Bijlagen bij COM(2007)106 - In overeenstemming met artikel 19, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG (plaatselijk openbaar personenvervoer, gehandicapten)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen" (hierna "de mededeling van 2006" genoemd)[7] gaf de Commissie een overzicht van de breed opgezette flexibiliteit waarin de energiebelastingrichtlijn voorziet, en bevestigde zij dat derogaties voor motorbrandstof in de bovengenoemde gevallen niet langer noodzakelijk zijn, aangezien in artikel 5, derde streepje, van de richtlijn uitdrukkelijk een toepasselijke bepaling is opgenomen.

4. Evaluatie door de Commissie

Onderstaand beoordeelt de Commissie de verzoeken voor zover de beoogde maatregelen van de desbetreffende lidstaten niet onder artikel 15, lid 1, onder i), van de energiebelastingrichtlijn vallen (zie ook de overwegingen aan het eind van deze mededeling).

De Commissie is van mening dat de meeste argumenten die door de twee lidstaten naar voren worden gebracht ter rechtvaardiging van de gevraagde machtiging, precies dezelfde zijn als die waarom artikel 5, derde streepje, in de energiebelastingrichtlijn is opgenomen.

Zij kunnen derhalve niet worden beschouwd als specifieke beleidsoverwegingen in de zin van artikel 5. Deze bepaling, die is aangenomen op basis van artikel 93 EG, vormt al een evenwicht tussen de beleidsoverwegingen die pleiten voor een gunstiger fiscale behandeling van de brandstoffen die worden gebruikt op de genoemde gebieden, en de overwegingen die pleiten voor de toepassing van bepaalde minimumbelastingniveaus. Laatstgenoemde overwegingen hebben betrekking op de in artikel 19, lid 1, derde alinea, van de energiebelastingrichtlijn uitdrukkelijk genoemde communautaire belangen en beleidsvormen, die met name stimulansen voor betere energie-efficiency en milieubescherming rechtvaardigen. Er kan dus geen derogatie krachtens artikel 19 worden verleend uitsluitend op basis van precies dezelfde argumenten die tot de vaststelling van artikel 5 van de richtlijn hebben geleid. Dit is reeds nader toegelicht in de mededeling van de Commissie over soortgelijke verzoeken, die op 30 november 2006 is aangenomen[8].

Bovenstaande argumentering geldt ook voor het verzoek van Ierland betreffende personen met een handicap. Met de situatie van deze personen wordt immers uitdrukkelijk rekening gehouden in artikel 5 van de energiebelastingrichtlijn. Deze verwijzing sluit in feite naadloos aan bij de derogatie die Ierland mocht toepassen onder het vroegere wetgevingskader.

Ten aanzien van maatschappelijke overwegingen zoals die welke door Ierland worden aangevoerd, wil de Commissie eraan herinneren dat Ierland zelf bevestigt dat niet alle personen met een zware handicap per definitie maatschappelijke steun nodig hebben, en met een algemene volledige belastingvrijstelling kan niet aan deze behoefte tegemoet worden gekomen. Op specifiekere behoeften die verband houden met de economische draagkracht van de betrokkenen, kan beter worden ingespeeld met maatregelen op maat, die evenwel niet ingaan tegen de minimumbelastingniveaus van de energiebelastingrichtlijn.

Ten aanzien van in het bijzonder de touringcarbedrijven in het Ierse derogatieverzoek voor plaatselijke openbare vervoermiddelen benadrukt de Commissie dat bovenstaande argumentering op dit deel van het verzoek van toepassing is voor de gevallen waarin dergelijke touringcarbedrijven kunnen worden geacht onder het begrip "plaatselijk openbaar personenvervoer" te vallen. Voor alle andere gevallen verwijst de Commissie naar artikel 7 van de richtlijn, op grond waarvan de lidstaten onder bepaalde voorwaarden gedifferentieerde belastingtarieven mogen invoeren voor diesel gebruikt in bepaalde personenvervoermiddelen (zie met name lid 2 en lid 3, onder b), van dit artikel). Ierland heeft geen specifieke beleidsoverwegingen naar voren gebracht die de toekenning van fiscale voordelen die verder gaan dan hetgeen waarin artikel 7 van de richtlijn voorziet, rechtvaardigen. In dit verband constateert de Commissie dat de in lid 2 van dit artikel vastgestelde voorwaarde dat de minimumbelastingniveaus moeten worden gerespecteerd, aansluit bij het vereiste krachtens artikel 5 van de richtlijn, met name in de context van plaatselijk openbaar personenvervoer.

In het Deense verzoek voor openbaar vervoer wordt volgens de Commissie geen onderscheid gemaakt tussen de doelstelling van de bevordering van het openbaar vervoer en de doelstelling van de bevordering van milieuvriendelijker brandstoffen, meer bepaald zwavelvrije of laagzwavelige diesel[9]. Met betrekking tot de eerste doelstelling verwijst de Commissie naar de bovenstaande overwegingen en de voornoemde mededeling van november 2006. Ten aanzien van de doelstelling van de bevordering van brandstoffen van betere kwaliteit gelden vergelijkbare overwegingen. In dit verband kan nog worden toegevoegd dat de belangen van eerlijke mededinging een extra onderbouwing vormen voor het argument dat de communautaire minimumbelastingniveaus moeten worden gerespecteerd.

5. Conclusie

Op basis van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat geen enkel verzoek, voor zover het betrekking heeft op plaatselijk openbaar personenvervoer of personen met een handicap, specifieke beleidsoverwegingen bevat die verschillen van de overwegingen die hebben geleid tot het opnemen van artikel 5, derde streepje, in de energiebelastingrichtlijn. Artikel 5 geeft uitdrukking aan de noodzaak om die overwegingen te verzoenen met de overwegingen die ten grondslag liggen aan de minimumbelastingniveaus, namelijk het creëren van gelijke voorwaarden op de interne markt en het handhaven van prikkels ter verbetering van energie-efficiency en milieubescherming. Deze aspecten maken deel uit van de in artikel 19, lid 3, uitdrukkelijk genoemde belangen en beleidsvormen van de Gemeenschap. Gelet op het bestaan van artikel 7 van de energiebelastingrichtlijn en het feit dat Ierland geen specifieke argumenten heeft aangevoerd, zijn de overwegingen met betrekking tot het Ierse verzoek, voor zover dit betrekking heeft op personenvervoer ander dan plaatselijk vervoer, gelijkluidend.

De betrokken lidstaten hebben voldoende tijd gehad om zich aan te passen aan het evenwicht dat de communautaire wetgever tot stand heeft gebracht. Voor zeer specifieke sociale en/of plaatselijke behoeften kunnen andere instrumenten dan de accijns (die bovendien niet strijdig zijn met de minimumeisen van de energiebelastingrichtlijn) een veel geschikter hulpmiddel zijn[10].

De Commissie concludeert derhalve dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19. Bijgevolg doet zij geen voorstel tot het verlenen van de machtigingen waarom de twee betrokken lidstaten hebben verzocht.

Voor zover in het Deense verzoek wordt verwezen naar het gebruik van alternatieve brandstoffen, toegestaan krachtens artikel 15, lid 1, onder i), wordt opgemerkt dat de lidstaat ingevolge deze bepaling zonder tussenkomst van de Commissie en de Raad vrijstellingen of verlagingen kan verlenen. Naar de letter en de geest van artikel 19 vallen zulke vrijstellingen of verlagingen dus niet binnen het bereik van deze bepaling. Hieruit volgt dan ook dat zij niet onder de hierboven beschreven conclusie vallen.

[1] Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003 blz. 51). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijnen 2004/74/EG en 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 87 en blz.100).

[2] Verzoeken geregistreerd op 13 november 2006 (Denemarken) en 14 december 2006 (Ierland).

[3] Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316 van 31.10.1992). Deze richtlijn is, samen met Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën, met ingang van 31 december 2003 ingetrokken bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.

[4] COM(96) 549 van 14 november 1996.

[5] Punt 5.5 van het verslag.

[6] COM(97) 30 van 12 maart 1997. Zie met name ontwerpartikel 5.

[7] COM(2006) 342 van 30 juni 2006 "Evaluatie van de derogaties in bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen".

[8] Mededeling van de Commissie aan de Raad in overeenstemming met artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (plaatselijk openbaar personenvervoer, strijdkrachten, overheidsadministraties, ziekenauto's), COM(2006) 741 van 30 november 2006.

[9] Lpg gebruikt voor voortbeweging valt onder de specifieke bepalingen van artikel 15, lid 1, onder i), van de energiebelastingrichtlijn. Zie de opmerkingen aan het eind van deze mededeling.

[10] Onverminderd andere communautaire bepalingen, met name de staatssteunregels van het Verdrag.