Bijlagen bij COM(2009)166 - Op grond van artikel 18 van Kaderbesluit 2001/220/JBZ inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure [SEC(2009) 476]

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage, waarin de door de lidstaten meegedeelde uitvoeringsvoorschriften per artikel in een tabel zijn opgenomen.

1.2. Algemene opmerkingen

Twee lidstaten (MT en EL) hebben geen wetgeving meegedeeld en derhalve kan de Commissie niet nagaan of zij het kaderbesluit hebben uitgevoerd.

LV heeft op 12 december 2007 een reeks nationale bepalingen in het Lets meegedeeld en op 6 maart 2008 (na het verstrijken van de termijn) nog andere bepalingen, echter zonder een beschrijving van de nationale uitvoeringsmaatregelen of toelichtingen. De Commissie kan derhalve niet nagaan of LV de in artikel 18 opgenomen verplichting is nagekomen. De overige lidstaten hebben nationale voorschriften meegedeeld die tot doel hebben het kaderbesluit geheel of ten dele uit te voeren. LU heeft de Commissie meegedeeld dat het wetsontwerp dat in het eerste verslag is besproken, nog steeds niet is aangenomen. Er zal bij de beoordeling van de uitvoering door LU geen rekening mee worden gehouden. UK verklaart dat het Engeland, Wales, Schotland en Noord-Ierland bestrijkt, doch UK heeft een aanvullende bijdrage over de omzetting in Schotland meegedeeld (het Schotse stelsel is apart vermeld wanneer het verschilt van de algemene bepalingen voor de rest van UK).

Geen enkele lidstaat heeft het kaderbesluit in één enkel nationaal wetsbesluit omgezet. De lidstaten hebben allemaal teruggegrepen naar bestaande bepalingen en vele hebben in verband met de omzetting naar hun wetboek van strafvordering verwezen. Enkele lidstaten hebben nieuwe wetgeving aangenomen die een of meerdere artikelen bestrijkt. Veel lidstaten hebben niet-bindende gedragscodes, instructies en charters aangenomen in plaats van wetgeving.

Verschillende lidstaten hebben de bepalingen fragmentarisch behandeld via overlappingen met uiteenlopende bestaande of nieuw aangenomen nationale voorschriften.

2. ARTIKELSGEWIJZE ANALYSE

Zie de bijgevoegde tabel voor de maatregelen die door de lidstaten zijn meegedeeld.

Artikel 1: begripsomschrijvingen

Dit artikel geeft de definities van de begrippen „slachtoffer”, „organisatie voor slachtofferhulp”, „strafprocedure”, „procedure” en „bemiddeling in strafzaken”. Geen enkele lidstaat heeft nieuwe wetgeving aangenomen om dit artikel uit te voeren, doch verschillende lidstaten hebben naar bestaande nationale definities van het begrip „slachtoffer” verwezen, die in min of meerdere mate met de definitie in het kaderbesluit overeenstemmen. De andere omschreven begrippen kwamen niet aan bod.

UK, BG, RO, LT en SE hebben het begrip „slachtoffer” ruim omschreven. De Slowaakse definitie bestrijkt ook rechtspersonen. ES, NL, DK, LU, EE, FI, BE en PT hebben geen omzettingswetgeving meegedeeld. FR verklaart dat de begripsomschrijvingen sowieso overeenstemmen met gebruikelijke begrippen. IE verklaart dat het kaderbesluit wordt nageleefd door zijn wet- en regelgeving en administratieve bepalingen.

Artikel 2: respect en erkenning

Artikel 2, lid 1, vereist dat in het strafrecht „een reële en passende rol” voor het slachtoffer wordt ingeruimd. In het verslag van 2004 werd vastgesteld dat AT, BE, FR, FI, DE, IT, LU, PT en SE het kaderbesluit hadden nageleefd. BG, EE, CZ, HU, IE, PL, LT, RO, UK en ES hebben uitdrukkelijk verwezen naar „een reële en passende rol”. DK en SI wijzen erop dat deze bepaling zeer algemeen is en dat de specifieke rechten door andere artikelen worden bestreken. Artikel 2, lid 2, heeft betrekking op „bijzonder kwetsbare slachtoffers” (niet gedefinieerd), die „een specifieke behandeling” moeten krijgen die „zo goed mogelijk aan hun situatie beantwoordt”.

FR, IE, BE, PT, PL, UK, SE, SI en IT beschermen bepaalde personen die kwetsbaar worden geacht vanwege hun fysieke of mentale zwakte (minderjarigen en mensen met een fysieke handicap). ES, NL, CY, FI en RO concentreren zich op situaties waarin kwetsbaarheid kan ontstaan (familiaal geweld, seksuele misdrijven, terrorisme, mensenhandel). Andere lidstaten opteren voor een ruimere bescherming, die allerhande personen en situaties bestrijkt. In SK en DE wordt gebruik gemaakt van videoconferentie wanneer de getuige vanwege zijn leeftijd, ziekte of handicap niet voor ondervraging kan verschijnen. LT, HU en CZ voorzien in bepaalde omstandigheden (ernstige bedreiging voor het leven van het slachtoffer of de getuige, ernstige misdrijven, relevantie van de verklaring) in een beschermingsregeling (anonimiteit of andere maatregelen). In HU is de leeftijd van het slachtoffer een criterium. BG en PL verlenen specifieke bescherming aan bepaalde categorieën kwetsbare personen en wanneer het om bepaalde ernstige misdrijven gaat (mensenhandel of huiselijk geweld). EE heeft geen specifieke bepalingen ter bescherming van kwetsbare personen meegedeeld.

Artikel 3: hoor en bewijslevering

Artikel 3 waarborgt het slachtoffer de mogelijkheid om tijdens de procedure gehoord te worden en bewijselementen aan te dragen. De meeste landen (AT, BE, FI, FR, DE, IT, LU, NL, PT, ES, SE, HU, CZ, BG, PL, SK, RO en EE) kennen slachtoffers een aantal rechten toe als partij in de strafprocedure. In common law-landen zijn slachtoffers geen partij in de strafprocedure, doch het recht om te worden gehoord is erkend in UK en IE.

In de meeste lidstaten kunnen slachtoffers in de procedure bewijselementen aandragen. Drie landen deelden geen specifieke bepalingen mee (DK, NL en UK).

Tien lidstaten (AT, FI, IT, LU, ES, SE, HU, PL, CZ en BE) hebben het tweede lid van artikel 3, dat bepaalt dat „het slachtoffer slechts voor zover noodzakelijk ten behoeve van de strafprocedure wordt ondervraagd door de autoriteiten”, correct omgezet. IT beperkt ondervragingen tot feiten die relevant zijn voor de tenlastelegging. In HU kan de getuige een schriftelijke verklaring als bewijs geven. In CZ kan een slachtoffer niet gedwongen worden om de volgende procedure bij te wonen, indien dit niet hoeft. In PL is in de richtsnoeren van het hooggerechtshof en de advocaat-generaal het recht van het slachtoffer vastgelegd om niet herhaaldelijk te worden ondervraagd. UK verwijst naar opleidingen voor beroepsbeoefenaars over hoe slachtoffers moeten worden ondervraagd.

Artikel 4: recht op informatie

Artikel 4 betreft het recht van het slachtoffer om verschillende soorten informatie te ontvangen.

Artikel 4, lid 1, somt tien soorten inlichtingen op die aan slachtoffers moeten worden meegedeeld. AT, CY, FI, DE, IE, NL, UK (Schotland) en SE hebben deze verplichting omgezet door de meeste informatie op websites te plaatsen en/of brochures samen te stellen. Uit de meegedeelde wetgeving kan echter niet worden afgeleid of het slachtoffer daadwerkelijk tot deze informatie toegang heeft vanaf het eerste contact met de handhavingsdiensten.

In IT en UK zijn de handhavingsdiensten niet verplicht om slachtoffers alle genoemde inlichtingen te verstrekken. De Portugese maatregelen houden voor de nationale autoriteiten geen verplichting in om slachtoffers informatie te verstrekken.

BE, EE, FR, ES, CZ, HU en SK hebben een aanvaardbare regeling ingevoerd waardoor politieofficiers, parketmagistraten en rechters verplicht zijn om slachtoffers te informeren over de meeste van hun rechten. FI beperkt de verplichting van de autoriteiten die het strafonderzoek voeren, om slachtoffers te informeren over hun recht op schadevergoeding.

In RO, BG, FI, LT en PL wordt een gecombineerde aanpak gevolgd. De autoriteiten moeten slachtoffers over hun rechten informeren en daarnaast hebben deze landen websites opgezet. In BG, CY en RO kunnen slachtoffers op een centraal telefoonnummer informatie krijgen.

De voorschriften van SI en CY zijn onvolledig en ontoereikend. SI verwijst naar de richtsnoeren van het ministerie van Binnenlandse Zaken, die niet bindend lijken te zijn (de tekst werd niet meegedeeld). De uitvoering van LU is ontoereikend, aangezien het wetsontwerp nog niet is aangenomen.

Nog twee andere zwakke punten konden worden vastgesteld. Het eerste betreft de talen. Informatie moet „zoveel mogelijk in de algemeen begrepen talen” worden verstrekt. Bepaalde lidstaten (DE, UK (Schotland), NL, SE, BG en FI) beschikken over informatie in verschillende talen (waaronder Engels). De meeste lidstaten zwijgen hierover. Alleen in de wetgevingen van BG en RO wordt specifiek vereist dat het slachtoffer informatie krijgt in een taal die hij of zij begrijpt. CZ en HU hebben voorschriften aangenomen op grond waarvan een persoon die de taal van het land niet begrijpt, het recht heeft om met de autoriteiten te communiceren in een taal die hij begrijpt.

Het tweede zwakke punt betreft de bijzondere mechanismen voor slachtoffers die niet in de lidstaat wonen. Met uitzondering van UK (Schotland) en BG, dat een centraal telefoonnummer heeft waarop rechtstreeks tolken kunnen worden bereikt, hebben de meeste lidstaten deze bepaling buiten beschouwing gelaten. In IE biedt een speciale eenheid van de organisatie voor slachtofferhulp ondersteuning aan slachtoffers die in een ander land wonen.

Artikel 4, lid 2, betreffende informatie over het resultaat van de zaak werd correct omgezet, al hebben DK, EE, UK, LU, SI en FR geen informatie over de beslissing meegedeeld. IT deelt de beslissing slechts mee aan slachtoffers die zich burgerlijke partij hebben gesteld. FI heeft de verplichting onder c) in zijn nationale stelsel opgenomen, doch deelde de rechtsgrondslag niet mee. Het Portugese wetboek van strafvordering garandeert niet dat het slachtoffer „dat de wens daartoe kenbaar heeft gemaakt”, actief door de nationale autoriteit wordt geïnformeerd. Het Ierse slachtoffercharter heeft geen kracht van wet. EE deelde geen uitvoeringswetgeving mee.

Artikel 4, lid 3, betreffende de kennisgeving aan het slachtoffer van de invrijheidstelling van de dader werd alleen door FI, CZ, PL, SK en SE correct omgezet. Het Ierse slachtoffercharter bepaalt dat het slachtoffer op de hoogte moet worden gesteld van de invrijheidstelling van de dader. Indien dit niet gebeurt, kan het slachtoffer zich alleen richten tot de Garda Victim Liaison Officer (Garda slachtofferverbindingsofficier) of tot de plaatselijke Superintendent (hoofdcommissaris). BG, LU, EE, HU, LT, RO en SI hebben geen omzettingsmaatregelen meegedeeld. [De regels van UK hebben twee zwakke punten. De Criminal Justice and Court Service Act 2000 (wet betreffende de strafvordering) vereist dat het slachtoffer op de hoogte wordt gesteld van de geplande invrijheidstelling van de dader en van de daaraan gekoppelde voorwaarden, doch deze verplichting geldt alleen wanneer de dader veroordeeld was tot een straf van meer dan twaalf maanden voor een seksueel of een geweldmisdrijf. Het Schotse rechtsstelsel bepaalt dat het slachtoffer op de hoogte moet worden gesteld van de invrijheidsstelling van zijn aanvaller, doch het gaat niet om een wettelijke verplichting. Informatieverstrekking over de voorlopige invrijheidstelling is een „huidige praktijk” van de politie]. ES verwijst naar een bepaling volgens welke het slachtoffer op de hoogte moet worden gesteld van procedurele stappen die zijn veiligheid in gevaar kunnen brengen. FR verklaart dat dienaangaande werkzaamheden aan de gang zijn. PT verklaart dat met deze bepaling rekening zal worden gehouden in een komend wetsontwerp tot wijziging van het wetboek van strafvordering.

Artikel 4, lid 4, betreft het recht van het slachtoffer om geen informatie te ontvangen over de invrijheidstelling van de dader. Alleen FI, SE en SK hebben deze bepaling volledig omgezet. HU, CY, LT en IT verklaren dat zij geen bepalingen dienaangaande hebben. AT, DK, UK, DE, FR, EL, NL, LU, LT, EE, RO, SI en ES hebben geen bepalingen meegedeeld. In IE, waar het verstrekken van de in artikel 4, lid 3, bedoelde informatie optioneel is, is het probleem opnieuw de status van het slachtoffercharter. De bepalingen van PT waarborgen niet het recht van het slachtoffer om geen informatie te ontvangen. BE heeft deze bepaling ten dele omgezet, aangezien alleen informatie over de voorlopige invrijheidstelling van de dader moet worden verstrekt.

Artikel 5: waarborgen in verband met de communicatie

Artikel 5 bevat een verplichting ervoor te zorgen dat het slachtoffer „zo weinig mogelijk communicatieproblemen ondervindt” met betrekking tot het begrip van of zijn eigen rol in de belangrijke fasen van de strafprocedure, zoals de lidstaat dergelijke maatregelen ook ten aanzien van de verdachte treft. Het begrip communicatieproblemen zou in bredere zin kunnen worden geïnterpreteerd zodat het ook op het inzicht in de procedure zelf zou slaan, doch alle lidstaten hebben het tot taalbarrières beperkt. Alleen FI heeft het begrip doeltreffend geïnterpreteerd en tot de voorafgaande onderzoeken uitgebreid. In FR, IT, SI en BE krijgt het slachtoffer bijstand van een tolk of vertaler, indien hij of zij partij in de procedure wordt of als getuige wordt gehoord. SK, BG, CZ, IE, DK, FI, HU, SI, ES, PL en RO bieden volledige taalkundige bijstand.

Uit de meegedeelde bepalingen blijkt dat deze verplichting in vijf lidstaten (LT, LU, SE, UK en NL) ontoereikend is omgezet doordat de verdachte betere bescherming geniet. Het is niet duidelijk of de diensten voor slachtofferhulp in EE hulp met vertaling bieden dan wel slachtoffers alleen helpen een algemeen begrip van de procedure te krijgen.

PL en CY hebben geen uitvoeringsbepalingen meegedeeld.

Artikel 6: specifieke bijstand ten behoeve van het slachtoffer

Dit artikel voert een tweevoudige verplichting in.

Om te beginnen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het slachtoffer, zo nodig kosteloos, toegang heeft tot andere vormen van advies dan juridisch advies en rechtsbijstand. Slechts tien lidstaten (BG, EE, BE, ES, IE, SE, FR, RO, UK en DK) hebben op grond van deze verplichting maatregelen getroffen. De definitie van „enige vorm van advies” verschilt van lidstaat tot lidstaat en gaat van psychologische bijstand tot medische behandeling of informatie.

Over het algemeen is de uitvoering door de lidstaten onvolledig. SI heeft artikel 65 van de wet betreffende de strafvordering meegedeeld, dat echter niet overeenstemt met de verplichting van artikel 6. IT heeft alleen wetgeving meegedeeld over specifieke bijstand aan minderjarigen die het slachtoffer zijn van ernstige misdrijven en aan slachtoffers van mensenhandel. Negen lidstaten (LU, HU, CZ, FI, PL, SK, LT, CY en NL) garanderen niet dat slachtoffers kosteloze toegang hebben tot ander advies dan juridisch advies en rechtsbijstand.

Ten tweede moeten de lidstaten ervoor zorgen dat slachtoffers toegang tot rechtsbijstand hebben, indien zij de status van partij bij de strafprocedure kunnen hebben. Deze bepaling werd door de meeste lidstaten correct omgezet, met uitzondering van SI. Wie voor bijstand in aanmerking komt, verschilt van lidstaat tot lidstaat. NL heeft de Commissie toelichting verstrekt bij zijn stelsel van beperkte rechtsbijstand (een advies van een half uur, ongeacht inkomen).

Artikel 7: uitgaven van het slachtoffer in verband met de strafprocedure

Artikel 7 betreft de uitgaven van slachtoffers die de status van partij of van getuige bij de strafprocedure hebben. AT, DE, EE, DK, PL, IT, PT, FI, LT, ES en SE maken een onderscheid tussen slachtoffers met de status van partij en slachtoffers met de status van getuige. De meeste lidstaten (uitgezonderd BE, IE, NL en UK) dekken de advocatenkosten indien het slachtoffer partij is in de strafprocedure. Tenzij het slachtoffer voor rechtsbijstand in aanmerking komt, kunnen de advocatenkosten van het slachtoffer volgens de wetgeving van IT, HU, ES, CZ, RO en SK alleen ten laste van de dader komen. Bij insolvabiliteit van de dader kan dit problemen veroorzaken. In BG kunnen gerechtskosten worden betaald. In LT zijn de uitgaven van de getuigen en de slachtoffers gedekt. In PL komen de gerechtskosten van de slachtoffers voor rekening van de dader en in bepaalde, niet nader toegelichte omstandigheden voor rekening van de overheid. In FI kunnen de gerechtskosten van het slachtoffer voor rekening van de dader komen, indien deze niet door overheidsmiddelen zijn gedekt.

De door CY verstrekte informatie is onvolledig en EE vermeldt alleen de vergoeding van de kosten van slachtoffers die als getuige worden gehoord.

Artikel 8: recht op bescherming

Artikel 8 verleent verschillende rechten op bescherming.

Artikel 8, lid 1, betreft de verplichting de veiligheid van de slachtoffers en hun familieleden te waarborgen, alsook de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Dit artikel is door AT, BE, FI, DE, PT, NL, ES, SE, CY, CZ, RO, SK, SI, BG en HU omgezet. FR, LT en PL hebben maatregelen genomen om de slachtoffers te beschermen doch niet hun familieleden. Zij hebben geen bepalingen meegedeeld die andere aspecten van artikel 8, lid 1, omzetten. IE heeft artikel 8, lid 1, in zijn slachtoffercharter opgenomen (niet verplicht). Wat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers betreft, hebben alle lidstaten, met uitzondering van SI, voorzien in de mogelijkheid dat de procedure achter gesloten deuren wordt gevoerd. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de familieleden van het slachtoffer is alleen door FI uitdrukkelijk vermeld, doch de desbetreffende tekst werd niet toegezonden.

Artikel 8, lid 2, betreft de persoonlijke levenssfeer in het kader van de strafprocedure. AT, BE, BG, FR, SK, HU, DE en PT hebben informatie over de bescherming van de goede naam meegedeeld.

DK heeft onvolledige informatie verstrekt over artikel 8, leden 1 en 2, en heeft alleen verwezen naar de regeling voor getuigenbescherming.

Artikel 8, lid 3, wil het contact tussen het slachtoffer en de dader beperken, voornamelijk door afzonderlijke wachtkamers in gerechtsgebouwen. Alleen DE, IT en ES hebben bepalingen toegezonden die artikel 8, lid 3, omzetten. DE heeft deze bepaling correct omgezet. ES voorziet alleen in afzonderlijke ruimten voor slachtoffers die als getuige worden gehoord. FI, IE, LU, CZ, UK en SE voeren aan dat zij deze bepaling in de praktijk naleven (doch zonder wettelijke verplichting daartoe). PL verklaart dat de voorzitters van de rechtbanken zich van deze behoefte bewust zijn en DK verklaart dat het ministerie van Justitie instructies dienaangaande heeft rondgestuurd. SK verklaart dat de rechter de nodige maatregelen kan nemen om ervoor te zorgen dat er in de rechtbank geen contact is tussen de beklaagde en het slachtoffer, doch dit is tot bepaalde gevallen beperkt en afzonderlijke wachtkamers zijn niet gegarandeerd.

Artikel 8, lid 4, legt de lidstaten op te waarborgen dat slachtoffers, vooral de kwetsbaarste, worden beschermd tegen de gevolgen van hun getuigenverklaringen. De meeste lidstaten hebben dit artikel tot op zekere hoogte omgezet. FR, SI, EE, LT en EL hebben geen wetgeving meegedeeld. FI vermeldt een wetsontwerp dat voorziet in beschermende maatregelen voor minderjarigen. UK past maatregelen toe in de Crown Courts , doch in de Magistrates' Courts worden die maatregelen beperkt tot het gebruik van audiovisuele verbindingen. CZ voorziet in een beperkte bescherming van personen jonger dan 15 jaar. DK voorziet in een algemeen stelsel van bescherming wanneer een persoon in gevaar kan zijn (de persoonsgegevens van de betrokkene worden niet meegedeeld). Hierdoor wordt de doelstelling van deze bepaling niet bereikt, bijvoorbeeld ten aanzien van jonge kinderen. De uitvoering van artikel 8 door EE is ontoereikend, aangezien er geen verwijzing is naar de bescherming van familieleden en kwetsbare personen. Ook de uitvoering door LU is ontoereikend, aangezien het wetsontwerp nog niet is aangenomen.

Artikel 9: recht op schadeloosstelling in het kader van de strafprocedure

Artikel 9, lid 1, legt de lidstaten op te waarborgen dat het slachtoffer binnen een redelijke termijn een beslissing met betrekking tot de schadeloosstelling door de dader verkrijgt. De meeste lidstaten zijn van mening dat deze bepaling kon worden omgezet door middel van een burgerlijke-partijstelling in het kader van de strafprocedure.

Common law-landen kennen de burgerlijke-partijstelling niet. IE heeft een schadeloosstellingsregeling voor bepaalde categorieën slachtoffers. DK, EL en UK hebben geen omzettingsbepalingen meegedeeld. CY, DE, FR, LT, BE, ES en SE voorzien alleen in een schadeloosstelling voor bepaalde categorieën slachtoffers. Dergelijke maatregelen zetten artikel 9, lid 1, niet om.

Artikel 9, lid 2, legt de lidstaten op ervoor te zorgen dat de dader het slachtoffer voldoende schadeloos stelt. AT, FR, DE, FI, IE, IT, ES en NL hebben passende maatregelen genomen om dit artikel uit te voeren. Invrijheidstelling op borgtocht of voorwaardelijke invrijheidstelling hangt af van het gedrag van de dader ten aanzien van het slachtoffer. In RO kan de parketmagistraat of de rechter voorlopige maatregelen nemen, zoals beslag op of confiscatie van de goederen van de dader, om ervoor te zorgen dat de schadeloosstelling betaald wordt, doch er zijn geen bepalingen in verband met de betaling ingeval de dader insolvabel is. In LT, FI, HU, SI en CZ kan de vergoeding van de schade die door het misdrijf is veroorzaakt, een verzachtende omstandigheid zijn bij de strafbepaling. DK, EE, EL en UK hebben geen omzettingsbepalingen meegedeeld.

Artikel 9, lid 3, legt de lidstaten op ervoor te zorgen dat de voorwerpen van het slachtoffer onverwijld aan het slachtoffer worden teruggegeven. De meeste lidstaten hebben deze verplichting ingevoerd. DK, FR, DE en EL hebben geen omzettingsbepalingen meegedeeld. IE en UK verklaren dat deze verplichting is nageleefd, doch delen geen wetgeving mee.

Artikel 10: bemiddeling in strafzaken

Artikel 10 verplicht de lidstaten bemiddeling in daarvoor geschikte zaken te bevorderen. De meeste lidstaten hebben een stelsel dat bemiddeling als optie biedt. In LU is het de procureur d'État (parketmagistraat) die beslist of er een beroep op bemiddeling wordt gedaan. De partijen hebben geen initiatiefrecht. In SI beslist de parketmagistraat of er in de zaak tot bemiddeling wordt overgegaan, doch bemiddeling zal alleen plaatsvinden mits de dader en het slachtoffer ermee instemmen. Zodra bevestigd wordt dat de voorwaarden van de overeenkomst zijn nageleefd, seponeert de parketmagistraat de klacht. In PL en FI kan bemiddeling tot strafvermindering leiden. In LT wordt de strafprocedure beëindigd indien de partijen met bemiddeling instemmen en in BG is een bemiddelingsovereenkomst bindend voor de partijen. In SE is bemiddeling mogelijk wanneer de dader jonger dan 21 jaar is.

In CY en DK is bemiddeling niet geregeld. DK gaat na of bemiddeling als vast onderdeel kan worden ingevoerd nadat het in 1994 met een proefproject was gestart dat in 2003 en 2007 werd uitgebreid.

Artikel 11: slachtoffers met woonplaats in een andere lidstaat

Artikel 11, lid 1, bepaalt dat de lidstaten het mogelijk moeten maken dat slachtoffers die in een andere lidstaat wonen, meteen een verklaring kunnen afleggen of dat overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 2000 van videoconferentie gebruik wordt gemaakt. In EL, IT, IE en LU is de Overeenkomst echter niet van toepassing. AT, BE, DK, DE, EL, LU, NL en SI hebben geen voorschriften meegedeeld. Hun wetgeving lijkt het mogelijk te maken dat meteen nadat het strafbaar feit gepleegd is een verklaring wordt afgelegd. ES heeft het artikel niet omgezet. NL, LU, SE en UK geven een beschrijving van hun stelsel, doch vermelden de rechtsgrondslagen niet.

Artikel 11, lid 2, maakt het mogelijk dat slachtoffers die in een andere lidstaat wonen, hun klacht indienen in de staat van hun woonplaats. FR, IT, CY, PT, ES en SE hebben dit artikel niet omgezet. AT, BE, DK, DE, LU, NL, LT, RO, EE, SI en SE hebben geen bepalingen meegedeeld. BE, IE, DK, HU, NL en SK aanvaarden klachten en verwijzen deze indien nodig naar het land waar het strafbaar feit is gepleegd. Alleen LU en FI hebben dit lid omgezet.

Artikel 12: samenwerking tussen lidstaten

Artikel 12 betreft de samenwerking tussen lidstaten. PT, HU en BG hebben nationale uitvoeringsbepalingen meegedeeld. UK en CZ verwijzen naar de rol van hun organisaties voor slachtofferhulp binnen het Europees Forum voor slachtofferdiensten (thans Victim Support Europe). SE vermeldt zijn rol in de organisatie van internationale conferenties. IT en ES voeren aan dat zij artikel 12 hebben omgezet omdat zij respectievelijk de richtlijn van 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven en de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken hebben uitgevoerd. FR, CY, SI, SK, DK en EE hebben deze bepaling niet vermeld. CY, FI en LT voeren aan dat er geen wetgeving nodig is om dit artikel uit te voeren.

Artikel 13: gespecialiseerde diensten en organisaties voor slachtofferhulp

Artikel 13 bepaalt dat lidstaten de rol van organisaties voor slachtofferhulp moeten bevorderen met het oog op opvang, hulp en bijstand aan slachtoffers. De meeste lidstaten verklaren dat zij beschikken over een door de overheid gefinancierde dienst voor slachtofferhulp die informatie, bijstand en ondersteuning biedt. Alleen AT, BE, BG, FR, PT EE en SE hebben bepalingen meegedeeld over de werking van deze organisaties, en met name over steun na de strafprocedure. CY, SI en SK hebben dit artikel niet vermeld. IT biedt alleen aan bepaalde categorieën slachtoffers bijstand (misbruikte minderjarigen, aan afpersing gerelateerde misdrijven enzovoort). RO biedt kosteloze psychologische steun voor slachtoffers van bepaalde categorieën misdrijven. ES en FR verwijzen naar bestaande nationale wetgeving zonder de artikelen te specificeren, en bijgevolg was het niet mogelijk om de omzetting te controleren. LT heeft „nationale programma's voor slachtofferhulp” (geen verdere informatie). UK (Schotland), PL en CZ voeren aan dat de staat organisaties voor slachtofferhulp subsidieert en geven een beschrijving van hun taken, doch vermelden de rechtsgrondslagen niet.

Artikel 14: beroepsopleiding van de personen die in de strafprocedure optreden of anderszins met het slachtoffer in contact staan

Artikel 14 vereist dat de personen die met slachtoffers in contact staan (voornamelijk politiediensten en rechtsbeoefenaars) een passende opleiding krijgen. PT, RO en SE zijn de enige landen die beide leden van dit artikel hebben omgezet. Het is niet duidelijk of de „personen die slachtoffers van misdrijven bijstaan”, die door BG worden vermeld, ook de politiediensten en rechtsbeoefenaars omvatten. De meeste andere landen, met uitzondering van DK en IT, verwijzen alleen naar instanties die beroepsopleiding geven aan de betrokken personen. Het is niet altijd duidelijk of die instanties door de overheid gefinancierd worden, zoals door artikel 14 wordt vereist. De Oostenrijkse omzettingsbepaling zet artikel 14 niet om, aangezien die bepaling geen betrekking heeft op opleiding voor personeel.

Artikel 15: praktische voorwaarden inzake de situatie van het slachtoffer in de procedure

Artikel 15, lid 1, wil secundaire victimisatie voorkomen. Alleen AT, IT en ES hebben dit artikel omgezet. Andere lidstaten, met uitzondering van DK en IT, voeren aan dat zij de nodige maatregelen hebben getroffen, doch de door die lidstaten gegeven beschrijving is vaag en ontoereikend. In BE hebben politiediensten recht op subsidies om faciliteiten voor slachtoffers te regelen, doch alleen voor slachtoffers van fysiek of seksueel geweld.

Artikel 15, lid 2, bepaalt dat de lidstaten faciliteiten moeten aanpassen om secundaire victimisatie te voorkomen. De meeste lidstaten hebben helemaal niet naar artikel 15, lid 2, verwezen. SE verklaart dat de meeste politiediensten nu een afzonderlijke ruimte voor kinderen hebben. Voor andere categorieën slachtoffers zijn werkzaamheden aan de gang en zullen er in de toekomst passende omstandigheden voorhanden zijn.

Artikel 16: territoriale werkingssfeer

UK heeft geen informatie verstrekt waaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze bepaling voor Gibraltar is omgezet.

3. CONCLUSIE

De uitvoering van dit kaderbesluit is niet toereikend. De nationale wetgeving die aan de Commissie is toegezonden, vertoont ettelijke hiaten. Voorts vormt die wetgeving grotendeels de neerslag van de praktijk zoals die vóór de aanneming van het kaderbesluit bestond. Vanwege de grote verschillen tussen de nationale wetten is de gewenste harmonisatie van de wetgeving op dit gebied niet bereikt. Veel bepalingen zijn uitgevoerd door middel van niet-bindende richtsnoeren, charters en aanbevelingen. De Commissie kan niet nagaan of die in de praktijk worden gevolgd.

De Commissie verzoekt alle lidstaten om van dit verslag kennis te nemen en de gelegenheid te baat te nemen om alle verdere relevante informatie aan de Commissie en het secretariaat van de Raad mee te delen, teneinde hun verplichtingen uit hoofde van artikel 18 van het kaderbesluit na te komen. Daarnaast moedigt de Commissie de lidstaten die gemeld hebben dat zij wetgeving ter zake aan het voorbereiden zijn, aan om die wetgeving goed te keuren en deze nationale maatregelen zo spoedig mogelijk mee te delen.

[1] PB L 82 van 22.3.2001, blz. 1.

[2] COM(2004) 54 definitief/2.