Bijlagen bij COM(2010)267 - Toepassing van artikel 105 en volgende van Verordening 1234/2007 betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt SEC(2010)655

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I bij Verordening (EG) nr. 917/2004 vermelde bijenbestand. Het procentuele aandeel van elke lidstaat in het totale aantal is het theoretische maximumpercentage aan begrotingsmiddelen waarop die lidstaat recht heeft vóór een eventuele verdeling van de niet-gevraagde bedragen.

Het in figuur 9b per lidstaat aangegeven percentage komt derhalve overeen met zijn theoretische aandeel in de begrotingsmiddelen. Uit figuur 9d kan echter worden opgemaakt dat de daadwerkelijke verdeling van de middelen voor het begrotingsjaar 2008 enigszins afwijkt van het aandeel van het bestand. De reden hiervoor is dat een aantal lidstaten niet hun gehele theoretische aandeel hebben gevraagd. Het saldo wordt overeenkomstig de wettelijke bepalingen verdeeld over de lidstaten die meer dan hun theoretische aandeel hebben gevraagd. Spanje heeft bijvoorbeeld een aandeel in de begroting van 18% ontvangen, terwijl het slechts 17,1% van het bijenbestand voor zijn rekening neemt.

Voor het begrotingsjaar 2008 hebben zeven lidstaten minder dan hun theoretische aandeel gevraagd.

In 2008 werd bijna 40% van de beschikbare middelen aan drie lidstaten toegewezen (Spanje, Griekenland en Frankrijk). Het zijn dus wel degelijk de lidstaten met het grootste aantal bijenkasten die ook het meest gebruik wensen te maken van de programma's.

Opgemerkt zij dat de verwatering van het aandeel van de oude lidstaten in het bijenbestand door de toetreding van Bulgarije en Roemenië gecompenseerd is door een verhoging van de jaarlijkse begroting (van 23 miljoen euro tot 26,3 miljoen euro). Dat aan sommige lidstaten minder begrotingsmiddelen werden toegewezen, heeft uitsluitend te maken met de vermindering van het aantal bijenkasten.

Besteding per type maatregel en per lidstaat (tabel 10)

De analyse van de besteding is gebaseerd op de gegevens die elk jaar door de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 917/2004 worden verstrekt. De lidstaten zijn hiertoe verplicht sinds het laatste verslag, zodat de Commissie kan nagaan hoe de lidstaten hun middelen daadwerkelijk besteden. Aangezien de daadwerkelijke uitgaven kunnen afwijken van de geplande uitgaven, voorziet de verordening van de Commissie in meer flexibiliteit om de programma's aan te passen.

In de periode 2007-2009 blijven de twee meest toegepaste maatregelen de bestrijding van de varroamijt en technische bijstand (figuren 10a en 10b). Terwijl de uitgaven voor technische bijstand vrij stabiel bleven (elk jaar ongeveer 26-27% van de gebruikte middelen), liep het aandeel van de voor de bestrijding van de varroamijt bestede middelen aanzienlijk terug (van 37% in 2007 tot 27% in 2009).

De overgrote meerderheid van de lidstaten heeft gebruik gemaakt van de maatregelen voor technische bijstand (figuren 10a en 11a), waarbij Italië op kop staat met een besteding van meer dan 900.000 euro per begrotingsjaar, gevolgd door Griekenland, Frankrijk, Duitsland en Tsjechië. De nieuwe lidstaten (BG en RO) hebben helemaal geen gebruik gemaakt van deze maatregel; zij verkozen hun programma op andere maatregelen te concentreren.

Ook van de maatregelen ter bestrijding van de varroamijt is door alle lidstaten gebruik gemaakt, behalve door Slovenië (figuren 10a en 11b). De lidstaten die het meest van deze maatregel gebruik hebben gemaakt, zijn Spanje, Hongarije en Polen. Portugal heeft er aanzienlijk gebruik van gemaakt in 2007, maar heeft de voor deze maatregel bestede begrotingsmiddelen sindsdien sterk verminderd. Omgekeerd heeft Slovenië, dat in 2007 en 2008 slechts heel weinig gebruik heeft gemaakt van de maatregel, de begrotingsmiddelen voor deze maatregel in 2009 sterk verhoogd.

De maatregelen voor de rationalisatie van de transhumance blijven op de derde plaats staan, met 18% van de uitgaven (figuren 10a en 11c). Traditioneel zijn het de landen van Zuid-Europa, met een gevarieerde flora en een lange bloeiperiode, die het meest gebruik maken van deze maatregel. Griekenland heeft er met name vanaf 2008 en 2009 voor geopteerd zijn steun sterk te heroriënteren ten behoeve van deze maatregel (meer dan de helft van zijn begrotingsmiddelen). Omgekeerd hebben Spanje, Italië en Hongarije de in deze maatregel geïnvesteerde bedragen vanaf 2008 verminderd.

Op de vierde plaats komen de maatregelen voor het herstel van het bijenbestand. Van deze maatregelen wordt steeds meer gebruik gemaakt: tussen 2007 en 2009 wordt een toename (van 10% tot 15% van de uitgaven) vastgesteld (figuren 10a en 11e). Sinds de invoering ervan in 2005 is het aandeel van de uitgaven voor deze maatregelen in de totale uitgaven opgelopen van 6,2% tot 15%. Dit heeft te maken met de vermindering van het aantal bijenkolonies, die de laatste jaren nog sterker is geworden. De organisaties van bijenhouders, die meewerken aan de opstelling van de programma's, tonen zich zeer geïnteresseerd in deze maatregelen ter compensatie van deze verliezen. Polen en Roemenië hebben het meest gebruik gemaakt van deze maatregelen. In Polen wordt sinds 2009 evenwel een aanzienlijke vermindering van de besteding voor deze maatregelen vastgesteld.

Van de maatregelen voor de analyse van honing en toegepast onderzoek is minder gebruik gemaakt dan in het verleden; zij zijn in 2009 nog slechts goed voor ongeveer 6-7% (figuren 10a, 11d en 11f).

Frankrijk trekt het hoogste bedrag uit voor toegepast onderzoek (ongeveer 900.000 euro in 2009, dat is meer dan de helft van de totale uitgaven voor deze maatregel op EU-niveau).

Voor de analyse van honing trekt Spanje het grootste bedrag uit (forse verhoging tussen 2007 en 2009). De overige lidstaten, met uitzondering van Oostenrijk, besteden er marginale bedragen aan.

2.3. Benuttingsgraad

De opmerkingen over de benuttingsgraad zijn gebaseerd op de door de lidstaten verstrekte gegevens over de uitvoering van de begroting per soort maatregel, die ook als referentie hebben gediend voor het hoofdstuk betreffende de besteding (tabel 10). Deze cijfers wijken soms af van de cijfers van het ELGF (tabellen 12 a, b en c).

In het begrotingsjaar 2007 bedroeg de gemiddelde benuttingsgraad 90%. Deze hoge benuttingsgraad kan worden verklaard door het feit dat het het derde begrotingsjaar voor EU-25 betrof en dat de 10 lidstaten die in 2004 tot de EU zijn toegetreden, de nodige ervaring hadden verworven. In de meeste lidstaten ligt de benuttingsgraad tussen 90 en 100%. De lidstaten met de laagste benuttingsgraad zijn Cyprus (38%) en Luxemburg (56%). In Portugal, Slovenië en Slowakije ligt de benuttingsgraad ook vrij laag (tussen 69 en 76%).

In het begrotingsjaar 2008 is de benuttingsgraad sterk teruggelopen, van 90% tot 80%. Deze daling is duidelijk toe te schrijven aan de onderbenutting door Bulgarije en Roemenië, die dat jaar voor het eerst deelnamen. Net zoals in 2005 in de 10 nieuwe lidstaten leidde het gebrek aan ervaring tot een lage benutting (slechts 34% in Bulgarije en 17% in Roemenië). In Portugal ligt de benuttingsgraad ook heel laag (36%). Net zoals in de voorgaande jaren hebben de grootste begunstigden hun middelen goed benut, met uitzondering van Frankrijk (slechts 74%). Cyprus en Luxemburg, waar de benuttingsgraad in 2007 laag lag, zijn erin geslaagd deze tendens om te keren en hebben hun middelen optimaal benut.

Sinds het begrotingsjaar 2009 wordt een duidelijke verbetering van de benutting van de begrotingsmiddelen vastgesteld (88%). In Bulgarije en Roemenië is de benuttingsgraad duidelijk omhoog gegaan, al blijft Roemenië met 54% ver achter op het EU-gemiddelde. Bij de grote begunstigden van de EU-begroting wordt met name in Frankrijk een duidelijke verbetering van de benuttingsgraad ten opzichte van 2008 genoteerd. Polen daarentegen heeft na een heel hoge benuttingsgraad in de twee voorgaande jaren slechts 74% van zijn begrotingsmiddelen benut. In Portugal ligt de benuttingsgraad ondanks een zekere verbetering heel laag (58%); in Luxemburg wordt opnieuw een lage benuttingsgraad (60%) genoteerd.

2.4. Doelstellingen

Alle door de lidstaten voorgestelde maatregelen zijn subsidiabel op voorwaarde dat zij uitsluitend gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen van één van de prioritaire maatregelen.

Specifieke doelstellingen van de subsidiabele maatregelen

De doelstellingen van de voor EU-steun in aanmerking komende maatregelen zijn sinds het laatste verslag niet veranderd.

Technische bijstand is bedoeld om de productie en de afzet door toepassing van betere technieken doeltreffender maken. De cursussen en andere opleidingsacties voor bijenhouders en de voor verenigingen of coöperaties verantwoordelijke personen hebben met name betrekking op de bijenhouderij, ziektepreventie, oogst en verpakking, opslag en vervoer van honing, alsmede afzet.

Met de steun ter bestrijding van de varroamijt wordt beoogd de met de behandeling van de bijenkasten gemoeide kosten te verminderen of een deel van die kosten te vergoeden. Deze parasitaire ziekte leidt momenteel tot een sterke daling van de opbrengst aan honing in de EU en tot sterfte onder de bijenkolonies wanneer geen behandeling wordt toegepast. De varroamijtziekte kan niet volledig worden uitgeroeid en de behandeling van de kasten met toegestane producten (die geen residuen achterlaten in de honing) is het enige middel om de gevolgen van deze ziekte te voorkomen. Voorts werd financiële steun nodig geacht om behandelingen met niet-toegestane chemische producten of weinig doeltreffende behandelingen te vermijden.

De steun voor de rationalisatie van de transhumance betreft het beheer van de verplaatsingen van bijenkasten binnen de EU en de inrichting van de beschikbare standplaatsen met een sterke concentratie aan bijenhouders gedurende de bloeitijd. Onder andere een handleiding, investeringen in uitrusting en drachtplantenkaarten kunnen bijdragen tot het beheer van de transhumance.

De steunmaatregelen voor de analyse van honing hebben tot doel de afzet van de honing te verbeteren. Dankzij de financiering van analyses voor de bepaling van de fysisch-chemische eigenschappen naargelang van de botanische herkomst van de honing, beschikken bijenhouders over nauwkeurige informatie over de kwaliteit van de geoogste honing, waardoor hun product beter kan worden gevaloriseerd.

Dankzij de maatregel tot herstel van de bijenpopulatie kunnen het verlies van bijen en het daarmee gepaard gaande productieverlies worden gecompenseerd door de financiering van activiteiten ter bevordering van de koninginnenteelt of de aankoop van bijenpakketten

De door deze verordening geboden mogelijkheid om in de bijenteeltprogramma's specifieke projecten voor toegepast onderzoek ter verbetering van de honingkwaliteit op te nemen en de verspreiding van de resultaten van dit onderzoek kunnen bijdragen tot een hoger inkomen voor bijenhouders in bepaalde regio's.

3. VOORSTELLEN VAN DE LIDSTATEN

Algemeen gesproken zijn de lidstaten zeer tevreden over het beheer van de programma's en zijn er geen herhaalde verzoeken om wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007. Veel lidstaten verzoeken het voortbestaan van deze programma's te garanderen.

Sinds het laatste verslag heeft de Commissie de uitvoeringsbepalingen gewijzigd om de tenuitvoerlegging van de programma's te vereenvoudigen en de lidstaten meer flexibiliteit te bieden met name wat betreft de aanpassing van hun programma's in de loop van het begrotingsjaar. Zo is de 20%-regel afgeschaft, op grond waarvan voor een verhoging van de begrotingsmiddelen met meer dan 20% het advies van het Comité van beheer moest worden ingewonnen om oorspronkelijk aan een bepaalde maatregel toegewezen fondsen te kunnen gebruiken voor andere maatregelen. Indien de fondsen opnieuw worden toegewezen aan maatregelen waarin oorspronkelijk was voorzien bij de nationale programma's, hoeven de lidstaten hierbij niet langer een bijzondere procedure in acht te nemen. Voor nieuwe maatregelen die pas later aan de Commissie zijn meegedeeld, is het advies van de Commissie altijd vereist. De Commissie heeft wel bepaald dat de lidstaten na elk begrotingsjaar meedelen voor welk soort maatregel de fondsen zijn gebruikt. Zo kunnen de programma's beter worden geanalyseerd. De lidstaten hebben zich zeer tevreden getoond over deze vereenvoudiging en de verhoogde flexibiliteit.

In afwachting van het onderhavige verslag hebben zij evenwel een aantal verzoeken aan de Commissie gericht. De hieronder weergegeven verzoeken waren reeds bij het vorige verslag naar voren gebracht:

- een aantal lidstaten verzoekt de steun voor de analyse van de fysisch-chemische eigenschappen van honing door laboratoria uit te breiden tot de andere producten van de bijenteelt.

Het antwoord van de Commissie luidt zoals in 2004: gezien de beperkte begrotingsmiddelen lijkt dit met name gelet op de afgezette hoeveelheden geen prioriteit. Voor producten met een hoge toegevoegde waarde zijn de kosten van dergelijke analyses gemakkelijker te dragen dan voor honing. Er is geen belangrijke reden om de verordening in die zin aan te passen.

- bestrijding van andere bijenziekten dan de varroamijtziekte; het moet duidelijk zijn dat deze steunregeling niet tot doel heeft een gezondheidsbeleid in de sector tot stand te brengen. Juist om elke verwarring met het veterinaire beleid te voorkomen, komen met de varroamijtziekte verwante ziekten sinds de wijziging van 2004 niet langer in aanmerking voor de bijenteeltprogramma's;

- verbetering van het statistische instrument: alleen wanneer de lidstaten een studie over de structuur van de sector hebben ingediend, kunnen hun programma's voor cofinanciering in aanmerking komen. Een jaarlijkse herziening van de door de lidstaten verstrekte cijfers zou een zware administratieve last betekenen, wat niet wenselijk is. De diensten van de Commissie verstrekken de marktdeelnemers tijdens de diverse zittingen van het comité statistieken betreffende de invoer en de uitvoer;

- mogelijkheid om met meerdere lidstaten projecten met een Europese dimensie uit te voeren. De Commissie erkent het belang van dergelijke projecten en wijst erop dat deze kunnen worden geaccepteerd, aangezien niets samenwerking tussen meerdere lidstaten in het kader van eenzelfde project in de weg staat. Elke deelnemende lidstaat moet in dat geval aan de financiering ervan bijdragen uit de hem toegewezen begrotingsmiddelen. Het opnieuw toewijzen van niet-gevraagde bedragen voor dergelijke specifieke projecten zou indruisen tegen de door de meeste lidstaten en de Commissie nagestreefde administratieve vereenvoudiging.

Voorts zijn de volgende voorstellen gedaan:

- Dat reparaties of herstel van demonstratiebijenkasten kunnen worden gefinancierd. In deze mogelijkheid is reeds voorzien in het kader van de technische bijstand of van de maatregelen voor het herstel van het bijenbestand.

- Dat bepaalde maatregelen betrekking hebben op nieuwe producten (afzet, verwerking, enz.): in deze mogelijkheid is reeds voorzien in het kader van de technische bijstand. Niets belet dat financiering wordt verleend aan een producentengroepering die nieuwe producten of nieuwe verpakkingen op de markt wil brengen. Met de programma's wordt niet alleen een verbetering van de productie, maar ook van de afzet beoogd.

- Mogelijkheid om de door sommige lidstaten niet-gebruikte bedragen naar andere lidstaten over te dragen of de betalingstermijnen te verlengen. Gezien het jaarlijkse karakter van de begroting is dit moeilijk uitvoerbaar omdat de benuttingsgraad pas a posteriori bekend is.

- De bijenhouders beter informeren over de resultaten van het toegepast onderzoek. De Commissie schaart zich achter deze doelstelling, maar het is moeilijk om deze in een juridisch kader vast te leggen. Er zij op gewezen dat de organisaties van bijenhouders deelnemen aan de opstelling van de programma's in elke lidstaat en dat zij deze gegevens dus kunnen opvragen en eventueel verspreiden in hun Europese organisaties.

- Een aantal lidstaten had ook kritiek op het feit dat het moeilijk is de programma's op te stellen zonder dat vooraf bekend is hoeveel begrotingsmiddelen ervoor zullen worden uitgetrokken. De Commissie staat open voor dit argument en zal nagaan of er iets aan kan worden gedaan. Aangezien de begroting is onderverdeeld op basis van het aantal bijenkasten in elke lidstaat en de tellingen tegelijk met de programma's worden ingediend, kunnen de lidstaten nog niet worden geïnformeerd over hun financiële toewijzing. Om dit te vermijden, zouden de structurele studie van de lidstaten en het ontwerp van het nationale programma eventueel later moeten worden ingediend.

- Eén lidstaat heeft ook kritiek op het feit dat de voor cofinanciering in aanmerking komende maatregelen vóór 31 augustus van het lopende begrotingsjaar moeten zijn uitgevoerd en financiering van een maatregel in september dus moeilijk is. De reden hiervoor is dat de betalingen voor de maatregelen vóór het eind van het lopende begrotingsjaar moeten zijn uitgekeerd.

- Sommigen betwisten het feit dat één zelfde maatregel niet in aanmerking kan komen voor financiering zowel in het kader van deze programma's als in het kader van een andere EU-steunregeling, zonder daarbij het verbod op dubbele betalingen te betwisten: volgens hen kunnen twee programma's complementair zijn. De Commissie kan alleen maar heel voorzichtig blijven om dubbele financiering te voorkomen en is dus niet voornemens deze beperking af te schaffen.

- Anderen wensen een nauwkeuriger beschrijving van de maatregelen die in aanmerking kunnen komen voor investeringssteun. Dit zou indruisen tegen de in de afgelopen jaren tot stand gebrachte flexibiliteit en vereenvoudiging. Het is onmogelijk een uitputtende lijst van subsidiabele maatregelen op te stellen. Uit principe heeft de Commissie zich altijd flexibel opgesteld voor zover kan worden aangetoond dat de betrokken uitrusting uitsluitend bedoeld was om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de verschillende voor cofinanciering in aanmerking komende maatregelen.

Tot slot verzoeken sommige lidstaten de Commissie een aantal wijzigingen aan de verordening tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen aan te brengen, met name om er definities van de andere producten van de bijenteelt in op te nemen. Nu er een uitputtende lijst is van deze producten in de integrale GMO zullen de diensten van de Commissie dit verzoek in overweging nemen.

Voorts is verzocht meer ruchtbaarheid te geven aan de activiteiten van de Commissie (niet noodzakelijk alleen die van DG AGRI) ten behoeve van de sector. De Commissie werkt hier momenteel aan, met name sinds de resolutie van het Europees Parlement van november 2008. Om de inspanningen van de verschillende DG's beter te coördineren en meer inzicht te krijgen in het fenomeen van bijensterfte, is een interne werkgroep opgericht. Deze groep heeft met name tot taak te berichten over de werkzaamheden van de Commissie omdat daarover vaak te weinig bekend is.

Tot slot zijn nog enkele andere en specifiekere maatregelen voorgesteld, die evenwel geen wijziging van de verordeningen rechtvaardigen. Elke specifieke maatregel zal op zijn subsidiabiliteit worden getoetst bij het onderzoek van de programma's voordat deze worden goedgekeurd.

4. VOORSTELLEN VAN DE MARKTDEELNEMERS VAN DE SECTOR

De opmerkingen van de sector kunnen worden samengevat als volgt:

Alleen de producenten, en met name COPA-COGECA, hebben de diensten van de Commissie een aantal opmerkingen doen toekomen. Zij wijzen in de eerste plaats op het belang van deze programma's en de positieve gevolgen ervan voor de sector, en verzoeken ze te handhaven.

Naast deze algemene opmerkingen wordt een aantal verbeteringen voorgesteld, waarvan een groot deel overigens is overgenomen door de lidstaten:

- Verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten en de organisaties van bijenhouders bij de opstelling van de programma's. Zij betreuren met name dat het gebrek aan samenwerking in een aantal gevallen tot gevolg heeft dat de begroting niet altijd optimaal wordt benut. De Commissie erkent de essentiële rol van de beroepsorganisaties bij de opstelling van de programma's en wijst erop dat het zelfs een verplichting is voor de lidstaten deze dialoog te respecteren, teneinde de subsidiabele maatregelen zo doelgericht mogelijk te maken.

- De maatregelen voor technische bijstand mogen niet bedoeld zijn om onderzoeksactiviteiten te bevorderen.

- Invoering van een submaatregel in de technische bijstand voor de financiering van de totstandbrenging van een Europees platform voor de bijenteelt, teneinde synergieën te bevorderen. De Commissie moedigt uitwisselingen tussen bijenhouders van verschillende lidstaten aan, maar acht het niet noodzakelijk hiervoor een platform in het leven te roepen. Dit zou indruisen tegen het beginsel van cofinanciering en vereenvoudiging. De maatregelen voor technische bijstand van elk van de lidstaten kunnen evenwel maatregelen voor een dergelijke intracommunautaire samenwerking omvatten.

- Betere verspreiding van de resultaten van het toegepast onderzoek (zie opmerkingen van de lidstaten).

- Invoering van een definitie van de andere producten van de bijenteelt (zie opmerkingen van de lidstaten).

- Verhoging van de begrotingsmiddelen en van het aandeel van de EU-financiering.

- Tot slot wordt verzocht bijlage II bij de uitvoeringsverordening te wijzigen om er gegevens betreffende de bijensterfte in op te nemen.

5. CONCLUSIE

Zoals reeds het geval was in 2007 levert het mechanisme voor de ontwikkeling van nationale programma's ter verbetering van de productie en de afzet in de Europese Unie positieve resultaten voor de bijenteeltsector op, vanuit het standpunt van zowel de lidstaten als de bijenhouders.

De bij Verordening (EG) nr. 797/2004 vastgestelde prioritaire maatregelen hebben, ondanks de beperkte beschikbare begrotingsmiddelen, een reële kwalitatieve waarde voor de bijenhouderij gehad.

Dankzij de door de Commissie in 2007 ingevoerde vereenvoudigingsmaatregelen konden de lidstaten hun programma's gemakkelijk aanpassen in de loop van de uitvoering om optimaal in te spelen op moeilijkheden die op het moment van de indiening van de programma's over het hoofd werden gezien of werden onderschat.

Gelet op de in het onderhavige verslag genoemde punten acht de Commissie het niet dienstig Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad te wijzigen, omdat een nieuwe wijziging van de verordening een aanpassingsperiode voor de lidstaten zou inhouden, met als risico een minder goede benutting in een eerste fase. De Commissie zal te zijner tijd nagaan of de verzoeken van de lidstaten of de marktdeelnemers met betrekking tot de uitvoeringsbepalingen kunnen worden ingewilligd.

[1] PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

[2] COM(2007) 131 definitief.

[3] PB L 163 van 30.4.2004, blz. 83.