Bijlagen bij COM(2006)770 - Op grond van artikel 9 van het kaderbesluit van de Raad van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage, waarin de door de lidstaten verstrekte gegevens zijn opgenomen. In dit verband hebben niet alle lidstaten alle relevante teksten van hun uitvoeringsbepalingen bij de Commissie ingediend. De feitelijke beoordeling en de aan de hand daarvan getrokken conclusies zijn daardoor soms gebaseerd op onvolledige gegevens.

Artikel 1: Sancties

De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen opdat de in de richtlijn omschreven inbreuken inzake hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties (waaronder vrijheidsstraffen) die kunnen leiden tot uitlevering en in voorkomend geval tot andere strafrechtelijke maatregelen. Dit betekent met name dat de lidstaten zich moeten houden aan de definities van artikel 1, lid 1, onder a), van de richtlijn (het opzettelijk helpen om illegaal het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen) en artikel 1, lid 1, onder b), van de richtlijn (het uit winstbejag opzettelijk behulpzaam zijn bij het illegaal verblijven op het grondgebied van een lidstaat). Aan de andere kant moet rekening worden gehouden met artikel 1, lid 2, van de richtlijn, waarin wordt bepaald dat elke lidstaat kan besluiten geen sancties op te leggen in verband met de in artikel 1, lid 1, onder a), omschreven gedragingen, wanneer het doel van de gedraging is humanitaire bijstand aan de betrokkene te verlenen.

In de meeste wetgevingen die zijn aangemeld, is hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf - d.w.z. het opzettelijk helpen om illegaal het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen dan wel het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het illegaal verblijven op het grondgebied van een lidstaat – strafbaar gesteld. Deze conclusie geldt ook voor uitlokking van, deelneming aan en poging tot dergelijke handelingen. Aan de andere kant vertonen de vastgestelde sancties onderling nog zeer grote verschillen: zij variëren van boetes als minimumstraf tot gevangenisstraffen tot 15 jaar als maximumstraf wanneer er sprake is van verzwarende omstandigheden. Dit is echter niet in strijd met het kaderbesluit, aangezien daarin enkel een minimale onderlinge aanpassing is voorgeschreven.

Bovendien bevat de wetgeving van de meeste lidstaten bepalingen inzake confiscatie van vervoermiddelen, het verbod om specifieke beroepen of activiteiten uit te oefenen en uitzetting, hoewel dit overeenkomstig het kaderbesluit enkel een keuzemogelijkheid is en geen verplichting.

In de meeste wetgevingen die zijn aangemeld, wordt conform artikel 1, lid 3, van het kaderbesluit bepaald dat uit winstbejag gepleegde strafbare feiten die in het kader van een criminele organisatie zijn gepleegd of die met gevaar voor het leven van de gesmokkelde personen zijn gepleegd, worden geacht te zijn gepleegd onder verzwarende omstandigheden. Dergelijke feiten worden dan ook streng bestraft. Dit is een verplichting krachtens het kaderbesluit.

Artikelen 2 en 3: Aansprakelijkheid van en sancties tegen rechtspersonen

Het kaderbesluit introduceert voorts de aansprakelijkheid van rechtspersonen, die een aanvulling is op die van de natuurlijke personen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in de artikelen 1 en 2 bedoelde inbreuken die voor hun rekening worden gepleegd door eenieder die in de rechtspersoon een leidende positie bekleedt. Het is niet vereist dat het om een uitsluitend strafrechtelijke aansprakelijkheid gaat. Sancties tegen rechtspersonen moeten " doeltreffend, evenredig en afschrikkend " zijn.

Uit de aan de Commissie verstrekte gegevens over nationale rechtsstelsels blijkt dat het overeenkomstig de wetgeving van de meeste lidstaten hoe dan ook mogelijk is aan rechtspersonen sancties op te leggen, op zijn minst in de vorm van administratieve maatregelen.

Krachtens de wetgeving van Letland, de Slowaakse Republiek en de Tsjechische Republiek, kunnen rechtspersonen niet aansprakelijk worden gesteld voor strafbare feiten.

Artikel 4: Rechtsmacht

In artikel 4 van het kaderbesluit worden de gevallen opgesomd waarin de lidstaten hun rechtsmacht moeten vestigen ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde inbreuken. De belangrijkste regel is het territorialiteitsbeginsel (volgens dit beginsel moet elke lidstaat zijn rechtsmacht vestigen ten aanzien van inbreuken die geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn gepleegd). Alle lidstaten die informatie hebben verstrekt, eerbiedigen dit beginsel.

Bovendien moeten de lidstaten hun rechtsmacht vestigen ten aanzien van inbreuken die zijn gepleegd door een van hun onderdanen of die zijn gepleegd voor rekening van een op hun grondgebied gevestigde rechtspersoon, tenzij zij gebruik hebben gemaakt van de door artikel 4, lid 2, geboden opt out -mogelijkheid volgens de procedure van artikel 4, lid 3. Tot op heden heeft de Commissie geen weet van kennisgevingen van de lidstaten aan de secretaris-generaal van de Raad overeenkomstig artikel 4, lid 3.

Artikel 5: Uitlevering en vervolging

Dit artikel is grotendeels vervangen door het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel[10]. Aangezien de kwestie van de verdere toepasbaarheid van artikel 5 een diepgaande analyse vergt van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bv. van artikel 33, en van de daaruit voortvloeiende tenuitvoerleggingsproblemen, bv. de annulering van uitvoeringsbepalingen van een lidstaat, zal deze kwestie in het kader van de verdere ontwikkeling van het Europees aanhoudingsbevel worden behandeld.

Artikel 6: Internationaal vluchtelingenrecht

De Commissie kan nog geen definitief standpunt over de uitvoering van deze bepaling innemen omdat de lidstaten daarover nog geen gegevens hebben verstrekt. De Commissie beschikt echter niet over aanwijzingen dat de uitvoering van het kaderbesluit heeft geleid tot schending van het internationale vluchtelingenrecht.

Artikel 7: Informatie tussen de lidstaten

In het algemeen hebben de lidstaten geen gegevens verstrekt over de uitvoering van artikel 7; uitzonderingen zijn het Verenigd Koninkrijk, België, Letland en Denemarken.

Artikel 8: Toepassingsgebied

Overeenkomstig deze bepaling is het kaderbesluit van toepassing op Gibraltar. Het Verenigd Koninkrijk heeft specifieke informatie verstrekt over de uitvoering in Gibraltar.

4. CONCLUSIES

Niet alle lidstaten hebben de Commissie tijdig de tekst meegedeeld van hun uitvoeringsbepalingen. Eind maart 2006 hadden vijf lidstaten de Commissie nog geen informatie verstrekt over de uitvoering van het kaderbesluit: Cyprus, Griekenland, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal. Estland, Malta, Spanje en Zweden hebben slechts voorlopige of onnauwkeurige gegevens verstrekt, die niet konden dienen als basis voor een grondige beoordeling.

Derhalve berusten de juridische evaluatie en de daarop gebaseerde conclusies soms op onvolledige informatie.

Enerzijds heeft het kaderbesluit er onder meer toe geleid dat de meeste lidstaten beschikken over strafrechtelijke bepalingen waarbij sancties zijn vastgesteld voor hulpverlening bij illegale doortocht en illegaal verblijf. Anderzijds is er blijkbaar nog steeds een zeer brede waaier van sancties; er kan dus worden overwogen om met het oog op een verdergaande harmonisatie een nieuw EU-instrument vast te stellen. Bovendien blijkt dat er in het strafrecht van sommige lidstaten (bv. Spanje en Nederland) geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen mensenhandel en migrantensmokkel. Aangezien de beide kaderbesluiten ter bestrijding van deze vormen van criminaliteit zijn gebaseerd op verschillende definities, lijkt het uitgesloten dat beide soorten criminaliteit onder dezelfde strafrechtelijke bepalingen vallen. Bijgevolg kan worden betwijfeld of het betrokken kaderbesluit van de Raad correct is uitgevoerd en toegepast wanneer er geen onderscheid wordt gemaakt tussen mensenhandel en migrantensmokkel.

Bovendien is de Commissie er niet in geslaagd statistische informatie te verkrijgen over de praktische gevolgen van het kaderbesluit voor illegale immigratie. Tegen deze achtergrond zal de Commissie in 2006/2007 een meer praktijkgerichte evaluatie van het zogeheten ‘pakket maatregelen inzake hulpverlening’ (d.w.z. het kaderbesluit en Richtlijn 2002/90/EG) verrichten en daarbij ook nagaan of deze instrumenten in aansluiting op het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-176/03 moeten worden omgevormd tot één enkele richtlijn.

Deze eerste instrumenten op EU-niveau betreffende ongeoorloofde hulpverlening bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf moeten worden aangevuld met maatregelen die specifiek gericht zijn op het tegengaan van de indienstneming van illegale onderdanen van derde landen, want die trekt illegale immigratie in de EU aan. De Commissie zal daarom in de eerste helft van 2007 bindende regels voorstellen met betrekking tot sancties voor werkgevers die illegale onderdanen van derde landen in dienst nemen.

De Commissie beklemtoont het belang van een harmonieuze verhouding tussen de betrokken strafrechtelijke bepalingen en de bescherming van vluchtelingen en asielzoekers. Bovendien wijst de Commissie op het nut van permanente samenwerking, met inbegrip van uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten. In dit verband kan het echter nodig zijn een nadere evaluatie te verrichten op basis van meer betrouwbare gegevens.

[1] PB L 328 van 5.12.2002, blz. 1.

[2] Artikel 249 van het EG-Verdrag.

[3] Zie jurisprudentie over de uitvoering van richtlijnen: bv. zaak 48/75, Royer, Jurispr. 1976, blz. 497-518.

[4] Zie jurisprudentie over de uitvoering van richtlijnen: bv. zaak 239/85, Commissie/België, Jurispr. 1986, blz. 3645-3659. Zie ook zaak 300/81, Commissie/Italië, Jurispr. 1983, blz. 449-456.

[5] Zie jurisprudentie over de uitvoering van richtlijnen: bv. zaak 29/84, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1985, blz. 1661-1673.

[6] Zie omvangrijke jurisprudentie over de uitvoering van richtlijnen: bv. zaak 52/75, Commissie/Italië, Jurispr. 1976, blz. 277-284. Zie, algemeen, de jaarverslagen van de Commissie over de toepassing van het Gemeenschapsrecht, bv. COM(2001) 309 def.

[7] Zie P.J.G. Kapteyn en P. Verloren van Themaat "Introduction to the Law of the European Communities", third edition, 1998, blz. 328.

[8] PB L 328 van 5.12.2002, blz.1 en blz. 17.

[9] In wezen betekent dit dat de lidstaten moeten voorzien in een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste één jaar.

[10] Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.