Bijlagen bij COM(2006)734 - Uitvoering van de maatregelen die zijn vastgesteld bij Verordening 2328/2003 tot instelling van een regeling ter compensatie van de door de ultraperifere ligging veroorzaakte extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlagen bij dit verslag zijn opgenomen in een begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (hierna "het werkdocument" genoemd).

1. DE COMPENSATIEREGELING VOOR DE AFZET VAN BEPAALDE VISSERIJPRODUCTEN – AARD EN WERKWIJZE

1.1. Doel van de compensatieregeling

De ultraperifere gebieden van de Gemeenschap[2] zijn in sociaal-economisch opzicht achtergebleven als gevolg van de grote afstand, het insulaire karakter, de geïsoleerde ligging, de kleine oppervlakte en een moeilijk reliëf en klimaat. De economische en sociale structuur van deze gebieden wordt ongunstig beïnvloed door hun economische afhankelijkheid van een gering aantal producten, hun beperkte markten en hun tweeledige karakter doordat zij enerzijds tot de Gemeenschap behoren, maar anderzijds worden omringd door ontwikkelingslanden. Dit geldt ook voor de visserijsector, waar de beperkte afzetmogelijkheden op de plaatselijke markten en de extra kosten voor het vervoer naar het Europese continent permanente belemmeringen vormen voor de rentabiliteit van basisinvesteringen en voor een duurzame exploitatie van de visserijbronnen.

Daarom heeft de Gemeenschap besloten de producenten van visserijproducten in de ultraperifere gebieden te helpen om zich beter in de interne markt te integreren. Vanaf 1992 is ten behoeve van ultraperifere gebieden een regeling ingesteld ter compensatie van de extra kosten voor het vervoer van visserijproducten naar verre markten op het Europese continent. Deze regeling gold aanvankelijk voor de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden en is geleidelijk uitgebreid tot de Franse gebieden Guyana (vanaf 1994) en Réunion (vanaf 1998). Dit moet het mogelijk maken om voor de afzetactiviteiten van deze gebieden voorwaarden te scheppen die vergelijkbaar zijn met die waarmee bedrijven op het Europese continent te maken hebben. Tot de meest recente verlenging van de steunregeling is in 2003 besloten bij Verordening (EG) nr. 2328/2003. Deze verordening verstrijkt op 31 december 2006.

1.2. Hoofdkenmerken van de bestaande regeling (2003-2006) zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2328/2003 van de Raad [3]

1.2.1. Begunstigden

De regeling geldt voor vijf van de zeven ultraperifere gebieden, namelijk de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion. De begunstigden van de compensatie zijn de producenten die eigenaar of reder zijn van vaartuigen die in de havens van die gebieden zijn geregistreerd en in de wateren van die gebieden vissen, of verenigingen van dergelijke producenten, en de ondernemers in de sector verwerking en afzet of verenigingen van dergelijke ondernemers die bij de afzet van de betrokken producten te maken hebben met de extra kosten die het gevolg zijn van de ultraperifere ligging van die gebieden.

1.2.2. De compensatie

In de verordening is per gebied de lijst van de in aanmerking komende soorten en visserijproducten vastgesteld. Voor de vijf ultraperifere gebieden wordt in de regeling alles bij elkaar onderscheid gemaakt tussen 17 marktsegmenten. Voor elk dergelijk segment van een gebied zijn vastgesteld een specifiek compensatiebedrag per ton van de betrokken in aanmerking komende soorten en visserijproducten en de totale hoeveelheid van die soorten en visserijproducten waarvoor dat compensatiebedrag per jaar ten hoogste kan worden betaald. De tabel in bijlage I bij het werkdocument geeft per gebied een overzicht van de compensatiebedragen en de desbetreffende hoeveelheden.

Als gevolg van de vastgestelde compensatiebedragen en hoeveelheden kan de totale jaarlijkse financiering per gebied komen op:

Totale financiering in €/jaar | % van het totaalbedrag voor de compensatieregeling | Ultraperifeer gebied |

2.909.992 | 19,4 | Azoren |

1.374.000 | 9,1 | Madeira |

5.884.076 | 39,2 | Canarische Eilanden |

4.003.500 | 26,7 | Guyana |

865.200 | 5,6 | Réunion |

14.996.768 | 100,0 | Totaal |

1.2.3. Differentiatie van bedragen en hoeveelheden

De verordening voorziet in twee mogelijkheden voor differentiatie om rekening te houden met schommelende vangstniveaus en met de feitelijke afzetomstandigheden in de lidstaten.

- Een lidstaat kan de voor de verschillende soorten en visserijproducten vastgestelde hoeveelheden differentiëren binnen een gebied of tussen zijn gebieden, mits de Commissie daartegen geen bezwaar heeft aangetekend binnen vier weken na de kennisgeving van het verzoek om die differentiatie. Een dergelijke wijziging mag niet leiden tot een verhoging van het jaarlijkse totaalbedrag voor de betrokken lidstaat, en evenmin tot een verhoging van de vastgestelde bedragen aan compensatie per ton van de betrokken soorten en visserijproducten.

- De Commissie kan de voor de verschillende soorten en visserijproducten vastgestelde hoeveelheden en bedragen differentiëren. Een dergelijke differentiatie kan plaatsvinden binnen een gebied, tussen gebieden die tot dezelfde lidstaat behoren, of tussen verschillende lidstaten binnen de grenzen van het totaalbedrag dat voor de regeling beschikbaar is.

Wat beide soorten van differentiatie betreft, moet er een deugdelijke motivering zijn en moet rekening worden gehouden met alle relevante factoren, in het bijzonder de biologische kenmerken van de soorten, de schommelingen van de extra kosten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de productie en afzet.

Deze differentiatieregels gelden ook voor de verzoeken in het kader van de vorige compensatieregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1587/98 waarover vóór 1 januari 2003 nog geen besluit was genomen[4].

1.2.4. Financieel beheer van de compensatieregeling

De compensatieregeling is aangemerkt als een interventie ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid[5]. Bijgevolg is de communautaire financiering afkomstig uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL). Voor de periode 2003-2006 is in totaal ongeveer € 60 miljoen uit de afdeling Garantie bestemd voor deze compensatieregeling, en wel € 14,997 miljoen aan kredieten per jaar om precies te zijn.

De financiële uitvoering van de regeling gebeurt volgens het voor de afdeling Garantie van het EOGFL toegepaste model van gedeeld beheer, waarbij taken worden gedelegeerd aan de lidstaten. Door de lidstaten gedane (voorgefinancierde) uitgaven worden door de Commissie vergoed wanneer zij zijn gedeclareerd.

2. TOEPASSING VAN DE COMPENSATIEREGELING VOOR DE AFZET VAN BEPAALDE VISSERIJPRODUCTEN SINDS 2003[6]

2.1. Toepassing van de differentiatie

Tot nu toe hebben de lidstaten in uiteenlopende mate gebruik gemaakt van de in de bestaande steunregeling opgenomen mogelijkheid tot differentiatie van de in aanmerking komende hoeveelheden. Terwijl Spanje deze mogelijkheid tot dusver niet heeft benut, heeft Frankrijk er verscheidene malen gebruik van gemaakt voor Guyana en Réunion. Ook Portugal heeft deze mogelijkheid verscheidene malen benut voor elk van zijn ultraperifere gebieden, de Azoren en Madeira. Alle verzoeken die waren ontvangen toen dit verslag werd opgesteld, zijn door de Commissie ingewilligd. In de onderstaande tabel zijn de voor de jaren 2003 tot en met 2005 ingediende verzoeken samengevat. Tot nu toe zijn voor het jaar 2006 geen verzoeken om differentiatie ontvangen.

Tabel 1: Ingediende en ingewilligde verzoeken om differentiatie voor de jaren 2003 tot en met 2005

Guyana | Réunion | Azoren | Madeira |

Jaar 2003 | In de industriële visserij gevangen garnalen: verhoging van 3.300 t tot 3.424 t Vers aangeboden magere vis: verlaging van 100 t tot 3 t Diepgevroren aangeboden magere vis verlaging van 500 t tot 38 t | Tonijn, zwaardvis, marlijn, zeilvis, zeebrasem en haai: verhoging van 618 t tot 770 t | Voor de verse markt bestemde soorten: verhoging van 2.000 t tot 2.489 t Voor invriezing of verwerking bestemde kleine pelagische en diepzeesoorten: verlaging van 1.554 t tot 48 t |

Jaar 2004 | In de industriële visserij gevangen garnalen: verlaging van 3.300 t tot 3.215 t Vers aangeboden magere vis: verlaging van 100 t tot 2 t Diepgevroren aangeboden magere vis: verlaging van 500 t tot 56,5 t | Tonijn, zwaardvis, marlijn, zeilvis, zeebrasem en haai: verhoging van 618 t to 928,5 t | Voor de verse markt bestemde soorten: verhoging van 2.000 t tot 2.501 t Voor invriezing of verwerking bestemde kleine pelagische en diepzeesoorten: verlaging van 1.554 t tot 12 t | Zwarte haarstaartvis: verhoging van 1.600 t tot 1.817 t Tonijn: verlaging van 4.000 t tot 3.998 t Aquacultuur-producten: verlaging van 50 t tot 0 t |

Jaar 2005 | In de industriële visserij gevangen garnalen: verlaging van 3.300 t tot 2.854 t Vers aangeboden magere vis: verlaging van 100 t tot 6 t Diepgevroren aangeboden magere vis: verlaging van 500 t tot 55 t | Tonijn, zwaardvis, marlijn, zeilvis, zeebrasem en haai: verhoging van 618 t tot 1.209 t | Voor de verse markt bestemde soorten: verhoging van 2.000 t tot 2.401 t Voor invriezing of verwerking bestemde kleine pelagische en diepzeesoorten: verlaging van 1.554 t tot 322 t | Zwarte haarstaartvis: verhoging van 1.600 t tot 1.686 t Tonijn: verhoging van 4.000 t tot 4.072 t Aquacultuur-producten: verlaging van 50 t tot 11,73 t |

Terwijl de verzoeken van Frankrijk betrekking hadden op differentiatie van hoeveelheden tussen de twee ultraperifere gebieden Guyana en Réunion, heeft Portugal verzoeken om differentiatie voor elk gebied afzonderlijk ingediend, zulks binnen de totaalbedragen voor respectievelijk de Azoren en Madeira.

De tweede mogelijkheid voor differentiatie, namelijk aanpassing van de hoeveelheden en bedragen voor compensatie door de Commissie op grond van door de lidstaten verstrekte informatie, hoefde echter sinds de inwerkingtreding van de huidige regeling nooit te worden toegepast [zie voetnoot 4].

2.2. Financiële en fysieke uitvoering

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de betalingen in euro's die de Commissie voor de kalenderjaren 2003, 2004 en 2005 heeft gedaan op basis van de voor de periode tot en met mei 2006 ontvangen uitgavendeclaraties van de lidstaten.

Tabel 2: Financiële uitvoering 2003 – 2005

2003 | % van de beschikbare financiering* | 2004 | % van de beschikbare financiering* | 2005 | % van de beschikbare financiering* |

Spanje – Canarische Eilanden | 5.449.043 | 93,2 | 5.453.490 | 93,3 | - | 0,0 |

Guyana Réunion | 3.651.301 865.200 | 96,3 80,3 | 3.568.709 1.299.991 | 100,0 100,0 | 3.139.615 865.200 | 86,5 100,0 |

Frankrijk totaal | 4.516.501 | 92,8 | 4.868.700 | 100,0 | 4.004.815 | 82,3 |

Portugal totaal | 2.980.959 | 69,6 | 2.455.808 | 57,3 | 93.911 | 2,2 |

Totaal | 12.946.139 | 86,3 | 12.777.999 | 85,2 | 4.098726 | 27,3 |

* na differentiatie

Aangezien de lidstaten nog steeds uitgavendeclaraties indienen voor de afgelopen jaren, ook nog voor 2003, geeft de tabel niet de definitieve stand van uitvoering van de compensatieregeling weer. Gezien het tempo waarin de lidstaten in het verleden uitgavendeclaraties hebben ingediend, wordt verwacht dat de betalingen voor de kalenderjaren 2005 en 2006 min of meer hetzelfde niveau zullen bereiken als voor de jaren 2003 en 2004, namelijk meer dan 85 % van de in totaal beschikbare financiering. Voor het jaar 2006 heeft alleen Portugal uitgaven ten bedrage van € 2.019.442, d.w.z. bijna de helft van zijn jaarlijkse totaalbedrag, gedeclareerd.

De tabel in bijlage II bij het werkdocument geeft een iets gedetailleerder beeld. Ook de gesteunde hoeveelheden en het deel van de maximaal in aanmerking komende hoeveelheden en van de financiering dat zij na een eventuele differentiatie voor hun rekening namen, zijn erin vermeld. Het betreft echter geen volledig beeld omdat in de declaraties van de lidstaten niet altijd de noodzakelijke uitsplitsing naar visserijproducten en soorten is opgenomen. Dit geldt met name voor Portugal, dat alleen in zijn declaraties voor 2006 een dergelijke uitsplitsing heeft opgenomen. Wat de overige gebieden betreft, zijn de benodigde gegevens in de declaraties voor 2005 en 2006 slechts gedeeltelijk beschikbaar.

3. BEOORDELING VAN DE TOEPASSING VAN DE COMPENSATIEREGELING VOOR DE AFZET VAN BEPAALDE VISSERIJPRODUCTEN EN VAN DE IMPACT VAN DIE REGELING OP DE VISSERIJSECTOR IN DE ULTRAPERIFERE GEBIEDEN

3.1. Financiële en fysieke uitvoering – relevantie van de in aanmerking komende hoeveelheden en van de compensatiebedragen

3.1.1. Relevantie van de in aanmerking komende soorten en visserijproducten en van de maximaal in aanmerking komende hoeveelheden

De lijsten van de in aanmerking komende soorten en visserijproducten en de hoeveelheden daarvan zijn het resultaat van historische ontwikkelingen sinds de compensatieregeling in 1992 van start is gegaan. Daardoor stemmen de bij Verordening (EG) nr. 2328/2003 vastgestelde lijsten van de in aanmerking komende soorten en visserijproducten niet altijd overeen met de werkelijke afzetsituatie in de ultraperifere gebieden, die afhankelijk is van de schommelingen van de vangsten en de visbestanden en van de vraag op de markten. Sommige producten zoals via zeevervoer op de markt gebrachte gestreepte tonijn van de Canarische Eilanden of magere vis van Guyana zijn tot nu toe in het geheel niet of nauwelijks gebruikt voor afzet op het Europese continent in het kader van deze regeling. Voor andere producten is de afzetactiviteit onderschat.

De mogelijkheid om de hoeveelheden te differentiëren heeft echter beslist de toepassing en de benutting van de compensatieregeling vergemakkelijkt. Dit geldt met name voor Frankrijk, dat het gebruik van de regeling heeft weten te maximaliseren door niet alleen de in aanmerking komende hoeveelheden te differentiëren, maar ook binnen zijn totale jaarlijkse financiering financiële middelen te verschuiven tussen Réunion en Guyana. Voor Portugal is een dergelijke conclusie in zekere zin moeilijker te trekken omdat de noodzakelijke gegevens per product niet beschikbaar zijn. Volgens de studie heeft de differentiatie ook voor Portugal tot een beter gebruik van de compensatieregeling geleid. Hierbij moet echter worden aangetekend dat ook voor de Canarische Eilanden/Spanje sprake is van een uitvoering ten belope van meer dan 90 % zonder dat ooit hoeveelheden zijn gedifferentieerd.

Bijgevolg kan worden gesteld dat, vergeleken met de uitvoering in het kader van de voorgaande regelingen, die werd gekenmerkt door grote verschillen van jaar tot jaar en tussen de gebieden wat de benutting van de hoeveelheden en de besteding van de middelen betreft, de toepassing van de huidige regeling uit het oogpunt van het gebruik van de in aanmerking komende hoeveelheden en van de beschikbare middelen stabieler en regelmatiger is geworden, welke tendens zich naar verwachting gedurende het resterende deel van de periode zal voortzetten. Toch blijft, ondanks de mogelijkheid tot differentiatie, nog steeds een deel van de hoeveelheden en middelen ongebruikt.

Ook uit twee andere gezichtspunten moet worden bekeken of de in aanmerking komende visserijproducten relevant zijn:

Met de huidige voorschriften heeft de Commissie geen zekerheid dat de gesteunde visserijproducten in overeenstemming met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn gevangen, aangeland en afgezet. In het kader van de toepassing van de regeling wordt niet de verplichting opgelegd de instandhoudings- en beheersvoorschriften, de indelingsnormen en de traceerbaarheidsbepalingen na te leven, en evenmin zouden producten die afkomstig zijn van illegale of niet-gemelde visserij, van de steun worden uitgesloten. Ook is er geen bepaling om ervoor te zorgen dat de compensatie niet leidt tot een grotere druk op biologisch kwetsbare bestanden. Dit is een situatie die moeilijk te verdedigen is.

De huidige regeling beperkt de steun niet tot de van plaatselijke vangsten afkomstige visserijproducten, maar maakt het ook mogelijk een compensatie te verlenen voor visserijproducten op basis van ingevoerde vis. In het laatstgenoemde geval wordt de compensatie volledig aan het verwerkingsbedrijf toegekend, terwijl in het eerstgenoemde geval de compensatie gewoonlijk wordt verdeeld tussen de verwerker (20 %) en de vissers/scheepseigenaar (80 %). Het is duidelijk dat in sommige bedrijfstakken invoer noodzakelijk is om schaalvoordelen te kunnen realiseren en de capaciteit van het bedrijf volledig te kunnen gebruiken. In dergelijke gevallen blijkt de toegevoegde waarde voor de plaatselijke visserijsector echter geringer dan in het geval van plaatselijke vangsten.

3.1.2. Relevantie van de compensatiebedragen

Gememoreerd wordt dat het hoofddoel van de steunregeling erin bestaat een compensatie te bieden voor de extra kosten die het gevolg zijn van de noodzaak producten te vervoeren van de ultraperifere gebieden naar het Europese continent.

Blijkens de ontwikkeling van de compensatiebedragen zoals deze vanaf 1992 zijn vastgesteld bij de verschillende opeenvolgende verordeningen, zijn die bedragen voor het merendeel van de producten en de gebieden erg stabiel gebleven met slechts geringe op- of neerwaartse aanpassingen (bv. een verlaging van € 185/t in 1992-1993 tot € 177/t in 2003-2006 voor aan de plaatselijke industrie geleverde tonijn op de Azoren, een verhoging van € 898/t in 1994 tot € 1.100/t in 2003-2006 voor garnalen in Guyana). Dit ligt echter anders voor de Canarische Eilanden, waarvoor de huidige compensatiebedragen tot negenmaal hoger zijn dan die in het kader van de voorgaande regelingen. Bij de vaststelling van de bedragen lijkt het streven er veeleer op gericht te zijn geweest de beschikbare middelen toch te besteden hoewel de in aanmerking komende hoeveelheden als gevolg van de beëindiging van de overeenkomst met Marokko waren afgenomen.

De compensatiebedragen verschillen sterk naargelang van het product en het gebied. Zij variëren tussen € 148/t voor kleine pelagische soorten op de Azoren en € 1.400/t voor grote pelagische soorten op Réunion. Zelfs voor vergelijkbare marktsegmenten verschillen de compensatiebedragen per gebied. Zo wordt op de Azoren € 177/t en op Madeira € 230/t betaald voor aan de plaatselijke industrie geleverde tonijn, terwijl op de Canarische Eilanden € 950/t voor via luchtvervoer op de markt gebrachte tonijn en € 500/t voor onverwerkt via zeevervoer op de markt gebrachte tonijn wordt betaald.

Met de op communautair niveau beschikbare gegevens kan niet worden nagegaan of de compensatie op een passend niveau is vastgesteld en welk type van extra kosten erdoor wordt gedekt. De extra kosten die het gevolg zijn van het vervoer naar het Europese continent (vervoer door de lucht of overzee, met het vervoer verbonden opslag- en transitkosten), zijn in het licht van het doel van de steunregeling het meest relevant en zijn ook de kosten die het gemakkelijkst te verifiëren zijn, maar er zijn nog andere soorten van extra kosten als gevolg van de afgelegen ligging van de ultraperifere gebieden, zoals hogere investerings- of operationele kosten voor de productie en verwerking. Die andere kosten zijn ook moeilijker te beoordelen. Daar staat tegenover dat sommige kosten lager zouden kunnen zijn dan op het Europese continent.

In de studie is geen nieuwe beoordeling van de extra kosten voor elk product en elke productketen gemaakt, maar is informatie bijeengebracht uit verschillende bronnen zoals een studie uit 2000 (Megapesca) die aan de hand van een inflatiepercentage is geactualiseerd, overheidsinstanties en particuliere ondernemingen. Blijkens die bijeengebrachte informatie verschilt de beoordeling van de extra kosten, en dus van de noodzaak van een compensatie, sterk naargelang van de informatiebron en het onderzochte type van extra kosten. Op basis van alle informatiebronnen die voor de studie zijn gebruikt, bedraagt de compensatie gemiddeld ongeveer 60 % van de extra kosten. De mate van compensatie varieert echter aanzienlijk, namelijk tussen 40 % (voor kleine pelagische en diepzeesoorten op de Azoren) en 169 % (voor via zeevervoer op de markt gebrachte gestreepte tonijn op de Canarische Eilanden). Bij een verdere uitsplitsing volgens de afzonderlijke soorten binnen de marktsegmenten zijn de verschillen zelfs nog groter. In verhouding tot de marktwaarde (= verkoopprijs) varieert het compensatieniveau tussen 3 % (voor tonijn op de Azoren) en 30 % (voor sommige aquacultuurproducten op de Canarische Eilanden).

Ondanks deze verschillen kunnen enkele algemene conclusies worden getrokken: in de eerste plaats is de compensatie voor producten die diepgevroren via zeevervoer op de markt worden gebracht, hoger dan die voor producten die vers via luchtvervoer op de markt worden gebracht. In de tweede plaats verschilt het compensatieniveau ook naargelang van de oorsprong van de gevangen grondstof/vis. Zo is voor tonijn op Madeira en de Azoren de compensatie hoger voor door de regionale vloot gevangen tonijn dan voor ingevoerde tonijn.

In de studie wordt ook gewezen op enkele gevallen waarin de steunregeling niet wordt gebruikt voor het eigenlijke doel ervan, namelijk het bieden van compensatie voor handicaps die verband houden met de afgelegen ligging, maar voor de toekenning van een algemene subsidie om ervoor te zorgen dat ondernemingen het hoofd boven water kunnen houden. Zo kan de steunregeling een ongewenst effect hebben op het commerciële dynamisme en concurrentievermogen van een onderneming. Dit blijkt met name het geval te zijn wanneer het compensatieniveau hoger is dan 20 % van de marktwaarde van het product.

Bovendien blijken er in sommige ultraperifere gebieden soorten van overheidsmaatregelen te zijn die een directe of indirecte bijdrage leveren tot de compensatie van extra kosten, zoals belastingaftrek of nationale of communautaire (FIOV) steun. Er bestaat dus een gevaar voor overcompensatie door cumulatie van de compensatie met andere soorten van overheidsmaatregelen.

3.2. Sociaal-economische impact van de compensatie op de visserijsector in de ultraperifere gebieden

Hoewel geen kwantitatieve impactindicatoren voorhanden zijn die voor alle betrokken ultraperifere gebieden een beeld zouden geven van bijvoorbeeld het behoud en de schepping van bedrijvigheid en werkgelegenheid, mag worden gesteld dat de regeling de voorwaarden helpt scheppen die het ondernemers in de sector mogelijk maken hun activiteit voort te zetten, wat leidt tot sociaal-economische voordelen voor de plaatselijke gemeenschappen. Het voortbestaan van een visserijsector garandeert banen in gebieden waar er weinig andere werkgelegenheid is. De visserijproducten die onder de regeling vallen, nemen wel degelijk een belangrijk deel van de uitvoer uit de ultraperifere gebieden voor hun rekening. Dit bevordert plaatselijke productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten.

Blijkens de resultaten van de studie heeft de compensatieregeling het de visserijsector over het geheel genomen mogelijk gemaakt het hoofd te bieden aan toenemende concurrentie op de gemeenschappelijke markt, die steeds meer wordt opengesteld voor derde landen, en vooral voor de ACS-landen. Het compensatiebeleid levert de respectieve begunstigden schaalvoordelen en aanzienlijke financiële inkomsten op en maakt het hun mogelijk om op basis van gelijke kosten te concurreren met bedrijven op het Europese continent. De regeling heeft het de begunstigden mogelijk gemaakt een marktaandeel te behouden dat concurrenten anders zouden hebben veroverd.

De compensatieregeling heeft ook de ontwikkeling en versterking van bepaalde activiteiten vergemakkelijkt. De aquacultuursector op de Canarische Eilanden bijvoorbeeld produceert hoofdzakelijk voor markten op het Europese continent en heeft in ruime mate van de regeling geprofiteerd. Hetzelfde geldt voor de tonijnconservenindustrie op de Azoren, voor de productie van tonijnzijden en zwarte haarstaartvis op Madeira en voor de garnalenindustrie in Guyana. Als gevolg daarvan is de werkgelegenheid stabiel gebleven of zelfs gegroeid.

Niet te ontkennen valt echter dat de herhaalde toepassing van compensatiemaatregelen het risico meebrengt dat een economische afhankelijkheid wordt teweeggebracht die een belemmering vormt voor een goed gebruik van de mogelijkheden op het gebied van bedrijfsvoering of innovatie. Dit lijkt het geval te zijn voor garnalen uit Guyana, die op een betere manier op de markt zouden kunnen worden gebracht en waarvoor dus hogere prijzen zouden kunnen worden verkregen. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat bepaalde exportactiviteiten kunstmatig gehandhaafd of zelfs ontwikkeld worden, terwijl winstgevende buitenlandse markten (bv. in Japan en de Verenigde Staten) onvoldoende worden verkend en plaatselijke markten worden verwaarloosd.

4. CONCLUSIES EN VOORUITZICHTEN

De compensatieregeling heeft gedurende de hele tijd waarin zij tot nu toe is toegepast, gezorgd voor een blijvende stabiliteit die het de betrokken economische spelers mogelijk heeft gemaakt om hun activiteit onder vergelijkbare voorwaarden te ontplooien als die welke hun collega's op het Europese continent kennen. De regeling heeft een bijdrage geleverd tot het behoud van werkgelegenheid in gebieden waar er weinig andere kansen zijn. De voordelen die de regeling de begunstigden heeft opgeleverd, heeft de verschillende betrokken sectoren in staat gesteld om een adequaat niveau van productie en ontwikkeling te handhaven.

De omstandigheden die de extra kosten veroorzaken, zullen op korte termijn nauwelijks veranderen omdat zij verband houden met de aard zelf van de ultraperifere gebieden en met de bijzondere situatie waarin de visserijsector van die gebieden zich bevindt. Daarom moet worden overwogen de regeling voort te zetten en er zo voor te zorgen dat de doelstellingen waarvoor de regeling is ingesteld, ook in de toekomst op behoorlijke wijze worden verwezenlijkt. Dit zou ook in overeenstemming zijn met de toezegging die de Commissie heeft gedaan in haar mededeling van 26.5.2004 over een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's (COM(2004)343 definitief), in welke mededeling de verlaging van de extra kosten in de ultraperifere gebieden is aangemerkt als een van de hoofdprioriteiten van de activiteiten van de Unie om die gebieden te helpen de problemen als gevolg van hun afgelegen ligging te overwinnen.

Gezien de noodzaak van een strategische visie voor de sector, wordt voorgesteld de regeling op basis van hetzelfde financieringsniveau te handhaven gedurende de periode 2007-2013. Dit zou ook samenvallen met de looptijd van de maatregelen op grond van artikel 11 van de verordening betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling[7]. Er zal een evaluatie worden uitgevoerd onder meer in het licht van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten.

De beoordeling in dit verslag en de bevindingen van de studie vragen echter om een aantal aanpassingen. Die aanpassingen moeten het volgende mogelijk maken:

- Meer relevantie maar ook meer flexibiliteit in het licht van de specifieke behoeften en realiteiten op afzetgebied in de ultraperifere gebieden door

- het de lidstaten mogelijk te maken om voor hun gebieden de in aanmerking komende visserijproducten en de hoeveelheden daarvan te bepalen en aan te passen en de respectieve compensatiebedragen vast te stellen binnen een jaarlijkse toewijzing van middelen voor de betrokken gebieden van de lidstaat op basis van de toewijzingen volgens de bestaande regeling;

- de compensatiebedragen hoofdzakelijk te baseren op de extra kosten die het gevolg zijn van het vervoer naar het Europese continent. Dit zou het ook mogelijk maken de regeling weer toe te spitsen op het hoofddoel ervan.

- Een betere rechtvaardiging en harmonisatie van de steun door

- garanties ter voorkoming van ongerechtvaardigde compensatieniveaus, vooral in de vorm van een beperking van de compensatie tot een deel van de vervoers- en bijbehorende kosten, in te voeren en rekening te houden met andere soorten van overheidsmaatregelen die een effect hebben op het niveau van de extra kosten.

- Het bereiken van het doel van de regeling op een wijze die strookt met het gemeenschappelijk visserijbeleid, door

- duidelijker subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de begunstigden en de producten te bepalen, vooral door uit te sluiten dat steun wordt verleend voor producten die niet aan de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid voldoen of zijn gebaseerd op ingevoerde producten;

- erop toe te zien dat de compensatie niet leidt tot een grotere druk op biologisch kwetsbare bestanden;

- de steun te concentreren op economisch levensvatbare begunstigden.

- Een eenvoudig beheer door het stellen van proportionele eisen wat de noodzakelijke procedures betreft.

- Een betere verantwoording door te verlangen dat de lidstaten regelmatig verslag uitbrengen.

Deze aanpassingen zouden de belangrijkste tekortkomingen aanpakken die zijn gebleken wat de uitvoering van de regeling betreft, en zouden het functioneren van de regeling doelmatiger, doorzichtiger en doeltreffender maken. Ook zou door die aanpassingen het merendeel van de aanbevelingen van de studie (zie bijlage III bij het werkdocument) worden opgevolgd. In de studie is voorts aanbevolen om eventueel een positieve lijst van de extra kosten op te stellen en het niveau ervan te evalueren, zulks om te zorgen voor een volledig doorzichtige toepassing van de beginselen inzake de compensatie van de extra kosten. Een dergelijke aanpak zou echter niet alleen een nadere analyse en dus tijd vergen voordat een concreet voorstel zou kunnen worden gedaan, maar zou ook de regeling starder en ingewikkelder maken, wat het risico zou inhouden dat niet van meet af aan met alle specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden rekening wordt gehouden of dat die kenmerken in de loop van de tijd veranderen. Ook zijn er geen gronden om een nationale of regionale medefinanciering van de regeling te overwegen. De belangrijkste drijfveer voor die aanbeveling is verhoging van het totaalbedrag aan begrotingsmiddelen. Aangenomen mag echter worden dat de voorgestelde aanpassingen, met inbegrip van de concentratie van de steun op economisch levensvatbare begunstigden, hoe dan ook een doelmatiger en meer gerichte toepassing van de regeling en een betere verantwoording door de lidstaten mogelijk zullen maken.

Wel moet de regeling worden aangepast om uitvoering te geven aan het nieuwe systeem voor financieel beheer dat in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) is ingevoerd voor marktuitgaven voor de visserijsector, namelijk rechtstreeks gecentraliseerd beheer.

De voorgestelde wijzigingen worden in detail behandeld in het bij dit verslag gevoegde voorstel voor een verordening tot voortzetting van de compensatieregeling voor de ultraperifere gebieden.

[1] PB L 345 van 31.12.2003, blz. 34.

[2] In artikel 299, lid 2, van het Verdrag staat dat het gaat om de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden.

[3] Artikel 9 van Verordening (EG) nr. 2328/2003 voorziet weliswaar in de vaststelling van uitvoeringsbepalingen, maar daar is het nooit van gekomen.

[4] Over een in mei 2002 door de Azoren ingediend verzoek het compensatiebedrag voor demersale soorten te verdubbelen, heeft de Commissie geen besluit genomen omdat het verzoek uitsluitend was ingegeven door de wens financiële middelen te besteden, en niet door de relevante factoren.

[5] PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

[6] Omdat de lidstaten geen verslag hoefden uit te brengen over de toepassing van de compensatieregeling, zijn de bij de Commissie beschikbare gegevens hoofdzakelijk verkregen in het kader van de financiële uitvoering en de behandeling van de verzoeken om differentiatie. De overige gegevens in dit hoofdstuk zijn ontleend aan de genoemde studie over de structurele aspecten van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de ultraperifere gebieden.

[7] Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1).