Bijlagen bij COM(2006)400 - Groenboek over collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de onderlinge erkenning

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage bij dit groenboek gevoegd.

De werkingssfeer van de collisieregels kan een groot deel van de problemen (de geldigheid van de overeenkomsten, de vereffening en de verdeling van het vermogen, enz.) omvatten.

De kwestie van de rechterlijke bevoegdheid zal uiteraard worden behandeld om met name de samenhang te waarborgen tussen de toekomstige regels en de regels betreffende de gerechtelijke procedures inzake echtscheiding en erfopvolging. Er moeten ook oplossingen worden gezocht die ruimte laten voor een zekere autonomie van de wil van de partijen om de bevoegde rechterlijke instantie te kiezen.

De vermogensrechtelijke aspecten van huwelijken worden vaak op niet-contentieuze wijze afgehandeld. Om de taak van de rechtspractici te vereenvoudigen en doeltreffend de concrete problemen van de burgers aan te pakken, moeten ook de rol en de bevoegdheid van de buitengerechtelijke autoriteiten worden behandeld alsook de erkenning van de door die autoriteiten opgestelde buitengerechtelijke documenten en stukken.

Ten slotte moet de Europese wetgeving er zeker ook op gericht zijn het leven van de burgers te vergemakkelijken door te voorzien in de registratie van de huwelijksvermogensstelsels in de lidstaten.

Werkingssfeer

Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003[8] betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, in werking getreden op 1 maart 2005, is niet van toepassing op de vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbinding van het huwelijk.

De gebieden waarop vroegere juridische instrumenten reeds van toepassing zijn, zoals de onderhoudsverplichtingen die het voorwerp uitmaken van Verordening (EG) nr. 44/2001[9] betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van toepassing sinds 1 maart 2002, en van het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen[10], moeten logischerwijs van de werkingssfeer van het toekomstige instrument worden uitgesloten.

Bovendien moet ook worden nagegaan of de andere persoonlijke aspecten van het huwelijk onder het toekomstige instrument moeten vallen voorzover deze gevolgen kunnen hebben voor het vermogen van het paar (bijvoorbeeld het recht van de echtgenoten om elkaar te vertegenwoordigen, de bescherming van de gezinswoning, de bijdrage aan de huwelijkse lasten, enz.).

Bovendien beheersen de huwelijksvermogensstelsels traditioneel zowel de vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbinding van het huwelijk als de gevolgen die zich tijdens het huwelijk voordoen. Zo moeten tijdens het gemeenschappelijke leven de uit de gemeenschappelijke of individuele handelingen van de echtgenoten voortvloeiende schulden ten laste worden gelegd van hun gemeenschappelijke of individuele vermogen, om de lasten ervan onderling en ten aanzien van derden te verdelen.

Vraag 1: a) Moeten in het toekomstige instrument bepaalde persoonlijke aspecten van het huwelijksvermogensstelsel worden opgenomen, die niet onder de bovengenoemde instrumenten vallen of uitsluitend de vermogensrechtelijke gevolgen van de huwelijksbetrekkingen? Zo ja, welke en waarom? b) Moet het toekomstige instrument van toepassing zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van die betrekkingen tijdens het gemeenschappelijke leven of uitsluitend op het ogenblik van de scheiding of van de ontbinding van de band? |

Collisieregels

Aanknopingspunten en rechtskeuze

Om de taak van de rechtspractici te vereenvoudigen, moeten de toekomstige regels een universeel karakter hebben, dat wil zeggen dat zij steeds tot de toepassing van het recht van een lidstaat of van het recht van een derde staat moeten leiden.

Het bepalen van het op de huwelijksvermogensstelsels toepasselijke recht vooronderstelt het vaststellen van een of meer aanknopingspunten.

Ten slotte moet worden bepaald of het gekozen aanknopingspunt hetzelfde moet zijn voor alle aspecten van de huwelijksvermogensstelsels die onder het toepasselijke recht vallen, dan wel of verschillende aanknopingspunten moeten worden gebruikt voor bepaalde aspecten van de situatie (“dépeçage”) ? Daarbij wordt met name gedacht aan de onroerende goederen waarvoor het vaak gebruikte aanknopingspunt het recht van de staat is waar die goederen zijn gelegen.

Vraag 2: a) Welke aanknopingspunten moeten worden gebruikt om het toepasselijke recht te bepalen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels? En ingeval er verschillende zijn, in welke volgorde (bijvoorbeeld: eerste gewone verblijfplaats van de echtgenoten, hun nationaliteit? Andere aanknopingspunten?) b) Als het toekomstige instrument van toepassing is op alle vermogensrechtelijke gevolgen van de huwelijksbetrekkingen, moet dan in dezelfde aanknopingpunten worden voorzien voor de periode van de huwelijksbetrekkingen als voor het ogenblik waarop die betrekkingen worden beëindigd? Vraag 3: Moet hetzelfde aanknopingspunt worden gebruikt voor onder het toepasselijke recht vallende aspecten van de situatie of kan men verschillende aanknopingspunten gebruiken voor verschillende aspecten (“dépeçage”)? Zo ja, welke situaties moeten in aanmerking worden genomen? |

Daarenboven moet worden nagedacht over een oplossing voor de situatie waarin het door de collisieregel aangeduide aanknopingspunt (bijvoorbeeld de verblijfplaats) wordt gewijzigd of verplaatst in de tijd. Zo staat het Verdrag van Den Haag van 14 maart 1978 de automatische wijziging van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht toe wanneer de echtgenoten hun woonplaats of nationaliteit gewijzigd hebben (artikel 7), wanneer zij zelf niet het toepasselijke recht hebben aangewezen of een huwelijkscontract hebben afgesloten. De gevolgen van de verandering van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht kunnen al dan niet terugwerkende kracht hebben afhankelijk van de nationale oplossingen.

Vraag 4 :

Moet de automatische wijziging van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht worden toegestaan in het geval van wijziging van bepaalde aanknopingspunten, zoals de gewone verblijfplaats van de echtgenoten?

Zo ja, kan deze wijziging terugwerkende kracht hebben?

Het uitoefenen van de wilsautonomie

De meeste lidstaten staan de echtgenoten toe het op het gebied van huwelijksvermogensstelsels toepasselijke recht te kiezen. Wanneer een dergelijke keuze in een toekomstig instrument wordt overwogen, moet uiteraard in een beperkt aantal aanknopingspunten worden voorzien, met name die welke een daadwerkelijke band hebben met de echtgenoten (bijvoorbeeld: het recht van de staat van de gewone verblijfplaats of van de nationaliteit van een van de echtgenoten, enz.). Bovendien moet worden onderzocht of de rechtskeuze aan vormvereisten moet worden onderworpen, en zo ja, aan welke.

Er dient te worden nagegaan of deze overeenkomst tussen echtgenoten al dan niet beperkt moet worden in de tijd, in die zin dat deze alleen van toepassing zou zijn bij de ontbinding van de relatie of ook op het gemeenschappelijke samenleven van de partijen. In dit geval moet er worden op gelet dat de rechten van derden niet worden aangetast.

Vraag 5 : a) Moeten echtgenoten het recht kunnen kiezen dat op hun huwelijksvermogensstelsel van toepassing is? Zo ja, welke aanknopingspunten kunnen in aanmerking worden genomen om deze keuze toe te staan? b) Moet een meervoudige keuze mogelijk zijn waarbij bepaalde goederen aan het recht van een land worden onderworpen en andere aan dat van een ander land? c) Moet deze keuze op elk ogenblik kunnen worden gemaakt of gewijzigd, vóór en tijdens het huwelijk of alleen op een welbepaald ogenblik (bij de ontbinding ervan)? d) Moet in dat geval, wanneer het toepasselijke recht verandert, de wijziging terugwerkende kracht hebben? |

Vraag 6 :

Moeten de vormvereisten van de overeenkomst worden geharmoniseerd?

Bevoegdheidsregels

Bevoegdheid van de gerechtelijke autoriteiten

De lidstaten hebben zeer uiteenlopende criteria vastgesteld om de internationale rechterlijke bevoegdheid op het gebied van huwelijksvermogensstelsels te bepalen.

Er moet rekening worden gehouden met de bestaande communautaire regels, met name de reeds vermelde Verordening (EG) nr. 2201/2003 waarin bepaalde persoonlijke gevolgen van het huwelijk worden geregeld. Bovendien moet, gelet op de door het toekomstige instrument geraakte belangen, een zekere samenhang tussen de bevoegdheidsregels en de collisieregels worden bewaard, en de keuze van de bevoegde rechter door de echtgenoten worden overwogen.

Vraag 7: a) Moet de op grond van Verordening nr. 2201/2003 op deze gebieden bevoegde rechter, in het geval van de ontbinding van het stelsel door echtscheiding en in het geval van scheiding, ook bevoegd zijn om uitspraak te doen over de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel? b) Moet bij een erfenis de voor een erfenisgeschil bevoegde rechter ook bevoegd zijn om uitspraak te doen over de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel? |

Vraag 8: a) Zo nee, welke regels inzake internationale rechterlijke bevoegdheid moeten worden vastgesteld, met name voor de vermogensrechtelijke kwesties die zich tijdens het gemeenschappelijke leven van het koppel voordoen (bijvoorbeeld: schenkingen tussen echtgenoten, overeenkomsten tussen echtgenoten)? b) Moet één enkel algemeen criterium worden vastgesteld of veeleer verscheidene alternatieve criteria zoals bepaald in Verordening nr. 2201/2003 (bijvoorbeeld: gewone verblijfplaats, gemeenschappelijke nationaliteit)? |

Vraag 9: a) Kan worden overwogen om één enkele rechter uitspraak te laten doen over alle soorten goederen, roerende en onroerende, zelfs wanneer deze in verschillende lidstaten zijn gelegen? b) Moeten, wanneer een derde partij is bij het geding, de gemeenrechtelijke regels worden toegepast? |

Vraag 10: Kan worden overwogen om de partijen de bevoegde rechterlijke instantie te laten kiezen? Zo ja, hoe? |

Vraag 11: Zou het nuttig zijn om op dit gebied de verwijzing van een zaak door een rechterlijke instantie van een lidstaat naar een rechterlijke instantie van een andere lidstaat mogelijk te maken? Zo ja, onder welke voorwaarden? |

Bevoegdheid van buitengerechtelijke autoriteiten

Gelet op het belang van de door de buitengerechtelijke autoriteiten (met name notarissen, advocaten...) op dit gebied uitgeoefende functies, kan het nuttig zijn de kwestie van hun bevoegdheid te regelen. Er moet ook worden onderzocht of de paren bepaalde formaliteiten kunnen vervullen bij de autoriteiten van de lidstaat waar zij verblijven, zelfs wanneer een autoriteit van een andere lidstaat werd aangewezen door de hoofdbevoegdheidsregel.

Vraag 12: Moet worden voorzien in bevoegdheidsregels voor buitengerechtelijke autoriteiten? Zo ja, moeten bevoegdheidscriteria worden toegepast die vergelijkbaar zijn met die welke op de gerechtelijke autoriteiten van toepassing zijn? Kan de ruime definitie van de term “gerecht” in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 hiervoor als voorbeeld dienen? |

Vraag 13: Moet de autoriteit waarbij de vereffening en de verdeling van het vermogen aanhangig is, ook bevoegd kunnen zijn wanneer een deel daarvan gelegen is buiten het grondgebied waarop die autoriteit haar bevoegdheden uitoefent? |

Vraag 14: Zo nee, moeten bepaalde formaliteiten kunnen worden verricht bij de autoriteiten van een andere lidstaat dan die welke overeenkomstig de hoofdbevoegdheidsregel is aangewezen? |

Regels op het gebied van erkenning en tenuitvoerlegging

Erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen

Door uniforme regels over het toepasselijke recht en de bevoegdheid vast te stellen, zal het toekomstige instrument tot een hoge graad van wederzijds vertrouwen leiden en zo de intrekking van intermediaire maatregelen voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen mogelijk maken.

Vraag 15: Moet het toekomstige Europese instrument het exequatur van de in zijn werkingssfeer uitgesproken rechterlijke beslissingen opheffen? Zo nee, in welke gronden voor weigering van erkenning van rechterlijke beslissingen moet worden voorzien? Vraag 16: Is het denkbaar dat in een lidstaat uitgesproken rechterlijke beslissingen op het gebied van vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk in een andere lidstaat van rechtswege worden erkend zodat het kadaster zonder procedure in andere lidstaten kan worden gewijzigd? Kan artikel 21, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2201/2003 hiervoor als voorbeeld dienen? |

Erkenning en tenuitvoerlegging van buitengerechtelijke beslissingen

Gelet op de belangrijke rol van de buitengerechtelijke autoriteiten, moet ook de erkenning van de door hen opgestelde akten worden vergemakkelijkt.

Vraag 17: Kan op door buitengerechtelijke autoriteiten opgestelde akten, zoals huwelijkscontracten, dezelfde regeling worden toegepast als op de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen? Zo nee, welke regeling moet dan worden toegepast? |

2.5 Registratie en openbaarheid van huwelijksvermogensstelsels

De openbaarheid van de huwelijksvermogensstelsels in de Unie moet worden verbeterd om de rechtszekerheid voor alle betrokken partijen, en met name de schuldeisers, te waarborgen. Het is ook wenselijk de echtgenoten vrij te stellen van de verplichting om de openbaarmakingsformaliteiten van de veranderingen die een invloed hebben op hun huwelijksvermogensstelsel, te hernieuwen telkens wanneer zij van verblijfplaats veranderen.

Vraag 18: Hoe kan de registratie van de huwelijksvermogensstelsels in de Unie worden verbeterd? Moet bijvoorbeeld een stelsel van registratie in alle lidstaten worden ingevoerd? En hoe moet worden voorzien in het informeren van de belanghebbende personen met behulp van dit stelsel? |

Andere vormen van samenleven

De belangrijke stijging van het aantal ongehuwde paren in de lidstaten loopt uit in een correlatieve stijging van de internationale juridische situaties waarmee zij worden geconfronteerd. Het Gemeenschapsrecht omvat reeds de ouderlijke verantwoordelijkheid over kinderen van die ongehuwde paren via Verordening (EG) nr. 2201/2003 en de onderhoudsverplichtingen via Verordening (EG) nr. 44/2001.

Geregistreerd partnerschap

Een toenemend aantal lidstaten voorzien in voor een openbare instantie geregistreerde partnerschappen en overeenkomsten.[11] Deze kwestie is derhalve van bijzonder belang voor deze staten maar ook voor andere staten die met uiteenlopende juridische problemen kunnen worden geconfronteerd bij de ontbinding van die geregistreerde betrekkingen, die bijvoorbeeld te wijten zijn aan de aanwezigheid van een van de partners of van goederen van die partners op hun grondgebied.

Collisieregels

In het algemeen werden de collisieregels voor huwelijksvermogensstelsels niet toepasselijk gemaakt op de andere bestaande samenlevingsvormen. Voor de vermogensrechtelijke gevolgen van de geregistreerde partnerschappen kan derhalve worden gezocht naar andere criteria.

Vraag 19 :

a) Zijn er specifieke collisieregels nodig voor de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen ?

b) Moet het op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen toepasselijke recht, het recht zijn van de plaats waar deze betrekkingen werden geregistreerd ? Ander recht?

c) Moet het aangewezen recht het hele betrokken gebied beheersen of moeten andere criteria worden gebruikt, zoals het recht van de plaats waar de goederen zijn gelegen?

Bevoegdheid van de gerechtelijke autoriteiten

Weinig lidstaten hebben specifieke regels vastgesteld over rechterlijke bevoegdheid inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van het ongehuwd samenwonen. Verordening (EG) nr. 2201/2003 is niet van toepassing op de ontbinding van geregistreerde partnerschappen die niet binnen haar werkingssfeer vallen. Verordening (EG) nr. 44/2001 die niet van toepassing is op de huwelijksvermogensstelsels, kan in bepaalde gevallen van toepassing zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (bv.: contractuele of strafrechtelijke geschillen).

De autoriteiten van het land van de registratie zijn bevoegd om een einde te maken aan de geregistreerde partnerschappen op hun grondgebied. Toch kan het nuttig zijn om te bepalen welke autoriteiten bevoegd zijn om bijvoorbeeld bij de scheiding uitspraak te doen over de verdeling van de goederen van een paar waaraan in een ander land het statuut van geregistreerd partnerschap werd toegekend.

Vraag 20:

Zijn er regels van internationale rechterlijke bevoegdheid nodig om de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te regelen?

Zo ja, welke? Uitsluitend de rechterlijke instantie van de plaats waar het partnerschap werd geregistreerd (dat bevoegd is voor de ontbinding ervan)? Of regels die zijn gebaseerd op andere criteria, zoals de gewone verblijfplaats van de verweerder of van een van de partners in het land van de rechter , of de nationaliteit van een van de partners?

Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over geregistreerde partnerschappen

Enkele lidstaten staan de erkenning van de ontbinding van de geregistreerde partnerschappen toe volgens de algemene regels inzake erkenning of volgens de regels die worden toegepast op beslissingen inzake het huwelijk (bv. Duitsland en de Scandinavische landen).

Vraag 21:

Hoe moeten in een lidstaat uitgesproken rechterlijke beslissingen inzake vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in alle andere lidstaten worden erkend?

Feitelijk samenwonen

De meeste nationale rechtsstelsels bevatten bepaalde regels – wetgevend of uit de rechtspraak voortvloeiend – over paren die niet gehuwd zijn en niet door een geregistreerd partnerschap zijn verbonden. Bij gebrek aan specifieke regels moeten in beginsel de collisieregels betreffende overeenkomsten (Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst) en de burgerlijke aansprakelijkheid of in het algemeen het recht van het land waar de schade zich heeft voorgedaan, worden toegepast.

Collisieregels

Vraag 22:

a) Zijn er specifieke collisieregels nodig voor de vermogensrechtelijke betrekkingen die voortvloeien uit feitelijk samenwonen (in vrij verband samenleven of niet-geformaliseerd samenwonen)?

b) Zo ja, welke ?

c) Zo nee, zijn er dan op zijn minst bijzondere regels nodig voor de gevolgen van de scheiding van feitelijk samenlevende paren voor derden (aansprakelijkheid tegenover derden voor schulden van deze paren, rechten die de partners tegenover een derde kunnen doen gelden (bv. : levensverzekeringen…))?

d) Moet op een onroerend goed uitsluitend het recht worden toegepast van de plaats waar het goed is gelegen?

Bevoegdheid van gerechtelijke autoriteiten, erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen

Deze kwesties zijn in het recht nog vrij beperkt ontwikkeld en in het algemeen moeten de gewone regels inzake de internationale bevoegdheid worden toegepast, hetgeen betekent dat Verordening (EG) nr. 44/2001 bepaalde vermogensrechtelijke geschillen tussen feitelijk samenwonende partners kan regelen.

Vraag 23:

Zijn er specifieke regels inzake bevoegdheid en erkenning nodig voor de vermogensrechtelijke betrekkingen die voortvloeien uit feitelijk samenwonen ?

In het geval van een negatief antwoord op de vragen 22 en 23, kan het, met het oog op de duidelijkheid en de rechtszekerheid voor de burgers en de rechtspractici, evenwel nuttig zijn om in het toekomstige instrument de uiteenlopende regels onder te brengen die reeds van toepassing zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van die paren (gemeenschappelijke goederen, woning, ...) in internationale situaties.

[1] Zie de door de Commissie bestelde studie over de huwelijksvermogensstelsels van gehuwde paren en over het vermogen van ongehuwde paren in het internationaal privaatrecht en in het nationale recht van de lidstaten van de Unie van 30 april 2003, Consortium ASSER-UCL, blz. 206 en volgende. http://europa.eu.int/comm/justice_home/doc_centre/civil/studies/doc_civil_studies_en.htm

[2] PB C 19 van 23.1.1999.

[3] PB C 12 van 15.1.2001.

[4] Het Haags programma: versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, opgenomen in de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van 4 november 2004.

[5] Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie; PB C 198 van 18.8.2005, blz. 1.

[6] Zie voetnoot nr. 1.

[7] Deze effectbeoordeling zal worden gepubliceerd bij de vaststelling door de Commissie van dit voorstel.

[8] PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.

[9] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

[10] COM (649) 2005 def., 15.12.2005; 2005/0259 (CNS)

[11] Die staten zijn Denemarken (1989), Zweden (1994), Nederland (1998), België en Spanje, Frankrijk (1999), Duitsland (2000), Finland (2001), Portugal, Luxemburg (2004) en het Verenigd Koninkrijk (2005).