Bijlagen bij COM(2006)281 - Groei- en banenstrategie en de hervorming van het Europees cohesiebeleid Vierde voortgangsverslag over cohesie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage).

Hoewel veel bevoegdheden op nationaal of regionaal niveau worden uitgeoefend, kunnen steden toch veel zelf doen, met name wanneer hun actiecapaciteit door Europese programma’s wordt versterkt. De richtsnoeren voor verscheidene prioritaire gebieden waarop steden actie kunnen ondernemen, omvatten de verbetering van de aantrekkelijkheid of investeringsbereidheid, de bevordering van het ondernemerschap, de inzetbaarheid en de groei van de kenniseconomie; gemeenschapsontwikkeling en vermindering van de ongelijkheden tussen wijken en sociale groepen, verbetering van de plaatselijke veiligheid en misdaadpreventie. Steden bieden niet alleen kansen maar worden ook met uitdagingen geconfronteerd. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke problemen waarmee stedelijke gebieden te kampen hebben. Het is ook van essentieel belang dat een doeltreffend partnerschap wordt ontwikkeld, waarbij actoren op alle niveaus worden betrokken om deze uitdagingen aan te pakken.

2.4. Het cohesiebeleid staat centraal in de groei- en banenstrategie

Met de nieuwe start van de Lissabonstrategie is het cohesiebeleid erkend als een belangrijk instrument op communautair niveau dat bijdraagt aan de tenuitvoerlegging van de groei- en banenstrategie – niet alleen omdat het een derde van de communautaire begroting vertegenwoordigt, maar ook omdat de rol van het mkb, de noodzaak om te voldoen aan de vraag naar plaatselijke vaardigheden, het belang van “clusters” en de noodzaak van lokale innovatiecentra van dien aard zijn dat in veel gevallen ook strategieën vanonder op, op regionaal en lokaal niveau, moeten worden opgezet. Bovendien geldt dit niet alleen voor de economische agenda maar ook voor de bredere inspanningen ter bevordering van de betrokkenheid van de burgers die, via de partnerschaps- en de “multilevel governance”-regelingen waaronder het cohesiebeleid wordt uitgevoerd, de kans hebben om direct betrokken te worden bij de groei- en banenstrategie van de Unie.

Deze aanpak is zowel gebaseerd op de prioriteiten vervat in het ontwerp van communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013 als in het voorstel dat de kwantitatieve uitgavendoelstellingen voor de volgende generatie cohesiebeleidsprogramma’s zodanig moeten worden vastgesteld dat een bepaald percentage van de fondsen wordt gebruikt voor doeleinden die duidelijk gekoppeld zijn aan de groei- en banenstrategie (“oormerking”). Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van december 2005 zullen de 15 oude lidstaten de weg tonen door het goedkeuren van ambitieuze oormerkingsdoelstellingen (voor de doelstellingen op het gebied van “convergentie en regionaal concurrentievermogen” en “werkgelegenheid” bedragen de streefdoelen 60 resp. 75% van de totale uitgaven). De nieuwe lidstaten hebben de mogelijkheid om oormerkingsdoelstellingen op vrijwillige basis goed te keuren. De ontwerp-verordeningen schrijven voor dat verslag moet worden uitgebracht over de verwezenlijkingen met betrekking tot de oormerkingsdoelstellingen.

Als onderdeel van de nieuwe bestuurscyclus van de groei- en banenstrategie hebben de lidstaten in het najaar van 2005 hun nationale hervormingsprogramma’s ingediend. Deze nationale strategieën zijn daarna door de Commissie geëvalueerd in de vorm van het in januari 2006 goedgekeurde jaarlijkse voortgangsverslag[7].

In het jaarlijkse voortgangsverslag (JVV) zijn verscheidene aanbevelingen over het cohesiebeleid gedaan. In de eerste plaats wordt aanbevolen dat de lidstaten ervoor zorgen dat de communautaire uitgaven voor cohesie en plattelandsontwikkeling worden gericht op de ondersteuning van de Lissabonstrategie in het algemeen. De cohesiebeleidsprogramma’s moeten met andere woorden de nationale hervormingsprogramma’s direct ondersteunen. In het JVV wordt met name aanbevolen dat de nieuwe lidstaten in de context van de nieuwe cohesiebeleidsprogramma’s worden aangemoedigd om cohesiebeleidsmiddelen te “oormerken” voor maatregelen ter verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen, zoals reeds door de Europese Raad in december 2005 voor de EU-15 is overeengekomen.

Ten tweede wordt in het JVV de noodzaak onderstreept van sterkere inspanningen met het oog op de ontwikkeling van coördinatiemechanismen tussen degenen die verantwoordelijk zijn voor de nationale hervormingsprogramma’s en degenen die de cohesiebeleidsprogramma’s voor de periode 2007-2013 voorbereiden. Deze coördinatie moet snel tot stand worden gebracht, aangezien de voorbereiding van deze programma’s nu vaart krijgt, te beginnen met de goedkeuring van de nationale strategische referentiekaders. Ten derde wordt in het jaarlijkse voortgangsverslag benadrukt dat de lidstaten rekening moeten houden met het macro-economische effect van overdrachten uit cohesiebeleidsmiddelen. Ten slotte beveelt het JVV aan dat de nieuwe generatie cohesiebeleidsprogramma’s de prioriteiten weerspiegelen die zijn vervat in de nationale hervormingsprogramma’s en de vier prioritaire acties[8].

De Europese voorjaarsraad 2006 heeft veel van de aanbevelingen van het JVV bevestigd en heeft geconcludeerd dat de lidstaten rekening moeten houden met de prioriteiten in hun nationale hervormingsprogramma’s bij de opstelling van hun nationale strategische referentiekaders.

2.5. Middelen: samenvatting van de conclusies van de Raad van december 2005

De conclusies van de Europese Raad in december 2005 en de goedkeuring van het interinstitutioneel akkoord op 17 mei 2006 effenen het pad voor het bereiken van een akkoord tussen het EP en de Raad over het financiële kader voor de begroting van de Gemeenschap in de periode 2007-2013, een belangrijke stap in de richting van de voorbereiding van de nieuwe generatie cohesiebeleidsprogramma’s. Als gevolg daarvan bedraagt de begroting voor het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 308 miljard euro, oftewel 0,3% van het BNI van de EU27. Dit komt neer op een vermindering met circa 10% vergeleken met het voorstel van de Commissie. De doelstelling “Europese territoriale samenwerking” en de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” (exclusief de "phasing in"-overgangsregeling) dragen daartoe het meeste bij met een verlaging van circa 50% resp. 20%. Dit maakt een nog grotere concentratie-inspanning noodzakelijk om te zorgen voor een doeltreffend en doelmatig gebruik van de communautaire middelen.

De nieuwe lidstaten zullen volgens plan 51,3% van de totale middelen voor het cohesiebeleid ontvangen. In jaarlijkse gemiddelden komt dit in absolute termen overeen met een toename van circa 15% van de beschikbare financiële middelen in vergelijking met de periode 2004-2006 (op jaarbasis). In termen van maximale overdracht naar de nationale begrotingen (maximering) komen de gemiddelde overdrachten naar de nieuwe lidstaten overeen met circa 3,5% van hun BBP, vergeleken met 3,8% in het voorstel van de Commissie.

De conclusies van de Europese Raad in december, bevestigd door het in mei 2006 bereikte politieke akkoord over de wetgevingsvoorstellen, hebben ook bijgedragen aan de versnelling van de werkzaamheden in verband met de nieuwe regelgevingsteksten, met name door het verduidelijken van het standpunt van de Raad over een aantal kwesties zoals de subsidiabiliteit van niet-terugbetaalbare BTW, huisvestingsuitgaven, maximale medefinancieringspercentages en de grondslag voor de berekening van deze percentages, alsook de toepassing van de automatische annuleringsregel (N+2). Over het algemeen hebben de lidstaten getracht een maximale flexibiliteit te verkrijgen bij de toekenning, het beheer en de controle van de communautaire middelen. Met de nieuwe bepalingen moet rekening worden gehouden als men wil zorgen voor de door de Commissie bepleite financiële discipline en thematische, financiële en geografische concentratie.

2.6. Innovaties in de nieuwe cohesiebeleidsprogramma’s

Het afgelopen jaar heeft de Commissie nieuwe instrumenten ontwikkeld om de lidstaten en de regio’s te helpen bij de verbetering van de kwaliteit van hun projecten. Tegelijkertijd wil de Commissie bereiken dat de financiële middelen van de Gemeenschap betere resultaten opleveren door het vergroten van het hefboomeffect van het cohesiebeleid. Bijgevolg zijn voor de nieuwe programma’s specifieke initiatieven ontwikkeld ter bevordering van de financiële engineering voor startende bedrijven en microbedrijven, waarbij technische bijstand en subsidies worden gecombineerd met andere instrumenten dan subsidies, zoals leningen, aandelen, risicokapitaal of garanties. Deze acties zullen worden uitgevoerd in het kader van de grotere samenwerking die op grond van het op 30 mei 2006 ondertekende memorandum van overeenstemming is overeengekomen tussen de Commissie en de Europese Investeringsbankgroep en andere internationale financiële instellingen wat financiële engineering betreft. De meerwaarde van de samenwerking op dit gebied omvat het verstrekken van bijkomende leenmiddelen voor de oprichting en de ontwikkeling van bedrijven in de regio’s van de EU; het verlenen van financiële en managementexpertise afkomstig van specialistische instellingen zoals de EIB-groep en andere internationale financiële instellingen en de financiële sector in het algemeen; het creëren van sterke prikkels voor de succesvolle uitvoering van projecten door begunstigden door het combineren van subsidies met leningen; en het zorgen voor duurzaamheid op de lange termijn via het renouvellerend karakter van de subsidiebijdrage aan acties op het gebied van financiële engineering.

2.6.1. JASPERS

JASPERS, “Joint Assistance in Supporting Projects in European Regions”, is een nieuw partnerschap voor technische bijstand tussen de Commissie, de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling. Het zal ter beschikking van de lidstaten worden gesteld om hen bij te staan bij de voorbereiding van grote projecten die door het Cohesiefonds en het EFRO zullen worden gesteund. Dit doet recht aan de ruime ervaring van de EIB en de EBRD bij de voorbereiding van grote projecten, met name in de transport- en de milieusector. De gecombineerde inspanningen van de drie instellingen zijn bedoeld om de succesvolle tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid in de programmeringsperiode 2007-2013 te ondersteunen door de aanzienlijke verhoging van de middelen die voor projectvoorbereiding ter beschikking staan.

De hoofddoelstelling van JASERS is het verlenen van bijstand aan de lidstaten bij de uitvoering van de complexe taak van de voorbereiding van hoogwaardige projecten, zodat zij sneller voor EU-steun door de diensten van de Commissie kunnen worden goedgekeurd. Dit omvat de ondersteuning van de ontwikkeling van projecten op grond van deugdelijke regelingen voor publiek-private partnerschappen. JASPERS zal zorgen voor omvattende technische bijstand in alle fasen van de projectcyclus, vanaf de initiële identificatie van een project tot het besluit van de Commissie om bijstand te verlenen.

2.6.2. JEREMIE

Om de toegang tot financiering voor de ontwikkeling van bedrijven te verbeteren is in partnerschap met het Europees Investeringsfonds (EIF) een nieuw initiatief opgezet. De werkzaamheden van het initiatief, Joint European Resources for Micro to Medium Enterprises (“JEREMIE”), zijn in 2006 begonnen met een evaluatie van de kloven in de verstrekking van financiële engineering-producten in de lidstaten en de regio’s (zoals risicokapitaalfondsen, leningen en garanties).

Dit zal de weg effenen voor de tweede fase waarin het EIF of een soortgelijke financiële instelling de voor de cohesieprogramma’s verantwoordelijke autoriteiten steun zal verlenen om de vastgestelde kloven te overbruggen. Deze steun zal worden verleend in de vorm van deskundig beheer van de middelen die in het kader van het programma opzij zijn gezet om de toegang tot financiering te ontwikkelen, alsook door het aantrekken en accrediteren van financiële tussenpersonen die leningen voor de ontwikkeling van bedrijven zullen verstrekken. De succesvolle uitvoering van het JEREMIE-initiatief vereist echter de volledige ondersteuning en samenwerking van de autoriteiten in de lidstaten en de regio’s.

2.6.3. JESSICA

Er is begonnen met de ontwikkeling van JESSICA (Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas) als kader voor grotere samenwerking tussen de Commissie en de EIB, de CEB (Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa) en andere internationale financiële instellingen (IFI’s) op het gebied van financiële engineering voor duurzame stadsontwikkeling. Het doel daarvan is de autoriteiten een kant-en-klare oplossing te bieden voor de complexe taak van de financiering van projecten voor stadsvernieuwing en -ontwikkeling via het gebruik van renouvellerende fondsen.

JESSICA wordt opgezet als partnerschap tussen de Commissie, de Europese Investeringsbank en de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa.

2.6.4. Modernisering van de overheidsdiensten

De ontwerp-ESF-verordening voor de nieuwe programmeringsperiode omvat een nieuwe specifieke prioriteit in het kader van de convergentiedoelstelling, gericht op de versterking van de institutionele capaciteit en de doeltreffendheid van de overheidsdiensten op nationaal, regionaal en lokaal vlak. Deze prioriteit is als richtsnoer voor actie opgenomen in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie voor de periode 2007-2013.

De hoofddoelstelling van deze prioriteit is de ondersteuning van de hervorming van de overheidsdiensten overeenkomstig de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie ter verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit en in deze context ter verbetering van de doeltreffendheid en de productiviteit van de overheidsdiensten.

De in het kader van deze nieuwe prioriteit verleende steun moet de overheidsdiensten in staat stellen sterke actoren ter bevordering van het concurrentievermogen, de ontwikkeling en de groei in de lidstaten en de regio’s te worden. De tenuitvoerlegging van deze nieuwe prioriteit moet de omvattende hervorming of modernisering van de relevante overheidsdiensten bevorderen door het vaststellen van de gebieden waar de behoefte aan actie het grootst is en die de hoogste meerwaarde bieden.

2.7. Strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling en het Europees Visserijfonds

De Raad heeft de nieuwe verordening over plattelandsontwikkeling in september 2005 vastgesteld[9]. Voor de periode 2007-2013 zal het plattelandsontwikkelingsbeleid van de EU drie hoofddoelstellingen hebben: verbetering van het concurrentievermogen van de Europese land- en bosbouw door de ondersteuning van herstructurering, ontwikkeling en innovatie; verbetering van het milieu en het platteland door steunverlening voor landbeheer; en verbetering van de levenskwaliteit in plattelandsgebieden en aanmoediging van de diversificatie van de economische activiteit. Het plattelandsontwikkelingsbeleid van de EU zal niet langer deel uitmaken van de Structuurfondsen maar beide beleidsterreinen zullen samenwerken bij de ondersteuning van de economische diversificatie van de plattelandsgebieden. Het nieuwe plattelandsontwikkelingsbeleid zal worden gefinancierd uit een enkel fonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), dat in lijn met het in december 2005 in de Raad bereikte akkoord over de financiële vooruitzichten zal kunnen beschikken over een totaal bedrag van 69,75 miljard euro[10] voor de periode 2007-2013.

De communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling zijn in februari 2006 bij besluit van de Raad goedgekeurd. In de richtsnoeren worden de gebieden aangegeven die belangrijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de EU-prioriteiten, met name ten aanzien van de duurzaamheidsdoelstellingen van Göteborg en de vernieuwde Lissabonstrategie voor groei en banen.

Het cohesiebeleid draagt reeds bij aan de plattelandsontwikkeling via zijn activiteiten in plattelandsgebieden. Tijdens de periode 2000-2006 is een bedrag van meer dan 2 miljard euro aan EFRO-middelen toegewezen voor maatregelen die specifiek betrekking hebben op land- en bosbouw en de bevordering van de aanpassing en de ontwikkeling van plattelandsgebieden. Dit bedrag komt bovenop de middelen die zijn uitgetrokken voor andere aspecten van het productieklimaat en investeringen in basisinfrastructuur in plattelandsgebieden. Voor de periode 2007-2013 zal het cohesiebeleid de diversificatie van de plattelandseconomieën via het EFRO blijven ondersteunen

Het is belangrijk dat in zowel de nationale strategieplannen als de plattelandsontwikkelingsplannen wordt gezorgd voor de nodige complementariteit en synergie met de nationale strategische referentiekaders en de structuurfondsprogramma’s om aan de behoeften van de plattelandsgebieden in de gehele EU te voldoen door het scheppen van arbeidsplaatsen en de diversificatie van de economische activiteiten. De Commissie moedigt de lidstaten aan om bijzondere aandacht te besteden aan de rol van de plattelandsgebieden bij de tenuitvoerlegging van de Lissabondoelstellingen en om de mogelijkheden voor de benutting van het plaatselijke potentieel te verkennen.

De Commissie heeft de ontwerp-verordening voor het Europees Visserijfonds (EVF) in juli 2004 goedgekeurd. In lijn met het akkoord over de financiële vooruitzichten van december 2005 zal de totale begroting van het EVF voor de periode 2007-2013 3.849 miljoen euro bedragen.

De communautaire strategische richtsnoeren voor het EVF, waarin in het oorspronkelijke voorstel was voorzien, zijn in de EVF-verordening opgenomen als leidende beginselen. Deze leidende beginselen houden rekening met de EU-prioriteiten, met name de groei- en banenstrategie van Lissabon.

[1] Als percentage van de bevolking tusen 15 en 64 jaar.

[2] Regio’s waar het BBP per hoofd van de bevolking minder dan 75% van het EU15-gemiddelde zou hebben bedragen (het zogenaamde statistische effect van de uitbreiding).

[3] Regio’s die thans in aanmerking komen voor Doelstelling 1 maar niet voldoen aan de criteria voor de convergentiedoelstelling, ook wanneer rekening wordt gehouden met het statistische effect van de uitbreiding.

[4] COM(2005) 192 van 17.5.2005.

[5] Er zijn enkele meetmoeilijkheden met deze gegevens: zo zijn gegevens op nationaal niveau gebruikt voor Zweden, België en Ierland, NUTS-niveau 1-gegevens voor het VK, terwijl er geen gegevens zijn voor Malta.

[6] COM(2005) 299 van 5.7.2005.

[7] COM(2006) 30 van 25.1.2006.

[8] 1) Meer investeren in kennis en innovatie; 2) Het zakelijke potentieel, met name van het MKB, vrijmaken; 3) Een antwoord op de mondialisering en de vergrijzing; en 4) Op weg naar een efficiënt en geïntegreerd Europees energiebeleid.

[9] Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

[10] Vóór modulatie van de rechtstreekse landbouwbetalingen.