Bijlagen bij COM(2008)639 - Aanbeveling van de Commissie inzake de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Annex added to the following linguistic versions:BG,CS,DA,EL,ES,ET,FI,HU,IT,LT,LV,MT,NL,PL,PT,RO,SK,SL,SV

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

over een aanbeveling van de Commissie inzake de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten {SEC(2008)2589}{SEC(2008)2590}

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

over een aanbeveling van de Commissie inzake de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten

1. Bestrijding van exclusie en armoede: een EU-prioriteit

De bestrijding van sociale exclusie en armoede behoort tot de prioriteiten van de Europese Unie waarvan het optreden op dit gebied is gebaseerd op artikel 137 van het EG-Verdrag. In verband met de sociale grondrechten bepaalt dit artikel dat de Gemeenschap het optreden van de lidstaten op het gebied van de integratie van de personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, ondersteunt en aanvult. De twee aanbevelingen van de Raad[1] uit 1992 geven uitdrukking aan de vastberadenheid van de lidstaten om het recht van allen op een basisinkomen te bevorderen en de kwaliteit van hun socialebeschermingsstelsels te handhaven. De lidstaten hebben die aanbevelingen geleidelijk ten uitvoer gelegd, meer recentelijk met de steun van de open coördinatiemethode (sociale OCM) voor sociale bescherming en sociale inclusie die verband houdt met de Lissabonstrategie voor werkgelegenheid en groei en de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS).

De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (bv. de geïntegreerde richtsnoer nr. 19) benadrukken de noodzakelijke wisselwerking tussen het werkgelegenheidsbeleid, de sociale diensten en de socialebeschermings- en belastingstelsels om degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan en in staat zijn om te werken in het arbeidproces in te schakelen. De armoede- en langdurige-werkloosheidscijfers zijn echter niet aanzienlijk gedaald. Andere negatieve indicatoren (bv. het aantal vroegtijdige schoolverlaters en personen die leven in huishoudens waar niemand werkt) bevestigen de opkomst van nieuwe sociale risico's als gevolg van de veranderingen in onze maatschappijen, zoals wordt belicht in de door de Commissie in 2007 opgemaakte balans van de sociale realiteit[2]. Ondanks de geboekte vooruitgang heeft het nationale beleid niet altijd het juiste antwoord weten te geven op de toenemende complexiteit van de meervoudige achterstanden waarmee kwetsbare personen die het verst van de arbeidsmarkt af staan worden geconfronteerd.

Op communautair niveau is grotere aandacht besteed aan de opzet en de doeltreffendheid van de in de lidstaten toegepaste stelsels. Dit blijkt met name uit de gezamenlijke verslagen over sociale bescherming en sociale integratie, de sociale agenda van de Commissie voor 2005-10, de twee door de Commissie in 2006 en 2007 gehouden openbare raadplegingen[3], de gemeenschappelijke doelstellingen inzake sociale inclusie in het kader van de door de Europese Raad in 2005 goedgekeurde (en in 2008 bevestigde) OCM, de conclusies van de vergadering van de EPSCO-Raad in december 2007 en de daaropvolgende werkzaamheden in het Comité voor sociale bescherming[4]. Er zij ook gewezen op het recente engagement van de sociale partners om te onderhandelen over een autonome overeenkomst ter bevordering van de integratie in de bedrijven van degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan.

Een en ander heeft geleid tot een brede consensus over het feit dat de Europese Unie een nieuw elan kan en moet geven aan de bestrijding van exclusie en armoede, onder volledige naleving van het subsidiariteitsbeginsel. De aanbeveling van de Raad uit 1992 met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming blijft een referentie, mits de daarin vervatte beginselen beter ten uitvoer worden gelegd en worden geïntegreerd in een omvattender strategie met gemeenschappelijke beginselen voor inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten, afgestemd op de speciale situatie van degenen die van de samenleving en de arbeidsmarkt zijn uitgesloten. Een holistische aanpak waarbij alle actoren worden betrokken en die op betere indicatoren en monitoring- en evaluatieprocedures is gebaseerd, zal ervoor zorgen dat de synergie tussen die drie pijlers de beste resultaten oplevert door de integratie in het arbeidsproces van meer personen die thans daarvan zijn uitgesloten.

Door de publicatie van een aanbeveling en deze begeleidende mededeling geeft de Commissie gevolg aan haar aankondigingen aan het begin van de tweede raadpleging in 2007, in de mededeling van juli 2008 over een vernieuwde sociale agenda en in de mededeling over de versterking van de sociale OCM. Het hier door de Commissie gepresenteerde concept van actieve inclusie past perfect bij de Lissabonstrategie en de geïntegreerde aanpak die zij voor de vernieuwde sociale agenda heeft voorgesteld en die op drie beginselen is gebaseerd: kansen, toegang en solidariteit. Het vormt ook een aanvulling op de inspanningen van de Commissie om flexizekerheid te bevorderen en het hoofd te bieden aan de demografische ontwikkelingen en de uitdagingen van de globalisering door het voor iedereen gemakkelijker te maken om zich aan de nieuwe situatie aan te passen en de productiekrachten te mobiliseren.

2. actieve inclusie: noodzaak van verdere actie

2.1. De sociaaleconomische context: blijvende armoede en werkloosheid en toename van meervoudige achterstanden

Een baan vinden is voor degenen die kunnen werken de veiligste weg om te ontkomen aan armoede. Maar de moeilijkheden die sommigen ondervinden om toegang te krijgen tot die weg worden nauwelijks kleiner door de economische groei en de toename van de werkgelegenheid. De langdurige werkloosheid bedraagt nog 3%. 16% van de bevolking dreigt in armoede te vervallen (zie figuur 1 in de bijlage) en een vijfde is slecht gehuisvest. Nog verontrustender voor de toekomst is het feit dat 19% van de kinderen het risico loopt om in armoede te vervallen en dat het percentage vroegtijdige schoolverlaters nog steeds hoog is (circa 15%). Het percentage personen die leefden in huishoudens waar niemand werkte is tussen 2000 en 2005 stabiel gebleven op circa 10% voordat het daarna met één procentpunt is afgenomen. Het aantal huishoudens met kinderen, waar niemand werkt, is bijna niet gedaald (0,3 procentpunt).

Degenen die het risico lopen om in armoede te vervallen worden met talrijke moeilijkheden en obstakels geconfronteerd: de laatste jaren hebben zich nieuwe sociale uitdagingen voorgedaan in verband met de overgang naar een postindustriële economie, de globalisering, de demografische veranderingen en sociale trends zoals een grotere individualisering. De realiteit van armoede en sociale exclusie is zelfs nog complexer geworden: meervoudige achterstanden en achterstelling als gevolg van verschillende risicofactoren zoals gebrek aan basisinkomen, gezinsproblemen, gebrek aan leercapaciteit en digitale vaardigheden, slechte gezondheid, ongeëigende en afgelegen huisvesting, uitsluiting van de informatiemaatschappij en een gebrek aan sociale ondersteuning, in sommige gevallen verscherpt door etnische discriminatie.

2.2. De toereikendheid en de dekking van de minimuminkomensregelingen moeten nog worden verbeterd

Minimuminkomensregelingen hebben ongetwijfeld een positief effect gehad op de vermindering van de armoede, hoewel dit effect in sommige lidstaten marginaal is geweest. Uit de cijfers blijkt dat sociale overdrachten over het algemeen een significant effect hebben op de verlaging van het armoedepercentage, met een gemiddeld risicopercentage van 26% vóór overdracht in vergelijking met een risicopercentage van 16% na overdracht (zie figuur 2 in de bijlage).

Zij laten ook zien dat de sociale bescherming in landen zonder een minimuminkomensregeling zoals Griekenland en Italië minder in staat is om de armoede terug te dringen. Deze feiten wijzen op de blijvende relevantie van de aanbeveling van de Raad uit 1992 en op de noodzaak om de tenuitvoerlegging daarvan te verbeteren.

In de meeste lidstaten en voor de meeste gezinstypes is sociale bijstand alleen niet voldoende om de begunstigden uit de armoede te halen. Zoals blijkt uit figuur 3 in de bijlage is het VK het enige land waar, als rekening wordt gehouden met huisvestingsgerelateerde uitkeringen, het netto-inkomen van ontvangers van sociale bijstand in alle huishoudingstypes boven de volgens de overeengekomen EU-definitie vastgestelde armoedegrens ligt, d.w.z. 60% van het mediane huishoudensinkomen. Alleen in Denemarken, Nederland, Zweden en Ierland zitten eenpersoonshuishoudens die sociale bijstand ontvangen boven de armoedegrens. In alle andere lidstaten zitten zij er duidelijk onder.

De doeltreffendheid van de minimuminkomensregelingen wordt niet alleen bepaald door het bedrag van de uitkeringen maar ook door hun specifieke opzet en verstrekkingsbepalingen. Het is mogelijk dat een aanzienlijk percentage van degenen voor wie dergelijke regelingen in feite zijn bedoeld toch geen steun ontvangen, hetzij omdat zij hun rechten niet laten gelden, hetzij om andere redenen (niet-voldoen aan de voorwaarden, verkeerde berekening van de bedragen, betalingstermijnen, straffen en opschortingen en inhoudingen voor schuldaflossing).

Er wordt geschat dat in UK, FR, DE en NL van degenen die recht hebben op sociale bijstand 40% tot 80% ook degelijke bijstand ontvangt[5]. Maar het EU-gemiddelde wijst op een pijnlijkere realiteit: slechts 18% van de niet-werkende bevolking die een armoederisico loopt, ontvangt sociale bijstand (hoewel dit cijfer moet worden gerelativeerd: het houdt geen rekening met de ontvangst van andere uitkeringen[6]).

2.3. Er bestaat behoefte aan een betere samenhang met het actieve arbeidsmarktbeleid en de toegang tot hoogwaardige diensten

In de aanbeveling van de Raad uit 1992 wordt duidelijk gesteld dat minimuminkomensregelingen gepaard moeten gaan met een stimulans om te gaan werken. Om armoede effectief te bestrijden moeten deze regelingen bovendien worden ingepast in een bredere strategie die ervoor zorgt dat de begunstigden toegang krijgen tot opleiding en steun bij het zoeken naar werk en tot toereikende sociale ondersteuning. Uit de gegevens blijkt dat er nog grote tekortkomingen op deze drie gebieden bestaan, hoewel verscheidene lidstaten bezig zijn met de uitvoering van ingrijpende structurele hervormingen.

Werken is nog steeds niet altijd lonend

De opzet van de belastings- en uitkeringsstelsels creëert nog steeds negatieve prikkels die sommige personen in bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt, zoals laaggeschoolden met lage loonperspectieven, ervan weerhouden tot de arbeidsmarkt toe te treden. Sommige lidstaten voeren reeds hervormingen door om werken aantrekkelijker te maken dan het ontvangen van een uitkering, maar er is nog meer nodig.

Uit recente bevindingen van de OESO blijkt dat het extra inkomen (in vergelijking met de werkloosheidsuitkering) dat een werkloze kan krijgen door het aannemen van een nieuwe baan in bijna alle landen aanzienlijk wordt verminderd door een gemiddeld effectief belastingtarief (AETR) van meer dan 60% in alle onderzochte huishoudingstypes (zie tabel 1 in de bijlage). Dit is te wijten aan het feit dat, wanneer mensen gaan werken, zij niet alleen belastingen op hun loon moeten betalen maar ook de uitkeringen verliezen die zij eerder ontvingen. Dit soort negatieve werkprikkels is het onderwerp van recente beleidsontwikkelingen in verband met minimuminkomensregelingen, bv. het combineren van passende werkloosheidssteun met steun voor degenen die gaan werken, zoals het "working families' tax credit" (WFTC) in het VK en de geplande goedkeuring van een "revenu de solidarité active" (RSA) in Frankrijk.

De meeste van de arbeidsmarkt uitgesloten personen hebben meer gepersonaliseerde arbeidstrajecten nodig

Mensen die niet beschikken over basisleercapaciteiten of die langdurig werkloos zijn geweest, komen niet gemakkelijk in aanmerking voor standaardopleidings- of rehabilitatiemaatregelen. Ook als zij werk hebben gevonden, bevinden zij zich nog steeds in een kwetsbare positie door de afwezigheid van een ondersteunende omgeving. Uit studies over de overgang van werkloosheid naar arbeid, inclusief contracten voor bepaalde tijd, blijkt dat er een harde kern van personen in de werkende leeftijd is die werkloos blijven en van wie het risico dat zij werkloos zullen blijven met de leeftijd toeneemt[7].

Om dit probleem aan te pakken willen sommige lidstaten (bv. Nederland) hun re-integratie- en rehabilitatiebeleid volledig hervormen. Andere ontwikkelen een doelgericht arbeidsaanbodbeleid om degenen die het meest zijn uitgesloten te bereiken via instrumenten zoals microleningen of stimulansen voor de sociale economie. Dergelijke waardevolle innovaties vereisen over het algemeen een geïntegreerde dienstverlening.

Toereikende sociale ondersteuning: een ontbrekende schakel

Het ontbreken van betaalbare kinderopvang is een duidelijk voorbeeld van de hindernissen waarmee sommige mensen die het meest van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, met name alleenstaande ouders met kinderen, worden geconfronteerd. Uit schattingen van de OESO blijkt dat de netto zelf te betalen kinderopvangkosten 12% uitmaken van het netto-inkomen van een alleenstaande ouder met twee kinderen in de helft van de lidstaten waarvoor schattingen beschikbaar zijn. Dat bedrag ligt dicht bij de winst die een werkloze maakt als hij een betaalde baan aanneemt, wanneer rekening wordt gehouden met het marginaal effectief belastingtarief voor alleenstaande ouders. Dit vormt duidelijk een negatieve werkprikkel – en een armoedeval.

Een goede gezondheid is een belangrijke voorwaarde voor deelname aan de arbeidsmarkt. Mensen met chronische gezondheidsproblemen kunnen niet blijvend deelnemen aan het arbeidsproces[8] of met succes een opleiding volgen die hen op de arbeidsmarkt voorbereidt. Dit is met name het geval voor personen die een armoederisico lopen: zij hebben meer dan gemiddeld te kampen met een slechte gezondheid en hebben minder toegang tot gezondheidszorg (zie tabel 2 in de bijlage).

Degelijke, stabiele en zelfstandige woonaccommodatie kan ook een belangrijke voorwaarde zijn om aan het werk te blijven. Hoewel gegevens over thuisloosheid en slechte huisvesting moeilijk te verzamelen zijn, bestaat er bewijs dat dit een groeiend verschijnsel is, vooral onder jonge volwassenen, die meer dan gemiddeld door werkloosheid worden getroffen of werken met uitzendcontracten of arbeidscontracten voor bepaalde tijd. Verscheidene ngo's in de EU bekommeren zich om de behoeften van thuislozen, onder meer door hen te helpen bij het vinden van vaste arbeid. Maar zij maken ook melding van het bestaan van een vicieuze cirkel, aangezien dergelijke hulp vaak niets oplevert wegens het gebrek aan degelijke, betaalbare huisvesting[9].

3. Naar een geïntegreerde aanpak van de actieve inclusie op grond van gemeenschappelijke beginselen

3.1. Een geïntegreerde aanpak voor actieve inclusie

Opzet van de geïntegreerde aanpak

Uit de voorgaande analyse blijkt dat de actieve inclusie van de personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van een omvattende strategie vereist, die op geïntegreerde wijze passende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten combineert. Bij de uitwerking van het beleid moet de juiste mix van de drie onderdelen van de actieve-inclusiestrategie worden vastgesteld; daarbij moet rekening worden gehouden met het gezamenlijke effect daarvan op de sociale en economische integratie van de personen in een achterstandspositie en de mogelijke interacties daarvan, inclusief synergieën en mogelijke wisselwerkingen.

Een beleid ter bevordering van actieve inclusie moet aan de volgende doelstellingen voldoen: 1) ondersteunen van de uitoefening van de grondrechten; 2) bevorderen van gendergelijkheid en gelijke kansen; 3) aanpakken van de complexiteit van de meervoudige achterstanden en rekening houden met de specifieke situaties en behoeften van de verschillende kwetsbare groepen; 4) verbeteren van de territoriale samenhang, rekening houdend met de lokale en regionale omstandigheden; en 5) consistent zijn met de levensloopaanpak van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid zodat het de solidariteit tussen de generaties kan ondersteunen en de overdracht van armoede van generatie op generatie kan doorbreken.

Om ervoor te zorgen dat deze geïntegreerde aanpak effectief functioneert, moet de coördinatie tussen de openbare agentschappen en diensten worden verbeterd. Bovendien moeten ook de lokale, regionale, nationale en EU-autoriteiten – met hun bijzondere rollen, bevoegdheden en prioriteiten – hun samenwerking versterken. Verder moeten andere relevante actoren, inclusief degenen die door armoede en sociale exclusie worden getroffen, de sociale partners, ngo's en dienstverleners actief deelnemen aan de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en evaluatie van strategieën.

3.2. Gemeenschappelijke beginselen voor actieve inclusie

Hoewel het actieve-inclusiebeleid de verschillende nationale situaties moet weerspiegelen, worden de EU-lidstaten geconfronteerd met soortgelijke uitdagingen, zoals aangegeven in hoofdstuk 2. Daarom lijkt het passend dat op EU-niveau overeenstemming wordt bereikt over een reeks gemeenschappelijke beginselen voor actieve inclusie. De grondslag voor deze beginselen is gelegd door de uitkomst van de openbare raadplegingen van de Commissie en de intensieve discussies met en onder de lidstaten in het Comité voor sociale bescherming en de actieve bijdrage van het Comité voor de werkgelegenheid. Deze beginselen, die specifiek zijn voor elk van de drie onderdelen, zouden de lidstaten kunnen helpen bij de vaststelling en de uitvoering van hun geïntegreerde actieve-inclusiestrategieën om hen doelmatiger en doeltreffender te maken. Zoals in juli aangegeven in haar vernieuwde sociale agenda, is de Commissie van mening dat een aanbeveling over actieve inclusie de lidstaten richtsnoeren kan verschaffen voor de vaststelling en de uitvoering van hun geïntegreerde actieve-inclusiestrategieën.

3.3. Tenuitvoerlegging en monitoring van de gemeenschappelijke beginselen op EU-niveau

Om succesvol te zijn moet de tenuitvoerlegging van de actieve-inclusiestrategieën op nationaal en EU-niveau naar behoren worden gecoördineerd en gemonitord. Daarom juicht de Commissie de werkzaamheden in het Comité voor sociale bescherming toe. Zij stelt voor dat de lidstaten vóór het einde van het jaar conclusies van de Raad goedkeuren, gebaseerd op de bijgvoegde aanbeveling tot vaststelling van een reeks gemeenschappelijke beginselen. Deze kunnen de basis vormen voor de uitvoering van gezamenlijke coördinatie- en monitoringwerkzaamheden door de Commissie en de lidstaten in het kader van de sociale OCM in nauwe samenwerking tussen het Comité voor sociale bescherming en het Comité voor de werkgelegenheid.

De bij de tenuitvoerlegging van de actieve-inclusiestrategieën geboekte vooruitgang zal daarna worden gepresenteerd in de gezamenlijke verslagen over sociale bescherming en sociale inclusie, alsook in het kader van de Lissabonstrategie. Bovendien is de Commissie bereid de nodige maatregelen te nemen om de indicatoren voor kwantitatieve monitoring te verbeteren of vast te stellen. Het netwerk van waarnemingsposten van lokale autoriteiten, dat door het Progress-programma wordt gefinancierd, zal ook de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van actieve-inclusiestrategieën op lokaal niveau analyseren en het wederzijds leren bevorderen.

ANNEX: GRAPHS AND TABLES

Figure 1: At-risk-of-poverty rate for people at work by gender (population 18 and over)

[pic]

Source: EU-SILC (2006): income year 2005; except for UK (income year 2006) and for IE (moving income reference period 2005-2006) except for BG: national HBS 2006 (income data 2006). Data for RO not available.

Figure 2: Impact of social transfers (excluding pensions) on reduction of poverty rate, 2006 - % of poverty rate before social transfers

[pic]

Source: EU-SILC (2006): income year 2005, except for UK (income year 2006) and for IE (moving income reference period 2005-06).

Figure 3: Net income of social assistance recipients — 2006 As a % of the at-risk-of-poverty threshold for 3 jobless family types, incl. housing benefits.

[pic]

Only countries where non-categorical social assistance benefits are in place are considered.Source: Joint EC-OECD project using OECD tax-benefit models, and Eurostat.

Table 1: Average effective tax rates for short-term unemployed persons (previous work at 67% of Average Wage, full-time) re-entering full-time employment – 2006 - percentages

Single person, no children | Lone parent | One-earner couple, 2 children | Two-earner couple, 2 children |

BE | 83 | 77 | 73 | 75 |

CZ | 63 | 62 | 69 | 73 |

DK | 91 | 91 | 89 | 94 |

DE | 76 | 87 | 85 | 90 |

EE | 64 | 64 | 61 | 64 |

IE | 77 | 12 | 88 | 53 |

EL | 57 | 66 | 69 | 49 |

ES | 80 | 80 | 79 | 82 |

FR | 81 | 86 | 85 | 79 |

IT | 72 | 63 | 61 | 71 |

CY | 61 | 72 | 82 | 72 |

LV | 88 | 100 | 100 | 85 |

LT | 79 | 76 | 77 | 79 |

LU | 88 | 86 | 102 | 86 |

HU | 78 | 79 | 78 | 78 |

MT | 61 | 64 | 68 | 34 |

NL | 86 | 83 | 87 | 76 |

AT | 67 | 72 | 81 | 76 |

PL | 82 | 99 | 89 | 71 |

PT | 82 | 87 | 85 | 85 |

SI | 94 | 83 | 86 | 84 |

SK | 44 | 35 | 30 | 49 |

FI | 76 | 85 | 92 | 74 |

SE | 87 | 91 | 95 | 87 |

UK | 68 | 72 | 78 | 41 |

Source: OECD Tax-Benefit Models.

Table 2: Inequalities in access to health care (unmet need for medical examination by income quintile for 3 reasons: too expensive, waiting time too long, too far to travel), SILC 2005

Inequalities in access to health care (unmet need for care by income quintile for three reasons: too expensive, waiting time too long, too far to travel), SILC 2006 |

1st quintile | 2nd quintile | 3rd quintile | 4th quintile | 5th quintile |

eu25 | 6.2 | 4.1 | 3 | 2.5 | 1.7 |

be | 1.8 | 0.4 | 0.2 | : | 0.1 |

cz | 1.4 | 0.7 | 0.5 | 0.5 | 0.2 |

dk | 0.2 | 0.3 | 0.2 | 0.2 | 0.2 |

ee | 14.4 | 7 | 5.9 | 6.3 | 3.1 |

ie | 2.7 | 2.1 | 2.4 | 1.9 | 0.7 |

gr | 7.9 | 7.8 | 7.3 | 4.1 | 2 |

es | 0.9 | 0.9 | 0.5 | 0.4 | 0.2 |

fr | 4.3 | 1.4 | 1.2 | 0.3 | 0.6 |

it | 9.2 | 5.1 | 4 | 3.1 | 2.1 |

cy | 6.6 | 4.7 | 2.6 | 1.5 | 0.5 |

lv | 28.9 | 20.5 | 10.2 | 9.8 | 5.9 |

lt | 13.6 | 10.5 | 7.9 | 5.2 | 3.9 |

lu | 0.8 | 0.1 | 0.2 | 0.2 | 0.4 |

hu | 3.9 | 3.2 | 2.4 | 1.7 | 0.8 |

mt | 3.4 | 1.9 | 1.6 | 1.2 | 0.8 |

nl | 0.9 | 0.3 | 0.3 | 0.3 | 0.3 |

at | 1 | 0.5 | 0.2 | 0.3 | 0.3 |

pl | 13.3 | 11 | 8.9 | 7.2 | 6.4 |

pt | 9.6 | 6.8 | 4.9 | 2.7 | 1.1 |

si | 0.3 | 0.2 | 0.1 | 0.1 | 0.2 |

sk | 6.4 | 3.4 | 2.2 | 1.5 | 0.8 |

fi | 4.7 | 3.3 | 2.1 | 1.7 | 0.9 |

se | 4.1 | 3.9 | 3.3 | 2 | 1.1 |

uk | 2.6 | 1.7 | 1.5 | 2.4 | 1.5 |

Source: EU-SILC 2006. Note: Data should be interpreted with care when comparing levels across countries, due to inconsistencies in the translation of the questionnaire used. Data for Germany is not included because of a strong methodological bias in the data collection.

[1] Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46) en Aanbeveling 92/442/EEG van de Raad (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 49).

[2] SEC(2008)1896.

[3] COM(2006) 44; COM(2007) 620.

[4] Conclusies van de Raad 16139/07 en oriëntatienota van het CSB over actieve inclusie van 3 juli 2008.

[5] Hernanz et al. (2004) Take-up of welfare benefits in OECD Countries: a review of the evidence; OECD Social, employment and migration WP no. 17.

[6] Door de Commissie in 2008 in opdracht gegeven Ecorys-studie naar actieve inclusie en Immervoll et al. (2004) Benefit coverage rates and household typologies: scope and limitations of tax-benefit indicators , OECD Social, employment and migration WP, no. 20.

[7] Employment in Europe 2004, hoofdstuk 4.

[8] Employment in Europe 2005, hoofdstuk 5.

[9] FEANTSA-verslag voor het Europees Parlement 2008 en FNARS 'Manifesto for social inclusion' 2007.