Bijlagen bij COM(2007)307 - In overeenstemming met artikel 19, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG (gedifferentieerde tarieven voor de belasting van benzine die wordt verkocht in speciaal uitgeruste benzinestations)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen" (hierna "de mededeling van juni 2006" genoemd)[5] schreef de Commissie dat de maatregel aanvankelijk wellicht de invoering van specifieke apparatuur had bevorderd, maar dat de derogatie na een bepaalde periode geleidelijk moest worden beëindigd. De Commissie sprak zich ook uit tegen een verlenging van de derogatie na 2007.

Ofschoon de Commissie niet voorstelde om de derogaties in bijlage II en III bij de richtlijn te verlengen, gaf zij te kennen dat de lidstaten die van oordeel zijn dat voor hen uit specifieke beleidsoverwegingen nog altijd een derogatie nodig blijft, overeenkomstig artikel 19 van de richtlijn een daartoe strekkend verzoek bij de Commissie kunnen indienen.

4. Evaluatie door de Commissie

De Commissie is van mening dat het in het algemeen een zinvolle maatregel voor het is milieu om de emissies van vluchtige organische stoffen die bij het tanken van voertuigen optreden, te beheersen. Dit is pas onlangs nog bevestigd met de in Richtlijn 2001/81/EG[6] vastgestelde doelstellingen. Daarnaast heeft de Commissie in het kader van een nieuw wetgevingsvoorstel betreffende de kwaliteit van benzine en diesel - ook een maatregel ter bescherming van het milieu - te kennen gegeven dat zij in de nabije toekomst nog een voorstel wil indienen dat moet garanderen dat in de hele EU benzinedampen worden teruggewonnen[7].

Om deze redenen is in 1995 aan Denemarken een derogatie toegestaan, die nadien telkens is verlengd, het laatst om eind 2006 te verstrijken (zie boven). Sinds de invoering van de regeling hebben volgens de verstrekte informatie 1 802 van in totaal 1 843 stations, dat wil zeggen 97 %, de speciale uitrusting geïnstalleerd. Het positieve effect van de maatregel is niet lineair geweest gedurende de elf jaar waarin het gedifferentieerde tarief van toepassing was. Het effect is afgenomen in de laatste zes jaar, waarin slechts 180 stations het systeem hebben geïnstalleerd, waardoor er nog 41 zonder speciale uitrusting zijn. In de loop van 2006 hebben slechts vijftien stations de uitrusting geïnstalleerd in vergelijking met 437 in 1996. Het effect van de derogatie lijkt derhalve nagenoeg te zijn uitgewerkt.

Rekening houdende met de concrete, actuele situatie in Denemarken zoals die hierboven is beschreven, lijkt de maatregel niet langer in verhouding te staan tot het doel ervan, dat onveranderd is gebleven.

De speciaal uitgeruste stations hebben – gelet op de tijd die is verstreken sinds de derogatie voor het eerst werd toegestaan – de investeringskosten in de meeste gevallen al afgeschreven. De door Denemarken gevraagde maatregel om een lager tarief dan het normale nationale accijnstarief te mogen toepassen voor benzine die wordt verkocht door alle benzinestations die met een terugvloeisysteem voor benzinedampen zijn uitgerust, zou bijgevolg een onrechtmatig voordeel opleveren voor een groot aantal stations die deze uitrusting nu al hebben. In dit verband kan de maatregel niet langer worden gerechtvaardigd door de hierboven genoemde doelstelling.

De hierboven uiteengezette overwegingen betekenen ook dat de maatregel disproportioneel is voor zover de genoemde doelstelling nu op de uitrusting van het beperkte aantal overblijvende stations (41) is gericht, dat wil zeggen dat hij ten aanzien van hen een overeenkomstige stimulans handhaaft.

5. CONCLUSIE

Zonder afbreuk te doen aan de degelijke milieuonderbouwing met betrekking tot de beheersing van de emissies van vluchtige organische stoffen die optreden bij het tanken van voertuigen[8], is de Commissie niettemin van oordeel dat de door Denemarken aangevoerde argumenten niet langer een rechtvaardiging kunnen vormen om te blijven afwijken van de communautaire voorschriften inzake de harmonisatie van de accijnstarieven zoals vastgesteld in Richtlijn 2003/96/EG.

Indien Denemarken verdere steun voor de uitrusting van benzinestations nodig acht, kan het, mits het Gemeenschapsrecht in alle opzichten wordt nageleefd[9], een beroep doen op instrumenten die zowel naar aard als reikwijdte beter geschikt zijn en geen afwijkende vrijstelling van geharmoniseerde belastingen inhouden.

Bijgevolg doet de Commissie geen voorstel tot het verlenen van de verzochte machtiging .

[1] Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003 blz. 51); Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijnen 2004/74/EG en 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 87 en blz.100).

[2] Verzoek geregistreerd op 13 november 2006.

[3] Beschikking 95/585/EG van de Raad van 22 december 1995.

[4] Beschikking 2001/224/EG van de Raad van 12 maart 2001 houdende verlagingen en vrijstellingen van de accijns op bepaalde minerale oliën die gebruikt worden voor specifieke doeleinden (PB L 84 van 23.3.2001, blz. 23).

[5] COM(2006) 342 van 30 juni 2006 "Evaluatie van de derogaties in bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen".

[6] Richtlijn 2001/81/EG van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309, blz. 22).

[7] Zie COM(2007) 18 def./2, blz. 8.

[8] Zie de eerste alinea van de evaluatie van de Commissie en de daar vermelde referenties.

[9] Met inbegrip van de staatssteunregels.