Bijlagen bij SEC(2006)1111 - Ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie - Alarmsysteem Nr. 7/2006

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de werkelijke begrotingsuitvoering in de periode van 16 oktober 2005 tot en met 31 mei 2006 en worden die uitgaven vergeleken met het uitgavenprofiel (indicator) dat is bepaald op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad van 26 september 2000 betreffende de begrotingsdiscipline 1 .

2. Opmerkingen over de uitvoering van de begroting 2006

Hier volgt een beknopte toelichting bij de belangrijkste verschillen tussen het werkelijke en het door de indicator aangegeven uitvoeringsniveau voor onderdelen van de begroting 2006 (NB: tussen haakjes is het bedrag van de overbesteding (+) of onderbesteding (–) ten opzichte van de indicator vermeld).

2.1.Monetaire factoren

Koers van de euro ten opzichte van de dollar

De uitgaven in de genoemde periode zijn inclusief de gevolgen van schommelingen van de koers van de euro ten opzichte van de dollar. Bij een groot deel van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, vooral die voor granen en suiker, en bij sommige vormen van interne steun zoals de steun voor katoen wordt de hoogte van de uitgaven mede bepaald door de koers van de euro ten opzichte van de dollar.

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2040/2000 was de door de Begrotingsautoriteit vastgestelde begroting opgesteld op basis van de gemiddelde koers in de periode juli-september 2005, die 1 EUR = 1,22 $ bedroeg. Op te merken valt dat de gemiddelde koers in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 31 mei 2006 op ongeveer 1 EUR = 1,21 $ kwam en dus ongeveer 1% lager was dan de voor de opstelling van de begroting 2006 gebruikte koers.

2.2.Subrubriek 1a – GLB-uitgaven (plattelandsontwikkeling uitgezonderd)

2.2.1.Suiker (+ 316,3 miljoen EUR), groenten en fruit (– 118,4 miljoen EUR) en melk en zuivelproducten (– 114,8 miljoen EUR)

De oorzaken van het patroon dat de begrotingsuitvoering in deze sectoren te zien geeft, blijven dezelfde als die welke zijn uiteengezet in het vorige alarmsysteemverslag nr. 5-6/2006.

2.2.2.Restituties voor niet in bijlage I genoemde producten (– 84,2 miljoen EUR)

Dankzij de algemene daling van de eenheidsbedragen van de uitvoerrestituties en het feit dat kleinere hoeveelheden verwerkte landbouwproducten zijn uitgevoerd, waren de betrokken uitgaven van de lidstaten lager. Verwacht wordt dat de huidige onderbesteding van de kredieten voor uitvoerrestituties voor verwerkte landbouwproducten zal voortduren tot het einde van het begrotingsjaar.

2.2.3.Vezelgewassen (– 13,7 miljoen EUR)

De Commissie heeft de steunbedragen voor katoen vastgesteld. Door de stijging van de wereldmarktprijs voor katoen zijn die steunbedragen lager uitgevallen dan was verwacht, zodat bij de uitgaven voor de steun voor katoen sprake is van een meevaller die zal leiden tot een onderbesteding van de betrokken kredieten aan het einde van het begrotingsjaar.

2.2.4.Varkensvlees, eieren, pluimvee, producten van de bijenteelt en andere dierlijke producten (– 43,6 miljoen EUR)

Op dit moment is de verwachting dat de stopzetting van de toekenning van uitvoerrestituties voor vers en bevroren varkensvlees tot lagere uitgaven zal leiden. Dit blijkt nu reeds uit de vergelijking met de indicator. Rekening moet echter worden gehouden met de kosten van de buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt die in de sectoren eieren en slachtpluimvee zijn genomen in verband met de vogelgriepepidemie. Verwacht wordt dat, als de lidstaten alle steunbedragen waartoe in dit verband is besloten, nog in het lopende begrotingsjaar uitbetalen, de huidige onderbesteding niet tot het einde van het begrotingsjaar zal voortduren.

2.2.5.Rechtstreekse steun (– 1 769,1 miljoen EUR)

De huidige onderbesteding voor alle uit dit hoofdstuk gefinancierde maatregelen samen is ongeveer 40% kleiner dan die van eind april 2006. Wat meer in het bijzonder de ontkoppelde rechtstreekse steun betreft, is de onderbesteding zelfs met ongeveer 66% gedaald vergeleken met eind april 2006. Aan de hand van de gegevens die de lidstaten regelmatig verstrekken, volgt de Commissie de uitgaven op de voet. Op dit moment kan de Commissie niet uitsluiten dat de begrotingskredieten voor deze maatregelen niet volledig besteed zullen raken.

3. Conclusies

Wat subrubriek 1a betreft, hebben de lidstaten in de periode van 16 oktober 2005 tot en met 31 mei 2006 in totaal 36 312,8 miljoen EUR besteed, wat 83,9% van de beschikbare kredieten is. Voor de genoemde periode betekent dit ten opzichte van de indicator een onderbesteding ten bedrage van ongeveer
– 1 780,2 miljoen EUR, waarbij het niet alleen om de rechtstreekse steun gaat, maar ook om de marktmaatregelen.

De Commissie is van mening dat de onderbesteding van deze begrotingskredieten tot het einde van het begrotingsjaar zal voortduren. Voor een schatting van het eindbedrag ervan is het echter nog te vroeg.

Wat subrubriek 1b betreft, hebben de lidstaten in de periode van 16 oktober 2005 tot en met 31 mei 2006 in totaal 3 838,6 miljoen EUR besteed, wat overeenkomt met 49,4% van de beschikbare kredieten. Op dit moment verwacht de Commissie dat de op de begroting 2006 uitgetrokken kredieten voor plattelandsontwikkeling volgens plan zullen worden besteed.

BIJLAGE



(1) PB L 244 van 29.9.2000, blz. 27.