Bijlagen bij COM(2010)60 - Jaarverslag van de Commissie aan het europees parlement ende raad over de inspanningen die de lidstaten in 2008 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen [SEC(2010)146] [SEC(2010)147]

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage (SEC(2010)146) en de adviezen van de bovengenoemde comités (SEC(2010)147). De technische bijlage bevat gedetailleerde toelichtingen bij het capaciteitsbeheer[3], alsook tabellen en grafieken inzake de algemene tendensen in de EU-vissersvloot en de naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen door de lidstaten. Daarnaast zijn op de Europa-website de volgende gegevens beschikbaar in het Engels:

- gedetailleerde resultaten over de naleving door de afzonderlijke lidstaten;

- resultaten in elk van de ultraperifere gebieden van de Unie;

- de verslagen van de lidstaten.

SAMENVATTING VAN DE JAARVERSLAGEN VAN DE LIDSTATEN

Slechts negen lidstaten hebben hun verslag dit jaar tijdig ingediend; de resterende verslagen zijn één tot twaalf weken te laat gearriveerd. Ondanks deze vertraging heeft de Commissie het samenvattend verslag tegen 31 juli 2009 bij de bovengenoemde comités ingediend. Hoewel veel lidstaten de in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1438/2003 vastgestelde verslagleggingsinstructies hebben gevolgd, bleek de kwaliteit van de verstrekte informatie niet altijd toereikend voor de doeleinden van dit verslag.

Dit verslag geeft een overzicht van de beschrijvingen van de vissersvloten door de lidstaten, de impact van de bestaande regelingen tot vermindering van de visserijinspanning en de naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen door de lidstaten.

Om de lidstaten te helpen het evenwicht tussen hun vloot en de beschikbare vangstmogelijkheden op een geharmoniseerde en grondige manier te analyseren, heeft de Commissie – in samenwerking met het WTECV – richtsnoeren opgesteld voor een betere analyse van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden. Slechts enkele lidstaten hebben hun verslag over 2007 aan de hand van deze richtsnoeren opgesteld. Wat het verslag over 2008 betreft, zijn de richtsnoeren breder toegepast en hebben twaalf lidstaten berekeningen en een interpretatie van alle of sommige aanbevolen indicatoren ingediend. In een aantal gevallen wijzen de ingediende berekeningen op een aanzienlijke overcapaciteit. Het werkdocument van de diensten van de Commissie bevat een diepgaandere toelichting bij het gebruik van de richtsnoeren en een samenvatting van de indicatoren.

België: In het Belgische verslag zijn de richtsnoeren toegepast voor het segment boomkorvaartuigen, dat binnen de Belgische vloot het grootste is. Met betrekking tot het segment 12-24 m wijzen de geringe capaciteitsbenutting en het negatieve investeringsrendement op overcapaciteit. Het segment 24-40 m daarentegen geeft een hogere capaciteitsbenutting en een positief investeringsrendement te zien. In 2008 is de tonnage, zonder overheidssteun, licht verminderd. Conform het operationele programma van het EVF voor 2007-2013 wil België in de periode 2009–2010 een vlootaanpassingsregeling uitwerken voor het grote vlootsegment (> 221 kW) dat vist met de boomkor. Het vlootsegment van 24-40 m dat met de boomkor vist heeft de quota voor schol en tong in alle gebieden behalve VIIa in hoge mate benut. Volgens het verslag is de lage capaciteitsbenutting in VIIa terug te voeren op andere factoren (verhoogde nationale quota vanwege uitwisselingen, hoge brandstofkosten en sloop van vaartuigen in 2006).

Bulgarije: De Bulgaarse vloot bestaat voor 96 % uit kleine vaartuigen. Van de in totaal 2 547 vaartuigen zijn er 1 820 als inactief in 2008 opgegeven. De vloot is als gevolg van een bestuursrechtelijk besluit dat vóór de toetreding was vastgesteld, met twee vaartuigen uitgebreid. Het Bulgaarse verslag is conform de richtsnoeren opgesteld. De technische indicator wijst op een lage capaciteitsbenutting voor alle vlootsegmenten. Vaartuigen van minder van 6 m krijgen de negatiefste beoordeling. Bulgarije overweegt stappen om de toestand van dit segment te verbeteren. Voor de Bulgaarse vloot geldt geen enkele regeling tot aanpassing van de visserijinspanning. Bulgarije past slechts voor de twee voornaamste soorten (tarbot en sprot) een quotaregeling toe.

Denemarken: Het Deense verslag is conform de richtsnoeren opgesteld voor elf vlootsegmenten die zijn ingedeeld overeenkomstig de gegevensverzamelingsverordening[4]. De berekende indicatoren wijzen op een evenwicht tussen de visbestanden en de omvang van de actieve vloot. Bij de vaartuigen van minder dan 12 m is sprake van overcapaciteit. Uit economisch oogpunt presteert een groot aantal segmenten goed. In de periode 2003-2008 werd de capaciteit van de Deense vissersvloot, uitgedrukt in BT, kW en aantal vaartuigen, gereduceerd met respectievelijk 23 %, 22 % en 22 %. De reductie was het grootst in het segment 12-24 m. Voor 2008 werden 901 vaartuigen, met een totale capaciteit van 11 594 BT en 44 238 kW, als inactief opgegeven. De Deense vloot valt in het kader van het kabeljauwherstelplan onder bijlage II-maatregelen. Als gevolg daarvan is, ten opzichte van de niveaus van 2003, het totale aantal visdagen met 48 % verminderd en het aantal vaartuigen met 41 %.

Duitsland: Het Duitse verslag is niet conform de richtsnoeren opgesteld. In de plaats daarvan is een kwalitatieve biologische aanpak gevolgd om het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden per vlootsegment te onderzoeken. In het verslag is nagegaan of de ontwikkeling van de capaciteit binnen de verschillende vlootsegmenten strookte met die van de populatie en het vangstniveau van de belangrijkste betrokken bestanden. Dertig vaartuigen werden aan het segment van de kleinschalige kustvisserij onttrokken, negen aan het segment boomkorvaartuigen (lijst I+II) en negen aan het segment mosselen en niet onder quota vallende soorten. Niettemin is de totale capaciteit licht toegenomen (+0,1% BT, +0,26% kW), omdat de vloot is aangevuld met, enerzijds, vaartuigen van minder dan 12 m die met passief vistuig vissen en, anderzijds, trawlers en boomkorvaartuigen. Volgens het verslag hebben de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning slechts een beperkte (niet nader gekwantificeerde) impact gehad op de vlootreductie.

Estland: Het Estse verslag is deels conform de richtsnoeren opgesteld. De technische indicator wijst op een duidelijke overcapaciteit in het segment trawlers van meer dan 12 m. In de rapportageperiode zijn zeven vaartuigen aan de vloot toegevoegd en zeven aan de vloot onttrokken, telkens zonder overheidssteun. In 2008 zijn in de Oostzee en het gereglementeerde gebied van de NAFO en de NEAFC geen nieuwe meerjarige beheers- en herstelplannen ingevoerd. Op de Estse Oostzeevloot waren met betrekking tot kabeljauw in de Oostzee herstelmaatregelen van toepassing. In het verslag is evenwel geen beoordeling van het effect van deze maatregelen gemaakt.

Griekenland: In het Griekse verslag is een berekening van een aantal in de richtsnoeren voorgestelde indicatoren opgenomen. In geografisch deelgebied (GDG) 22-23 is het gebruik van ringzegenvaartuigen (12-24 m) in 2008 aanzienlijk verminderd, terwijl voor het gebruik van kustvaartuigen (12-24 m) een verbetering merkbaar is. In de afgelopen paar jaar werd het segment ringzegenvaartuigen (12-24 m) in GDG 20 onderbenut. Het verdere gebruik van overheidssteun voor de financiering van de capaciteitsvermindering in 2008 heeft geleid tot de buitenbedrijfstelling van 1807 BT en 6 769 kW.

Spanje: Bij de opstelling van het Spaanse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van de vlootcapaciteit ten opzichte van de vangstmogelijkheden. In 2008 zijn 1 736 vaartuigen (of 12 803 BT) buiten bedrijf gesteld, hoewel slechts 25 vaartuigen (of 2 408 BT) aan de vloot zijn onttrokken met overheidssteun. In 2008 zijn 141 vaartuigen met een BT van in totaal 2 958 aan de vloot toegevoegd. Vanwege de toepassing van het herstelplan voor zwarte heilbot in het NAFO-gebied is het aantal visdagen van Spanje in deze visserijtak in 2008 met 84 % verminderd ten opzichte van 2003. Tengevolge van het herstelplan voor zuidelijke heek en langoustine heeft de betrokken vloot haar visserijinspanning jaarlijks met 10 % gereduceerd, van 260 dagen in 2005 tot maximaal 194 visdagen in 2008.

Frankrijk: Het Franse verslag is niet conform de richtsnoeren opgesteld. Het verslag bevat een samenvatting van de nationale, internationale en EU-beheersmaatregelen, zoals de TAC’s en quota die in de verschillende visserijtakken op de Franse vloot van toepassing zijn. Niettemin werd geen beoordeling van het evenwicht tussen de vlootomvang en de toegewezen vangstmogelijkheden gemaakt. Als gevolg van de buitenbedrijfstellingsregelingen die sinds november 2007 zijn ingevoerd, zijn 169 vaartuigen gesloopt (10 175 BT en 40 779 kW). De in 2008 ingevoerde buitenbedrijfstellingsregeling heeft betrekking op nog eens 220 vaartuigen.

Ierland: Het Ierse verslag is niet conform de richtsnoeren opgesteld en bevat geen beoordeling van het evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden. Er wordt evenwel op gewezen dat veel beviste bestanden tot onder de biologisch veilige grens zijn afgenomen. Het buitenbedrijfstellingsprogramma voor de witvisvloot is in 2008 afgesloten, met 6 900 BT en 19 000 kW aan onttrekkingen als gevolg. De Ierse vloot valt onder de regeling tot vermindering van de visserijinspanning die in het kader van bijlage II bij de verordening inzake de TAC’s en quota is vastgesteld, en onder de regeling inzake de westelijke wateren. De onder herstelplannen vallende visserijtakken (ICES-gebieden VIa en VIIa) zijn zeer divers. Daarom vonden de Ierse bestuursdiensten het moeilijk om een raming te maken van de impact van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning.

Italië: Het Italiaanse verslag is conform de richtsnoeren opgesteld. De indicatoren worden in eerste instantie opgegeven voor de situatie op nationaal niveau. De technische indicator wijst op een hoge capaciteitsbenutting voor trawlers en boomkorvaartuigen en een lage capaciteitsbenutting voor pelagische trawlers, ringzegenvaartuigen en vaartuigen voor de korvisserij. Voorts wordt de regionale situatie voor de verschillende geografische gebieden aan de indicator getoetst en weergegeven aan de hand van een “verkeerslichtsysteem”. Het EVF-programma bevat een aantal plannen voor het geleidelijke herstel van het evenwicht van de visbestanden. Deze plannen zijn gekoppeld aan beheersplannen die op nationaal niveau worden vastgesteld in het kader van de EU-instandhoudingsmaatregelen. Deze plannen moeten uiteindelijk uitmonden in een reductie van de visserijinspanningen met 3 % tot 30 %. In de periode 2007-2015 zal naar verwachting 13 % van de huidige capaciteit (27 300 BT) aan de vloot worden onttrokken. In 2007 en 2008 is met overheidssteun in totaal 11 008 BT en 47 716 kW aan de vloot onttrokken.

Cyprus: Het Cypriotische verslag is niet conform de richtsnoeren opgesteld en bevat geen beoordeling van het evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden. In 2008 is de vloot gereduceerd met één vaartuig, dat als vernietigd werd opgegeven. Voor de Cypriotische vloot gold geen enkele regeling tot vermindering van de visserijinspanning.

Letland: Het Letse verslag is niet conform de richtsnoeren opgesteld. Voor het segment visserij op volle zee wordt evenwel meegedeeld dat de vlootcapaciteit in evenwicht is met de beschikbare quota. Letland beschikt over plannen om in de periode 2007-2013 70 vaartuigen in het Oostzeesegment en 110 vaartuigen in het kleinschalige segment buiten bedrijf te stellen en in andere segmenten reducties door te voeren. Het aantal in 2008 gesloopte vaartuigen wordt niet gespecificeerd. Sinds 1 mei 2004 zijn 139 vaartuigen aan de vloot onttrokken, waarvan 110 met overheidssteun zijn gesloopt. De Letse vloot viel onder de kabeljauwherstelmaatregelen die voor de Oostzee zijn vastgesteld, en de meeste aan de vloot onttrokken vaartuigen visten gericht op deze soort. De deplorabele toestand van de kabeljauwbestanden, verouderende vaartuigen en stijgende brandstofkosten hebben de eigenaars van de vaartuigen ertoe aangezet de premie voor buitenbedrijfstelling aan te vragen.

Litouwen: Wat de segmenten die kabeljauwbestanden exploiteren betreft, zijn de richtsnoeren aangehouden in het Litouwse verslag. Uit het “verkeerslichtsysteem” dat op deze segmenten is toegepast, blijkt dat de kabeljauwvisserij niet in evenwicht is met de kabeljauwbestanden. De capaciteit van de op pelagische soorten en zalm vissende vissersvloot is volgens het verslag in evenwicht met de vangstmogelijkheden. De toepassing van het Litouwse visserijinspanningsplan voor 2008-2009 moet leiden tot een evenwicht tussen de visserijinspanning en de vangstmogelijkheden. De belangrijkste maatregelen in dit plan hebben betrekking op het reguleren van de vangstcapaciteiten in het kustgebied van de Oostzee en het gereglementeerde gebied van de NAFO en de NEAFC voor demersale trawlers. Litouwen is van plan om via het EVF de capaciteit van de op volle zee vissende vaartuigen met 1,2 % te reduceren en die van de kustvisserijvaartuigen met 44 %,

Malta: Het Maltese verslag is conform de richtsnoeren opgesteld. De technische indicator wijst op een lage vlootbenutting, met een neerwaartse trend voor actief vistuig (trawlers) en een relatief stabiele capaciteitsbenutting voor passief vistuig. Volgens het verslag is de vlootcapaciteit in overeenstemming met de beschikbare hulpbronnen en worden geen reducties gepland. De vloot bestaat uit fulltime- en parttime-vaartuigen. 99 % van de parttime-vaartuigen en 78 % van de fulltime commerciële vaartuigen zijn kleinschalige vaartuigen van minder dan 12 m. Voor de Maltese vloot gold geen enkele regeling tot aanpassing van de visserijinspanning.

Nederland: Wat het boomkortrawlersegment betreft, zijn de richtsnoeren aangehouden in het Nederlandse verslag. De visserijmortaliteit bij de schol-, tong- en kabeljauwbestanden is aanzienlijk afgenomen. Bovendien zijn de economische en sociale indicatoren eveneens verbeterd ten opzichte van 2007, voornamelijk als gevolg van de goede prijs voor garnalen in 2008. De Nederlandse kottervloot is in 2008 fors gekrompen in omvang (met ongeveer 15%) en in visserijinspanning (-23,1 %). Dit is terug te voeren op de uitvoering van beheersplannen, de in 2008 uitgevoerde sanering van de kottervloot, het vissen met kleinere vaartuigen en het tijdelijk vrijwillig aan de kant laten liggen van (vooral) grote boomkorkotters in de zomer van 2008 vanwege de hoge olieprijs. Voor de Nederlandse vloot gold een beperking van het aantal zeedagen op de Noordzee (regeling van bijlage II). Nederland overweegt een afremming van de capaciteit van de visserij met vaste netten die al een aantal jaar op rij gestaag groeit. In 2008 is een groot aantal vissers overgeschakeld van de boomtrawlvisserij naar de visserij met traditionele trawls, voornamelijk vanwege het lagere brandstofverbruik. De capaciteit van de pelagische vloot is gedaald met één vaartuig. Volgens het verslag is de omvang van de resterende vloot in overeenstemming met de huidige visstand en de toestand van deze bestanden.

Polen: Bij de opstelling van het Poolse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van de vlootcapaciteit ten opzichte van de vangstmogelijkheden. In 2008 werden 34 vaartuigen met overheidssteun aan de Oostzeevloot onttrokken. In het diepzeesegment werd één vaartuig aan de vloot onttrokken, maar kwamen er twee bij, waardoor de vlootcapaciteit met 15 570 BT en 11 216 kW toenam. De totale capaciteit van de Poolse vloot steeg lichtjes omdat als gevolg van een bestuursrechtelijk besluit dat vóór de toetreding was vastgesteld, één vaartuig werd vervangen en een ander gemoderniseerd. Volgens het Poolse verslag lag, als gevolg van het programma tot vermindering van de visserijinspanning, het aantal visdagen van de Oostzeevloot in 2008 36,1 % lager dan in 2004. In de periode 2004-2008 verminderde het aantal visdagen voor kabeljauw met 38 %.

Portugal: Bij de opstelling van het Portugese verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van de vlootcapaciteit ten opzichte van de vangstmogelijkheden. Wel werden sociaaleconomische gegevens voor de periode 2003-2007 verstrekt. In 2008 werd slechts één vaartuig met overheidssteun gesloopt. Het herstelplan voor kabeljauw en langoustine was in 2008 nog van toepassing, maar er werden geen daaruit voortvloeiende capaciteitsverminderingen gerapporteerd. Niettemin nam de visserijinspanning met 30 % af ten opzichte van 2007. In 2008 werd met het oog op de reductie van de omvang van de in het zuidelijke gebied vissende vloot, een aanpassingsplan vastgesteld voor vaartuigen die met korren op schelpdieren in dat gebied mogen vissen. Over de vijf aanvragen die in 2008 zijn ingediend, is nog geen besluit genomen. Vaartuigen die actief zijn in het NAFO-gebied vallen onder het herstelplan voor zwarte heilbot. De door die vaartuigen aan visserijactiviteiten gespendeerde tijd is met 50 % gedaald ten opzichte van 2003. Voor diepzeesoorten gelden nationale maatregelen tot beperking van de visserijinspanning.

Roemenië: Roemenië heeft bij het opstellen van het verslag de richtsnoeren niet gevolgd, maar beweert dat de vloot duurzaam werkt en dat de vissoorten in toereikende hoeveelheden beschikbaar zijn. De toestand van de vloot is in het algemeen verouderd en technisch belabberd. Roemenië heeft sloopplannen voor de EVF-programmeringsperiode 2007-2013, maar heeft nog geen cijfer geplakt op het desbetreffende capaciteitsaandeel. In 2008 zijn zes nieuwe vaartuigen aan de vloot toegevoegd als gevolg van een bestuursrechtelijk besluit dat vóór de toetreding was genomen, en zeven vaartuigen zijn, zonder overheidssteun, aan de vloot onttrokken.

Slovenië: Het Sloveense verslag is conform de richtsnoeren opgesteld. De technische indicator wijst voor de meeste vaartuigen op een lage benutting. In 2008 is één vaartuig toegevoegd aan het segment vaartuigen van minder dan 12 m. De vloot heeft te kampen met structurele problemen die vooral te maken hebben met oude vaartuigen en verouderd vistuig. In de EVF-programmeringsperiode 2007-2013 zullen naar verwachting vaartuigen worden gesloopt, maar er is nog niet berekend om hoeveel capaciteit het daarbij zal gaan. Voor de Sloveense vloot gold geen enkele regeling tot vermindering van de visserijinspanning.

Finland: Bij de opstelling van het Finse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van de vlootcapaciteit ten opzichte van de vangstmogelijkheden. In de periode 2003-2008 is de capaciteit gedaald met 19 % BT en 10 % kW. Ondanks deze capaciteitsreductie geeft de totale visserijinspanning van de Finse vloot sinds 2005 een opwaartse trend te zien die pas in 2008 is gestabiliseerd. Het pelagische visserijsegment noteert de hoogste stijging van de visserijinspanning, terwijl het segment dat met staand vistuig gericht op kabeljauw vist, zijn inspanning geleidelijk heeft verminderd. De laatste twee jaar lag de visserijactiviteit in dit segment trouwens volledig stil vanwege het verbod op het gebruik van drijfnetten. In 2008 golden voor de Finse vloot geen regelingen tot vermindering van de visserijinspanning. Finland heeft vanwege de povere rentabiliteit van de offshore-zalmvisserij plannen omtrent een nieuwe regeling tot vermindering van de visserijinspanning in 2009-2010, die gericht zal zijn op het segment vaartuigen dat met passief vistuig vist.

Zweden: Het Zweedse verslag is conform de richtsnoeren opgesteld aan de hand van indicatoren die gebaseerd zijn op gegevens voor 2007. De segmentering van de vloot wordt niet coherent aangehouden in het verslag. Uit de biologische indicator blijkt dat drie segmenten niet duurzaam werken. De economische prestaties waren in 2007 beter dan in het voorgaande jaar vanwege de hogere visprijzen en de goede vangsten, maar zullen in 2008 naar verwachting minder goed scoren vanwege de toegenomen brandstofprijzen en de lagere visprijzen. De technische indicator wijst op overcapaciteit in alle segmenten. De visserijinspanning is geleidelijk gereduceerd in het kader van de meerjarige beheers- en herstelplannen voor een aantal bestanden in de Noordzee, het Skagerrak, het Kattegat en de Oostzee. In 2008 heeft Zweden zijn plan voor de aanpassing van de kabeljauwvisserij in de Oostzee ingediend bij de Commissie. Dit deel van de vloot viel onder een speciale sloopcampagne die is opgezet als onderdeel van een EVF-regeling voor de toekenning van sloopsubsidies voor zes trawlers.

Verenigd Koninkrijk: Dit verslag geldt vanwege de te late rapportage ook voor 2007. De richtsnoeren werden niet aangehouden, hoewel een aantal technische, biologische en sociaaleconomische gegevens werden verstrekt. In het verslag is niet ingegaan op het evenwicht tussen de vloot en de vangstmogelijkheden. Als gevolg van de herstelregeling voor kabeljauw werd de in kW uitgedrukte visserijinspanning van vaartuigen van meer dan 10 m in de periode 2000-2008 met 43 % gereduceerd. De in 2007 geldende buitenbedrijfstellingsregeling was gekoppeld aan de toenmalige herstelregeling voor de tongbestanden in het westelijke deel van het Kanaal. De in kW uitgedrukte inspanning van vaartuigen van meer dan 10 m die in deze visserijtak actief zijn, is in de periode 2004-2008 met 13 % gereduceerd. De vloot valt bovendien onder de inspanningsregeling voor de westelijke wateren en diepzeesoorten. De voornaamste reducties van de visserijinspanning, uitgedrukt in kW-dagen, zijn te noteren in de segmenten demersale trawlers en ringzegenvaartuigen (minus 45 %) als gevolg van de kabeljauwherstelregeling, en in het segment boomkortrawlers (minus 61 %) als gevolg van de afgenomen vangstmogelijkheden, de in 2007 geldende buitenbedrijfstellingsregeling en de hogere brandstofkosten. In de periode 2000-2008 hebben alle vlootsegmenten, behalve de visserij met korven en vallen, hun capaciteit gereduceerd.

ALGEMENE RESULTATEN INZAKE DE NALEVING VAN DE BEHEERSVOORSCHRIFTEN VOOR DE VANGSTCAPACITEIT

Resultaten voor de continentale vloot, met uitzondering van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen

Volgens het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot is de totale capaciteit van de EU-vloot in de zesjarige periode 2003-2008, ondanks de twee opeenvolgende toetredingen, gereduceerd met ongeveer 331 000 BT en 1 123 000 kW, wat uitgedrukt in tonnage en vermogen een nettovermindering van respectievelijk ongeveer 16% en 15 % oplevert. Het totale aantal vaartuigen is met ca. 12 400, d.w.z. 13,3 %, gereduceerd.

In de periode 2003-2008 is de capaciteit van de vloot van de EU-15 met 260 486 BT en 989 984 kW gereduceerd, en die van de vloot van de EU-10[5] met 70 354 BT en 132 980 kW ten opzichte van de capaciteit bij de toetreding op 1 mei 2004. Relatief gesproken was de inkrimping van de vloot van de EU-10 sinds de datum van toetreding significanter dan die van de vloot van de EU-15 in de hele periode 2003-2008 (24% tegenover 14%, in motorvermogen). Roemenië en Bulgarije hebben ca. 5 % BT-capaciteit en minder dan 1 % kW-capaciteit aan hun vloten onttrokken.

In de zesjarige periode 2003-2008 zijn met overheidssteun ongeveer 224 590 BT en 733 119 kW aan de EU-vloot onttrokken (behalve in de ultraperifere gebieden), waarvan 25 657 BT en 89 024 kW in 2008.

Algemeen genomen lijken de nettoreducties van de EU-vloot nog steeds niet te volstaan gezien de belabberde toestand van de meeste EU-visserijtakken en gezien de gestage technologische verbeteringen die de effecten van de capaciteitsreductie neutraliseren.

De tabellen 1 en 2 in werkdocument I van de diensten van de Commissie bij dit verslag geven een overzicht, per 31 december 2008, van de naleving door de lidstaten van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen en van de referentieniveaus. Alle lidstaten hebben zich aan die voorschriften gehouden.

Nadere gegevens (tabellen en grafieken) over de tendensen in de capaciteit van de vloten van de lidstaten zijn beschikbaar op de Europa-website[6].

Resultaten voor de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten

De capaciteit van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten en de veranderingen daarin tussen 1 januari 2003 en 31 december 2008 zijn aangegeven in tabel 4 van het werkdocument van de diensten van de Commissie bij dit verslag. Uit de resultaten blijkt dat de in de ultraperifere gebieden van Spanje en Portugal geregistreerde vloot qua tonnage en motorvermogen aanzienlijk is verkleind. In dezelfde periode is de capaciteit van de vloot in de Franse overzeese departementen toegenomen vanwege de toevoeging van 343 vaartuigen aan die vloot.

Eind 2008 werden de referentieniveaus voor demersale en pelagische segmenten van minder dan 12 m zeer licht overschreden in Réunion en Frans Guyana.

DE CONCLUSIES VAN DE COMMISSIE

Hoewel de verslagen van de lidstaten voor 2008 er kwalitatief op vooruit zijn gegaan in vergelijking met die voor 2007, ontbrak in de meeste ervan een beschrijving van de verhouding vissersvloten/visserijtakken zoals dat vereist is om de Commissie in staat te stellen het streven naar een evenwicht tussen visserijcapaciteit en vangstmogelijkheden, zoals bepaald in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, te evalueren. In plaats daarvan hebben de lidstaten de nadruk gelegd op de ten uitvoer gelegde nationale vlootbeheerssystemen en de tendensen in de vlootcapaciteit in samenhang met de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen.

Twaalf lidstaten hebben bij de voorbereiding van hun nationaal verslag gebruik gemaakt van de richtsnoeren om het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te beoordelen. In een aantal gevallen wijzen de indicatoren op een te grote vangstcapaciteit. De Commissie weet dat er problemen bestaan in verband met het al dan niet beschikbaar zijn van gegevens en zal proberen deze op te lossen en de richtsnoeren te verbeteren in samenwerking met het WTECV. Verdere rapportage van deze strekking, met gebruikmaking van de in de richtsnoeren voorgestelde indicatoren door álle lidstaten, zal waarschijnlijk meer zekerheid bieden over de maatregelen die de lidstaten nemen om tot een beter evenwicht tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen.

Uit de meeste verslagen valt moeilijk af te leiden welke verbanden er juist bestaan tussen maatregelen inzake inspanningsbeheer en aanpassingen van de vlootcapaciteit. Ze volstaan evenmin als basis om te analyseren in welke zin de reëel verrichte inspanning evolueert. Algemeen gesproken lijken de maatregelen tot aanpassing van de visserijinspanning slechts een beperkte impact op de vlootcapaciteit te hebben. Net als in de vorige jaren ziet het ernaar uit dat de grootste drijvende kracht achter de inkrimping van de vlootcapaciteit de zwakke economische prestatie van de vloot is, gecombineerd met de beschikbaarheid van nationale of EU-middelen. Dit kan deels te wijten zijn aan het ontbreken van systemen voor het beheer van de visserijinspanning voor een aantal visserijtakken, maar ook aan het beperkte effect van de bestaande systemen (bijlage II, westelijke wateren, diepzeevisserij, sommige nationale regelingen, enz.). Het gebruik van individuele overdraagbare rechten lijkt in sommige landen te hebben bijgedragen tot een inkrimping van de capaciteit.

In juli 2008 heeft de Raad naar aanleiding van de brandstofcrisis van dat jaar tijdelijke en specifieke maatregelen voor de herstructurering van de vissersvloot van de EU vastgesteld en zo een kans gecreëerd om de noodzakelijke herstructurering van de vloot door te voeren. Deze maatregelen hebben tot dusverre maar een zeer beperkte impact gehad, aangezien de in de verordening vastgestelde vlootaanpassingsplannen - ten tijde van het opstellen van dit verslag - nog niet ten uitvoer waren gelegd. In 2008 zijn minder vaartuigen met overheidssteun aan de vloot onttrokken dan in 2007.

In 2008 is de vangstcapaciteit van de EU-vloot jaarlijks met gemiddeld 2,6 % BT en 2,3 % kW afgenomen. Uit de grafieken 3, 4 en 5 van het werkdocument van de diensten van de Commissie blijkt dit de algemene trend van de voorbije 17 jaar te zijn, die, uitgesplitst naar de afzonderlijke lidstaten, echter niet zo rechtlijnig kan worden doorgetrokken.

Volgens wetenschappelijke ramingen wordt 30 % van de bestanden waarover gegevens beschikbaar zijn, bevist buiten de biologisch veilige grenzen en 80% op niveaus die dat van de maximale duurzame opbrengst overschrijden. Tegelijk wordt de capaciteit voor grote delen van de vloot onderbenut, m.a.w. het aantal visdagen ligt lager dan het toegestane maximum. Gezien het bovenstaande volstaan de bereikte capaciteitsreducties kennelijk niet om op korte termijn een duurzaam evenwicht tussen capaciteit en vangstmogelijkheden te bereiken, met name wanneer de technologische vooruitgang – die gelijke tred zou moeten houden met de vastgestelde capaciteitsreducties – mee in beeld wordt genomen.

Zoals in het groenboek over de hervorming van het GVB wordt aangegeven, blijft de overcapaciteit van de vloot één van de fundamentele problemen van het GVB. De Europese vloten zijn nog steeds te groot ten opzichte van de beschikbare hulpbronnen. Deze scheefgetrokken situatie ligt aan de basis van tal van problemen, zoals de slechte economische prestaties, de tekortschietende handhaving en de overexploitatie van de bestanden.

[1] Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1438/2003.

[2] http://ec.europa.eu/fisheries/fleet/index.cfm?method=FM_Reporting.AnnualReport.

[3] Overeenkomstig het in december 2002 vastgestelde gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) worden de vissersvloten beheerd volgens de algemene regel dat aan de vloot toegevoegde nieuwe capaciteit, uitgedrukt in tonnage en vermogen, niet groter mag zijn dan de aan de vloot onttrokken capaciteit.

[4] Verordening (EG) nr. 1639/2001 van de Commissie (PB L 222 van 17 augustus 2001, blz. 53-115).

[5] Landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

[6] http://ec.europa.eu/fisheries/fleet/index.cfm?method=FM_Reporting.AnnualReport.