Bijlagen bij COM(2014)225 - Toepassing verordening 2201/2003 over de bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Bijlage

"A European framework for private international law: Current gaps and future perspectives", studie uit 2012, uitgevoerd door prof. dr. Xandra Kramer (wetenschappelijk directeur), mr. Michiel de Rooij, LL.M. (projectleider), Dr. Vesna Lazić, Dr. Richard Blauwhoff en mw. Lisette Frohn, LL.M., beschikbaar op:

http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201212/20121219ATT58300/20121219ATT58300EN.pdf

"The parental responsibility, child custody and visitation rights in cross-border separations", studie uit 2010, uitgevoerd door het Institut Suisse de droit comparé (ISDC), beschikbaar op:

http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/etudes/join/2010/425615/IPOL-PETI_ET(2010)425615_EN.pdf

"Cross-border exercise of visiting rights", studie uit 2010, uitgevoerd door Dr. Gabriela Thoma-Twaroch, voorzitter van de districtsrechtbank van Josefstadt, Wenen, beschikbaar op:

http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/note/join/2010/432735/IPOL-JURI_NT(2010)432735_EN.pdf

"Interpretation of the Public Policy Exception as referred to in EU Instruments of Private International and Procedural Law" studie uit 2010, uitgevoerd door prof. Burkhard Hess en prof. Thomas Pfeiffer, Universiteit van Heidelberg, beschikbaar op:

http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/etudes/join/2010/425615/IPOL-PETI_ET(2011)453189_EN.pdf

"Study on Residual Jurisdiction", verslag-studie uit 2007, uitgevoerd door prof. A. Nuyts, beschikbaar op:

http://ec.europa.eu/justice_home/doc_centre/civil/studies/doc_civil_studies_en.htm.

"Comparative study on enforcement procedures of family rights", studie uit 2007, uitgevoerd door het T.M.C. ASSER-instituut, beschikbaar op:

http://ec.europa.eu/justice_home/doc_centre/civil/studies/doc_civil_studies_en.htm.

Study to inform a subsequent Impact Assessment on the Commission proposal on jurisdiction and applicable law in divorce matters, studie uit 2006, uitgevoerd door het European Policy Evaluation Consortium (EPEC) - werkdocument van de diensten van de Commissie - effectbeoordeling SEC(2006) 949.

"Practical problems resulting from the non-harmonisation of choice of Law rules in Divorce Matters", evaluatie uit 2002, uitgevoerd door het T.M.C. ASSER-instituut, beschikbaar op:

http://ec.europa.eu/justice_home/doc_centre/civil/studies/doc_civil_studies_en.htm.

[1]               In 2011 waren er 33,3 miljoen buitenlanders woonachtig in de EU-27. Deze buitenlanders maken samen 6,6% van de totale bevolking uit. De meerderheid, 20,5 miljoen, was burger van derde landen; de resterende 12,8 miljoen burgers, waren burgers van andere EU-landen. Aangezien burgerschap in de loop der tijd kan veranderen, is het ook zinvol om informatie per geboorteland te verstrekken. In 2011 waren er in de Unie 48,9 miljoen in het buiteland geboren inwoners, 9,7% van de totale bevolking. Daarvan waren er 32,4 miljoen buiten de Unie geboren en 16,5 miljoen in een andere lidstaat van de Unie (statistieken opgenomen in Focus, 31/2012: "Nearly two-thirds of the foreigners living in EU Member States are citizens of countries outside the EU-27", Eurostat).

[2]               Verordening (EG) Nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, PB L 160 van 30.6.2000, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2116/2004 van 2 december 2004, PB L 367 van 14.12.2004.

[3]               Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.

[4]               Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken. Wat dit verslag betreft, wordt onder de term "lidstaten" Denemarken niet begrepen.

[5]               Het verdrag is in alle lidstaten van toepassing.

[6]               Beschikking van de Raad van 19 december 2002 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het Haags Verdrag van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen te ondertekenen, PB L 48 van 21.2.2003, blz. 1. Het verdrag is in alle lidstaten van toepassing, met uitzondering van België en Italië, die het Verdrag wel ondertekend, maar nog niet geratificeerd hebben.

[7]               Deze verordening is van toepassing: i) indien het kind zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft en (ii) indien het de erkenning en de tenuitvoerlegging betreft van een in een lidstaat gegeven beslissing, ook indien het kind zijn gewone verblijfplaats heeft in een derde staat die partij is bij genoemd Verdrag; artikel 61.

[8]               Het Haags programma: versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, aangenomen door de Europese Raad van 4-5 november 2004.

[9]               Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2201/2003 wat de bevoegdheid betreft en tot invoeging van regels inzake toepasselijk recht in huwelijkszaken (COM (2006) 399 definitief).

[10]             PB C 109 van 16.4.2013, blz. 7.

[11]             Voorstel voor een Besluit nr. …/2010/EU van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (COM(2010) 104 definitief - 2010/0066 (APP)); Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de totstandbrenging van nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (COM(2010) 105 definitief-2010/0067 (CNS)).

[12]             Besluit van de Raad van 12 juli 2010 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (2010/405/EU), PB L 189 van 22.7.2010, blz. 12. De 14 lidstaten die onderling nauwere samenwerking zijn aangegaan, zijn België, Bulgarije, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en Slovenië.

[13]             Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed, PB L 343 van 29.12.2010, blz. 10. De verordening Rome-III is sinds 21 juni 2012 van toepassing in de oorspronkelijke 14 lidstaten.

[14]             De verordening Rome-III zal met ingang van 22 mei 2014 in Litouwen van toepassing zijn (PB L 323 van 22.11.2012, blz. 18) en met ingang van 29 juli 2015 in Griekenland (PB L 23 van 28.1.2014, blz. 41).

[15]             Artikel 65 bepaalt dat de Commissie uiterlijk op 1 januari 2012 op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens, bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag indient over de toepassing van de verordening.

[16]             Met name discussies in het kader van EJN-bijeenkomsten en de antwoorden van het EJN op een vragenlijst van de Commissie uit 2013. Zie ook de handleiding met beste praktijken en gemeenschappelijke minimumnormen, beschikbaar op: https://e-justice.europa.eu/content_parental_responsibility-46-nl.do?init=true

[17]             Zie de bijlage bij dit verslag.

[18]             COM(2005) 82 definitief.

[19]             Van de ongeveer 122 miljoen huwelijken in de Unie hebben er ongeveer 16 miljoen (13%) een internationaal karakter. Van de ongeveer 2,4 miljoen huwelijken die in 2007 in de Unie werden gesloten, vielen er ongeveer 300 000 in deze categorie. Dat was ook het geval met 140 000 (13 %) van de 1 040 000 echtscheidingen die in de Unie in datzelfde jaar plaatsvonden (zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Wegnemen van de onzekerheid over de vermogensrechtelijke rechten van internationale paren", COM(2011) 125 definitief). Volgens de Eurostat-gegevens over 2010 worden er ieder jaar in de Unie meer dan 2,2 nieuwe huwelijken gesloten en vinden er ieder jaar ongeveer 1 miljoen echtscheidingen plaats.

[20]             Zo hebben zich bijvoorbeeld moeilijkheden voorgedaan bij de uitlegging van de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat op het grondgebied "waarvan beide echtgenoten de nationaliteit bezitten" (artikel 3, lid 1, onder b)) wanneer beide echtgenoten de nationaliteit van dezelfde twee lidstaten hebben. Met verwijzing naar de keuze door justitiabelen van het bevoegde gerecht, met name wanneer zij het recht van vrij verkeer van personen uitoefenen, oordeelde het HvJEU dat deze bepaling niet aldus kan worden uitgelegd dat alleen een "effectieve" nationaliteit in aanmerking zou kunnen worden genomen. De gerechten van de lidstaten waarvan de echtgenoten de nationaliteit bezitten, zijn bevoegd en de echtgenoten kunnen kiezen voor het gerecht van welke lidstaat zij het geschil zullen brengen. Zaak C-168/08 Hadadi [2009] Jurispr. blz. I-06871, punten 52, 53 en 58.

[21]             Het was een van de doelstellingen van het voorstel van de Commissie om zo'n "rush naar de rechter" te voorkomen door middel van de invoering van geharmoniseerde collisieregels in alle lidstaten. De invoering van geharmoniseerde collisieregels zou het gevaar van "de rush naar de rechter" verminderen omdat elke aangezochte rechter in de EU het op grond van gemeenschappelijke regels toepasselijke recht zou hebben moeten toepassen. Aangezien de verordening Rome-III inzake het op echtscheiding en scheiding van tafel en bed toepasselijke recht niet op alle lidstaten van toepassing is, blijft het probleem van de "rush naar de rechter" bestaan.

[22]             Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1 (hierna "de onderhoudsverordening" genoemd).

[23]             Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107 (hierna "de erfopvolgingsverordening" genoemd).

[24]             Commissievoorstel uit 2006 tot wijziging van de verordening, blz. 5.

[25]             Commissievoorstel uit 2006 tot wijziging van de verordening, blz. 8. Zie ook zaak C-68/7 Sundelind Lopez, [2007] Jurispr, blz. I-10403.

[26]             Voorstel betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, COM(2011) 126 definitief (hierna "het commissievoorstel inzake huwelijksvermogensstelsels" genoemd); onderhoudsverordening; erfopvolgingsverordening.

[27]             Elk jaar worden er in de Unie-28 meer dan 5 miljoen kinderen geboren (Eurostat-statistieken met betrekking tot de periode 2004-2011). In 2010 werd zo'n 38,3 % van de kinderen buiten het huwelijk geboren; in 1990 was dit percentage 17,4 % (Eurostat).

[28]             Het HvJEU heeft richtsnoeren gegeven voor de uitlegging van het begrip gewone verblijfplaats in zaak C-523/07 A., [2009] Jurispr. blz. I-02805 en zaak C-497/10 PPU Mercredi, [2010] Jurispr. blz. I-14309. Met betrekking tot de artikelen 8 en 10 oordeelde het HvJEU met name dat de gewone verblijfplaats van het kind de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt en dat het aan de nationale rechter staat om de gewone verblijfplaats van het kind te bepalen, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak.

[29]             Deze uitlegging van de laatste voorwaarde werd door het HvJEU verduidelijkt in zaak C-211/10 PPU Povse [2010] Jurispr. blz. I-06673. Het HvJEU oordeelde dat een door een gerecht in de lidstaat van herkomst opgelegde voorlopige voorziening geen "gezagsbeslissing [vormt] die niet de terugkeer van het kind met zich brengt" en daarom niet de basis kan vormen voor een overdracht van bevoegdheid aan het gerecht van de lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht. Zou immers een voorlopige voorziening leiden tot het verlies van bevoegdheid ter zake van het vraagstuk van het gezag over het kind, dan zou het bevoegde gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had, ervoor kunnen terugdeinzen om een voorlopige voorziening te treffen, zelfs wanneer die in het belang van het kind zou zijn geweest (punten 47 en 50).

[30]             Met name in het kader van artikel 12, lid 3.

[31]             Zaak C-403/09 PPU Detiček, [2009] Jurispr. blz. I-12193.

[32]             Met betrekking tot deze regel verklaarde het HvJEU in zaak C-497/10 PPU Mercredi [2010] Jurispr. blz. I-14309 dat beslissingen van een gerecht van een lidstaat waarbij op grond van het Haags Verdrag van 1980 een verzoek om onmiddellijke terugkeer van een kind in het rechtsgebied van een gerecht van een andere lidstaat wordt verworpen, en die betrekking hebben op de ouderlijke verantwoordelijkheid voor dat kind, niet van invloed zijn op de beslissingen die in die andere lidstaat moeten worden genomen met betrekking tot vorderingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid die eerder zijn ingesteld en aldaar nog aanhangig zijn.

[33]             Zaak C-296/10 Purrucker II, [2010] Jurispr. blz. I-11163.

[34]             Zie het commissievoorstel uit 2006 tot wijziging van de verordening, werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2006) 949 - Effectbeoordeling en de studie inzake residuele bevoegdheid waarnaar in de bijlage bij dit verslag wordt verwezen.

[35]             De studie inzake residuele bevoegdheid waarnaar in de bijlage bij dit verslag wordt verwezen, laat zien dat de bevoegdheidsregels van de lidstaten sterk uiteenlopen. Het belangrijkste verschil bestaat erin dat in ongeveer de helft van de lidstaten het burgerschap van het kind (of dat van een van beide ouders, wat vaak zal samenvallen met dat van het kind) voldoende grond is voor de bevoegdheid van de betrokken lidstaat, terwijl dit in de andere helft niet het geval is.  Hoewel in sommige van deze laatstgenoemde staten andere gronden voor residuele bevoegdheid het in bepaalde situaties mogelijk maken een vordering in de Unie in te stellen, bestaan daarvoor geen garanties.

[36]             Dit zou in huwelijkszaken bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer de echtgenoten in een derde staat wonen waar de bevoegdheidsregels uitsluitend op het burgerschap van de echtgenoten zijn gebaseerd, of wanneer de echtgenoten in verschillende derde staten wonen en de verblijfplaats van slechts een echtgenoot onvoldoende grond voor bevoegdheid is en in de laatste gewone verblijfplaats geen bevoegdheid bestaat. Zie voor een praktisch voorbeeld het ware geval dat wordt genoemd in de studie inzake het Europees kader voor internationaal privaatrecht waarnaar in de bijlage bij dit verslag wordt verwezen. Daarbij ging het om een Italiaanse burger en zijn Nederlandse vrouw, die in een Afrikaanse staat huwden en daar een aantal jaren woonachtig waren. De vrouw, een diplomate, verhuisde vanwege haar beroep met haar man naar een Aziatisch land. Op een bepaald moment wilde het paar scheiden, maar dit bleek in de Aziatische staat waar zij woonden niet mogelijk te zijn. Ook de Nederlandse en Italiaanse regels inzake residuele bevoegdheid in echtscheidingszaken voorzagen niet in bevoegdheid. In deze omstandigheden zou een gerecht van een lidstaat alleen krachtens de verordening bevoegd zijn geweest wanneer beide echtgenoten de nationaliteit van dezelfde lidstaat hadden gehad.

[37]             Zie de studie inzake residuele bevoegdheid waarnaar in de bijlage bij dit verslag wordt verwezen.

[38]             Bevoegdheidsgrond die het gerecht van een lidstaat in uitzonderlijke omstandigheden bevoegdheid verleent ten aanzien van een zaak die een band met een derde staat heeft, teneinde een voorziening te bieden voor gevallen van rechtsweigering, bijvoorbeeld wanneer de procedure in de betrokken derde staat niet mogelijk blijkt (bijvoorbeeld vanwege een burgeroorlog). Zie overweging 16 van de onderhoudsverordening. Traditioneel wordt ervan uitgegaan en is zelfs tijdens parlementaire discussies in een aantal lidstaten aangevoerd, dat deze noodbevoegdheid is gebaseerd op het recht op een eerlijk proces krachtens artikel 6, lid 1, van het Europese Verdrag of door dat recht zelfs wordt opgelegd – Studie inzake residuele bevoegdheid, blz. 64.

[39]             Resolutie P7_TA(2010)0477, punt 3.

[40]             Met name inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid in derde staten die geen verdragsluitende partij bij het Haags Verdrag van 1996 zijn. Zie de studie inzake residuele bevoegdheid waarnaar in de bijlage bij dit verslag wordt verwezen.

[41]             Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

[42]             Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1 (hierna "de herschikte Brussel I-verordening" genoemd).

[43]             Onderhoudsverordening; commissievoorstel uit 2006 tot wijziging van de verordening; commissievoorstel inzake huwelijksvermogensstelsels; commissievoorstel betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (COM(2011)127 definitief); erfopvolgingsverordening; herschikte Brussel I-verordening.

[44]             De verordening bepaalt dat authentieke akten en schikkingen op dezelfde voorwaarden uitvoerbaar moeten worden verklaard als beslissingen wanneer zij in de lidstaat van oorsprong uitvoerbaar zijn. Het feit dat certificaten die in de exequatur-procedure worden gebruikt, alleen naar "beslissingen" verwijzen, heeft voor moeilijkheden gezorgd.

[45]             Programma van Stockholm (Document van de Raad nr. 17024/09 JAI 896), punten 3.1.2 en 3.3.2.

[46]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa – Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm van 20 april 2010, COM(2010) 171 definitief, blz. 10, 12 en 23.

[47]             In zaak C-195/08 PPU Rinau, [2008] Jurispr. blz. I-05271, verduidelijkte het HvJEU dat, behalve wat betreft beslissingen waarvoor een certificaat is afgegeven en het exequatur is afgeschaft, elke belanghebbende kan verzoeken om niet-erkenning van een beslissing, ook indien niet voorafgaand een verzoek om erkenning van de beslissing is ingediend. In zaak C-256/09 Purrucker I, [2010] Jurispr. blz. I-07353, bevestigde het HvJEU dat de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging niet van toepassing zijn op voorlopige maatregelen met betrekking tot het gezagsrecht waarop artikel 20 van toepassing is.

[48]             Studie inzake de uitlegging van de exceptie van openbare orde waarnaar in de bijlage bij dit verslag wordt verwezen.

[49]             Andere frequent aangevoerde gronden voor de niet-erkenning van beslissingen waren de betekening of kennisgeving van documenten in geval de beslissing bij verstek werd gegeven, de niet-inachtneming van de procedure die de verordening voorschrijft voor de plaatsing van het kind in een andere lidstaat en het feit dat de beslissing werd gegeven zonder dat de betrokken ouder de gelegenheid werd geboden om te worden gehoord. Dit zijn belangrijke overwegingen met betrekking tot het door het Handvest gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces.

[50]             Verordening (EG) nr. 805/2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen; Verordening (EG) nr. 1896/2006 betreffende een Europese betalingsbevelprocedure; Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen; onderhoudsverordening; herschikte Brussel I-verordening.

[51]             Zie bijvoorbeeld ook de overwegingen inzake toekomstige minimumnormen voor de betekening en de kennisgeving van stukken - Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en he Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1393/2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken.

[52]             Sinds 2010 zijn er 155 zaken tijdens bilaterale bijeenkomsten besproken.

[53]             Zie document 16121/10, JUSTCIV 194, van de Raad van 12 november 2010, Conclusies van het door het Belgische voorzitterschap georganiseerde symposium over internationale bemiddeling binnen het gezin bij internationale ontvoering van kinderen door ouders, te vinden op http://register.consilium.europa.eu.

[54]             Artikel 55, onder a).

[55]             EJN-handleiding met beste praktijken en gemeenschappelijke minimumnormen:

                https://e-justice.europa.eu/content_parental_responsibility-46-nl.do.

[56]             In 2008 werden er tussen de lidstaten 706 verzoeken tot terugkeer ingediend. De statistieken laten zien dat het totale terugkeerpercentage tussen de lidstaten in 2008 52% bedroeg; in de gevallen waarin de verzoekende staat een derde staat was, bedroeg dit percentage 39%: statistische analyse van in 2008 in het kader van het Haags Verdrag van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen ingediende verzoeken — deel II ― regionaal rapport, voorlopig  document nr. 8 B ― bijgewerkte versie van november 2011 voor de speciale commissie van juni 2011, beschikbaar op http://www.hcch.net.

[57]             Zaak C-195/08 PPU Rinau, [2008] Jurispr. blz. I-05271, punt 52.

[58]             Zie bijvoorbeeld de zaken Šneersone en Kampanella tegen Italië (verzoek nr. 14737/09), punt 85, onder iv); Iglesias Gil en A.U.I. tegen Spanje (verzoek nr. 56673/00); Ignaccolo-Zenide tegen Roemenië (verzoek nr. 31679/96), Maire tegen Portugal (verzoek nr. 48206/99); PP tegen Polen (verzoek nr. 8677/03) en Raw tegen Frankrijk (verzoek nr. 10131/11).

[59]             Het EHRM heeft in een aantal gevallen ook geoordeeld dat terugkeer van een kind een inbreuk op artikel 8 EVRM kan inhouden, met name in die gevallen waar het van oordeel was dat de aangezochte rechter onvoldoende rekening had gehouden met de ernst van de moeilijkheden waarmee het kind bij terugkeer naar zijn staat van herkomst waarschijnlijk te maken zou krijgen, dat de aangezocht rechter over onvoldoende informatie beschikte om te kunnen beslissen of er sprake was van een risico in de zin van artikel 13, onder b), van het Haags Verdrag van 1980 of dat de aangezochte rechter had nagelaten om de beweringen van de verzoeker in het kader van artikel 13, onder b), van het Haags Verdrag van 1980 daadwerkelijk te onderzoeken. Zie bijvoorbeeld de zaken Šneersone en Kampanella tegen Italië (verzoek nr. 14737/09), punt 95; B tegen België (verzoek nr. 4320/11), punt 76; X tegen Letland (verzoek nr. 27853/09), punt 119.

[60]             In 2008 werd 15% van de verzoeken tussen lidstaten binnen zes weken afgehandeld: zie de in voetnoot 56 genoemde statistische analyse.

[61]             Artikel 11, lid 8, en artikel 42.

[62]             Aangezien de verordening de snelle terugkeer van het kind beoogt te waarborgen, staat tegen de afgifte van een certificaat door het gerecht van het land van herkomst met betrekking tot zijn beslissing houdende terugkeer geen rechtsmiddel open, en de enige middelen die tegen het certificaat kunnen worden ingeroepen, zijn dat inzake een verzoek om verbetering ervan of dat inzake twijfels over de echtheid ervan krachtens het recht van de lidstaat van herkomst; artikel 43, lid 2 en zaak C- 211/10 PPU Povse, [2010] Jurispr, blz. I-06673, punt 73.

[63]             Zaak C-211/10 PPU Povse, [2010] Jurispr. blz. I-06673, punt 53. Zodra een beslissing houdende de niet-terugkeer is gegeven en aan het gerecht van de lidstaat van herkomst ter kennis is gebracht, is het ingevolge zaak C-195/08 PPU Rinau, [2008] Jurispr. blz. I-05271 voor het door het gerecht van de lidstaat van herkomst geven van een beslissing houdende terugkeer, vergezeld van een certificaat, irrelevant of die beslissing houdende de niet-terugkeer niet onherroepelijk is geworden of herzien is, zolang het kind niet daadwerkelijk is teruggekeerd.

[64]             Eenzelfde soort waarborgen is van toepassing op beslissingen met betrekking tot het recht op omgang met kinderen waarvoor een certificaat is afgegeven.

[65]             Artikel 47.

[66]             Zie de vergelijkende studie inzake procedures voor tenuitvoerlegging van familierecht, waarnaar in de bijlage bij dit verslag wordt verwezen.

[67]             Dezelfde bepalingen inzake tenuitvoerlegging zijn van toepassing op beslissingen waarvoor een certificaat is afgegeven inzake het recht op omgang met kinderen; artikel 47.

[68]             Zaak C- 211/10 PPU Povse, [2010] Jurispr. blz. I-06673, punten 74-83.

[69]             Zaak C-491/10 Zarraga, [2010] Jurispr. blz. I-14247.

[70]             Zaak Povse tegen Austria (verzoek nr. 3890/11), punten 81-82.

[71]             Burgers klagen het meest over omslachtige uitvoeringsprocedures, de lengte van procedures en de uiteenlopende praktijken van nationale autoriteiten.

[72]             Zie bijvoorbeeld, EHRM zaken PP tegen Polen (verzoek nr. 8677/03); Shaw tegen Hongarije (verzoek nr. 6457/09); Raw en anderen tegen Frankrijk (verzoek nr. 10131/11).

[73]             In sommige lidstaten staan bepalingen inzake tenuitvoerlegging bijvoorbeeld toe dat tegen een executoriale titel beroep wordt ingesteld.

[74]             Zaak C-195/08 PPU Rinau, [2008] Jurispr. blz. I-05271, punt 82.

[75]             Zie bijvoorbeeld, Shaw tegen Hongarije (verzoek nr. 6457/09) en Raw tegen Frankrijk (verzoek nr. 10131/11).

[76]             Artikel 55, onder d).

[77]             Artikel 31, lid 2, en artikel 23, onder g).

[78]             Zaak C-92/12 PPU Health Service Executive.