Bijlagen bij COM(2008)331 - Vangstmogelijkheden voor 2009 Beleidsverklaring van de Europese Commissie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

BIJLAGE I 15

BIJLAGE II 16

1. INLEIDING

Elk jaar neemt de Europese Unie besluiten over de vangstmogelijkheden (de visquota en de toegestane zeedagen) voor de Europese vissers en in de Europese wateren. Die besluiten zijn gebaseerd op voorstellen van de Europese Commissie.

De Commissie moet haar voorstellen formuleren aan de hand van een aantal leidende beginselen. In de eerste plaats moeten de jaarlijkse vangstmogelijkheden in overeenstemming met de hoofddoelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB)[1] worden vastgesteld op een niveau dat een uit milieu-, economisch en sociaal oogpunt duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen garandeert. In de tweede plaats moeten, gezien de noodzaak de van de visserij afhankelijke marktdeelnemers een stabiel en voorspelbaar kader te bieden, de jaarlijkse veranderingen binnen vooraf bepaalde grenzen worden gehouden. In de derde plaats moeten de internationale verbintenissen worden nagekomen, waaronder de verbintenis bestanden zich te laten herstellen tot hun maximale productiviteit[2]. Ten slotte moeten volgens de aanpak die is toegezegd in de mededeling uit 2006 over "verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer", de belanghebbenden in een vroeg stadium bij de bespreking van de vangstmogelijkheden worden betrokken.

In overeenstemming met de nieuwe werkmethode die in 2006 is voorgesteld, wordt in de onderhavige mededeling uiteengezet met welke voornemens de Commissie haar voorstellen inzake de totaal toegestane vangsten (TAC's) en de visserijinspanning voor 2009 wil voorbereiden om haar inzet voor een duurzame visserij waar te maken. Voor 2009 vindt dit proces plaats in een context van uitdagingen voor het GVB die dringend moeten worden aangepakt. Hoewel het nieuwe GVB reeds verscheidene jaren is toegepast, blijft de toestand van de visserijhulpbronnen verontrustend. Een aantal visbestanden wordt geëxploiteerd in een mate die duurzame grenzen overschrijdt. Vangstmogelijkheden zijn vastgesteld op niveaus die te hoog waren om tot duurzame bestanden te kunnen komen. Systemen voor het beheer van de visserijinspanning hebben niet gefunctioneerd zoals was verwacht. Bij de handhaving van de vangstmogelijkheden worden ernstige moeilijkheden ondervonden en er doen zich uitvoeringsproblemen voor die moeten worden verholpen. Ook zijn verbeteringen van technische maatregelen nodig.

Daarom stelt de Commissie in het kader van deze uiteenzetting van haar opvattingen over de vangstmogelijkheden voor 2009 maatregelen voor om die uitdagingen het hoofd te bieden. Daartoe behoort een herziening van de beperkingen die gelden bij de vaststelling van de jaarlijkse aanpassingen van de TAC's en de quota. Voorts zullen in een afzonderlijk voorstel verbeteringen van technische maatregelen worden gepresenteerd. In 2008 zal de Commissie ook beginnen te werken aan een meer regionale aanpak van het visserijbeheer. Meer aandacht zal worden geschonken aan een zodanige coördinatie tussen de verschillende onderdelen van het GVB dat in elke regio op de meest passende wijze voor een duurzamere visserij wordt gezorgd. Andere beleidsterreinen zullen geleidelijk nauwer worden betrokken bij de duurzame exploitatie op lange termijn van de visbestanden.

Overeenkomstig haar toezegging wil de Commissie graag van de belanghebbenden vernemen wat zij vinden van de in deze mededeling opgenomen beleidsverklaring, en zij verzoekt de lidstaten en de visserijsector te bekijken hoe haar werkmethoden voor de presentatie van de jaarlijkse vangstmogelijkheden kunnen worden verbeterd. In de loop van 2008 zullen verdere raadplegingen worden georganiseerd over de verbetering van de overige aspecten van het visserijbeheer.

2. TOESTAND VAN DE VISSERIJHULPBRONNEN

In veel gevallen zorgt het instandhoudingsbeleid niet voor duurzaamheid. De meeste demersale bestanden zijn achteruitgegaan en kunnen niet duurzaam worden genoemd aangezien bij de exploitatie ervan de biologisch veilige grenzen worden overschreden. Voor de vervaardiging van vismeel gebruikte soorten zoals lodde en zandspiering zijn schaars. Gewone tonijn wordt overgeëxploiteerd en voor die soort bestaat er een ernstig controleprobleem. De zwaardvisbestanden zijn echter gezonder en ook veel andere pelagische bestanden worden op duurzame wijze bevist. In de Middellandse Zee worden slechts twee demersale en twee kleine pelagische bestanden gevolgd. De demersale bestanden bevinden zich buiten biologisch veilige grenzen, maar de twee pelagische bestanden worden niet volledig geëxploiteerd.

Wetenschappelijke organen beoordelen elk jaar of de toekomstige reproductie van bestanden in gevaar komt, d.w.z. of die bestanden zich buiten "biologisch veilige grenzen" bevinden. Grotendeels als gevolg van onjuiste vangstrapporten is de toestand van circa 57% van de bestanden onbekend. Van de bestanden waarvan de toestand wel bekend is, loopt 68% een groot risico nagenoeg te worden leeggevist, terwijl voor slechts ongeveer 32% van die bestanden mag worden aangenomen dat zij op duurzame wijze worden bevist. Van de bestanden waarvoor de mate van bevissing op duurzaamheid kan worden getoetst, blijkt 88% zo sterk te worden overbevist dat meer vis zou worden gevangen als er minder zou worden gevist. Dit is veel meer dan buiten de EU, aangezien op wereldniveau gemiddeld 25% van de bestanden wordt overbevist[3]. Van de bestanden verkeert ongeveer 19% in zo'n slechte toestand dat wetenschappers adviseren van visserij daarop af te zien (zie de tabellen in bijlage I).

Bezien over een langere periode, heeft de overbevissing geleid tot een situatie waarin de visbestanden in de EU-wateren veel minder aan de Europese economie en aan de voedselvoorziening bijdragen dan in het verleden het geval was. De demersale bestanden in de Noordzee produceren nu slechts een vijfde van wat er 25 jaar geleden uit werd geoogst. Vergelijkbare tendensen hebben zich voorgedaan in de meeste gebieden waarover informatie beschikbaar is (zie figuur 1).

Geschatte aanlandingen van demersale soorten uit de Noordzee (1970-2004) | Geschatte aanlandingen van heek, schartong en langoustines uit het Iberisch-Atlantische gebied |

[pic]Figuur 1. Linkergrafiek, geschatte aanlandingen uit de Noordzee, 1970-2004. Rechtergrafiek, geschatte aanlandingen van de belangrijkste demersale soorten (heek, schartong, zeeduivel en langoustines) uit het Iberisch-Atlantische gebied. In beide gevallen betreft het ICES-gegevens (2005).

Deze daling van de productiviteit heeft geleid tot een toegenomen afhankelijkheid van ingevoerde grondstoffen voor de Europese levensmiddelenindustrie en de Europese markt. Terwijl aan het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw 75% van de voor de Europese markt bestemde visproducten afkomstig was uit de eigen visserijhulpbronnen, draagt de eigen productie nu nog slechts circa 40% bij (zie figuur 2).

Verhouding tussen de productie en de invoer van vis in de EU-15 in de periode 1961-2001 (in %) (Bron: Eurostat) |

[pic]Figuur 2. Verhouding tussen de productie en de invoer van visproducten (voor menselijke consumptie en voor andere doeleinden) in de EU.

Ondanks de aanzienlijke inspanningen die werden geleverd, zijn er geen duidelijke tekenen dat sinds 2003 sprake is van een herstel van bestanden of een vermindering van de overbevissing. Het visserijbeheer in de Europese Unie functioneert niet zoals het zou moeten, en het doel op lange termijn voor duurzaamheid te zorgen wordt niet bereikt.

3. IN 2008 TE HANTEREN BEGINSELEN

Onder de geschetste omstandigheden, namelijk bestanden die steeds verder worden leeggevist en vangstmogelijkheden die buitensporig groot zijn vergeleken met wat in wetenschappelijke adviezen worden bepleit, blijft de Commissie zich inzetten voor vangstmogelijkheden die volgens de wetenschappelijke adviezen duurzaam zijn en die voor nagenoeg leeggeviste bestanden een grote kans op herstel betekenen.

De vangstmogelijkheden dienen te worden vastgesteld:

- in overeenstemming met plannen op lange termijn,

- met inachtneming van de relevante internationale afspraken en

- met inachtneming van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en in het bijzonder van de noodzaak de visserij op overgeëxploiteerde bestanden te verminderen en nagenoeg leeggeviste bestanden zich te laten herstellen.

- De Commissie hecht het grootste belang aan de inachtneming van deze beginselen. In het navolgende wordt er nader op ingegaan.

4. VANGSTMOGELIJKHEDEN WAAROVER IN HET KADER VAN HET GVB EEN BESLUIT MOET WORDEN GENOMEN

4.1. Vaststelling van TAC's

De overbevissing en het steeds verder leegvissen van bestanden zijn voor een deel te wijten aan het feit dat TAC's en de visserijinspanning op te hoge niveaus werden vastgesteld. De TAC's waartoe de Raad heeft besloten, waren gemiddeld ongeveer 48% groter dan de vangsten die naar het oordeel van wetenschappelijke organen in het kader van de voorzorgsaanpak duurzaam zouden zijn geweest[4]. Naast de bekende handhavingsproblemen hebben ook de te hoog vastgestelde quota ertoe bijgedragen dat mariene hulpbronnen op een laag peil zijn gebleven. In deze mededeling worden nieuwe methoden voor de vaststelling van TAC's behandeld waarmee wordt beoogd dergelijke problemen te voorkomen.

4.2. Vaststelling van de visserijinspanning

Er worden niet alleen TAC's vastgesteld; daarnaast wordt ook de visserijinspanning beheerd om de teruggooi te beperken en om minder gelegenheid te bieden voor illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) vangsten. Het beheer van de visserijinspanning fungeert bovendien als instandhoudingsmaatregel wanneer de prognoses die worden gebruikt om TAC's voor te stellen, ontbreken. Een dergelijk beheer maakt deel uit van de plannen op lange termijn voor kabeljauw, voor schol en tong in de Noordzee, voor zalm in het oostelijke deel van het Kanaal en voor zuidelijke heek.

Wat kabeljauw betreft, zijn de visserijinspanning en de visserijsterfte nog steeds te groot. Tussen 2004 en 2006 is de visserijinspanning voor deze soort afgenomen met slechts 12% in het Kattegat, 9% in het Skagerrak, de Noordzee en het oostelijke deel van het Kanaal, 24% in de wateren ten westen van Schotland en 17% in de Ierse Zee.

Van soortgelijke situaties is ook sprake bij de overige bestanden waarop de zeedagenregeling betrekking heeft.

De bestaande regeling kan niet voor de nodige verdere verminderingen van de visserijinspanning zorgen, omdat zij de mogelijkheid biedt de verlaging van het aantal zeedagen door middel van ingewikkelde afwijkingen te compenseren. In het kader van die regeling worden zelfs voor niet-actieve vaartuigen visserijrechten toegekend die dan kunnen worden overgedragen aan actieve vaartuigen. De verlaging van het aantal zeedagen is niet erg doeltreffend als maatregel om de feitelijke visserijinspanning te beperken. Realistische streefwaarden voor de beperking van de visserijinspanning kunnen derhalve niet worden bereikt alleen maar door het aantal zeedagen te verlagen.

Een mogelijk systeem voor het beheer van de visserijinspanning op basis van maxima voor het aantal kW-dagen is eerder besproken. Een dergelijke methode zou het de lidstaten mogelijk maken enerzijds te beslissen over een evenwicht tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden, en anderzijds de toewijzing van de kW-dagen zo te verfijnen dat visserij met geringe teruggooi en visserij die kabeljauw ontziet, worden bevorderd. In het kader van de vergadering van de Raad in december 2007 hebben de Raad en de Commissie overeenstemming bereikt over de volgende verklaring met betrekking tot dit onderwerp:

"De Raad en de Commissie komen overeen dat een aanpak op basis van kilowattdagen beter aangepast zou zijn aan het beheer van de visserijinspanning in de gebieden die onder de meerjarenregelingen voor kabeljauw, platvis en zuidelijke heek vallen. Zij zullen zich inspannen zo'n aanpak in de loop van 2008 te bespreken op basis van de ideeën die door de Commissie zijn geopperd in het kader van de voorbereiding van het pakket TAC's en quota 2008. Zij zullen streven naar toepassing van zo'n aanpak in 2009.".

De Raad heeft ook ingestemd met een vrijwillige vroegere toepassing van het kW-dagensysteem om de overgang naar het volledig uitgewerkte kW-dagensysteem in het kader van het herziene herstelplan voor kabeljauw in 2009 te vergemakkelijken.

Het nieuwe systeem zal worden voorgesteld in de context van de herziening van het herstelplan voor kabeljauw voor de komende jaren en, met het oog op de onmiddellijke toepassing ervan in 2009, in het TAC-voorstel voor 2009.

5. WINSTGEVENDHEID ONDER DRUK

De brandstofprijzen bereikten eind 2007 een hoog niveau en zullen waarschijnlijk hoog blijven of zelfs nog verder stijgen. Dit levert de grootste problemen op voor de vaartuigen die brandstofintensieve visserijmethoden gebruiken, zoals trawlers en vooral boomkortrawlers. Door de hoge brandstofprijzen wordt het nog noodzakelijker de visserijactiviteiten te beperken tot die waarmee de grootste vangsten kunnen worden binnengehaald. Worden de vangstmogelijkheden op korte termijn op onrealistisch hoge niveaus vastgesteld, dan zal dat contraproductief zijn.

6. EVALUATIE VAN ASPECTEN DIE DE LIDSTATEN ZELF KUNNEN BEHEREN

De verordening betreffende de vangstmogelijkheden in 2008 biedt de lidstaten meer mogelijkheden voor initiatieven om de teruggooi van wijting en kabeljauw te verminderen, om handhavingsmethoden te bepalen voor de beschermde "Natura 2000"-gebieden en om de visdagen zo over categorieën vistuig te verdelen dat de visserijsterfte van kabeljauw wordt beperkt. De Commissie verzoekt de lidstaten verslag uit te brengen over de resultaten van hun initiatieven op deze gebieden en zal die resultaten dan evalueren alvorens eventueel voor te stellen de betrokken mogelijkheden te handhaven.

7. BEHEER DOOR PLANNING OP LANGE TERMIJN

Het visserijbeheer functioneert goed wanneer het deugdelijk wordt gepland. Er moet inzicht in het productiepotentieel van de visbestanden worden verkregen en voor de exploitatie van die bestanden zijn doordachte plannen voor de lange termijn nodig. Er is behoefte aan goede biologische gegevens en wetenschappelijke beoordelingen. Manieren moeten worden gevonden om de productie van vis te verhogen, de doelmatigheid te verbeteren en de teruggooi en onnodige effecten op het mariene milieu te beperken. Die methoden moeten praktisch zijn en zo veel mogelijk stabiliteit bieden wat de inkomens en de werkgelegenheid betreft.

Prioriteit moet worden gegeven aan maatregelen om voor bestanden een deugdelijk beheer op lange termijn te gaan voeren, en voor de nagenoeg leeggeviste bestanden zijn herstelplannen nodig. Sinds de hervorming van 2002 is veel vooruitgang geboekt en zijn plannen ontwikkeld voor talrijke bestanden (het beheer aan de hand van plannen op lange termijn heeft nu betrekking op 33% van de vangsten en 28% van de bestanden in het geval van de pelagische vissoorten en 45% van de vangsten en 32% van de bestanden in het geval van de demersale vissoorten), maar op het gebied van de opstelling van plannen op lange termijn moet nog meer worden gedaan.

Plannen op lange termijn blijven in 2008 centraal staan in het beleid van de Commissie. De bestaande plannen moeten worden uitgevoerd. In 2008 zullen verdere plannen worden voorgesteld voor zalm in de Oostzee, haring in de wateren ten westen van Schotland en noordelijke heek. Het herstelplan voor kabeljauw zal worden herzien. Rekening zal worden gehouden met de raadplegingen van belanghebbenden die in 2007 hebben plaatsgevonden, en met nieuwe wetenschappelijke adviezen. De werkzaamheden om voor meer bestanden (waaronder sprot en haring in de Oostzee) een beheer op lange termijn te gaan voeren zullen worden voortgezet en het is de bedoeling dat op die manier voor de betrokken bestanden de maximale duurzame opbrengst, een vermindering van de teruggooi en een geringer effect van de visserij op het mariene milieu worden bereikt. Plannen voor beheer op lange termijn zullen ook worden gebruikt bij de ontwikkeling van de ecosysteembenadering van de visserij.

8. WERKMETHODE IN DE GEVALLEN WAARIN NOG GEEN PLANNEN OP LANGE TERMIJN GELDEN

Waar nog geen plannen op lange termijn bestaan, worden de TAC-besluiten genomen op basis van jaarlijkse wetenschappelijke adviezen van de ICES en het WTECV. Voor de vaststelling van de betrokken TAC's zijn zodanige regels ontwikkeld[5],[6] dat een eerlijke behandeling is gegarandeerd en de visserijsector zo veel mogelijk stabiliteit wordt geboden. Die regels zullen verder worden toegepast, maar er worden enkele wijzigingen in aangebracht die blijkens de jongste wetenschappelijke adviezen noodzakelijk zijn.

In 2007 heeft het WTECV een rapport uitgebracht over de waarschijnlijke resultaten van de regels in de beleidsverklaringen van de Commissie[7]. In het betrokken advies werd over het geheel genomen steun uitgesproken voor die regels, maar werd op twee ernstige tekortkomingen gewezen.

De eerste tekortkoming is dat de regels vaak het herstel van nagenoeg leeggeviste bestanden in de weg staan. Weliswaar moet volgens de regels de bevissingscoëfficiënt voor een bestand van normale omvang op een voorzorgsniveau worden vastgesteld, maar de regels voorzien niet in een verlaging van de bevissingscoëfficiënt voor bestanden die reeds nagenoeg zijn leeggevist. Dergelijke bestanden zullen dan eerder bezwijken onder de visserijdruk en bijgevolg is voor het herstel ervan een verlaging van de bevissingscoëfficiënt noodzakelijk. Zo nam bijvoorbeeld het kabeljauwbestand in de wateren ten westen van Schotland sneller dan met 15% per jaar af. Verlagingen van de TAC met minder dan 15% per jaar hebben dat bestand niet kunnen beschermen.

De tweede tekortkoming is dat de regels het de visserijsector onmogelijk kunnen maken om te profiteren van stijgingen van de beschikbare hoeveelheden in bestanden die zich hebben hersteld. Een bestand kan zich herstellen in een sneller tempo dan met 15% per jaar, maar de regels beperken de verhogingen van de TAC tot dat percentage. Haringbestanden hebben zich bijvoorbeeld in een veel sneller tempo dan met 15% per jaar hersteld van lage niveaus.

De regels moeten worden gewijzigd en in bijlage II zijn dan ook nieuwe regels opgenomen. Voor bestanden die reeds nagenoeg zijn leeggevist en nog slechts een laag biomassaniveau hebben, wordt nu voorgesteld de visserijsterfte te verlagen met tot 30% per jaar, maar daarbij de TAC met niet meer dan 20% te veranderen. De verlagingen dienen te worden volgehouden totdat de visserijsterfte met succes is verlaagd tot het niveau waarop volgens het advies van het WTECV de hoogste opbrengsten op lange termijn kunnen worden verkregen. Voor bestanden die zich hebben hersteld tot boven het niveau dat het mogelijk zal maken de hoogste opbrengsten te verkrijgen, wordt de 15%-grens voor de TAC-verhogingen verruimd tot 25%. Voorts dient in de gevallen waarin het WTECV adviseert de vangsten op nul vast te stellen, de TAC met ten minste 25% te worden verlaagd. Door de verruiming van de veranderingsintervallen voor de TAC's kan tot grotere verlagingen worden besloten waar dat nodig is, maar zijn ook grotere verhogingen mogelijk voor bestanden die in voldoende mate zijn gegroeid.

Het WTECV zal worden verzocht de effecten van deze wijzigingen te evalueren. Zo nodig kunnen nog meer aanpassingen worden doorgevoerd.

9. VERBETERING VAN DE RAPPORTAGE OVER DE VANGSTEN, DE KWALITEIT VAN DE GEGEVENS EN DE BEOORDELINGEN

In het controlesysteem voor het GVB zijn zulke grote tekortkomingen geconstateerd[8] dat de recente inspanningen om tot een duurzame exploitatie van de visbestanden te komen geen resultaat kunnen opleveren. Zonder een doeltreffend controlesysteem gaat de overbevissing door en nemen de bestanden verder af, wat tot lagere TAC's leidt die dan weer niet worden nageleefd.

Voor een goed beheer van de quota moet het systeem voor de rapportage van de aanlandingen doeltreffend zijn en automatische kruiscontroles omvatten, zodat overschrijdingen van de quota kunnen worden voorkomen en incoherenties kunnen worden opgespoord. Momenteel is dat niet het geval. Wetenschappelijke organen hebben voor slechts ongeveer 27% van de bestanden prognoses met betrekking tot de omvang van de visbestanden, de visserijsterftecoëfficiënten en de vangstniveaus kunnen opstellen (bijlage I), dit wegens onjuiste gegevens van de visserijsector over de aanlandingen en moeilijkheden bij het verkrijgen van gegevens over de teruggooi en de visserijinspanning. Dit probleem lijkt erger te worden: slechte gegevens leiden tot slechte besluiten, die dan weer een slechte instandhoudingssituatie en nagenoeg leeggeviste bestanden tot gevolg hebben. Er wordt nogmaals bij de lidstaten op aangedrongen de gegevens aan kruiscontroles te onderwerpen en verbetering te brengen in de verstrekking van de gegevens.

Om deze tekortkomingen aan te pakken moet het controlesysteem voor het GVB dringend worden hervormd. De Commissie zal in oktober 2008 een herziening van de controleverordening voorstellen, waarbij het ook de bedoeling is het satellietvolgsysteem (VMS) te verbeteren en het elektronische logboek sneller in te voeren.

10. VERMINDERING VAN DE TERUGGOOI

In de loop van 2008 zullen de lidstaten manieren onderzoeken om de teruggooi van wijting en kabeljauw te verminderen. Na het advies van het WTECV en de door de lidstaten opgedane ervaring te hebben bestudeerd, zal de Commissie aanvullende regelingen voorstellen om uitvoering te geven aan de maatregelen die succesvol zijn gebleken.

De beste manier om de teruggooi te verminderen is echter de visbestanden bij lagere visserijsterftecoëfficiënten te bevissen op zodanige wijze dat het mogelijk wordt uit grotere vissen bestaande bestanden te exploiteren zonder kleinere vissen te hoeven teruggooien.

Voorts zal de Commissie zich een oordeel vormen over stimulansen voor visserijmethoden die weinig teruggooi veroorzaken. De lidstaten zullen ook het nieuwe kW-dagensysteem kunnen gebruiken om de toepassing van dergelijke methoden te bevorderen.

Tevens zullen voorstellen worden ingediend om de teruggooi en ongewenste bijvangsten in bepaalde visserijtakken te verminderen zoals aangekondigd in de mededeling uit 2007 over een beleid om in de Europese wateren ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen[9].

Los van deze initiatieven biedt het Europees Visserijfonds de lidstaten mogelijkheden om via hun operationele programma's steun voor de vermindering van de teruggooi te verlenen

Ten slotte voorziet de verordening betreffende het verzamelen van gegevens in het meten van de teruggooi met gebruikmaking van uit de Gemeenschapsbegroting medegefinancierde programma's inzake waarnemers aan boord.

De lidstaten wordt ten zeerste aanbevolen aan deze initiatieven te werken en ze uit te voeren.

11. DIEPZEESOORTEN

De Commissie zal haar voorstel betreffende de TAC's voor diepzeesoorten voor 2009 en 2010 indienen in september 2008. De belanghebbenden zullen worden verzocht om in juni 2008 contact met wetenschappelijke organen (vooral de ICES) op te nemen over de geadviseerde vangstmogelijkheden. Het advies van het WTECV zal op 4 juli worden gepubliceerd. De adviezen van de regionale adviesraden dienen de Commissie uiterlijk op 8 juli te worden toegezonden zodat rekening kan worden gehouden met het standpunt van de belanghebbenden. De Raad zal worden verzocht het voorstel goed te keuren in zijn novembervergadering.

De in bijlage II opgenomen regels gelden ook voor de diepzeesoorten. Zij zullen echter voor twee opeenvolgende jaren worden toegepast aangezien het voorstel betrekking heeft op de TAC's voor twee jaar.

De Commissie zal haar bijdragen in de najaarsvergadering van de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan baseren op de in FAO-verband uitgewerkte internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee. Besluiten over gesloten gebieden of over de visserijinspanning zullen ten uitvoer worden gelegd via de jaarlijkse hoofdverordening inzake de vangstmogelijkheden voor 2009.

12. MIDDELLANDSE ZEE EN ZWARTE ZEE

TAC's en quota voor de Zwarte Zee werden voor het eerst vastgesteld voor het jaar 2008. De TAC's voor 2009 zullen worden vastgesteld aan de hand van de in bijlage II opgenomen regels en toevoeging van extra soorten is mogelijk. Wetenschappelijke voorbereidende vergaderingen zullen plaatsvinden in april en juni 2008 en de resultaten daarvan zullen in juli door het WTECV worden beoordeeld. Momenteel is de enige TAC in de Middellandse Zee die voor gewone tonijn. In 2008 zullen de werkzaamheden worden toegespitst op de uitvoering van de verordening betreffende de Middellandse Zee (Verordening (EG) nr. 1967/2006), vooral wat de opstelling van beheersplannen op lange termijn en de aanwijzing van beschermde visserijgebieden betreft. Het is verontrustend dat de lidstaten een aanzienlijke achterstand hebben opgelopen bij de tenuitvoerlegging van deze verordening. Ernstige tekortkomingen wat de naleving van deze verordening betreft moeten met spoed worden verholpen. De Commissie zal in 2008 de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend volgen.

Het WTECV zal worden gevraagd te komen met wetenschappelijke adviezen over bestanden en met beoordelingen van visserijtakken. Dit zal de wetenschappelijke deskundigheid helpen te vergroten, bijvoorbeeld in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM). Voor de beoordelingen met betrekking tot de Zwarte Zee en de Middellandse Zee zullen wetenschappers uit derde landen worden uitgenodigd.

13. OOSTZEE

Het is van essentieel belang dat de TAC's voor kabeljauw in de Oostzee die voor 2008 zijn vastgesteld, worden nageleefd. De Commissie zal de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend volgen.

De Commissie zal haar voorstel betreffende de TAC's voor de Oostzeebestanden voor 2009 indienen in september 2008. De Raad zal worden verzocht het voorstel in oktober goed te keuren. Na het ICES-advies van 23 mei zullen de lidstaten worden geraadpleegd over nog hangende wetenschappelijke vragen die moeten worden voorgelegd aan het WTECV. Het advies van de regionale adviesraad aan de Commissie dient uiterlijk eind juni te worden uitgebracht.

14. TECHNISCHE MAATREGELEN

De Commissie zal in 2008 een nieuwe verordening betreffende technische maatregelen voor de Atlantische gebieden voorstellen, waarbij het de bedoeling is dat een groot aantal van de regels die nu zijn vastgesteld in bijlage III bij de verordening betreffende de vangstmogelijkheden, daarin wordt overgenomen.

15. TIJDSCHEMA BETREFFENDE DE VOORSTELLEN

Voor het merendeel van de demersale bestanden zullen de wetenschappelijke adviezen van het WTECV begin juli beschikbaar zijn, zodat vroeger met de besprekingen over de vangstmogelijkheden kan worden begonnen. De najaarsronde van de besluitvorming kan echter met niet meer dan enkele weken worden vervroegd omdat de adviezen over de grote gedeelde pelagische bestanden pas in oktober beschikbaar zullen zijn. Die adviezen zijn nodig om over een compleet pakket van vangstmogelijkheden te kunnen onderhandelen.

Het beoogde tijdschema ziet er als volgt uit:

Betrokken verordening inzake vangst-mogelijkheden | Indiening voorstel van de Commissie | Mogelijke goedkeuring van het voorstel |

Zwarte Zee | september | oktobervergadering Raad |

Oostzee | september | oktobervergadering Raad |

Diepzeesoorten | september | novemberverga-dering Raad |

Alle andere gebieden | oktober/ november | decembervergade-ring Raad |

Aangezien de wetenschappelijke adviezen eerder zullen worden uitgebracht dan in voorgaande jaren, kan de Commissie haar hoofdvoorstel publiceren in oktober. Op dat moment zal echter nog geen besluit zijn genomen over vele elementen die relevant zijn voor het bilaterale overleg met Noorwegen en ander internationaal overleg. Het voorstel zal dus heel wat elementen bevatten waarover nog geen besluit is genomen, wat betekent dat geen specifieke cijfers kunnen worden gepresenteerd.

Wat de werkzaamheden in 2009 betreft, is het de bedoeling dat de wetenschappelijke adviezen voor alle bestanden medio dat jaar worden uitgebracht. Zo zal er meer tijd zijn voor uitvoerige beschouwingen en besprekingen. Degenen die met betrekking tot de indiening van de voorstellen en de besluitvorming in 2009 wijzigingen in het tijdschema wensen, worden verzocht hun opvattingen daarover door te geven.

16. CONCLUSIE

De Commissie zou graag de zienswijze van de lidstaten en de belanghebbenden vernemen over de in het voorgaande uiteengezette aanpak.

De Commissie zal grote waarde toekennen aan de adviezen van de regionale adviesraden en van het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur. Die adviezen zullen de Commissie helpen bij de vervulling van haar taak een op duurzaamheid gericht beheer te voeren in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

De Commissie past dat op duurzaamheid gerichte beleid op verantwoordelijke wijze toe: het ontbreken van gegevens kan niet worden beschouwd als een bewijs van duurzaamheid.

Adviezen van belanghebbenden zijn slechts bruikbaar voor de Commissie als zij zijn ontwikkeld aan de hand van een op informatie gebaseerde benadering om tot duurzame visserij te komen. Er zijn met andere woorden gegevens nodig ter onderbouwing van de adviezen van de belanghebbenden.

Geloofwaardige adviezen kunnen slechts worden verstrekt door wie goede informatie over de visserij en de visbestanden bezit. De belanghebbenden wordt aanbevolen te zorgen voor een volledige en doeltreffende toepassing van de bestaande systemen voor de rapportage over de vangsten en het verzamelen van gegevens. Die systemen zijn van essentieel belang voor een goed functionerend visserijbeheer. Op basis van solide informatie zullen de belanghebbenden de Commissie ook beter kunnen adviseren over duurzame visserijmethoden.

Vanaf het tweede kwartaal van 2008 zal de Commissie samen met de lidstaten en de belanghebbenden voortgaan met een specifieke technische evaluatie (vooral van de systemen voor het beheer van de visserijinspanning).

De Commissie verzoekt de bijdragen naar aanleiding van deze mededeling uiterlijk op 30 juni 2008 af te ronden opdat de resultaten van de betrokken raadplegingen tijdig kunnen worden benut.

In de loop van 2008 zal de Commissie verdere raadplegingen over verbeteringen van het instandhoudingsbeleid organiseren, waarbij het vooral zal gaan over een betere naleving van de regels.

BIJLAGE I

Tabel 1. Wetenschappelijke adviezen over de toestand van de bestanden | Aantal visbestanden |

2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |

Buiten biologisch veilige grenzen | 30 | 29 | 26 | 26 | 26 | 28 |

Binnen biologisch veilige grenzen | 12 | 10 | 14 | 11 | 12 | 13 |

Wegens gebrekkige gegevens is de toestand van het bestand onbekend | 48 | 53 | 53 | 57 | 58 | 55 |

Tabel 2. Wetenschappelijke adviezen over mogelijke overbevissing | Aantal visbestanden |

2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |

De bevissingscoëfficiënt voor het bestand is bekend en kan worden vergeleken met de coëfficiënt die de maximale duurzame opbrengst oplevert | 34 | 23 | 32 | 33 |

Het bestand wordt overbevist[10] | 32 | 21 | 30 | 29 |

Het bestand wordt bevist op basis van de coëfficiënt die de maximale duurzame opbrengst oplevert | 2 | 2 | 2 | 4 |

Tabel 3. Wetenschappelijke adviezen die op een "noodsituatie" duiden | Aantal visbestanden |

2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |

De wetenschappers adviseren te stoppen met de visserij | 24 | 13 | 12 | 14 | 20 | 18 |

Tabel 4. Verschil tussen de TAC's en duurzame vangsten |

2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |

Mate waarin de TAC's duurzame vangsten overschrijden (%) | 43% | 48% | 57% | 47% | 44% | 49% |

Tabel 5. Samenvatting van de wetenschappelijke adviezen over de vangstmogelijkheden | Aantal visbestanden |

2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |

Bestanden waarvoor prognoses van de bestandsgrootte en de visserijsterfte mogelijk zijn | 40 | 34 | 40 | 31 | 29 | 30 |

Bestanden waarvoor een wetenschappelijk advies over de vangstmogelijkheden beschikbaar is | 59 | 52 | 54 | 65 | 61 | 59 |

Bestanden waarvoor geen wetenschappelijk advies beschikbaar is | 31 | 40 | 39 | 29 | 35 | 37 |

BIJLAGE II

Regels voor de vaststelling van de TAC's

De TAC-besluiten moeten worden genomen op basis van door het WTECV verstrekte wetenschappelijke adviezen.

Verschillende regels dienen te worden toegepast naargelang van de omvang van het risico dat voor elk bestand bestaat. Bestanden lopen een groot risico wanneer zij kleiner worden dan het "voorzorgsniveau" (Bpa), dit is het niveau waarbij de toekomstige productiviteit van het betrokken bestand dreigt af te nemen. Een ander signaal dat op een groot risico duidt, is een visserijsterftecoëfficiënt die hoger is dan de "met de voorzorgsaanpak in overeenstemming zijnde coëfficiënt" (Fpa). De visserijsterftecoëfficiënt is gelijk aan de jaarvangst, gedeeld door de gemiddelde omvang van het bestand over het jaar.

Als een bestand kleiner is dan Bpa of wordt bevist op basis van een hogere coëfficiënt dan Fpa, bevindt dat bestand zich "buiten biologisch veilige grenzen" en omgekeerd.

Wetenschappelijk advies | Met het oog op de vaststelling van de TAC te ondernemen actie |

Het bestand wordt geëxploiteerd op basis van de coëfficiënt die de maximale duurzame opbrengst oplevert. | Streef ernaar de TAC vast te stellen op de vangst die naar verwachting correspondeert met de visserijsterfte die op lange termijn de hoogste opbrengst zal opleveren, maar wijzig de TAC niet met meer dan 25%. |

Het bestand wordt overgeëxploiteerd vergeleken met de maximale duurzame opbrengst, maar bevindt zich binnen biologisch veilige grenzen. | Streef ernaar de TAC vast te stellen op (a) de vangst die naar verwachting op lange termijn tot de hoogste opbrengst zal leiden[11], dan wel, als dat een hogere waarde is, (b) de hoeveelheid die correspondeert met visserij op basis van een ongewijzigde visserijsterftecoëfficiënt, maar wijzig de TAC niet met meer dan 15%. |

Het bestand bevindt zich buiten biologisch veilige grenzen. | Streef ernaar de TAC vast te stellen op de vangst die naar verwachting zal resulteren in een daling met 30% van de visserijsterftecoëfficiënt, maar verlaag de visserijsterfte niet in een mate die de opbrengsten op lange termijn11 in gevaar brengt, en verlaag de TAC niet met meer dan 20%. |

Voor het bestand geldt een plan op lange termijn en wetenschappers adviseren over de vangst die aan dat plan beantwoordt. | De TAC moet worden vastgesteld door het betrokken plan te volgen. |

Het betreft een bestand met een korte levensduur en een prognose voor één jaar kan niet worden verstrekt. | Er wordt een voorlopige TAC vastgesteld en deze zal worden gewijzigd als in de loop van het jaar nieuwe informatie beschikbaar komt. |

De toestand van het bestand is niet nauwkeurig bekend en het WTECV adviseert over een passend vangstniveau. | Streef ernaar de TAC vast te stellen overeenkomstig het advies van het WTECV, maar wijzig de TAC niet met meer dan 15%. |

De toestand van het bestand is niet nauwkeurig bekend en het WTECV adviseert de visserijinspanning te verminderen. | De TAC moet worden verlaagd met tot 15% en het WTECV dient te worden verzocht te adviseren over het passende niveau voor de visserijinspanning. |

De toestand van het bestand is niet nauwkeurig bekend en in het advies van het WTECV staat dat het bestand aan het toenemen is. | De TAC moet worden verhoogd met tot 15%. |

De toestand van het bestand is niet nauwkeurig bekend en in het advies van het WTECV staat dat het bestand aan het afnemen is. | De TAC moet worden verlaagd met tot 15%. |

Het WTECV adviseert de vangst vast te stellen op nul of tot het laagst mogelijke niveau te verlagen of geeft een ander soortgelijk advies. | De TAC moet met ten minste 25% worden verlaagd. Herstelmaatregelen dienen ten uitvoer te worden gelegd, waaronder verlagingen van de visserijinspanning en de invoering van selectiever vistuig. |

Er is geen advies van het WTECV. | De TAC's dienen te worden aangepast in de richting van recente werkelijke vangstniveaus, maar mogen niet met meer dan 15% per jaar worden gewijzigd, of de lidstaten dienen een uitvoeringsplan uit te werken dat tot doel heeft spoedig een advies te verstrekken. |

[1] Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

[2] Verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. COM (2006) 360 definitief.

[3] "The state of world fisheries and aquaculture 2006". Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. Rome, 2007.

[4] In dit verband is een TAC die is vastgesteld hoewel er in het wetenschappelijke advies voor werd gepleit geen vangsten toe te staan, meegerekend als 100% te veel.

[5] Mededeling van de Commissie aan de Raad. Vangstmogelijkheden voor 2007. Beleidsverklaring van de Europese Commissie. COM(2006) 499 definitief.

[6] Mededeling van de Commissie aan de Raad. Vangstmogelijkheden voor 2008. Beleidsverklaring van de Europese Commissie. COM(2007) 295 definitief.

[7] In 2007 door het WTECV uitgebracht rapport over de regels voor de beheersing van de bevissing.

[8] Europese Rekenkamer, Speciaal verslag nr. 7/2007 over de controle-, inspectie- en sanctiesystemen betreffende de voorschriften in verband met de instandhouding van de communautaire visbestanden (PB C 317 van 28.12.2007, blz. 1).

[9] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen (COM (2007)136).

[10] Ook "overgeëxploiteerd" genoemd.

[11] Gemeten aan de hand van de visserijsterfte die correspondeert met een marginale opbrengst ten belope van 10% van de marginale opbrengst bij een visserijsterfte die bijna gelijk is aan nul (F0,1).