterde situatie op de arbeidsmarkt. De cijfers zijn wat hoger voor groepen jongeren die arbeidskwalificaties hebben en/of sinds kort werkloos zijn. Vrouwen zijn sterker vertegenwoordigd in tijdelijke en deeltijdbanen, wat de beroepssegregatie volgens geslacht nog sterker dreigt te maken.

* Deze cijfers liggen anders als wordt gekeken naar het nettoaantal geplaatsten op de arbeidsmarkt. Daar blijkt dat de acties ten gunste van kansarmere groepen of groepen die een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben (oudere werklozen, langdurig werklozen, minder gekwalificeerde werklozen) doeltreffender zijn. Ook zijn de cijfers inzake groei van de werkgelegenheid of plaatsingstijd beter voor vrouwen dan voor mannen.

* Geïntegreerde acties (integratietrajecten) leveren betere resultaten inzake instroom en plaatsingstijd op dan acties die alleen uit opleiding bestaan.

* Wat de arbeidskrachten in loondienst betreft zijn de effecten van betere inzetbaarheid (of minder kans op werkloosheid) gering en onzeker.

De impacts op het systeem als geheel zijn verschillend naargelang de lidstaten en de betreffende doelstellingen.

* In alle lidstaten heeft het ESF bijgedragen tot een sterker actief arbeidsmarktbeleid, door het bevorderen van innoverende benaderingswijzen, het bereiken van groepen die van oudsher buiten het domein van het actief beleid vielen, het uitbreiden van de voor de maatregelen beschikbare middelen, en het meer lijn brengen in het aanbod aan permanente educatie en het anticiperend vermogen.

* In doelstelling 1-gebieden heeft het ESF bijgedragen tot kwalitatief betere onderwijs- en opleidingssystemen, met name wat betreft de certificering en erkenning, en een betere onderlinge afstemming van onderwijs en beroepsopleidingen.

In de verslagen geformuleerde aanbevelingen

* gerichter inspelen op de problemen van de arbeidsmarkt en concentratie van de acties om het ESF een duidelijker 'gezicht' te geven en er een toegevoegde waarde aan te verlenen ten opzichte van nationale maatregelen en vormen van beleid;

* zorgen voor betere identificatie van de individuele problemen; bevorderen van geïntegreerde aanpak;

* zorgen voor een flexibeler opzet van de opleidings- en onderwijsstelsels; kwaliteit van de stelsels (onderwijs, opleiding) verbeteren, nadat eerst capaciteitsproblemen zijn aangepakt, vooral in de grote doelstelling 1-zones;

* voorzien in uitvoeringsmechanismen die meer flexibiliteit mogelijk maken; afstand tussen beleidsdoelstellingen en uitvoering op het terrein verkleinen;

* versterken van toezicht en evaluatie, zodat zij een hulpmiddel zijn bij beleidsbeslissingen.

Conclusies eindevaluaties van de initiatieven EMPLOYMENT en ADAPT

De communautaire initiatieven van het ESF zijn op communautair niveau aan een specifieke evaluatie onderworpen. Deze betrof transnationaliteit, innovatie en integratie in het gewone nationale beleid. Via een onderzoek omtrent de transnationaliteit bij de transnationale partnerschappen konden verschillende vormen van transnationale samenwerking en succesfactoren worden geïdentificeerd.

Het werk van de beoordelaars leverde de volgende aanbevelingen op:

* De projecten kunnen worden verbeterd door voorlichtingsacties omtrent het indienen van projecten, door een fase van projectontwikkeling in te lassen (omvattende o.a. de financiering van het zoeken naar partners), door in alle lidstaten de selectie van de projecten gelijktijdig te laten plaatsvinden en door de rol van de nationale ondersteuningsstructuren (NSS) te versterken.

* De administratieve procedures moeten vereenvoudigd worden: duidelijk omschreven selectiecriteria, minder ingewikkelde betalingssystemen, enz.

* Tussen de partijen op de nationale arbeidsmarkt en de verantwoordelijken voor de communautaire initiatieven moet een hechtere samenwerking worden bevorderd.

* Er moet een strategie worden uitgestippeld voor overdracht van de resultaten, met name verbreiding op grotere schaal van resultaten en uitkomsten, op lokaal, regionaal, sectoraal, nationaal en Europees niveau.

De aanbevelingen zijn besproken en in zeer ruime mate verwerkt in het nieuwe initiatief EQUAL en de daarop betrekking hebbende Mededeling. Het gaat er met name om dat de projectuitvoering drie fases omvat: opbouw van de partnerschappen, projectontwikkeling en verbreiding van resultaten. Op grond van de uitkomsten van de evaluatie is ook aangegeven welke innovaties worden verwacht.

3.3. Conferentie van Edinburg inzake evaluatie

De vierde conferentie van de Commissie inzake evaluatie is in september 2000 in Edinburg georganiseerd door het directoraat-generaal Regionaal Beleid. De reeks conferenties is in 1995 in Brussel van start gegaan met als doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een Europese 'evaluatiecultuur'. Tijdens deze vierde conferentie, met de titel 'Evaluation for Quality', is het thema evaluatie tegen de achtergrond van de bestuurlijke hervorming geplaatst. De twee voornaamste doelstellingen waren:

* bevordering van de kwaliteit van evaluaties en bewezen werkmethoden in de gehele Unie met het oog op een beter beheer van de Structuurfondsen, en

* bevordering van nauwere contacten tussen de administraties die de fondsen beheren en de evaluatiedeskundigen om de waarde van de evaluatieresultaten en -aanbevelingen te verhogen.

Van de 370 deelnemers aan de conferentie waren er 206 die zich bezighielden met het organiseren en beheren van evaluaties, en niet met het eigenlijke evaluatiewerk. Alle lidstaten waren met delegaties van uiteenlopende omvang aanwezig, evenals zes kandidaat-lidstaten. Op de conferentie waren eveneens vertegenwoordigd: de sociale partners, een aantal NGO's, de Europese Investeringsbank, de Rekenkamer, beoordelaars en vertegenwoordigers van de nationale administraties. De voorzitters van de vier nationale evaluatie-organisaties in de EU hebben eveneens een actieve bijdrage aan de conferentie geleverd.

De conferentiethema's waren:

* Evaluatie van de impact van grootschalige programma's - Centraal stond de noodzaak om de techniek van het evalueren van de macro-economische impact van dergelijke programma's te ontwikkelen en te verbeteren. De Commissie heeft de ontwikkelingen op dit gebied krachtig gesteund en bijgedragen aan de harmonisatie van macro-economische analyses in de vier cohesielanden (Hermin-model).

* Evaluatie van operationele programma's en EPD's. Hierbij is dankzij de door de Commissie gepubliceerde technische documenten en richtsnoeren de laatste jaren grote vooruitgang geboekt wat betreft kwaliteit en impact van de evaluaties. Door een aantal sprekers op de conferentie is nader ingegaan op de vraag hoe de follow-up van de evaluaties kan worden verbeterd zodat er daadwerkelijk wordt bijgestuurd. Voorgesteld werd om de conclusies duidelijker te formuleren en onnodig gebruik van technische taal te vermijden.

* Kosten-batenanalyse. Hier is sprake van verbetering en de basis voor verdere verbetering in de periode 2000-2006 is gelegd.

* Evaluatie per thema. De evaluaties hebben in het bijzonder impact gehad op de thema's 'onderzoek en ontwikkeling' en 'gelijke kansen'. De door de Commissie ingestelde evaluaties per thema hebben op nationaal niveau het grootste effect gesorteerd. Op communautair en nationaal niveau dragen evaluaties per thema bij tot het scherper formuleren van de programmaprioriteiten en tot het identificeren van de communautaire meerwaarde. Twee thema's waarop de evaluatie zich in de nabije toekomst moet concentreren zijn 'duurzame ontwikkeling' en 'de informatiemaatschappij'.

* Kwantificering van doelstellingen en ijkpunten. Als voornaamste resultaten op het punt van de kwantificering van doelstellingen gelden de standaardisatie van de terminologie, de erkenning van de grondbeginselen en de reële vooruitgang die waarneembaar is in de programmeringdocumenten voor de periode 2000-2006. De voortgang met de vaststelling van ijkpunten is minder snel en hier moeten nog meer inspanningen worden geleverd.

De conferentie en de thema's die aan bod kwamen, liepen parallel met de prioriteiten die de Commissie met betrekking tot evaluatie in het kader van de administratieve hervorming (actie 16) heeft gesteld. Tijdens de conferentie is niet alleen gekeken naar de mogelijkheden om de huidige situatie met betrekking tot de praktijk van het evalueren en het gebruik van evaluaties te verbeteren, maar is ook de aanzet gegeven voor een discussie over meer politieke vraagstukken, vooral met betrekking tot het thema "governance". Aan de orde kwamen onder meer de procedures die nodig zijn om samenhang aan te brengen in gezamenlijk uitgevoerde evaluaties, de wijze waarop de meerwaarde van elk der partijen wordt bepaald en de gedragscode voor de interactie tussen beleidsmakers en beoordelaar in de particuliere sector. Zowel de commissaris voor Regionaal Beleid, Michel Barnier, als de heer Crauser, directeur-generaal, belichtten in hun toespraak de politieke dimensie van evaluaties.

3.4. Verrichte controles

EFRO

Bij besluit van de Commissie van 12 juli 2000 is de eenheid van het directoraat-generaal Financiële Controle die verantwoordelijk was voor de controle op de EFRO-uitgaven overgeheveld naar het directoraat-generaal Regionaal Beleid. In de eerste helft van het jaar heeft de controle-eenheid negen controlebezoeken verricht als onderdeel van het directoraat-generaal Financiële Controle. In de tweede helft van het jaar zijn na implementatie van het Commissiebesluit nog zeven controlebezoeken verricht. Griekenland, Italië, Portugal en het Verenigd Koninkrijk zijn respectievelijk twee keer bezocht, terwijl in de overige lidstaten, met uitzondering van Denemarken, Finland en Luxemburg, één keer een controlebezoek heeft plaatsgevonden.

Het voornaamste doel van deze controlebezoeken bestond erin na te gaan of de door de lidstaten ingediende uitgavendeclaraties correct waren, door verificatie van het controletraject, en of er adequate beheers- en controlesystemen waren geïnstalleerd.

Tijdens deze onderzoeken zijn met name de volgende recurrente fouten en onregelmatigheden geconstateerd:

* niet in aanmerking komende uitgaven gedeclareerd (bijvoorbeeld bankkosten, BTW);

* niet de juiste procedures toegepast bij de gunning van opdrachten of latere wijziging van opdrachten;

* geen duidelijk controletraject aanwezig; onder andere geen aparte boekhouding gevoerd;

* niet aan de termijnen gehouden bij het indienen van uitgavendeclaraties;

* publiciteitsregels niet nageleefd.

Voordat de programma's worden afgesloten moeten alle op basis van de controlebezoeken noodzakelijk geachte aanbevelingen en acties worden opgevolgd.

ESF

In 2000 hebben de diensten van de Commissie 52 controlebezoeken uitgevoerd om na te gaan op welke wijze de ESF-kredieten zijn gebruikt. De lichte afname van het aantal controles ten opzichte van 1999 is veroorzaakt doordat DG Financiële Controle de uitvoering van de controles achteraf in juli 2000 heeft overgedragen aan DG Werkgelegenheid en door de daarmee samenhangende personeelsreorganisatie. In verband met deze veranderingen is het programma van de controlebezoeken voor 2000 in oktober 2000 herzien.

Het door DG Werkgelegenheid vastgestelde jaarprogramma voor de controles is aan de lidstaten meegedeeld. Vervolgens is het tijdens de verschillende coördinatievergaderingen met de nationale controle-instanties besproken met het oog op een zo groot mogelijk resultaat.

Bij de financiële audits is in het bijzonder aandacht besteed aan het controleren van bijstandspakketten met een ESF-bijdrage van meer dan 10 miljoen EUR.

Bij de audits van de controle- en certificeringssystemen is vooral gelet op de regeling voor de afsluiting van de bijstandsvormen van de programmeringsperiode 1994-1999 en op de toepassing van Verordening 2064/97.

Een aanzienlijk deel van de controles in 2001 zal eveneens op deze twee thema's betrekking hebben, zodat de in 2000 verkregen informatie kan worden aangevuld. Bijzondere aandacht zal uitgaan naar het evalueren van de betrouwbaarheid van de bij artikel 8 van Verordening 2064/97 voorgeschreven verklaringen, en met name naar de in dit verband door de lidstaten genomen maatregelen.

De voornaamste problemen die bij de controles zijn geconstateerd, hebben betrekking op:

* de betrouwbaarheid van de uitgavendeclaraties (de regels die bepalen of uitgaven voor financiering in aanmerking komen en de periodetoerekening worden niet correct toegepast, bewijsstukken ontbreken en er worden te hoge uitgaven opgegeven);

* te weinig zichtbaarheid en publiciteit gegeven aan de mede door het ESF gefinancierde acties;

* niet-naleving van de aanbestedings- en mededingingsregels door sommige uitvoerders;

* dubbele financiering en overlapping met acties die uit andere Europese programma's worden gefinancierd.

Verschillende van deze controles hebben geresulteerd in financiële correcties door de lidstaten en in de toepassing van artikel 24 van Verordening 4253/88, zoals gewijzigd bij Verordening 2082/93, door de diensten van de Commissie.

EOGFL-Oriëntatie

In 2000 zijn 22 controlebezoeken uitgevoerd om na te gaan op welke wijze de door de lidstaten beheerde kredieten van het EOGFL-Oriëntatie zijn gebruikt. De controles waren er voornamelijk op gericht de toegepaste beheers- en controlesystemen te evalueren (met name op grond van Verordening (EEG) 2064/97), te verifiëren of de financiële en boekhoudkundige verslagen en de feitelijke besteding in overeenstemming waren met de communautaire voorschriften, met de beschikkingen tot toekenning van bijstand en met de bij het EOGFL-Oriëntatie gedeclareerde uitgaven. Er is naar gestreefd een zo groot mogelijk aantal regio's en administraties te bestrijken. Aangezien het om het einde van een programmaperiode ging, is bijzondere aandacht geschonken aan de programma's waarvan de op regionaal niveau ingestelde beheerssystemen nog niet waren gecontroleerd of die wijzigingen hadden ondergaan.

Sommige vormen van onregelmatigheden zijn in een groot aantal lidstaten en bij veel maatregelen geconstateerd. Te signaleren zijn: niet-naleving van de communautaire voorschriften voor gunning van overheidsopdrachten, het toekennen van steun voor uitgaven die daarvoor niet in aanmerking komen (vanwege de aard ervan of het tijdstip van betaling), veel te late betaling aan de begunstigden, het ontbreken van publiciteit en voorlichting over de communautaire medefinanciering, ontoereikende controlemaatregelen en onjuiste toepassing van de omrekeningskoers. De zwakke punten en manifeste tekortkomingen in de beheerssystemen voor de betalingen zijn onder de aandacht van de betrokken administraties gebracht. Naar aanleiding van deze vaststellingen zijn de uitgavendeclaraties naar beneden bijgesteld en is waar nodig de communautaire medefinanciering verlaagd.

Speciale aandacht is besteed aan de acties die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd (proefprojecten volgens artikel 8). Daarvoor is een relatief groot aantal controles uitgevoerd. De Commissie heeft naar aanleiding van deze controles in een aantal gevallen besloten om bedragen die aan proefprojecten van het EOGFL-Oriëntatie waren toegekend, terug te vorderen.

FIOV

In 2000 heeft de Commissie in het kader van het FIOV controles ter plaatse verricht in Duitsland, Portugal, Griekenland en Oostenrijk. De controles betroffen vooral aquacultuurprojecten en projecten op het gebied van visverwerking, modernisering van vissersvaartuigen en studies. In Oostenrijk is tevens de afsluiting van het programma 1995-1999 van doelstelling 5b-visserij gecontroleerd.

Bij deze controles is op de volgende punten gelet:

* overeenstemming van de toegepaste administratieve en organisatorische procedures met de in de controlesystemen van de lidstaat voorgeschreven procedures;

* correcte financiële boeking en uitvoering van de projecten;

* uitvoering van de projecten overeenkomstig de voorschriften en procedures;

* selectieprocedure en uitvoeringspercentage;

* overeenstemming van de door de bevoegde autoriteiten ter plaatse uitgevoerde controles met de bepalingen.

Controles door het OLAF (Europees Bureau voor Fraudebestrijding)

In 2000 heeft het OLAF 33 nieuwe onderzoeksprocedures ingeleid met betrekking tot gevallen van fraude of gevallen waarin fraude werd vermoed. Voorts heeft het 15 controlebezoeken uitgevoerd in verband met acties van de Structuurfondsen.

Bij negen van deze controlebezoeken van het OLAF was de juridische grondslag voor de controles Verordening (EG) 2185/96 [15] betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de EG tegen fraudes en andere onregelmatigheden, en in twee gevallen artikel 23 van Verordening 4253/88, zoals gewijzigd bij Verordening 2082/93.

[15] Verordening 2185/96 van de Raad van 11 november 1996, PB L 292, blz. 2

Vier van de bezoeken hadden tot doel aan de gerechtelijke instanties juridische assisitentie te verlenen in verband met onderzoeken die in de voorgaande jaren waren geopend en die tot inschakeling van het gerecht (Verordening (EG) 1073/99) hadden geleid.

Het OLAF beperkt zich namelijk niet tot de onderzoeken en de coördinatie daarvan op communautair niveau, maar verleent tevens elke vorm van bijstand die kan bijdragen tot een beter gecoördineerde aanpak van onderzoekswerkzaamheden die door de bevoegde nationale bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten worden verricht.

Van de controlebezoeken heeft bijna de helft betrekking op eerder geopende onderzoeken, de andere helft op nieuwe gevallen.

De onderzoeken betreffen alle Structuurfondsen, maar overwegend het ESF, gevolgd door het EFRO.

Uit de onderzoeken is gebleken dat er bepaalde circuits opereren die documenten vervalsen, rekeningen "opblazen" en uitgaven opvoeren die niet voor subsidiëring in aanmerking komen.

Daarnaast hebben de lidstaten op grond van Verordening (EG) 1681/94 over 2000 bij de Commissie niet minder dan 1217 gevallen van onregelmatigheden en fraude gemeld, waarmee in totaal ongeveer 114,2 miljoen EUR is gemoeid (tegen ongeveer 120,6 miljoen EUR in 1999).

Dit betekent dat het aantal gemelde onregelmatigheden ten opzichte van voorgaande jaren een stijgende lijn vertoont. Er is echter nog een lange weg af te leggen voordat er van volledige nakoming van alle op de lidstaten rustende verplichtingen kan worden gesproken. Te signaleren is voorts dat het aantal gemelde gevallen weliswaar toeneemt, maar dat de bedragen waar het om gaat kleiner worden.

Anderzijds is in 2000 een gestage vooruitgang waargenomen met betrekking tot de toepassing van artikel 5 van voornoemde verordening, dat de lidstaten verplicht de Commissie geval voor geval te informeren over de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van de geconstateerde onregelmatigheden. Toch zijn er nog steeds gevallen waarin niets is ondernomen, niettegenstaande de termijnen voor de afsluiting van de programma's zijn verstreken.

Overeenkomstig artikel 24 van Verordening 4253/88, zoals gewijzigd bij Verordening 2082/93, kan de Commissie een procedure inleiden tot vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand. In dergelijke gevallen moet de Commissie eerst de ernst van de onregelmatigheden onderzoeken alvorens op grond van de bedoelde verordening een besluit te nemen.

Het kan hierbij in de eerste plaats gaan om slecht financieel beheer. De Commissie heeft in 2000 enkele gevallen in deze sfeer in onderzoek genomen.

Daarnaast heeft de Commissie bijstand uit de Fondsen opgeschort wegens niet-nakoming van andere communautaire wetgeving, bijvoorbeeld milieuvoorschriften of regels inzake overheidsaanbestedingen. Een typisch voorbeeld is de opschorting van betalingen uit het Cohesiefonds voor een spoorwegproject omdat voor het project geen milieueffectbeoordeling overeenkomstig Richtlijn 85/337/EEG was uitgevoerd.


HOOFDSTUK 4 - DIALOOG / VOORLICHTING

4.1. Europees Parlement

De dialoog met het Europees Parlement loopt hoofdzakelijk via de betrokken commissies van het Parlement, met name via de commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme. Deze commissie heeft verschillende initiatiefverslagen uitgebracht die in plenaire vergadering zijn aangenomen, met name over:

* de ontwerp-richtsnoeren voor een communautair initiatief betreffende het sociaal-economisch herstel van in een crisis verkerende steden en stadsbuurten met het oog op een duurzame stadsontwikkeling (URBAN II);

* de ontwerp-richtsnoeren voor een communautair initiatief betreffende trans-Europese samenwerking met het oog op een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van het Europese grondgebied (INTERREG III);

* het tiende jaarlijks verslag van de Structuurfondsen (1998);

* het jaarverslag 1998 van het Cohesiefonds;

* de ultraperifere gebieden van de Europese Unie;

* de uitbreiding van de Unie en het structuurbeleid;

* de ontwerp-richtsnoeren voor de innovatieve acties van het EFRO.

Vanaf het begin van zijn ambtstermijn als commissaris bevoegd voor regionaal beleid heeft Michel Barnier het Europees Parlement persoonlijk en regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de verschillende dossiers.

Zo heeft hij bij drie gelegenheden (27 januari, 22 mei en 11 september 2000) de volgende punten toegelicht: zijn werkprogramma, de voortgang van de programmering voor doelstelling 1, de zoneverdeling voor doelstelling 2 en de begrotingsuitvoering, de communautaire initiatieven INTERREG III en URBAN, de uitvoering van het pretoetredingsinstrument ISPA, de richtsnoeren voor de innovatieve acties, de voortgang van het tweede verslag over de sociaal-economische cohesie.

Het Europees Parlement heeft in de loop van het jaar verschillende malen een spoeddebat gehouden over de natuurrampen die enkele lidstaten hebben getroffen. Op 25 oktober 2000 heeft een breed opgezet debat over klimaatverandering plaatsgevonden.

De betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie worden voornamelijk beheerst door de nieuwe gedragscode inzake de tenuitvoerlegging van het structuurbeleid, die op 6 mei 1999 door de voorzitters van deze twee instellingen is ondertekend. In de loop van 2000 heeft de Commissie de plannen (voorstellen voor programma's) van de lidstaten aan het Parlement toegezonden, alsmede de documenten die in het kader van de verschillende programmeringen voor de periode 2000-2006 zijn goedgekeurd.

Het ESF heeft eveneens nauw met het Europees Parlement overlegd, in het bijzonder met de commissie sociale zaken en werkgelegenheid. Het ESF heeft de ontwerp-richtsnoeren voor de innovatieve acties aan het Parlement voorgelegd en zal terdege met het advies van het Parlement rekening houden. Ook via de informele werkgroep Parlement/ESF heeft het ESF contact gehad met de leden van de commissie sociale zaken. Verscheidene aspecten van de voortgang van de programmering van het ESF zijn in dit verband besproken.

Met betrekking tot de plattelandsontwikkeling hadden de contacten met het Europees Parlement vooral betrekking op het programma LEADER+. De commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement heeft een verslag uitgebracht waarin wijzigingen worden voorgesteld. Het verslag is in de plenaire vergadering van februari 2000 goedgekeurd. De Europese Commissie heeft het advies van het Parlement gedeeltelijk verwerkt in de definitieve versie van de richtsnoeren voor de lidstaten met het oog op de tenuitvoerlegging van dit communautair initiatief. Voorts hebben de leden van het Parlement de Commissie 69 schriftelijke en 4 mondelinge vragen over plattelandsontwikkeling gesteld.

4.2. Comités van de Structuurfondsen

Het Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's, dat conform artikel 48 van Verordening 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999, zowel beheerscomité als raadgevend comité is, is in 2000 elfmaal bijeengekomen.

In zijn hoedanigheid van beheerscomité heeft het Comité een positief advies uitgesproken over de communautaire initiatieven INTERREG en URBAN en over de richtsnoeren voor de innovatieve acties van het EFRO voor de periode 2000-2006. Tevens heeft het Comité de werkzaamheden aangevat inzake de interregionale samenwerking in het kader van INTERREG III, onderdeel C.

Als raadgevend orgaan heeft het Comité zich uitgesproken over de afbakening van de doelstelling 2-zones en over de enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD's) en communautaire bestekken (CB's).

Voorts heeft het Comité zijn goedkeuring gehecht aan de verordeningen met betrekking tot:

- het gebruik van de euro bij de begrotingsuitvoering van de Structuurfondsen,

- de voorlichtings- en publiciteitsacties die de lidstaten met betrekking tot de bijstandsverlening van de Structuurfondsen dienen te voeren,

- de subsidiabiliteit van de uitgaven van de door de Structuurfondsen medegefinancierde acties,

- de procedure voor het toepassen van financiële correcties en de richtsnoeren voor de vaststelling daarvan,

- de beheers- en controlesystemen voor de bijstand die uit de Structuurfondsen wordt verleend.

Het Comité heeft een positief oordeel uitgesproken over de integratie van het gelijkekansenbeleid in de programma's en projecten van de Structuurfondsen en over de financiering uit INTERREG III van en de richtsnoeren 2001-2006 voor de Europese waarnemingspost voor ruimtelijke ordening "ORATE".

Tot slot is het Comité begonnen met de werkzaamheden betreffende de rol van het Comité voor ruimtelijke ontwikkeling en de oprichting van een groep van deskundigen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en stadsontwikkeling.

Het Comité van het ESF is in 2000 viermaal bijeengekomen. De leden van het Comité hebben een advies uitgebracht over de CB's en EPD's waarvoor bijstand uit het ESF wordt verleend. In dit verband zijn zij eveneens aanwezig geweest bij de presentatie door sommige leden die de regeringen vertegenwoordigen, van de nieuwe ESF-programmering (integratie van de prioriteiten van het Sociaal Fonds, de werkgelegenheidsstrategie en verzekering van de samenhang met de nationale actieplannen). Voorts is het advies van het ESF-Comité gevraagd over de soorten maatregelen die als technische hulp kunnen worden gefinancierd en heeft het Comité een advies uitgebracht over de ontwerp-richtsnoeren van de Commissie voor de verschillende soorten innovatieve acties (dat vervolgens aan het Europees Parlement is doorgezonden), en over de ontwerpen voor financiële verordeningen betreffende het beheer van en de controle op de Structuurfondsen en de financiële correcties op grond van artikel 39 van Verordening 1260/1999.

Voorts heeft het ESF-Comité beraadslaagd over het sociale actieprogramma 2000, over de betrekkingen tussen het ESF en de voor werkgelegenheid en de uitbreiding van de Unie bevoegde diensten (met name wat betreft de voorbereiding van de kandidaat-lidstaten op de Europese werkgelegenheidsstrategie en het ESF).

Wat de grote thema's betreft, heeft er een gedachtewisseling plaatsgevonden over het gelijkekansenbeleid in de nieuwe programmering, permanente educatie en lokale financiering van sociale maatregelen, alsmede over acties betreffende de "maatschappelijke dialoog" als bedoeld in artikel 6 van de ESF-verordening.

Het verslag van de Rekenkamer en de conclusies van de evaluaties van het Europees Sociaal Fonds zijn in het ESF-Comité gepresenteerd. De leden zijn het hele jaar door op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van alle aspecten van de werkgelegenheidsstrategie en over de gevolgen hiervan voor het Sociaal Fonds.

Het Comité voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling (STAR-Comité) is in 2000 vijftienmaal bijeengekomen en is in de volgende gevallen als beheerscomité volgens de procedure van artikel 47, lid 3 van Verordening (EG) 1260/99 opgetreden:

a) positief advies over Verordening (EG) 2075/2000 van de Commissie van 29 september 2000 houdende wijziging van Verordening (EG) 1750/1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het EOGFL. Deze verordening preciseert de voorwaarden voor de subsidiabiliteit van bepaalde uitgaven die worden gefinancierd door het EOGFL-Oriëntatie en -Garantie, met name wat betreft de steun voor landbouwbedrijven van zeer geringe economische omvang. Hierbij wordt ook de toepassingssfeer van Verordening (EG) 1685/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad verruimd tot bepaalde maatregelen die met steun van het EOGFL-Garantie in het kader van doelstelling 2 worden gefinancierd;

b) positief advies over de richtsnoeren voor het communautaire initiatief LEADER+, advies uitgebracht op 22 februari 2000.

Het Comité heeft zich in zijn hoedanigheid van raadgevend comité volgens de procedure van artikel 47, lid 2 over de volgende punten uitgesproken:

a) de vaststelling van de lijst van voor doelstelling 2 in aanmerking komende zones. Het Comité heeft tienmaal advies uitgebracht over verschillende voorgestelde lijsten;

b) het gedeelte van de bijstandsverlening voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling opgenomen in de ontwerpbeschikkingen van de Commissie met betrekking tot de communautaire bestekken en de daarop betrekking hebbende informatie, vervat in de enkelvoudige programmeringsdocumenten, voor de regio's van doelstelling 1 en 2. Het Comité heeft 26 maal advies uitgebracht;

c) de uitvoeringsbepalingen als bedoeld in artikel 53, lid 2 van Verordening (EG) 1685/00, houdende de bepalingen betreffende de procedure voor uitvoering van de op de bijstandsverlening van de Structuurfondsen toe te passen financiële correcties, en de Verordening van de Commissie waarbij de uitvoeringsbepalingen voor de beheers- en controlesystemen voor de uit hoofde van de Structuurfondsen verleende bijstand worden vastgesteld, alsmede de vorm en inhoud van de boekhoudkundige informatie die de lidstaten ter beschikking van de Commissie moeten houden ten behoeve van de controle van de rekeningen van de Structuurfondsen.

Het Comité voor de visserij en de aquacultuur heeft positief geadviseerd over:

a) het onderdeel 'Visserij' van de CB's en EPD's van doelstelling 1;

b) de lijst van de doelstelling 2-zones;

c) de EPD's 'Visserij' in de gebieden buiten doelstelling 1;

d) de soorten maatregelen voor technische hulp in de zin van artikel 23 van de algemene verordening inzake de Structuurfondsen;

e) de ontwerp-richtsnoeren voor de verschillende soorten innovatieve acties als bedoeld in artikel 22 van de Structuurfondsen;

f) een verordening van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen voor de acties als bedoeld in Verordening (EG) 2792/1999 van de Raad (FIOV-verordening).

4.3. Dialoog met het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's

De Commissie heeft de werkzaamheden van het Economisch en Sociaal Comité (ESC) van nabij gevolgd. Het ESC heeft inzake het regionaal beleid twee adviezen uitgebracht, namelijk over het jaarverslag 1998 van het Cohesiefonds en over het tiende jaarlijks verslag van de Structuurfondsen. De belangstelling van het ESC ging ook uit naar de minder begunstigde eilandgebieden, waarover het een initiatiefadvies uitbracht, en naar de rol van de EIB.

Wat betreft de relatie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid gaf het Economisch en Sociaal Comité in zijn op 12 juli 2000 uitgebrachte advies over het tiende jaarlijks verslag van de Structuurfondsen 1998 te kennen dat de informatie over de coördinatie met het GLB en met het beleid inzake concurrentie en markttransparantie naar zijn oordeel tekortschiet, omdat daaruit niet valt af te leiden of de communautaire richtlijnen worden toegepast en nageleefd. Het ESC heeft nota genomen van de vereenvoudiging van de specifieke verordening die door de Commissie is voorgesteld voor het EOGFL, die nu voornamelijk betrekking heeft op de bijstandsgebieden. Het Comité heeft in zijn advies over plattelandsvrouwen en duurzame ontwikkeling gewezen op de specifieke problemen van vrouwen op het platteland en heeft onderstreept hoe belangrijk het is de krachten te bundelen in verenigingen en werkgroepen om hierin verbetering te brengen.

Het Comité van de regio's heeft verschillende ontwerp-adviezen uitgebracht op het gebied dat onder de bevoegdheid van DG Regionaal beleid valt. Speciale vermelding verdient het advies over de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lidstaten inzake 'de regio's in de nieuwe economie - richtsnoeren voor de innovatieve acties van het EFRO', waarover het Comité van de regio's was geraadpleegd. De andere adviezen hadden met name betrekking op de problematiek van de ultraperifere regio's, de informatiemaatschappij en de regionale ontwikkeling.

Commissaris Barnier heeft op 13 april 2000 deelgenomen aan een plenaire vergadering van het Comité van de regio's die was gewijd aan de rol van de regio's, de tenuitvoerlegging en de toekomst van het regionaal beleid en de intergouvernementele conferentie.

De heer Crauser, directeur-generaal, heeft op 28 juni voor het Comité van de regio's een uiteenzetting gegeven over de uitbreiding van het regionaal beleid tot de kandidaat-lidstaten. Ook heeft hij deelgenomen aan een op 27 en 28 november 2000 door het Comité en de Generalitat Valenciana georganiseerde conferentie over de ontwikkeling van een nieuw Europees regionaal beleid.

Wat het landbouwbeleid en de plattelandsontwikkeling betreft, toonde het Comité van de regio's zich verheugd over het betere uitvoeringspercentage van de EOGFL-programma's. In een ander advies, over de toegankelijkheid van de plattelandsgebieden, heeft het Comité ertoe opgeroepen een groter beroep te doen op de Structuurfondsen voor de ontwikkeling van de infrastructuur en de aanbeveling gedaan de pluriformiteit van de landbouw te bevorderen. Met betrekking tot het concurrentievermogen van het platteland heeft het Comité gewezen op de mogelijkheden die de Structuurfondsen in dit opzicht bieden. Over het communautaire initiatief LEADER+ (2000-2006) was het Comité van mening dat het algemene plan doeltreffend en vernieuwend moet zijn en (eerste onderdeel: territoriale strategieën voor plattelandsontwikkeling) over een zo ruim mogelijk budget dient te beschikken.

Tot slot heeft het Economisch en Sociaal Comité advies uitgebracht over het thema '2002 - Het gemeenschappelijk visserijbeleid en de situatie van de visserij in de Europese Unie'

4.4. Sociale partners

De dialoog met de sociale en economische partners over de ontwikkeling van de regio's is voortgezet. De jaarlijkse bijeenkomst conform artikel 8 van Verordening 1260/99 vond plaats op 16 februari 2000. Op de agenda stonden twee belangrijke punten: de stand van zaken inzake de programmering voor de drie doelstellingen en de communautaire initiatieven 2000-2006.

* Na het door de diensten van de Commissie gegeven overzicht van de stand van zaken erkende de overgrote meerderheid van de partners dat de raadpleging van de partners beter had gefunctioneerd dan in de voorgaande programmeringsperiode. Voor doelstelling 1 schijnt dit evenwel systematischer te zijn gebeurd dan voor doelstelling 2. Bovendien blijkt dat het voor de sociale partners moeilijk is kredieten voor technische hulp te krijgen.

* Ook blijken er per regio aanzienlijke verschillen te zijn tussen de mate waarin rekening wordt gehouden met het partnerschap, en dit voor alle doelstellingen. De lidstaten hebben zich de partnerschapscultuur dus nog niet geheel eigen gemaakt.

* Er zijn nog andere punten aan de orde gesteld, onder andere het probleem van het beheer van het EOGFL-Garantie bij doelstelling 2, aangezien dit instrument niet tot de Structuurfondsen behoort. Voorts de regels voor de verdeling van de prestatiereserve en het functioneren van de toezichtcomités.

* De drie directoraten-generaal hebben met betrekking tot dit punt een uiteenzetting gegeven over de inhoud van de nieuwe communautaire initiatieven. Er zijn vragen gesteld over met name de keuzecriteria voor de steden bij URBAN, de zonder meer gecompliceerde procedures bij EQUAL en de vraag in hoeverre de buitengrenzen bij INTERREG III in aanmerking komen voor bijstand.

Tot slot hebben de partners de wens geuit dat er meer ontmoetingen met de Commissie worden georganiseerd dan alleen de jaarlijkse bijeenkomst, waarbij bijvoorbeeld specifiek bepaalde onderwerpen als het pretoetredingsinstrument ISPA, EROP en doelstelling 2 onder de loep zouden kunnen worden genomen. Overeengekomen is dat er vanaf 2001, nadat de programma's van de nieuwe programmeringsperiode zijn aangenomen, meer bijeenkomsten tegemoet kunnen worden gezien.

De Europese organisaties van sociale partners spelen op nationaal of regionaal niveau niet alleen een rol bij de uitvoering van maatregelen voor de pijlers inzetbaarheid en aanpassingsvermogen en bij bepaalde communautaire initiatieven, maar hebben ook zelf innoverende maatregelen ontwikkeld, met als doel nieuwe benaderingen te stimuleren en succesvolle werkmethoden waarbij het sociale overleg van belang is op te sporen. Sectoren als de handel, de grafische bedrijfstak en de spoorwegen hebben belangwekkende projecten afgerond die weer door de comités voor sectoraal overleg worden opgepakt. Het spoorwegproject ging bijvoorbeeld over de invoering van nieuwe technologie bij de Franse, Belgische, Spaanse en Italiaanse spoorwegmaatschappijen. Het verslag wijst uit dat het opleidingssysteem van de verschillende maatschappijen pas kon worden geanalyseerd nadat eerst de organisatie van de arbeid en de opvang van de werknemers in de maatschappij waren geanalyseerd. Ook de aard van de sociale verhoudingen kan van invloed zijn op het stelsel van opleidingen.

Het Raadgevend Comité voor plattelandsontwikkeling, dat ingevolge besluit 98/235/EG betreffende de raadgevende comités op landbouwgebied door de Commissie is ingesteld, is in 2000 tweemaal bijeengekomen, op 17 mei en op 15 november. Bij beide gelegenheden vond een uitwisseling van informatie en opvattingen plaats tussen de diensten van de Commissie en vertegenwoordigers van de Europese beroepsorganisaties inzake de situatie bij de aanneming van de programma's voor plattelandsontwikkeling en de Sapard-plannen. Op 17 november is gesproken over de uitvoering van de artikelen 3 en 4 van Verordening van de Raad 1259/99 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De diensten van de Commissie hebben eveneens een toelichting gegeven inzake de stand van de programmering voor doelstellingen 1 en 2.

Leden van het comité hebben er tijdens beide vergaderingen m.b.t. de tenuitvoerlegging van de programma's voor plattelandsontwikkeling op gewezen dat de geest van partnerschap weliswaar veel nadruk van de Commissie krijgt, maar in de uitvoeringsfase niet altijd even tastbaar is. Er is voorts meegedeeld dat het begrip partnerschap en de invulling ervan in de EU allerlei verschillen te zien geven en dat de prestaties van lidstaten in dit opzicht soms onvoldoende zijn.

Verder is op 15 november onder andere aan de orde gesteld dat programma's soms laat van start gaan, waardoor men budgettair in de problemen komt, en dat het tijdschema voor de indiening van Leader+-projecten heel kort is.

De vergadering van 17 mei omvatte ook een gedachtewisseling over Leader+.

Het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur, samengesteld uit vertegenwoordigers van de beroepsgroepen en van andere betrokkenen, heeft meermaals de verschillende uitvoeringsverordeningen van de Commissie voor Verordening (EG) 2792 (FIOV-verordening) besproken.

4.5. Voorlichting en publiciteit

Tot de voornaamste publicaties van 2000 behoren de gezamenlijke gids voor de Structuurfondsen, het Cohesiefonds en het pretoetredingsinstrument ISPA ("Structuurmaatregelen 2000-2006 - Toelichting en regelgeving"), en het vademecum met de bestaande communautaire regels die van toepassing zijn op staatssteun. Daarnaast zijn er publicaties geweest over specifieke onderdelen van het regionaal beleid, zoals een gids voor de territoriale werkgelegenheidspacten 2000-2006, het eindverslag van de innovatieve actie TERRA, een studie over stadsaudits, een gids over de Business Innovation Centres (BIC's) en voorts zes studies die respectievelijk betrekking hebben op de ruimtelijke ordening tegen de achtergrond van de uitbreiding van de Unie, de gevolgen van de Economische en Monetaire Unie voor de cohesie, werkgelegenheidsinitiatieven in het Verenigd Koninkrijk, gelijke kansen in het kader van de Structuurfondsen, lokale ontwikkeling, en tot slot een strategisch en duurzaam waterbeheer.

Voorts zijn er in 2000 brochures gepubliceerd over interessante projecten in berggebieden en een presentatie van uit het initiatief URBAN gefinancierde projecten.

Er zijn INFOREGIO-fiches uitgegeven waarin de algemene richtsnoeren voor het aanspreken van de Structuurfondsen in het kader van de doelstellingen 1, 2 en 3 is samengevat, alsmede een beknopte versie van het jaarverslag 1998 van de Structuurfondsen. Ook is de uitgave van de nieuwsbrief INFOREGIO NEWS voortgezet.

Een belangrijke gebeurtenis in 2000 was de lancering van het periodiek Panorama. Dit kwartaalblad is in de eerste plaats bedoeld om de lokale en regionale betrokkenen aan het woord te laten over hun ervaringen in het veld.

Zowel de internetsite INFOREGIO als de pagina's van de EUROPA-site over het regionaal beleid zijn zeer regelmatig bijgewerkt. Zo zijn alle uitvoeringsverordeningen van de Structuurfondsen die in de loop van het jaar zijn aangenomen de een na de ander online geplaatst. Er zijn op de site informatiemappen gepubliceerd over de regelgeving inzake de voorlichtings- en publiciteitsacties die de lidstaten dienen te voeren, inzake het gebruik van de euro in het kader van de Structuurfondsen, inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven en de richtsnoeren voor INTERREG III en URBAN II.

Er is een databank geopend met samenvattingen van de nieuwe in de periode 2000-2006 uit het EFRO meegefinancierde programma's. De databank van bijzonder geslaagde projecten ('success stories') is het hele jaar aangevuld met nieuw materiaal.

Van de door de Commissie georganiseerde evenementen zijn de verslagen van de drie meest in het oog springende evenementen van 2000 online geplaatst: de conferentie over gedeelde verantwoordelijkheid bij het gedecentraliseerde beheer van de Structuurfondsen in juni 2000, de conferentie over de evaluatie van de door de Structuurfondsen gefinancierde maatregelen in september, en de conferentie over de informatiemaatschappij en cohesie in december.

Tot slot is in 2000 een nieuwe opzet gekozen voor de publicaties. Een logischer opzet die een duidelijker structuur vertoont, zowel wat betreft de ordening van de informatie als met betrekking tot het gebruikte medium (papier of website). Daarbij is de informatie in vijf productgroepen verdeeld: nieuws en regelgeving op het gebied van regionaal beleid, valorisatie van gerealiseerde projecten per land, valorisatie van projecten per thema, valorisatie van projecten per type gebied, en tot slot divers voorlichtingsmateriaal, zoals kaarten, catalogi enz.

Bij het ESF ligt het accent sterk op voorlichting en publiciteit over de lancering van nieuwe programma's, wat de doorzichtigheid bevordert en maakt dat het ESF zich in alle lidstaten hetzelfde presenteert. Hiervoor is een kleine maar toegespitste serie publicaties uitgebracht, waaronder een algemene folder over het ESF en het nieuwe werkterrein van het ESF als het voornaamste financieringsinstrument voor de Europese werkgelegenheidsstrategie. Daarnaast is er een nieuwe overzichtelijke ESF-site (http://europa.eu.int/esf) met een waaier van nuttige informatie, die geregeld wordt bijgewerkt. Er zijn persberichten over de aangenomen programma's voor doelstelling 3 en informatiebladen over het ESF in de lidstaten verspreid, zowel bij de in Brussel geaccrediteerde pers als bij de pers in de lidstaten via de diensten van de Commissie. De nieuwe programma's hebben veel aandacht gekregen in de nationale, regionale en plaatselijke media, zij het in per lidstaat verschillende mate.

Overeenkomstig Verordening 1159/2000 heeft de Commissie in april 2000 de zevende bijeenkomst van het informele netwerk van ESF-voorlichters in Waterloo (België) gehouden als ruggensteun bij hun activiteiten om het ESF meer bekendheid te geven. Met het oog hierop is een studie opgezet om de lidstaten richtsnoeren te verstrekken voor het evalueren van hun eigen voorlichtings- en publiciteitsacties. Het is de bedoeling de richtsnoeren begin 2001 ter beschikking van de lidstaten te stellen.

Ter ondersteuning van de uitbreiding is voorts een korte inleiding op het ESF voor toekomstige lidstaten uitgebracht, en er is een informeel netwerk van ESF-voorlichters in de tien PHARE-landen gecreëerd, dat op de hoogte wordt gehouden van de voornaamste ESF-ontwikkelingen in de EU.

Inzake plattelandsontwikkeling heeft de Commissie zoals steeds informatie verschaft op haar website, in gedrukte vorm (brochures, informatiebladen en de nieuwsbrief) en in de context van seminars, congressen, bezoeken en bijeenkomsten. Er is gewerkt aan het opstellen - tegen februari 2001 - van een speciale sub-site over plattelandsontwikkeling op de site van DG Landbouw. Diverse aspecten en problemen van de plattelandsontwikkeling kwamen weer aan bod in juni 2000, tijdens een informele voorlichtingsbijeenkomst voor 100 in Brussel gestationeerde regiobureaus. Een brochure 'Vrouwen en plattelandsontwikkeling - de toekomst van het platteland in Europa' is in augustus 2000 gepubliceerd. In november hebben de Franse ambassade en de delegatie van de Europese Commissie in Washington gezamenlijk een congres over de rol van de landbouw in de plattelandsontwikkeling georganiseerd dat in Washington is gehouden. Er waren 150 deelnemers (onder andere boeren, boerenafgevaardigden, stafleden van Congresleden, ambtenaren van diverse departementen, ambassades).

De Europese Leader-waarnemingspost 'ELO' heeft binnen het Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling ook in 2000 een belangrijke voorlichtende rol gespeeld. De ELO heeft negen nummers van Info-Leader uitgebracht over een breed spectrum van onderwerpen, waaronder de verschillende programma's voor plattelandsontwikkeling die in de lidstaten worden uitgevoerd en het streven naar gelijke kansen in de programma's en projecten in het kader van de Structuurfondsen.

De andere ELO-publicatie, het magazine LEADER, dat driemaal per jaar verschijnt, behandelde de (her)bevolking van het platteland, de toegevoegde waarde van Leader II en geïntegreerde ruimtelijke ontwikkeling. Er is in 2000 ook een methodologische gids uitgebracht.

De vijfdelige serie van de ELO over vernieuwing op het platteland, in 1999 geopend met een nummer over het ontwikkelen van een ruimtelijke strategie, is nu afgesloten met de vier vervolgdelen over sociaal concurrentievermogen, milieugericht concurrentievermogen, economisch concurrentievermogen en wereldwijd concurrentievermogen. Dit moet stof voor discussie opleveren ten behoeve van de verschillende partijen op het Europese platteland die op zoek zijn naar een nieuwe vorm van ruimtegebonden mededinging op basis van overleg en samenwerking.

Daarnaast heeft de ELO in 2000 tal van workshops en seminars in de lidstaten georganiseerd rond algemene thema's, zoals de integratie van Leader in het mainstream plattelandsbeleid, het ontwikkelen van kansen voor vrouwen en jongeren, ontwikkelingskansen voor ambachten en diensten op het platteland, en verder rond meer specifieke regionale onderwerpen.

Meer informatie, in zes talen, is te vinden op de website: http://www.rural-europe.aeidl.be.

In 2000 waren de activiteiten in het kader van het FIOV gericht op de informatievoorziening aan vooral de in visserij gespecialiseerde media, en voorts op het up-to-date brengen van de communicatiemiddelen en het informatiemateriaal inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Ter gelegenheid van de internationale tentoonstelling 'European seefood', gewijd aan de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, is voor de sector een werkbijeenkomst georganiseerd over informatieverstrekking en over afzet van visserijproducten uit de Europese Unie.


FINANCIËLE BIJLAGEN

Bijlage 1: Financiële uitvoering per doelstelling in 2000

Bijlage 2: Financiële uitvoering van de technische hulp in 2000

Bijlage 3: Begrotingsuitvoering

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Programma voor interregionale samenwerking "PEACE".

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 3

BEGROTINGSUITVOERING

I/ Begrotingsuitvoering van de vastleggingskredieten

(x mln EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

II/ Begrotingsuitvoering van de betalingskredieten

(x mln EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>