Bijlagen bij COM(2006)635 - Jaarverslag over het Cohesiefonds (2005)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2006)635 - Jaarverslag over het Cohesiefonds (2005).
document COM(2006)635 NLEN
datum 21 november 2006
bijlage bij dit verslag.

2. Economische situatie en koppeling aan voorwaarden

De verordening van de Raad inzake het Cohesiefonds[1] koppelt macro-economische voorwaarden aan het gebruik van het Fonds. In de verordening wordt bepaald dat “uit het Fonds geen nieuwe projecten en, in het geval van omvangrijke projecten, geen nieuwe projectstadia in een lidstaat worden gefinancierd indien de Raad, bij gekwalificeerde meerderheid en op aanbeveling van de Commissie, vaststelt dat de lidstaat [zijn stabiliteit- of convergentieprogramma] niet zodanig heeft uitgevoerd dat een buitensporig overheidstekort wordt voorkomen.” Dit weerspiegelt de rol van het Cohesiefonds als instrument van begrotingsondersteuning op nationaal niveau om de lidstaten te helpen bij het aanhouden van een stringent macro-economisch beleid.

In 2005 zijn door de Raad voor geen enkel ontvangend land besluiten genomen in verband met de opschorting van de financiering uit het Fonds. Zes onlangs toegetreden lidstaten hadden in 2004 een buitensporig begrotingstekort – Tsjechië, Cyprus, Malta, Hongarije, Polen en Slowakije. Met uitzondering van Hongerije werd door de begrotingsontwikkelingen in 2005 geen verdere actie nodig geacht, nadat de Commissie in december 2004 had geconcludeerd dat alle betrokken lidstaten in reactie op de aanbevelingen van de Raad doeltreffende maatregelen hadden genomen. Cyprus was in staat zijn buitensporig tekort tegen 2005 te corrigeren. De convergentieprogramma’s van de andere landen (met uitzondering van Polen) zijn in lijn met de aanbevelingen van de Raad, met streefdata voor de correctie van het buitensporige tekort, respectievelijk in 2006 voor Malta, in 2007 voor Slowakije en in 2008 voor Tsjechië. In de bijwerking 2005 van het Poolse convergentieprogramma wordt voorgesteld om het algemene overheidstekort te verlagen tot onder 3% tegen 2009, in tegenstelling tot de in de aanbeveling van de Raad van juli 2004 vastgestelde termijn (2007). Naar de mening van de Raad wordt het buitensporige tekort daardoor tegen 2007 niet daadwerkelijk gecorrigeerd en de Commissie is voornemens om verdere stappen aan te bevelen in het kader van de procedure in verband met het buitensporige tekort, als voorgeschreven door het stabiliteits- en groeipact.

In 2005 zijn tegen drie onder het Cohesiefonds vallende lidstaten (Griekenland, Hongarije en Portugal) bijkomende stappen in de procedure in verband met het buitensporige tekort ondernomen.

Voor Portugal is de procedure in verband met het buitensporige tekort heropgestart, nadat de vorige in 2002 ingestelde procedure was gestaakt. Nadat het uiteindelijke tekort in 2004 was uitgekomen op 2,9%, heeft de Raad de procedure in verband met het buitensporige tekort in reactie op het voor 2005 voorziene tekort van 6,2% opnieuw geopend en een correctie van de situatie uiterlijk vóór eind 2008 aanbevolen. De Raad heeft er in zijn advies over de bijwerking 2005 van het Portugese stabiliteitsprogramma op gewezen dat het programma consistent was met de correctie van het buitensporige tekort tegen 2008.

De Raad heeft in januari 2005 besloten dat Griekenland en Hongarije geen doeltreffende maatregelen hadden genomen in reactie op de aanbevelingen van de Raad in juli 2004. Wat Griekenland betreft, heeft de Commissie in april 2005 echter geconcludeerd dat doeltreffende maatregelen waren genomen om het begrotingstekort in reactie op de aanmaning van de Raad van februari 2005 in 2006 onder de 3% te brengen. In de aanmaning van de Raad werd de termijn voor de correctie van het buitensporige tekort tot 2006 verlengd en dit wordt weerspiegeld in de termijn die in de bijwerking 2005 van het Griekse stabiliteitsprogramma is vastgesteld om de situatie te verhelpen.

Wat Hongarije betreft, heeft de Raad in maart 2005 een nieuwe aanbeveling gedaan, waarin het land wordt verzocht tegen juli 2005 aanvullende begrotingsmaatregelen te nemen en zijn buitensporig tekort tegen 2008 te corrigeren. In juli 2005 heeft de Commissie een mededeling aan de Raad gepubliceerd, waarin staat dat de Hongaarse autoriteiten doeltreffende maatregelen voor het begrotingstekort van 2005 hebben genomen, maar dat verdere maatregelen nodig kunnen zijn en belangrijke en beslissende aanpassingen moeten worden aangebracht om de doelstelling voor het tekort in 2006 te halen. In oktober 2005 heeft de Commissie de begrotingssituatie van Hongarije opnieuw geëvalueerd en de Raad aanbevolen om voor de tweede keer in 2005 te besluiten dat Hongarije geen doeltreffende maatregelen had genomen om zijn tekort te corrigeren. De conclusie van deze nieuwe evaluatie was dat de begrotingsdoelstellingen voor 2005 en 2006 ruimschoots zouden worden gemist, waarbij ook vraagtekens werden geplaatst bij de eerder vastgestelde termijn (2008) voor de correctie van het buitensporige tekort. Op grond van deze situatie heeft de Raad in november 2005 een tweede besluit uit hoofde van artikel 104, lid 8, voor Hongarije genomen. De bijwerking 2005 van het Hongaarse convergentieprogramma is in december 2005 ingediend met een plan om het buitensporige tekort tegen 2008 te verlagen. In het advies van de Raad werd gesteld dat hieraan een groot risico was verbonden, aangezien de inkrimping van de uitgaven niet op duidelijk omschreven en gekwantificeerde maatregelen was gebaseerd. Daarom heeft de Raad Hongarije verzocht om vóór 1 september 2006 een herziene bijwerking van zijn convergentieprogramma in te dienen.

De bepalingen in verband met de koppeling aan voorwaarden zullen na 2007 van toepassing blijven: in de voorgestelde nieuwe verordening inzake het Cohesiefonds voor de volgende programmeringsperiode[2] wordt de toepassing van de clausule in verband met de koppeling aan voorwaarden verder verduidelijkt. De Raad kan met name een besluit nemen over de opschorting van de totale financiële steun of een gedeelte van de financiële steun uit het Fonds voor de betrokken lidstaat met ingang van 1 januari van het jaar volgende op het besluit. De opschorting zal betrekking hebben op nieuwe vastleggingen.

3. COÖRDINATIE MET HET VERVOER- EN HET MILIEUBELEID

3.1. Vervoer

In 2005 nam de vervoersector iets minder dan de helft (49,8%) van de totale vastleggingen van het Cohesiefonds voor zijn rekening. Zoals in het verleden heeft de Commissie, om het modaal evenwicht te verbeteren, de lidstaten verzocht zich vooral op projecten voor vervoer per spoor te richten. De in 2005 goedgekeurde projecten per lidstaat zijn vermeld in de bijlage bij dit verslag.

In de vervoersector wordt de communautaire steun op gecoördineerde wijze aan de hand van diverse instrumenten verleend: Cohesiefonds, ISPA, EFRO, programma’s voor trans-Europese netwerken, EIB-leningen. De financiële steun uit deze instrumenten wordt hoofdzakelijk gericht op de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T).

De communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet zijn vastgesteld bij Beschikking nr. 1692/96/EG, als gewijzigd bij Beschikking nr. 884/2004/EG. In de beschikking worden 30 prioritaire projecten van Europees belang aangegeven, waarvan 14 de herziene Essen-projecten zijn. In de beschikking worden de lidstaten opgeroepen om prioriteit aan deze projecten te geven.

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1164/94, als gewijzigd bij Beschikking 1264/1999, kan het Cohesiefonds steun verlenen voor vervoersinfrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang, die door de lidstaten worden gefinancierd en in het kader van de richtsnoeren voor TEN-T worden geïdentificeerd.

3.2. Milieu

In 2005 was de milieusector goed voor iets meer dan de helft (50,2%) van de totale vastleggingen van het Cohesiefonds. De door het Cohesiefonds gesteunde projecten hebben over het algemeen bijgedragen aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het milieubeleid ten aanzien van duurzame ontwikkeling, met name de prioritaire gebieden van het zesde actieprogramma, in het bijzonder het beheer van de natuurlijke hulpbronnen en het afvalbeheer, en ten aanzien van investeringen om de effecten op de klimaatveranderingen te beperken. De in 2005 goedgekeurde projecten per lidstaat zijn vermeld in de bijlage bij dit verslag.

In 2005 bleef het Cohesiefonds bijdragen aan de uitvoering van de milieuwetgeving, niet alleen via de directe financiering van infrastructuurwerken, maar ook door het geven van prikkels om de toepassing van de richtlijnen aan te moedigen. Dit was het geval voor thematische bijstandsverlening met een territoriale dimensie, zoals natuurbehoud, verwerking van vaste afvalstoffen, afvalwaterzuivering en milieueffectbeoordeling.

De nieuwe lidstaten hebben het beheer van water en vaste afvalstoffen aangemerkt als belangrijke prioriteiten voor hun uitgaven. De behoeften aan investeringen en infrastructuur zijn in de meeste gevallen nog steeds groot om te voldoen aan de voorwaarden van de sleutelrichtlijnen in de sectoren vaste afvalstoffen en water (vooral de behandeling van stedelijk afvalwater), maar ook in de sector luchtkwaliteit en op het vlak van de inspanningen om de industriële vervuiling tegen te gaan. De steun uit het Cohesiefonds voor milieu-infrastructuur is dan ook belangrijk voor de nieuwe lidstaten.

4. Inspecties

De auditwerkzaamheden met betrekking tot de EU-4 (Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje) in 2005 bleven gericht op de follow-up van nog openstaande kwesties in verband met het doeltreffend functioneren van de beheers- en controlesystemen in drie lidstaten. De met de lidstaten (Griekenland, Portugal en Spanje op centraal niveau) overeengekomen actieplannen bleven gemonitord worden, zodat de nodige aanpassingen konden worden aangebracht.

De audit omvatte zowel nalevingstoetsen voor de systemen in hun geheel als gegevensgerichte detailcontroles van de projectuitgaven, gericht op de effectieve uitvoering van verificatiecontroles op beheersniveau en de naleving van de voorschriften in verband met overheidsopdrachten, subsidiabele uitgaven en publiciteit om zekerheid te krijgen over de wettelijkheid en de regelmatigheid van de betalingsverzoeken. Bovendien is in 2005 een afzonderlijk auditonderzoek gestart voor projecten die formeel waren afgesloten om de door de voor de afsluiting verantwoordelijke organen uitgevoerde auditwerkzaamheden te onderzoeken voordat een auditverklaring werd afgegeven. Er is één inspectie in Spanje en in Portugal in de vervoersector uitgevoerd.

In 2005 zijn twintig in het kader van het Cohesiefonds uitgevoerde projecten aan een grondige audit onderworpen, de overgrote meerderheid in Spanje en Portugal, terwijl de audits in Griekenland gericht waren op nalevingstoetsen.

Op het niveau van de systemen hadden de geconstateerde tekortkomingen te maken met ontoereikende ex ante-controles (beheers- of operationele verificaties) en de onbevredigende nakoming van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1386/2002 van de Commissie betreffende steekproefcontroles. Op het niveau van de projecten hadden de belangrijkste onrechtmatigheden betrekking op de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten. Voor de vastgestelde onregelmatigheden zijn met de betrokken lidstaten procedures op tegenspraak ingesteld om te bepalen of en in welke mate een beroep zal worden gedaan op de toepassing van mogelijke financiële correcties.

In verband met de door de tien nieuwe lidstaten opgezette systemen om te voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1386/2002 van de Commissie zijn in de periode januari-maart 2005 documentencontroles uitgevoerd om de Commissie in staat te stellen zekerheid te krijgen over het opzetten van de systemen. Er is in 2005 begonnen met de uitvoering van systeemaudits om te controleren of de opgezette systemen aan de beschrijving voldoen en goed functioneren. Bovendien is in 2005 een afzonderlijk onderzoek gestart om op grond van een steekproef van na de toetreding gesloten contracten na te gaan of de procedures voor overheidsopdrachten correct worden toegepast.

5. Onregelmatigheden en schorsing van de steun

In 2005 heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) vijf zaken geopend in verband met de over het Cohesiefonds ontvangen informatie. Van die zaken hebben er twee tot externe onderzoeken geleid en één zaak is reeds geseponeerd. De twee resterende zaken zijn in afwachting van een evaluatie naar 2006 overgeheveld. Er zijn geen controle-inspecties in verband met Verordening (EG) nr; 2185/96[3] uitgevoerd.

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1831/94[4] betreffende onregelmatigheden en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, alsmede betreffende de inrichting van een informatiesysteem op dit gebied hebben acht van de begunstigde lidstaten melding gemaakt van 204 gevallen van onregelmatigheden, waarmee een bedrag van € 129 250 528 aan communautaire steun gemoeid was. Van deze gevallen is een eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling gemaakt.

Er zij op gewezen dat de meeste van deze gevallen (192) zijn gemeld door de vier oorspronkelijke begunstigde lidstaten, met een predominantie van Griekse gevallen (152); met deze gevallen was een totaal bedrag van € 91 653 202 aan communautaire steun gemoeid, waarvan € 24 872 456 nog moet worden teruggevorderd. Met de door de Ierse autoriteiten gemelde gevallen (18) was een totaal bedrag van € 21 714 607 gemoeid, dat vóór de indiening van het verzoek om eindbetaling bij de Commissie in mindering is gebracht. Daarentegen moeten voor de 16 door de Portugese autoriteiten gemelde gevallen, waarmee een bedrag van € 6 205 143 aan communautaire steun was gemoeid, en voor de 6 door de Spaanse autoriteiten gemelde gevallen, waarmee een bedrag van € 8 668 985 was gemoeid, nog bedragen van € 4 131 494 respectievelijk € 8 378 744 worden teruggevorderd.

Van de nieuwe lidstaten hebben alleen Tsjechië, Estland, Hongarije en Litouwen gevallen (respectievelijk 6, 2, 1 en 3 gevallen) gemeld, waarmee minder grote bedragen dan die hierboven waren gemoeid. Voor bijna alle gevallen zijn de desbetreffende bedragen vóór de indiening van de betalingsverzoeken bij de Commissie in mindering is gebracht.

De andere nieuwe lidstaten hebben de Commissie meegedeeld dat zij in 2005 geen onregelmatigheden hebben geconstateerd. De aandacht van de lidstaten moet echter worden gevestigd op het feit dat een aantal tijdens nationale en/of communautaire audits ontdekte gevallen niet heeft geleid tot een kennisgeving overeenkomstig de desbetreffende verordening.

In de meeste gevallen waarvan kennisgeving is gedaan, hebben de onregelmatigheden te maken met de regels voor overheidsopdrachten en in de overige gevallen met de declaratie van niet-subsidiabele uitgaven.

In 2005 is Verordening (EG) nr. 1831/94 gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2168/2005[5]. De wijzigingen betreffen: de definitie van onregelmatigheid als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad; de definitie van vermoeden van fraude; de verduidelijking van het tijdstip waarop kennisgeving moet worden gedaan van een geval; de definitie van “faillissement” en de uitsluiting van de verplichting om gevallen van faillissement te melden, met uitzondering van enkele gevallen, namelijk wanneer een vermoeden van fraude bestaat; de elektronische transmissie van gevallen van onregelmatigheden; de verhoging van de kennisgevingsdrempel van € 4 000 tot € 10 000; de herdefinitie van de doelstellingen, waarbij de nadruk wordt gelegd op risicoanalyse.

6. Evaluatie

Overeenkomstig artikel 13 van de herziene Verordening (EG) nr. 1164/94 van 16 mei 1994 moeten de Commissie en de lidstaten bij de uitvoering van de uit het Cohesiefonds medegefinancierde projecten toezien op de doeltreffendheid van de communautaire steun. Dit houdt in dat een beroep moet worden gedaan op monitoring- en evaluatiemaatregelen die het mogelijk maken dat de projecten op grond van de resultaten van de monitoring en de evaluatie worden aangepast.

De Commissie en de lidstaten voeren, zo nodig in samenwerking met de Europese Investeringsbank, een beoordeling en evaluatie van alle medegefinancierde projecten (11 in 2005) uit.

Tijdens de uitvoering van de projecten en na de voltooiing daarvan zien de Commissie en de lidstaten toe op de realisatie van de projecten, de inachtneming van de doelstellingen en het effect van de uitvoering daarvan. Op methodologisch vlak gaat elke aanvraag om bijstand vergezeld van een kosten-batenanalyse. Uit deze analyse moet blijken dat de aan de projecten verbonden sociaaleconomische voordelen op middellange termijn evenredig zijn aan de ingezette financiële middelen. De Commissie bestudeert deze evaluatie op grond van de beginselen die zijn vastgelegd in de in 2003 gepubliceerde handleiding voor kosten-batenanalyses[6], die zowel door projectsponsors als door de Commissie zelf wordt gebruikt.

Op grond hiervan heeft de Commissie in 2005 belangrijke methodologische steun verleend en de lidstaten bijgestaan via capaciteitsopbouwacties, bedoeld om de consistentie van de financiële en economische ex ante-analyse van de projecten te verbeteren. Daarom is speciale software (CBA Software genoemd) ontwikkeld, die nu na een testfase volledig operationeel is. Het doel daarvan is om de Commissie en daarna de begunstigde lidstaten een instrument te bieden dat hen waarschijnlijk zal helpen bij de uitvoering van de kosten-batenanalyse voor door het Cohesiefonds gefinancierde projecten.

Bovendien bracht een in 2004 uitgevoerde ex post-evaluatie van een steekproef van 200 in de periode 1993-2002 door het Cohesiefonds medegefinancierde projecten in 2005 belangrijke follow-up-werkzaamheden met zich: er is een ad-hocwerkgroep opgericht voor de prioritering en de herformulering van de aanbevelingen van dit verslag

7. Voorlichting en publiciteit

Op 9 maart heeft de Commissie aan de lidstaten een stel documenten met richtsnoeren toegezonden. Deze documenten waren bedoeld om sommige bepalingen van Verordening 1164/94 in herinnering te brengen en regels vast te stellen om te zorgen voor de naleving van het beginsel van goed financieel beheer: de regelingen voor de betaling van het voorschot van 20%; de procedure voor de terugbetaling, geheel of gedeeltelijk, van het voorschot (“M+12-regel”); de toe te passen procedure uit hoofde van artikel C, lid 5, van bijlage II bij Verordening 1164/94 (“M+24-regel”); de richtsnoeren voor de wijziging van besluiten over Cohesiefonds-projecten; de regelingen voor de overgang van ISPA naar het Cohesiefonds voor de betrokken lidstaten.

Op 20 april en 15 december zijn te Brussel twee voorlichtingsvergaderingen met de 25 lidstaten gehouden. Tijdens de eerste vergadering heeft de Commissie een follow-up van de ex post-evaluatie van 200 Cohesiefonds-projecten gepresenteerd, waarvan de conclusies tijdens de vorige vergadering in november 2004 waren besproken. Tijdens de vergadering van december heeft een uitwisseling van goede praktijken voor de naleving van de voorschriften inzake de milieueffectbeoordeling plaatsgevonden.

Na de goedkeuring op 1 april van Verordening (EG) nr. 621/2004 van de Commissie inzake voorlichtings- en publiciteitsacties heeft het directoraat-generaal een factsheet op de Inforegio-website geplaatst en de referentiewebsite van het Cohesiefonds geactualiseerd.

[1] Gebaseerd op artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1164/94, als in de gecodificeerde versie die door de Commissie is ingediend.

[2] Artikel 4, Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van het Cohesiefonds, COM(2004) 494 definitief, 2004/0166(CNS).

[3] PB L 292 van 15.11.1996, blz.2.

[4] PB L 191 van 29.7.1994, blz.1.

[5] PB L 345 van 21.12.2005, blz.15.

[6] http://europa.eu.int/comm/regional_policy/sources/docgener/guides/cost/guide02_en.pdf