Bijlagen bij COM(2010)501 - Eerste verslag over de impact van de herziening van de POSEI-programma's van 2006

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I. Deze gegevens geven een toenemend gebruik van POSEI-middelen over die periode te zien.

Voor sommige maatregelen zijn de toegewezen financiële middelen de laatste jaren volledig opgebruikt. Dit is met name duidelijk voor de diversificatiemaatregelen in de veehouderij- en de groentesector van de Franse DOM, die de laatste jaren een onverwachte ontwikkeling hebben gekend. Het gebrek aan middelen heeft de Franse autoriteiten ertoe gebracht "stabilisatoren" te gebruiken (kortingen van de steun naar rato van het begrotingstekort). Hieraan kwam een einde dankzij de toelating om aanvullende nationale financiering te verlenen vanaf 2010.

Ook is het duidelijk dat de jaarlijkse begroting van de specifieke voorzieningsregeling in bijna alle ultraperifere gebieden nagenoeg volledig wordt uitgevoerd. De jaarlijkse toewijzingen uit hoofde van de specifieke voorzieningsregeling zijn voor elke lidstaat in 2005/2006 vastgesteld op basis van de historische uitvoering in 2001-2003 en liggen vast. Binnen elk programma kan de situatie worden verbeterd door het beschikbare budget te herverdelen over de maatregelen waarvoor er speelruimte is. Bovendien kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad extra financiering verlenen voor de maatregelen ten gunste van de lokale productie.

In verband met de specifieke voorzieningsregeling veroorzaken de bij artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad vastgestelde maximumbedragen echter een zekere starheid. Daarom wordt voorgesteld binnen het toegewezen budget meer flexibiliteit toe te staan bij de verdeling van middelen over de maatregelen ten gunste van de lokale productie en de specifieke voorzieningsregeling (zie paragraaf 8.1).

CONTROLE VAN DE UITVOERING VAN DE POSEI-REGELING NA 2006

De auditdiensten van de Commissie hebben onderzoeken in het kader van de goedkeuringen van de rekeningen verricht op de Azoren, Madeira en Réunion (in 2008), op de Canarische Eilanden (in 2008 en 2009) en op Martinique en Guadeloupe (in 2009).

Over het algemeen blijkt uit de vaststellingen die bij deze controles zijn gedaan een duidelijke verbetering ten opzichte van de controles van de voorbije jaren, hoewel er met betrekking tot de meting van bananenplantages in het kader van de POSEI-regeling voor de Canarische Eilanden gebreken zijn gemeld, die in het kader van de goedkeuring van de regeling nog volledig moeten worden onderzocht.

HANDELSGERELATEERDE ONTWIKKELINGEN NA DE HERZIENING VAN 2006

Economische partnerschapsovereenkomsten (EPA's)

Sinds 1 januari 2008 heeft een aantal landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) overeenkomstig de economische partnerschapsovereenkomsten rechten- en contingentvrije toegang tot de markt van de EU. Een aantal ACS-landen produceert exportgoederen die ook een groot deel van de uitvoer van de ultraperifere gebieden uitmaken, zoals bananen, suiker, rijst, vlees en andere groenten en fruit. Wat de ultraperifere gebieden betreft zijn suiker en bananen de voornaamste goederen.

Voor bananen voerde de Commissie vóór de hervorming van de GMO voor bananen in 2006 een effectbeoordeling uit. Deze beoordeling, waarbij de verwachte gevolgen van de EPA's in rekening werden gebracht, leidde ertoe dat een hoger budget van de GMO voor bananen werd overgedragen aan de POSEI-regeling. De EU-invoer van ACS-bananen groeide met bijna 10 % op jaarbasis in 2008 en opnieuw met 4 % in 2009. Na een aanzienlijke productiedaling in Martinique en Guadeloupe tengevolge van de orkaan Dean in augustus 2007 (zie bijlage III), steeg de productie van de ultraperifere gebieden opnieuw, met 2,7 % in 2008 en 7,4 % in 2009.

Voor suiker zorgden de EPA's voor rechten- en contingentvrije invoer vanaf 1 oktober 2009, met een transitoir vrijwaringsmechanisme tot 2015, voor ACS-landen die niet tot de minst ontwikkelde landen (MOL's) behoren. Meer invoer uit ACS-landen (zowel MOL's als niet-MOL's) kan hiervan het gevolg zijn. Het is echter onwaarschijnlijk dat zulke invoer in de nabije toekomst het bij de hervorming van de suikersector van 2006 voorspelde niveau van 3,5 miljoen ton zal bereiken. De EPA's als zodanig hebben tot dusver geen rechtstreekse impact op de suikersector in de ultraperifere gebieden gehad.

WTO en bilaterale handelsovereenkomsten

De EU heeft onlangs multilaterale en bilaterale overeenkomsten gesloten die de invoertariefpreferenties voor bepaalde goederen wijzigen. Deze wijzigingen kunnen een weerslag hebben op het concurrentievermogen van producenten in de ultraperifere gebieden op de EU-markt. Onder de getroffen producten bevinden zich wellicht rum, bepaalde soorten groenten en fruit, rietsuiker en verwerkte producten met een hoog gehalte aan volledig ter plaatse gewonnen rietsuiker.

Met betrekking tot bananen heeft de EU op 15 december 2009 een overeenkomst geparafeerd met Latijns-Amerikaanse producenten, ook bekend als producenten uit de meestbegunstigde landen (MFN). De overeenkomst behelst de geleidelijke verlaging van het invoertarief van de EU van 176 naar 114 euro/ton over een periode van zeven tot negen jaar. In twee bilaterale overeenkomsten die zij sloot in de eerste helft van 2010 (een met Colombia en Peru, de andere met Centraal-Amerikaanse landen) stemde de EU ook in met verdere verlagingen van haar bananenrechten tot 75 euro/ton tegen 2020. Een ander belangrijk bananenexporterend land, Ecuador, heeft belangstelling getoond om zich aan te sluiten bij het akkoord van de EU met Colombia en Peru.

Naar aanleiding van het einde van de Bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen - die liep van 1999 tot en met 2008, met een budget van 375 miljoen euro ten behoeve van traditionele bananenexporterende ACS-landen - heeft de Commissie voorgesteld om voor de periode 2010-2013 tot 200 miljoen euro uit te trekken om de tien belangrijkste bananenexporterende ACS-landen bij te staan bij hun noodzakelijke aanpassingsproces (begeleidende maatregelen in de bananensector).

Voor producenten uit de ultraperifere gebieden is in de nieuwe GMO voor bananen van 2006 al ruimschoots rekening gehouden met de effecten van de nieuwe handelscontext. In de effectbeoordeling die voorafging aan de herziening zijn de verwachte gevolgen van tariefverlagingen die vergelijkbaar zijn met die welke onlangs zijn overeengekomen, onderzocht. Uitgaande van het feit dat bananenproducenten uit hoofde van de POSEI-regeling het volledige steunbedrag ontvangen waarvoor zij in aanmerking komen, ook al halen zij het overeenkomstige productiepeil niet helemaal, gaf de beoordeling aan dat gewijzigde EU-invoertarieven, voor zover zij binnen bepaalde grenzen worden gehouden, een beperkte impact op de productie van de EU zouden hebben (zie bijlage IV).

Tegelijk met de hervorming van de bananensector werd het naar de POSEI-regeling overgedragen bedrag berekend op basis van het gunstigste gemiddelde van de aan bananenproducenten in de periode 2000-02 betaalde steun, verhoogd met een marge van 8,4 % om rekening te houden met zekere schommelingen op de bananenmarkt in het geval van verdere liberalisering. In werkelijkheid nam de bananenbegroting zelfs nog meer toe - met zowat 47 % - wanneer wordt uitgegaan van de gemiddelde steun die is betaald tussen 2002 en 2006. Gezien de recente marktontwikkelingen volgt de Commissie desalniettemin nauwlettend de impact van de multilaterale handelsovereenkomsten en indien nodig zal zij passende verzachtende maatregelen nemen.

Wat suiker betreft, is een scenario van overaanbod en beïnvloeding van de suikerprijzen binnen de EU mogelijk als gevolg van de verlaging van de invoerrechten en/of de invoering van nieuwe tariefcontingenten die mogelijk zullen volgen uit het lopende multilaterale overleg in het kader van de Doharonde. Krachtens Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad moet de Commissie het structurele marktevenwicht in stand houden bij een prijsniveau dat dicht bij de referentieprijs ligt. Er bestaan verschillende marktmaatregelen om een dergelijke toestand het hoofd te bieden, zoals onttrekking aan de markt of particuliere opslag. Deze maatregelen beïnvloeden de productie van quotumsuiker. De ultraperifere gebieden produceren echter minder suiker dan hun op basis van hun quota is toegestaan, waardoor de impact van deze maatregelen beperkt zou zijn.

VOORSTELLEN TER VERBETERING

Voorgestelde wijzigingen van de EU-wetgeving

Gezien de ontwikkeling van de regeling in de voorbije jaren en gezien de recente inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wordt een herschikking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad voorgesteld om de verordening aan te passen aan de nieuwe vereisten van het VWEU en enkele bepalingen ervan bij te werken en te vereenvoudigen.

Met name wordt voorgesteld artikel 4, lid 2, aan te passen om te voorzien in de mogelijkheid van vrije handel in onder de specifieke voorzieningsregeling vallende verwerkte producten tussen de Franse DOM (zie paragraaf 4.2.4) .

Tevens wordt voorgesteld artikel 23, lid 3 , te wijzigen om de jaarlijkse maxima in het kader van de specifieke voorzieningsregeling voor Frankrijk en Portugal te verhogen , binnen de grenzen van de bestaande financiële toewijzingen, teneinde druk weg te nemen van de voor de specifieke voorzieningsregeling voorbehouden enveloppen, en de invoering van nieuwe producten in de geraamde voorzieningsbalansen van de noodlijdende ultraperifere regio's mogelijk te maken zonder de totale begroting hoeven te verhogen. (zie paragraaf 5).

Om de administratieve belasting te verminderen en de lidstaten meer tijd te geven om de werkelijke behoeften vast te stellen en een strategische aanpak voor het volgende jaar af te ronden (zie paragraaf 4.1) heeft de Commissie tot slot het voornemen artikel 49 van Verordening (EG) nr. 793/2006 van de Commissie te wijzigen. De wijziging zal erin bestaan dat de tijdslimiet voor de indiening van de jaarlijkse programmawijzigingen voor het volgende jaar wordt verschoven van 1 augustus naar 30 september. De bedoelde wijzigingen zullen door de diensten van de Commissie worden onderzocht en bij brief van DG AGRI worden goedgekeurd, tenzij zij belangrijke wijzigingen inhouden, zoals de invoering van een nieuwe maatregel (hoofdstuk) in het programma. In dat geval moeten de wijzigingen tegen 1 augustus worden ingediend en bij besluit van de Commissie worden goedgekeurd.

Aanbevelingen aan de lidstaten

De lidstaten zijn controlesystemen aan het opzetten om na te gaan of het voordeel van de specifieke voorzieningsregeling zoals het hoort aan de eindgebruiker wordt doorberekend (paragraaf 4.2.3). Zij worden verzocht deze snel operationeel te maken en er verslag over uit te brengen aan de Commissie.

De lidstaten wordt aangeraden het niveau van de steun in het kader van de specifieke voorzieningsregeling voor producten die ook lokaal worden geproduceerd in dier voege aan te passen dat voorrang wordt gegeven aan de ontwikkeling van de lokale productie (paragraaf 4.2.5).

De lidstaten krijgen de aanbeveling grondig te onderzoeken waarom bepaalde maatregelen hun doelen niet bereiken (paragraaf 4.3.1) en in hun programma's met een verbeterde ondersteuningsstrategie te komen . De flexibiliteit die de lidstaten dankzij de herziening genieten bij het beheer van hun programma's kan uitermate doeltreffend zijn wanneer zij met buitengewone omstandigheden worden geconfronteerd. Om sectoren in moeilijkheden te hulp te komen, kunnen lidstaten binnen het programma schuiven met de middelen van de POSEI-enveloppe en zelfs extra steun verlenen, eveneens dankzij de flexibelere bepalingen inzake staatssteun ten behoeve van de ultraperifere gebieden (paragraaf 5).

Bij deze strategische keuzes moeten de lidstaten maatregelen ten gunste van de instandhouding en de creatie van plaatselijke werkgelegenheid bevoorrechten .

Om een algehele beoordeling van de vooruitgang met betrekking tot de POSEI-regeling door de jaren heen mogelijk te maken, wordt de lidstaten tevens verzocht regelmatig verslag uit te brengen op basis van de sleutelindicatoren waaraan wordt gewerkt door de diensten van de Commissie.

Tot slot moet worden benadrukt dat voor de aanvankelijke vaststelling van de POSEI-programma's de participatieve opstelling van alle belanghebbenden vereist was: dit verdient ook aanbeveling voor de jaarlijkse wijzigingen van de programma's. Door de voorgenomen wijziging van artikel 49 van Verordening (EG) nr. 793/2006 van de Commissie, om de tijdslimiet voor de indiening ervan te verschuiven (paragraaf 8.1), zal er meer tijd zijn om de betrokken marktdeelnemers te raadplegen.

CONCLUSIES

In de eerste jaren van haar uitvoering is de POSEI-regeling succesvol gebleken wat betreft de programmeringsaanpak (waardoor zij zonder twijfel flexibeler is en nauwer aansluit bij de lokale behoeften), de gegarandeerde bevoorrading met essentiële producten door verlichting van de extra kosten voor de aanvoer, de ondersteuning van de inkomsten van landbouwers in de ultraperifere gebieden en de ontwikkeling van bepaalde agrarische sectoren.

Op basis van deze analyse en de huidige toestand is de Commissie van oordeel dat de aan de POSEI-regeling toegewezen enveloppe het mogelijk heeft gemaakt de hoofddoelstellingen van de regeling te verwezenlijken.

De lidstaten spelen een cruciale rol bij de uitvoering van de POSEI-regeling. Om opkomende sectoren en producties die het moeilijker hebben dan andere te ondersteunen, moeten de lidstaten zich beraden over een doelgerichtere verdeling van de beschikbare middelen.

Met het oog op de levensvatbaarheid van de landbouwactiviteiten, ook in tijden van crises op de exportmarkten, moeten zowel de Commissie als de lidstaten blijven streven naar de best mogelijke uitvoering van de regeling en met name naar zelfvoorziening op voedingsgebied en diversificatie van de traditionele exportsectoren.

Werkgelegenheid in de landbouwsector, die in stand moet worden gehouden en waar mogelijk moet worden uitgebreid, kwaliteit van de productie en milieubehoud zijn eveneens essentiële doelstellingen.

[1] Resolutie van het EP van 11 mei 1987.

[2] Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad ( PB L 356 van 24.12.1991, blz. 1 ).

[3] Verordening (EEG) nr. 1601/92 van de Raad ( PB L 173 van 27.6.1992, blz. 13 ).

[4] Verordening (EEG) nr. 1600/92 van de Raad ( PB L 173 van 27.6.1992, blz. 1 ).

[5] Verordeningen (EG) nr. 1452/2001 (POSEIDOM), (EG) nr. 1453/2001 (POSEIMA) en (EG) nr. 1454/2001 (POSEICAN) van de Raad van 28 juni 2001 ( PB L 198 van 21.7.2001, blz. 11 ).

[6] Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad ( PB L 160 van 26.6.1999, blz.. 80).

[7] Herzien en aangevuld door mededeling van de Commissie COM(2008)642.

[8] PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

[9] PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

[10] - Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad ( PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1) (hervorming van de suikersector) .

- Verordening (EG) nr. 2013/2006 van de Raad ( PB L 384 van 29.12.2006, blz. 13) (hervorming van de bananensector).

- Verordening (EG) nr. 1276/2007 van de Commissie ( PB L 284 van 30.10.2007, blz. 11) (begrotingsplafonds voor 2007)

- Verordening (EG) nr. 674/2008 van de Commissie ( PB L 189 van 17.7.2008, blz. 5) (begrotingsplafonds voor 2008)

- Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Commissie ( PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16) (gezondheidscontrole).