Bijlagen bij COM(2013)593 - Toepassing van de maatregelen voor de bijenteeltsector van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I bij Verordening (EG) nr. 917/2004 bekendgemaakt.

In 2011 waren de uitgavenramingen van zes lidstaten (Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Finland en Zweden) kleiner dan de middelen die op basis van het aantal bijenkasten voor hen waren uitgetrokken. Het overeenkomstige bedrag aan EU-middelen werd herverdeeld over de rest van de lidstaten.

In 2011 hebben de vijf lidstaten met het grootste aantal bijenkasten een gecombineerde toewijzing gekregen ten belope van 55 % van de beschikbare EU-middelen. De lidstaten met het grootste aantal bijenkasten zijn dan ook de grootste gebruikers van het programma.

4.3.2.     Uitvoering van de begroting

Volgens de gegevens die de lidstaten over de uitvoering van de begroting per soort maatregel hebben verstrekt, ligt de benuttingsgraad in de 27 lidstaten over het algemeen zeer hoog (93 % in 2010, 89 % in 2011 en 89 % in 2012). De daling van het uitvoeringspercentage in 2011 ten opzichte van 2010 kan worden verklaard doordat de middelen voor de bijenteeltprogramma’s waren verhoogd van 26,3 miljoen EUR in 2010 naar 32 miljoen EUR in 2011. Meestal ligt het uitvoeringspercentage het eerste jaar van het programma lager en neemt het toe naarmate jaar drie vordert.

In 2010 en 2011 waren de grootste begunstigden [Spanje (93 % en 84 %), Griekenland (97 % en 92 %), Frankrijk (90 % en 88 %), Italië (96 % en 92 %) en Roemenië (100 % en 85 %)] bijzonder efficiënt in het gebruik van hun middelen. Dit was ook het geval in 2012 (Griekenland (97 %), Frankrijk (92 %), Italië (93 %) en Roemenië (98 %), met uitzondering van Spanje, waar slechts 69 % van de middelen werd gebruikt).

4.4.        Uitgaven per type maatregel per lidstaat

De analyse van de besteding is gebaseerd op de gegevens die elk jaar door de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 917/2004 worden verstrekt. In de periode 2010-2012 ging de meeste steun naar de twee volgende maatregelen: de bestrijding van de varroamijtziekte en technische bijstand. De uitgaven voor deze twee maatregelen waren systematisch de hoogste en tijdens de opeenvolgende programma’s zijn zij betrekkelijk stabiel gebleven, met gemiddeld 27-30 % voor de bestrijding van de varroamijtziekte en 24-28 % voor technische bijstand.

Meer in het bijzonder werden de maatregelen ter bestrijding van de varroamijtziekte in 2010 door alle lidstaten toegepast; dit geeft aan dat de varroamijtziekte endemisch is in de Unie. Blijkens de antwoorden op een vragenlijst die door het EU-referentielaboratorium voor bijengezondheid is opgesteld[7], wordt die ziekte als de voornaamste bedreiging voor het voortbestaan van de bijen gezien. Dit aandeel in de uitgaven is ook het gevolg van de relatief hoge kosten van de behandelingen tegen de varroamijt, die door de bijenhouders op 10 tot 20 % van de productiekosten worden geraamd. De lidstaten die het meest van deze maatregel gebruik hebben gemaakt, waren Spanje, Hongarije en Polen. Griekenland daarentegen heeft de toepassing van deze maatregel in 2011 en 2012 stopgezet wegens de inflatie aan behandelingskosten, de weerstand die de varroamijt tegen de behandelingen heeft opgebouwd, het risico van de aanwezigheid van residuen in producten van de bijenteelt, het warme klimaat, dat bevorderlijk is voor de ontwikkeling van broedsels het hele jaar rond, en de hardnekkigheid van de varroamijt.

De maatregelen voor technische bijstand werden door de meeste lidstaten toegepast. Gezien het aantal niet-beroepsmatige bijenhouders en de veranderende omstandigheden in de sector is er behoefte aan permanente actie die gericht is op de verspreiding van informatie. Zowel de bijenteeltsector als de lidstaten zijn van mening dat de technische ondersteuningsmaatregelen zeer gunstige effecten op de productie hebben. De belangrijkste gebruikers van deze maatregel in 2011 en 2012 waren Italië, Griekenland, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Polen en Spanje. Op te merken valt dat de verdeling per lidstaat van de middelen voor technische bijstand over de twee programma’s van de bijenteelt is gewijzigd: in 2010 maakten Nederland, Bulgarije en Roemenië helemaal geen gebruik van deze maatregel, maar in 2011 en 2012 begonnen Bulgarije en Roemenië daarvan wel gebruik te maken. Polen verhoogde zijn uitgaven voor technische bijstand tussen 2010 en 2011-2012 zesmaal. Tussen 2010 en 2011-2012 verdubbelde Spanje bijna zijn uitgaven.

De maatregelen voor de rationalisatie van de transhumance bleven op de derde plaats staan, met 16-20 % van de uitgaven. Het waren vooral Zuid-Europese landen als Griekenland, Spanje en Roemenië met een gevarieerde vegetatie en een lange bloeiperiode die van deze maatregel gebruik maakten. Andere lidstaten zoals Duitsland ondersteunden de transhumance wegens het belang ervan voor de bestuiving.

Op de vierde plaats kwamen de maatregelen voor het herstel van het bijenbestand. De toepassing van deze maatregel vertegenwoordigde 19 % van de uitgaven in 2010 en daalde tot 16 % in 2012. Roemenië, Bulgarije en Polen waren de belangrijkste gebruikers. De organisaties van bijenhouders, die bij het opstellen van de programma’s betrokken worden, zijn zeer geïnteresseerd in deze maatregelen om het verlies van bijenkolonies en de stijgende prijzen van de zwermen te compenseren. Toch is de bijenteeltsector van mening dat de ondersteuning van het herstel van het bijenbestand in zekere zin alleen een oplossing op korte termijn is en dat de oorzaken van de sterfte onder de bijen verder moeten worden onderzocht en opgevolgd.

De maatregelen inzake toegepast onderzoek kwamen op de vijfde plaats (4-6 % van de uitgaven). Frankrijk is nog steeds de lidstaat die het hoogste bedrag voor toegepast onderzoek uittrekt (circa 1,4 miljoen EUR in 2012); dat is meer dan de helft van de totale uitgaven voor deze maatregel in de Unie. Zo is in Frankrijk van de maatregelen inzake toegepast onderzoek bijvoorbeeld gebruik gemaakt om een studie te laten uitvoeren betreffende de blootstelling van honingbijen aan een systemisch bestrijdingsmiddel op basis van neonicotinoïden[8].

Van de uitgaven voor honinganalyses tot slot maakten de lidstaten het minst gebruikt. Die uitgaven namen dan ook af. In 2010 vertegenwoordigden zij 6 % van de uitgaven, maar daarna daalden zij tot 4 % in 2011 en 3 % in 2012. Spanje, dat van 2007 tot 2009 een van de landen met het hoogste budget voor honinganalyses was, verminderde zijn uitgaven in 2010 en nog eens in 2011 en 2012. Ook Polen verminderde zijn uitgaven tussen 2010 en 2011, terwijl Bulgarije in 2011 en 2012 dan weer meer uitgaf dan in 2010. Deze verschillen kunnen te wijten zijn aan het feit dat zodra een netwerk van laboratoria is opgericht, de uitgaven minder hoog worden. De steun voor laboratoria-analyses wordt bijzonder geapprecieerd door de honingverpakkers en -distributeurs, omdat de bijenhouders deze kosten hierdoor kunnen internaliseren.

5. EVALUATIE VAN DE MAATREGELEN VOOR DE BIJENTEELTSECTOR

In 2012 heeft de Commissie een externe consultant opdracht gegeven een evaluatie te maken van de maatregelen voor de bijenteeltsector.

In de studie is nagegaan:

– in welke mate de zes maatregelen van de bijenteeltprogramma’s invloed hadden op de productie, de afzet en het handelsverkeer van honing en op het houden van en de handel in levende bijen;

– in hoeverre de maatregelen bijdroegen tot de ondersteuning van de economische activiteit en het inkomen van de beroepsbijenhouders;

– in welke mate de maatregelen bijdroegen tot de stabiliteit van de honingprijs.

De studie is in juli 2013 afgerond.

De conclusie van de studie luidt dat de nationale bijenteeltprogramma’s hebben bijgedragen tot de stabilisering van de honingproductie in de EU, in een context van toenemende productiekosten, bedreigingen voor het voortbestaan van de bijen en sterke internationale concurrentie door de invoer van honing uit derde landen.

De maatregelen hebben de sterke toename van de productiekosten (met name voor behandelingen tegen de varroamijt en het herstel van het bijenbestand) helpen intomen en daarom bleef het effect van deze kosten op het inkomen van de bijenhouders beperkt. De zes maatregelen zijn complementair met elkaar; de conclusies over de gevolgen van de afzonderlijke maatregelen moeten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd en er moet rekening worden gehouden met de synergieën tussen de maatregelen.

De bijenteelt is productiever geworden doordat in de sector structurele verbeteringen werden aangebracht via technische bijstand, rationalisatie van de transhumance, bestrijding van de varroamijtziekte, de modernisering en mechanisering van de bijenteelt, opleidingen en verspreiding van informatie.

De maatregelen maakten het mogelijk de productie van kwalitatief hoogwaardige honing in de EU te ondersteunen, maar zorgden er ook voor dat de productie van honing van lagere kwaliteit concurrerend blijft. De hoge kwaliteit en de toegevoegde waarde van de in de EU geproduceerde honing slaan een brede kloof tussen de gemiddelde waarde per eenheid uitgevoerde EU-honing en de gemiddelde waarde per eenheid honing die uit derde landen wordt ingevoerd.

Voorts hadden de maatregelen een indirect positief effect op zowel de plattelandsontwikkeling als het milieu. Door de kosten te verlagen, structurele verbeteringen aan te brengen en het inkomen van de bijenhouders te ondersteunen hebben de maatregelen bijgedragen tot het behoud van de bijenteelt in plattelandsgebieden, wat essentieel is voor de bestuiving en dus voor de landbouw. De maatregelen waren ook een stimulans voor duurzamere bijenteeltmethoden, met name ter bestrijding van de varroamijtziekte.

Tot slot werd er in de studie op gewezen dat de bijenteeltsector, de honingsector en de lidstaten het allemaal met elkaar eens zijn dat de nationale bijenteeltprogramma’s van groot nut zijn om de sector te ondersteunen.

De conclusie van de studie was evenwel dat meer vooruitgang geboekt kan worden door de bestaande maatregelen optimaler in te zetten om de afzet van honing te bevorderen, verdere samenwerking tussen de bijenhouders aan te moedigen, de verspreiding van informatie over projecten voor toegepast onderzoek te verbeteren en de inkomstenbronnen van de bijenhouders te diversifiëren door de ontwikkeling van hoogwaardige producten van de bijenteelt zoals koninginnengelei, pollen en propolis.

Voorts heeft de contractant, in het licht van de behoeften van de sector en de nationale verschillen tussen de lidstaten, de Unie ook aanbevolen meer richtinggevend te zijn voor de bijenteeltprogramma’s, aangezien de keuze van de concrete maatregelen momenteel op nationaal of zelfs op regionaal niveau wordt gemaakt. Ook moeten synergieën tussen de onderzoeksprogramma’s van de Unie en het toegepast onderzoek van de lidstaten worden gevonden om een betere samenhang te garanderen tussen het fundamenteel en het toegepast onderzoek en tevens mogelijke overlappingen te voorkomen.

6. SUGGESTIES VAN DE LIDSTATEN EN DE SECTOR

In oktober 2012 heeft de Commissie, met het oog op de opstelling van dit verslag, de lidstaten en de vertegenwoordigers van de sector verzocht hun mening te geven over de bijenteeltprogramma’s.

Over het algemeen hebben de lidstaten, zoals blijkt uit het evaluatieonderzoek, hun tevredenheid geuit over de wijze waarop de programma’s worden beheerd en hebben zij voor de voortzetting ervan gepleit omdat deze maatregelen volgens hen van groot nut zijn voor de bijenhouderij en de honingproductie.

De lidstaten hebben het volgende voorgesteld om de maatregelen aan te passen:

- Duitsland en Luxemburg stellen voor het bijenteeltjaar af te stemmen op het kalenderjaar. Momenteel gaan de jaarperioden voor de bijenteeltprogramma's in op 16 oktober van elk jaar en verstrijken zij op 15 oktober van het volgende jaar (artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 917/2004), terwijl de voor medefinanciering in aanmerking komende maatregelen uiterlijk op 31 augustus van het betrokken jaar ten uitvoer moeten zijn gelegd (artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 917/2004); daarom is de financiering van acties die in september of de eerste helft van oktober worden uitgevoerd, problematisch. Voor de bijenteeltprogramma’s van 2014-2016 is de Commissie van plan deze kwestie aan te pakken door een voorstel tot wijziging van de data voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen van Verordening (EG) nr. 917/2004 in te dienen om ervoor te zorgen dat de maatregelen in de bijenteeltsector het hele jaar door ten uitvoer kunnen worden gelegd.

- Duitsland vraagt een vereenvoudiging van de beheers- en controlemaatregelen aangezien de vereiste controle-inspanning buiten verhouding lijkt. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de monitoring en de evaluatie van de programma’s. Verordening (EG) nr. 917/2004 verplicht de lidstaten om volgens een nauwkeurig tijdschema kennis van deze maatregelen te geven, maar laat hen, in overeenstemming met het algemene beginsel van subsidiariteit en risicobeoordeling, veel ruimte om de controles te verrichten. Voor de bijenteeltprogramma’s van 2014-2016 worden de kennisgevingen aan de Commissie vereenvoudigd en zullen zij rechtstreeks worden ingevoerd via het informatiesysteem voor beheer en monitoring van de landbouwmarkt.

- Duitsland stelt voor dat steun wordt verleend voor aanvullende maatregelen op het gebied van de bijenteelt, het verbeteren van de gezondheid van de bijen, het beperken van de schade als gevolg van de varroamijtziekte, de afzet van honing en de honingflora. Al deze maatregelen kunnen nu al tot op zekere hoogte door de huidige bijenteeltprogramma’s worden ondersteund. Aanvullende specifieke maatregelen om de gezondheid van bijen te verbeteren[9] worden door de EU buiten het kader van de bijenteeltprogramma's gefinancierd.

- Wat technische bijstand betreft, vraagt Duitsland een duidelijker omschrijving van het recht op steun voor apparatuur voor de bijenhouders, bijvoorbeeld in de vorm van een lijst van de Commissie van goederen die voor steun in aanmerking komen. De Commissie is van oordeel dat een vaste lijst van goederen afbreuk zou doen aan de flexibiliteit die nodig is om rekening te houden met de variabele structuren van de sector in de verschillende lidstaten. Bovendien kunnen investeringen door bijenhouders nu al worden gefinancierd in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma’s die maatregelen voor de modernisering en de innovatie van landbouwbedrijven omvatten.

Tot slot stelt Litouwen voor steun te verlenen om kleine bijenhouders in staat te stellen hun apparatuur voor honingextractie en de aanmaak van raten te vernieuwen. Die hulp kan nu al worden gegeven in het kader van de maatregel voor technische bijstand.

De Commissie ontving geen schriftelijke opmerkingen van de sector naar aanleiding van haar verzoek van oktober 2012. De externe beoordelaar heeft de sector evenwel uitvoerig geraadpleegd via casestudy's in vier lidstaten[10], interviews en webenquêtes en hij is daarbij tot de conclusie gekomen dat de bijenhouders en hun verenigingen de steun in het kader van de maatregelen erg waarderen, aangezien die het mogelijk maakt de productiekosten te verminderen in een sector die onder druk staat. Dit neemt evenwel niet weg dat de bijenhouders en hun verenigingen erop hebben gewezen dat er effectievere behandelingen ter bestrijding van de varroamijt moeten worden ontwikkeld en dat de kosten ervan moeten worden beteugeld. Voorts hebben zij erop gewezen dat, hoewel de maatregel voor het herstel van het bijenbestand het verlies aan bijenkolonies gedeeltelijk kan compenseren, dit slechts een kortetermijnoplossing is en dat de oorzaken van de sterfte onder de bijen moeten worden onderzocht en opgevolgd.

7. CONCLUSIE

De nationale bijenteeltprogramma’s hebben tot doel de productie en de afzet van honing in de Europese Unie te verbeteren. In alle lidstaten wordt in het kader van deze programma's rechtstreekse steun verleend aan de bijenteelt, een sector die klein is qua productie, maar die voor de landbouw van essentieel belang is wegens de bestuiving.

Zowel volgens de lidstaten als volgens de marktdeelnemers waren de nationale bijenteeltprogramma’s positief voor de bijenteeltsector. De maatregelen maken het mogelijk de productie van hoogwaardige kwaliteitshoning in de EU in stand te houden, ondanks de moeilijke context van toenemende productiekosten, de bedreigingen voor het voortbestaan van de bijen en de sterke internationale concurrentie door de invoer van goedkope honing uit derde landen.

In het licht van de informatie in dit verslag en de resultaten van de evaluatie van de maatregelen op het gebied van de bijenteelt is de Commissie niet van plan wijzigingen aan te brengen in de bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde lijst van subsidiabele maatregelen voor de bijenteelt. De Commissie zal evenwel voorstellen Uitvoeringsverordening (EG) nr. 917/2004 te wijzigen om ervoor te zorgen dat de maatregelen voor de bijenteelt het hele jaar door toegepast en gefinancierd kunnen worden en om het beheer ervan te verbeteren.

Voorts zal de Commissie werken aan een betere coördinatie tussen de nationale projecten voor toegepast onderzoek en de onderzoeksprojecten van de Unie om tot een optimaal gebruik van de resultaten te komen en de verspreiding van die resultaten in de bijenteeltsector te verbeteren.

Tot slot zal de Commissie streven naar een verdere verbetering van de efficiëntie van de bestaande maatregelen door te zoeken naar mogelijke synergieën tussen de maatregelen voor de bijenteelt en de programma’s voor plattelandsontwikkeling. Hierbij kan het bijv. gaan om maatregelen voor plattelandsontwikkeling in het kader waarvan steun wordt verleend voor de vestiging van jonge bijenhouders en de modernisering van de bedrijven, of om de toepassing van agromilieumaatregelen die de beschikbaarheid van honingdragende planten voor honingbijen vergroten.

[1]               PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

[2]               http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0267:FIN:NL:PDF

[3]               PB L 163 van 30.4.2004, blz. 83.

[4]               http://ec.europa.eu/agriculture/evaluation/market-and-income-reports/index_en.htm

[5]               http://wcmcom-ec-europa-eu-wip.wcm3vue.cec.eu.int:8080/agriculture/honey/index_en.htm

[6]               PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47.

[7]               http://ec.europa.eu/food/animal/liveanimals/bees/eu_ref_lab_bee_health_en.htm

[8]               "A common pesticide decreases foraging success and survival in honey bees" in Sciencexpress http://sciencemag.org/content/early/recent/ 29March 2012/ Page 1/ 10.1126/science.1215039.

[9]               http://ec.europa.eu/food/animal/liveanimals/bees/bee_health_en.htm

[10]             Spanje, Duitsland, Hongarije en Griekenland.