Bijlagen bij COM(2014)233 - Inspanningen die de lidstaten in 2012 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen visserijcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I). Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) heeft de verslagen van de lidstaten beoordeeld[5].

De analyse van de vlootcapaciteit van de lidstaten geeft een zekere vooruitgang te zien inzake afstemming op de beschikbare vangstmogelijkheden, hoewel er zeker nog méér moet worden gedaan om te garanderen dat de visbestanden conform de MSY-doelstelling worden beheerd.

In haar verslag over de inspanningen die de lidstaten in 2011 hebben geleverd om het nagestreefde evenwicht tot stand te brengen, heeft de Commissie een reeks elementen geïntroduceerd die de analyse van het evenwicht kunnen verbeteren. In dat verslag werd een reeks indicatoren voor duurzaam functionerende en levensvatbare vloten opgesomd[6] die aangeven in welke mate een vloot:

- afhankelijk is van visbestanden die boven het MSY-niveau worden bevist;

- kostendekkend is;

- economisch duurzaam functioneert;

- onderbenut wordt;

- inactief is.

Deze indicatoren worden ook in dit verslag gebruikt. Voorts is — uit bezorgdheid over het feit dat dit aspect tot dusver wellicht is veronachtzaamd — een indicator toegevoegd van aan een hoog biologisch risico blootgestelde bestanden die de impact van een bepaald vlootsegment ondervinden.

Capaciteitsmaxima

Elke lidstaat moet ervoor zorgen dat zijn vangstcapaciteit qua tonnage (in GT) en vermogen (in kW) altijd overeenkomt met of lager is dan de in Verordening (EU) nr. 1380/2013[7] vastgestelde capaciteits- en vermogensmaxima. Uit de actuele informatie in het EU-vlootregister blijkt dat alle lidstaten deze maximumwaarden naleven. De totale visserijcapaciteit van de EU-vloot was 16,4 % lager dan het capaciteitsmaximum qua tonnage en 10,4 % lager dan het maximale vermogen (bijlage 2).

Volgens het EU-vissersvlootregister telde de vloot op 31 december 2012 76 023 vaartuigen met een totale visserijcapaciteit van 1 578 015 GT en 5 807 827 kW. Het aantal vaartuigen is met 1,6 % afgenomen en de tonnage en het vermogen respectievelijk met 2 % en 1 % (met inbegrip van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen (bijlage 3)).

In 2012 was buitenbedrijfstelling met overheidssteun het vaakst gebruikte beheersinstrument om de visserijcapaciteit te verlagen (bijlage 4). In de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2012 is door het EVF een bedrag van 464 miljoen EUR uitgetrokken in samenhang met de stopzetting van de visserijactiviteiten van circa 3 700 vaartuigen (bijlage 5).

Volledigheid en kwaliteit van de verslagen van de lidstaten en de capaciteitsindicatoren

De Commissie heeft van alle 22 lidstaten het verslag ontvangen. Het WTECV stelt een gestage verbetering vast van de samenhang, de volledigheid en de kwaliteit van de verslagen in vergelijking met eerdere jaren (bijlagen 1A en 1B). Steeds meer lidstaten maken bij hun analyse gebruik van de richtsnoeren van de Commissie, ook al zijn er nog steeds enkele die deze richtsnoeren niet toepassen.

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) heeft op aanwijzing van het WTECV en op basis van de gegevens die de lidstaten middels het KGV hebben ingediend, technische, economische en biologische indicatoren berekend die voor het evenwicht tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden relevant zijn (bijlage 6). De analyse behelst 434 vlootsegmenten waarvoor gegevens over ten minste één indicator beschikbaar zijn. Deze bestrijken 97 % van de gerapporteerde waarde van de aangelande vangsten in 2011. Het WTECV heeft richtsnoeren voor de interpretatie van deze KGV-gebaseerde indicatorwaarden verstrekt, die door de Commissie in het onderhavige verslag zijn gevolgd.

Situatie inzake vlootcapaciteit per lidstaat

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van de vlootsituatie per lidstaat op basis van het verslag van de betrokken lidstaat en de WTECV-bevindingen op grond van de KGV-gegevens.

België rapporteerde dat de capaciteit van zijn vloot sedert 2003 qua vermogen met 30 % en qua tonnage met 38 % is afgenomen.  De vlootcapaciteit lijkt goed in balans met de vangstmogelijkheden. Er is weinig ongebruikte capaciteit en weinig vangstmogelijkheden blijven onbenut.

Uit de WTECV-beoordeling blijkt dat de boomkortrawlers, bodemtrawlers en vaartuigen voor de bodemzegenvisserij van 18-40 m afhankelijk waren van bestanden die boven het MSY-niveau worden bevist. De boomkortrawlers van 24-40 m hadden een impact op twee bestanden die een biologisch risico lopen. De activiteiten van de bodemtrawlers van 18-24 m, de vaartuigen voor de bodemzegenvisserij en de boomkortrawlers van 12-18 m waren in 2011 niet economisch duurzaam.

Bulgarije rapporteerde dat het sinds zijn toetreding zijn vissersvloot heeft ingekrompen qua aantal (-7 %), tonnage (-14 %) en vermogen (-6 %). De capaciteitsbenuttingsgraad, die voor vaartuigen < 12 m bijzonder laag is, is in 2012 voor alle segmenten verbeterd. De activiteit van de afzonderlijke vaartuigen is over alles met 220 % toegenomen.

De nationale autoriteit heeft al maatregelen getroffen om het aantal inactieve vaartuigen te verminderen en is doende deze uit het nationale register te verwijderen.

Kleinere vaartuigen (< 12 m) zijn economisch onrendabel gebleken; het is de bedoeling door te gaan met het uit de vaart nemen van dergelijke vaartuigen en met de vervanging ervan door grotere, op pelagische bestanden vissende vaartuigen.

Bulgarije concludeert dat de capaciteit van zijn vloot enigszins te groot is in verhouding tot de vangstmogelijkheden.

Uit de beoordeling door het WTECV komt naar voren dat de vaartuigen van 12-18 m met drijfnetten en vaste netten alsook de vaartuigen die met actief en passief vistuig vissen, niet economisch duurzaam zijn; er is nog steeds een zeer grote inactieve vloot (circa 1 200 vaartuigen) en de activiteitsgraad van de met actief en passief vistuig vissende vloot is erg laag. Het rendement op vaste materiële activa in 2011 lijkt abnormaal laag. Er zijn geen biologische indicatoren beschikbaar.

Cyprus heeft sedert 2004 de capaciteit van zijn vloot gereduceerd (met 65 % qua tonnage en met 20 % qua vermogen). De benuttingsgraad van de vaartuigen was gering (minder dan 53 %) voor alle vloten behalve de bodemtrawlers in internationale wateren. De analyse van de economische gegevens voor 2011 is niet afgerond, maar de gegevens voor 2010 wijzen op overkapitalisatie.

De omvang van de vloot "bodemtrawlers in territoriale wateren" is recentelijk geslonken; Cyprus heeft geen volledige beoordeling kunnen uitvoeren, maar stelt dat de kleinschalige kustvisserij wellicht in onbalans verkeert en dat de vloot vaartuigen van 12-24 m die polyvalent passief vistuig gebruiken, bij benadering in evenwicht is.

Cyprus heeft geen KGV-gebaseerde gegevens verstrekt, zodat het WTECV geen beoordeling heeft kunnen opstellen.

Duitsland rapporteerde een duidelijke neerwaartse trend in het aantal vaartuigen, van 2 315 in 2000 naar 1 549 in 2012. Het tempo waarin deze daling zich voltrekt, neemt af. In vergelijking met het vorige jaar zijn vier segmenten van de Duitse vissersvloot kleiner geworden. De vloot is in 2012 met 31 vaartuigen afgenomen — een capaciteitsdaling met 598 GT (-0,93 %) en 2 242 kW (-1,51 %). De grootste afname in absolute cijfers vormt het verdwijnen van 16 met kieuwnetten vissende vaartuigen < 12 m. De trawler- en boomkortrawlervloten (≤ 40 m) zijn beide met meer dan 4 % afgenomen.

Duitsland besluit dat zijn capaciteit en vangstmogelijkheden in evenwicht zijn, ook al zijn sommige activiteitsindicatoren aan de lage kant als gevolg van deeltijdse visserij. De economische indicatoren zijn negatief, maar Duitsland is van oordeel dat de werkelijke afschrijvingskosten lager zijn dan de officiële en dat de cijfermatige conclusie dat de vloot op lange termijn in economische onbalans verkeert, bijgevolg niet gerechtvaardigd is.

De beoordeling door het WTECV geeft aan dat de meeste vlootsegmenten afhankelijk zijn van overbeviste bestanden, maar uit de biologische indicatoren blijkt alleen voor de bodemtrawlers en vaartuigen voor de bodemzegenvisserij van 24-40 m een impact op een bedreigd bestand. De vaartuigen van 10-12 m met passief vistuig, de bodemtrawlers en vaartuigen voor de bodemzegenvisserij van 12-18 m, de vaartuigen van 24-40 m met vaste netten en de trawlers en zegenvisserijvaartuigen > 40 m lijken niet economisch duurzaam te zijn. Er lijkt sprake te zijn van onderbenutting van de vaartuigen < 12 m die met passief vistuig vissen en van de vloot boomkortrawlers van 18-24 m — een onderbenutting die door het seizoensgebonden karakter van de visserijen in kwestie niet wordt verklaard. In 2011 was het desbetreffende cijfer 65 %.

Denemarken beheert zijn vangstmogelijkheden middels individuele overdraagbare quota (ITQ's) en vaartuigquotumaandelen (VQS's), wat heeft geresulteerd in een daling van het aantal vaartuigen, de tonnage en het vermogen.  In 2011 lijkt er in de meeste vlootsegmenten, met uitzondering van de boomkortrawlers van 12-24 m en de bodemtrawlers en vaartuigen voor de bodemzegenvisserij > 40 m, sprake te zijn van onderbenutting van de vaartuigen.

De meeste vaartuigen kleiner dan 12 m verkeerden bestendig in een toestand van economische overkapitalisatie. De meeste andere vaartuigen waren vrijwel in economisch evenwicht. In de periode 2005-2011 lagen de lopende inkomsten van veel vloten stelselmatig beneden het kostendekkende niveau; het is onduidelijk hoe de betrokken vaartuigen in bedrijf hebben kunnen blijven.

De economische en vaartuigbenuttingsindicatoren wijzen in de richting van een onbalans, met name voor vaartuigen < 12 m in de Noordzee.

Vaartuigen < 10 m die met bodemtrawls en zegens vissen, vaartuigen van 10-12 m met polyvalent passief vistuig en boomkortrawlers van 12-18 m waren niet economisch duurzaam en bovendien afhankelijk van overbeviste bestanden.

Ondanks een aanzienlijke capaciteitsvermindering de voorbije jaren rapporteerde Estland een onbalans, hoofdzakelijk bij de trawlers met een totale lengte van meer dan 12 m. In de loop van 2012 is de omvang van de vloot met vier eenheden geslonken. Het vermogen en de brutotonnage van genoemd segment zijn allebei met 6 % afgenomen. Er zijn veel (~ 1 300) kleine vaartuigen die de kustvisserij op haring, baars en bot beoefenen; of zij bedrijfsmatig in evenwicht zijn, is onduidelijk.

Estland heeft ten behoeve van de rapportage zijn vlootregister niet in segmenten opgedeeld. Het land heeft een ITQ-systeem ingevoerd dat naar verwachting zal leiden tot een verbeterde balans. Uit de door Estland gepresenteerde economische analyse blijkt dat alle vaartuiglengteklassen sedert 2010 economisch duurzaam opereren.

In de WTECV-beoordeling wordt gesteld dat de vloot vaartuigen van 10-12 m die gebruik maken van polyvalent passief vistuig, afhankelijk was van boven het MSY-niveau beviste bestanden.

Griekenland heeft geen evenwichtsbeoordeling ingediend, heeft zijn vlootbeleid niet beoordeeld en heeft ook geen gegevens verstrekt in het kader van het KGV. Griekenland heeft aangegeven dat zijn visserijactiviteiten en de situatie van de bevisbare bestanden ten opzichte van het vorige jaar ongewijzigd zijn gebleven. Uit een vergelijking van de gegevens in de verslagen over 2011 en 2012 blijkt dat de vloot met 632 vaartuigen is afgenomen. Tussen 1 januari 2003 en 31 december 2012 is de vloot geslonken met 3 019 vaartuigen (15,84 %) en is de capaciteit afgenomen met 21,57 % (brutotonnage in GT) of 21,71 % (vermogen in kW).

Griekenland heeft geen KGV-gegevens overgelegd en bijgevolg hebben het WTECV en het JRC geen overeenkomstige indicatoren kunnen berekenen en beoordelen.

Spanje is in 2012 doorgegaan met het verminderen van zijn visserijcapaciteit. In 2012 zijn 429 vaartuigen definitief uit het register geschrapt, waarvan 147 met staatssteun. In dat jaar was circa 85 % van de vloot actief. Volgens Spanje bestaat er een zekere onbalans in de vloten die kleinschalige visserij in de nationale kustwateren beoefenen (1 280 inactieve vaartuigen), maar is de in internationale wateren opererende vloot (32 inactieve vaartuigen) in evenwicht of komt zij zelfs capaciteit tekort in verhouding tot de beschikbare vangstmogelijkheden.

Het WTECV wijst er in zijn beoordeling op dat de enige beschikbare KGV-gegevens voor Spanje economische gegevens over 2011 zijn. Die geven een zeer divers beeld te zien, met een groot aantal vloten die in een negatieve economische situatie verkeren, enkele in een positieve en enkele daar tussenin.

De omvang van de vloot van Finland is in de periode 1995-2012 gestaag afgenomen. In 2012 heeft zich een toename van de tonnage (vooral in de offshore-visserij) voorgedaan in combinatie met een daling van het motorvermogen. Finland vindt dat zijn vloot redelijk goed in evenwicht is met de toegekende vangstmogelijkheden. Finland heeft de WTECV-richtsnoeren niet toegepast in zijn verslag en heeft geen andere indicatoren opgenomen om de capaciteit af te zetten tegen de vangstmogelijkheden.

Het WTECV heeft geen duidelijke trends in de economische indicatoren kunnen vaststellen. De technische indicator wijst op een lage tot zeer lage gemiddelde vaartuigbenuttingsgraad. Er waren geen biologische indicatoren beschikbaar.

Frankrijk is van mening dat voor de meeste van zijn visserijen de vloten stabiel zijn en in evenwicht met de vangstmogelijkheden. Een en ander is het resultaat van een jarenlange aanpassing van die vloten. Veel vloten bevissen doelsoorten waarvoor geen quota zijn vastgesteld en waarvoor geen biologische beoordelingen beschikbaar zijn, zodat noch biologische, noch technische indicatoren konden worden berekend. Frankrijk heeft in 2012 192 vissersvaartuigen uit bedrijf genomen, waarvan 74 in de overzeese gebieden. Van die 192 vaartuigen zijn er 46 met overheidssteun uit bedrijf genomen (waarvan 6 in Frans-Guyana).

Voor de meeste vloten in de Middellandse Zee zijn geen biologische indicatoren voorhanden. In de Atlantische Oceaan zijn de meeste vloten afhankelijk van overbeviste bestanden; de pelagische trawlers > 40 m vormen daarop een uitzondering. Economische gegevens waren grotendeels onbeschikbaar of niet eenduidig.

Ierland meldde dat zijn visserijcapaciteit in vergelijking met het vorige jaar is toegenomen met 1,29 % qua tonnage en met 2,25 % qua vermogen, maar dat de vloot op het referentieniveau is gebleven. De economische indicatoren suggereren dat de vloten hun economische prestaties de jongste jaren hebben verbeterd en dat zij thans zowel op de korte als op de lange termijn winstgevend en niet overgekapitaliseerd zijn.

Uit de beoordeling van het WTECV komt naar voren dat de beugvisserijvaartuigen van 10-18 m, de bodemtrawlers en vaartuigen voor de bodemzegenvisserij > 18 m en de pelagische trawlers > 24 m afhankelijk waren van overbeviste bestanden en op wellicht 6 biologisch bedreigde bestanden een impact hebben gehad. De technische indicator wijst op een lage vaartuigbenuttingsgraad. Er zijn veel inactieve vaartuigen (13 % tot 40 %).

Italië rapporteerde dat zijn vloot in de loop van 2012 is afgenomen met 2,23 % (aantal vaartuigen) en de capaciteit ervan met 5,8 % qua tonnage en met 3,5 % qua vermogen. Italië heeft in zijn verslag de richtsnoeren niet toegepast en evenmin andere indicatoren opgenomen op grond waarvan de relatie tussen capaciteit en vangstmogelijkheden zou kunnen worden beoordeeld. Bij ontstentenis van gegevens heeft Italië de evenwichtssituatie van zijn vloten niet kunnen evalueren. 

De WTECV-evaluatie geeft aan dat de boomkortrawlers van 12-24 m, de bodemtrawlers en vaartuigen voor de bodemzegenvisserij van 24-40 m en de ringzegenvaartuigen > 40 m economisch niet duurzaam waren maar dat veel andere vloten behoorlijk winstgevend zijn. De vaartuigbenuttingsindicatoren wijzen op onbalansen. Biologische indicatoren waren in veel gevallen niet voorhanden. Waar dat wel het geval was, wijzen zij op overbevissing.

Litouwen heeft de getalsterkte van zijn vloot in 2012 met 3 eenheden verminderd. De capaciteit is afgenomen met 18 025 GT (55 %) en 19 982 kW (53,9 %). De vloten bevissen hoofdzakelijk bestanden die niet worden overbevist en zij zijn in balans met de oostelijke-Oostzeekabeljauw-, haring- en sprotbestanden. De vloten waren in 2011 in het algemeen winstgevend.

De beoordeling door het WTECV wijst op een lage benuttingsgraad voor alle vloten met uitzondering van de pelagische trawlers van 24-40 m. De pelagische trawlers > 40 m hebben een impact gehad op één bestand dat een biologisch risico loopt.

Letland heeft zijn capaciteit sinds 2004 gereduceerd met 20 % (aantal vaartuigen), 24 % (tonnage) en 31 % (vermogen). Letland stelt dat de capaciteitsbenuttingsindicatoren voor geen enkel vlootsegment op een noemenswaardige onbalans wijzen en dat de visserijen winstgevend zijn.

In zijn beoordeling geeft het WTECV aan dat de vissersvaartuigen < 10 m die met polyvalent passief vistuig vissen alsook de pelagische trawlers van 12-18 m afhankelijk zijn van overbeviste bestanden. Deze vloten vertonen ook een lage benuttingsgraad.

Malta rapporteerde onbevredigende resultaten voor zijn vloot in 2011. Door het ontbreken van economische en sociale gegevens konden voor 2012 geen definitieve conclusies worden getrokken. De Maltese autoriteiten controleren momenteel de nauwkeurigheid van de in het vlootregister opgenomen informatie. 

Uit de WTECV-beoordeling komt naar voren dat de meeste vlootsegmenten waarvoor gegevens beschikbaar zijn, economisch onduurzaam zijn; uitzonderingen zijn de ringzegenvaartuigen van 12-18 m en de vaartuigen van 18-24 m die "ander actief vistuig" gebruiken. De benuttingsgraad van de vaartuigen was laag voor alle vlootsegmenten. Er waren meestal geen biologische indicatoren beschikbaar.

Nederland rapporteert dat de capaciteit van zijn vloot ongeveer in evenwicht is met zijn vangstmogelijkheden en dat op grond van biologische indicatoren kan worden gesteld dat zijn visserijen op niet-overbeviste bestanden zijn gericht.  Economische indicatoren lijken erop te wijzen dat de Nederlandse pelagische vloot niet winstgevend is. De bodemvisserij met vaartuigen van meer dan 24 m was winstgevend en de rendabiliteit ervan is nog gestegen.

Uit de beoordeling door het WTECV blijkt dat alle vlootsegmenten waarvoor biologische indicatoren beschikbaar waren, door de bank genomen afhankelijk waren van overbeviste bestanden. Pelagische trawlers van meer dan 40 m en boomkortrawlers van 18-24 m lijken economisch niet duurzaam te zijn; andere vlootsegmenten daarentegen konden goede resultaten voorleggen.

Polen rapporteerde dat 8 vaartuigen (250 GT en 980 kW) in 2012 aan de vloot zijn onttrokken. Polen heeft niet kunnen vaststellen of er een evenwicht is bereikt. Het is van mening dat, met uitzondering van de vloot beugvisserijvaartuigen van 12-18 m, al zijn vlootsegmenten economisch duurzaam opereerden.

De beoordeling door het WTECV wijst uit dat de vaartuigen van 12-18 m die met vishaken vissen, economisch onrendabel zijn. Alle vlootsegmenten vertoonden een geringe benuttingsgraad, behalve de bodemtrawlers en vaartuigen voor de bodemzegenvisserij > 40 m en de pelagische trawlers > 40 m. Er waren geen biologische indicatoren beschikbaar.

Portugal concludeerde dat de capaciteit van zijn vloot is afgestemd op zijn vangstmogelijkheden. De technische indicatoren voor de ringzegenvloten wijzen echter op een vrij lage benutting van de vaartuigen.

Biologische indicatoren waren in de meeste gevallen niet voorhanden. De WTECV-beoordeling wijst uit dat de beug- en dregvisserijvaartuigen < 12 m en de vaartuigen van 10-12 m die met actief en passief vistuig vissen, economisch onrendabel zijn.  Vele vloten vertoonden een geringe benuttingsgraad.

Roemenië rapporteerde een zeer geringe vaartuigbenuttingsgraad alsook afhankelijkheid van overbeviste bestanden.

Er is maar beperkte biologische en economische informatie beschikbaar.  Het WTECV stelde een lage vaartuigbenuttingsgraad vast.

Zweden rapporteerde een daling van het aantal vaartuigen met 12 % in de periode 2008-2012. De vloten zijn voor hun activiteiten afhankelijk van duurzaam geëxploiteerde bestanden en lijken economisch duurzaam te zijn. Toch valt in sommige segmenten een zekere onbalans vast te stellen.

Het WTECV stelt in zijn beoordeling dat vaartuigen van minder dan 18 m met vaste netten economisch onduurzaam waren. Negen vloten waren afhankelijk van overbeviste bestanden, maar de desbetreffende risicobestandenindicator was niet beschikbaar. Voor veel vloten waren onvoldoende gegevens beschikbaar.

Slovenië rapporteerde voor veel vlootsegmenten een geringe benuttingsgraad; het schrijft dit evenwel niet toe aan een onbalans maar aan afhankelijkheid van trekkende bestanden en aan deeltijdse beoefening van de visserij. In 2012 is de Sloveense vloot geslonken met 35 % qua tonnage en met16,83 % qua vermogen. De totale aangelande hoeveelheid is in 2012 met 54 % gedaald ten opzichte van 2011. Vaartuigen kleiner dan 6 m die met vaste of drijvende netten vissen, waren economisch onduurzaam maar andere segmenten leken duurzaam te zijn.

Volgens het WTECV waren de vaartuigen < 12 m die met vaste bodemnetten vissen alsook de pelagische trawlers van 24-40 m economisch onrendabel, maar was de ringzegenvisserij met vaartuigen van 12-18 m zowel rendabel als duurzaam. De vaartuigbenuttingsgraad was laag. Er waren geen biologische indicatoren beschikbaar.

Het UK rapporteerde een capaciteitstoename van de voor schelpdiervisserij (vooral op mantelschelpen) ingezette vaartuigen, die ingaat tegen de algemene trend van capaciteitsverlaging bij de bodemtrawlervloten. Het UK heeft geen indicatoren berekend en evenmin conclusies getrokken over de balans tussen zijn vloot en zijn vangstmogelijkheden.

Uit de beoordeling van het WTECV komt naar voren dat de meeste vloten economisch duurzaam zijn, met uitzondering van de boomkortrawlers < 10 m, de boomkortrawlers van 12-18 m en de beugvisserijvaartuigen < 10 m. Biologische indicatoren waren in de meeste gevallen niet voorhanden, maar de activiteiten van de bodemtrawlers en vaartuigen voor de bodemzegenvisserij van 18-40 m hadden een impact op vijf bestanden die een hoog biologisch risico lopen. Veel kleinere vaartuigen (< 18 m) kenden een lage benuttingsgraad.

De vloot ringzegenvaartuigen van 40 m was afhankelijk van bestanden die boven het MSY-niveau worden bevist.

Conclusies

Ook al is er nog werk voor de boeg, toch is sinds 2002 al een zekere vooruitgang geboekt bij het verminderen van de wanverhouding die bestond tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden. Doordat verschillende vlootsegmenten uiteenlopende tendensen te zien geven, is het niet mogelijk om voor de EU als geheel algemene conclusies te trekken over de trends qua afstemming van de capaciteit op de vangstmogelijkheden.

Een aantal bestanden wordt bevist boven het MSY-niveau en een aantal vlootsegmenten is economisch afhankelijk van die bestanden. Veel lidstaten kennen een geringe vaartuigbenuttingsgraad. Na kennis te hebben genomen van de resultaten van de analyse door het WTECV is de Commissie van oordeel dat er nog steeds behoefte bestaat aan actieve vlootcapaciteitsafstemmingsmaatregelen van de lidstaten om het bereiken van de MSY-doelstelling, die integrerend deel uitmaakt van het nieuwe GVB, te vergemakkelijken.

De verplichting voor de lidstaten om de visserijcapaciteit van hun vloten in de tijd af te stemmen op hun vangstmogelijkheden blijft gehandhaafd en wordt in het kader van het nieuwe GVB nog aangescherpt. Bovenop de bestaande verplichtingen zullen de lidstaten in hun verslagen een actieplan moeten opnemen voor de vlootsegmenten waarvoor een structurele onbalans is vastgesteld. In dat actieplan dienen de lidstaten de aanpassingsinstrumenten en streefcijfers op te nemen waarmee zij het evenwicht denken te bereiken. Elk plan dient ook een duidelijk tijdschema voor de uitvoering ervan te omvatten.

Deze extra verplichting kan ervoor zorgen dat het evenwicht beter en sneller wordt bereikt. De actieplannen zullen zorgen voor meer transparantie ten aanzien van de streefcijfers en maatregelen waarmee de lidstaten de bestaande onbalansen willen verhelpen; het tijdschema voor het bereiken van de evenwichtstoestand maakt het mogelijk de vorderingen van de lidstaten bij de uitvoering van de plannen van dichtbij te volgen.

Op grond van het nieuwe GVB kan een bewezen gebrek aan doortastendheid van een lidstaat om zijn vlootcapaciteit op zijn vangstmogelijkheden af te stemmen, resulteren in de opschorting of onderbreking van relevante financiële steun van de Unie voor bepaalde uitgaven in het kader van het nieuwe Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. De toekomstige rapporten en actieplannen van de lidstaten zullen worden benut om de situatie in dit verband te monitoren.

De combinatie van aangescherpte verplichtingen voor de lidstaten en daaraan gekoppelde financiële voorwaarden moeten garanderen dat de vlootcapaciteit mettertijd steeds beter op de vangstmogelijkheden wordt  toegesneden. De Commissie zal nauwlettend op de vorderingen ter zake blijven toezien, zulks in het licht van de doelstellingen van het GVB in het algemeen en van het beheer van de visserijcapaciteit in het bijzonder.

Bijlage 1 A: Kwaliteit van de informatie

1 Kwalitatieve en beschrijvende informatie

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verslagonderdelen waarvoor sommige lidstaten slechts beperkte informatie hebben meegedeeld. De relevante onderdelen zijn met een (X) aangegeven.   

|| Verbanden tussen vloten en visserijen || Vlootontwikkeling || Beschrijving van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning || Impact van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning || Beoordeling van het vlootbeheersysteem || Plannen ter verbetering van het vlootbeheersysteem || Verklaring betreffende de naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen || Veranderingen in de administratieve procedures || Beoordeling van het evenwicht

DE || || || || || || || || || X

FI || || || || || || X || || || X

IE || || || || || || X || || ||

IT || X || X || X || X || || X || || X || X

LT || || || || X || || X || || ||

PO || || || || || X || || || ||

SE || || || || || || X || || ||

UK || || || || || || || || || X

Bron: Tabel 3.2 van WTECV-verslag STECF-13-11 (Beoordeling van de nationale verslagen over de inspanningen van de lidstaten om tot een evenwicht tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen)

2. Kwantitatieve informatie

Om na te kunnen gaan of vloten afhankelijk zijn van boven het MSY-niveau beviste bestanden, zijn kwantitatieve beoordelingen van de visbestanden nodig. In de Middellandse Zee en de Zwarte Zee zijn er in de meeste gevallen nog niet voldoende biologische beoordelingen beschikbaar voor een analyse van de biologische duurzaamheid op vlootniveau. Hetzelfde geldt voor een groot aantal vloten die bestanden in de ICES-zones VI, VII, VIII en IX bevissen.

Informatie over het rendement op vaste materiële activa (ROFTA) en over de verhouding tussen lopende inkomsten en kostendekkende inkomsten (CR/BER)([8]) was voor sommige lidstaten niet of slechts gedeeltelijk voorhanden. De meeste lidstaten hebben gegevens verstrekt over de aantallen inactieve vaartuigen, maar deze informatie was onvolledig.

De meeste lidstaten hebben waarden verstrekt voor de technische indicator (het gemiddelde aantal dagen dat vaartuigen op zee zijn, gedeeld door het maximumaantal dagen voor de vloot), maar deze informatie was niet volledig. Zeven lidstaten hebben in hun nationale verslagen geen waarden voor de technische indicator opgenomen.

Bijlage 1 B: Kwaliteit van de informatie ([9])

Evolutie van de som van de scores van de lidstaten als percentage van de som van de maximumscores.

Bron: Figuur 3.1 van WTECV-verslag STECF-13-11 (Beoordeling van de nationale verslagen over de inspanningen van de lidstaten om tot een evenwicht tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen)

De bovenstaande tabel toont dat zowel de volledigheid als de gegevenskwaliteit van de jaarlijkse vlootverslagen van de lidstaten sedert 2008 gestaag is verbeterd.

Bijlage 2:

Tabel 2.1: Naleving van de maxima inzake toevoegingen/onttrekkingen op 31.12. 2012 (de ultraperifere gebieden uitgezonderd)

|| GT || kW

GT || MAX GT || A/B || kW || MAX kW || C/D

A || B || C || D

op 31/12/2012 || op 31/12/2012

BEL BGR CYP DEU DNK ESP EST FIN FRA GRC IRL ITA LTU LVA MLT NLD POL PRT ROM SVN SWE UK || 15 053 7 071 4 248 63 618 64 348 364 354 15 149 16 146 152 452 80 693 60 141 165 370 27 186 33 797 7 998 128 886 25 573 86 840 628 653 30 652 201 092 || 18 962 7 517 11 021 71 117 88 762 391 602 21 713 18 290 178 261 85 688 77 568 173 717 73 529 46 627 14 965 166 859 39 139 95 077 1913 728 43 386 231 106 || 79,39 % 94,07 % 38,54 % 89,46 % 72,49 % 93,04 % 69,77 % 88,28 % 85,52 % 94,17 % 77,53 % 95,20 % 36,97 % 72,48 % 53,44 % 77,24 % 65,34 % 91,34 % 32,83 % 89,70 % 70,65 % 87,01 % || 47 794 60 950 45 782 146 086 228 563 822 115 46 325 169 972 695 496 468 894 183 820 1 020 785 34 389 51 231 76 660 276 357 75 865 297 913 6 185 9 188 173 440 805 930 || 51 586 60 654 47 803 167 078 313 333 886 578 52 641 182 334 769 739 478 398 210 083 1 071 389 73 484 58 759 95 776 350 736 90 583 315 650 6 410 9 503 210 829 909 141 || 92,65 % 100,49 % 95,77 % 87,44 % 72,95 % 92,73 % 88,00 % 93,22 % 90,35 % 98,01 % 87,50 % 95,28 % 46,80 % 87,19 % 80,04 % 78,79 % 83,75 % 94,38 % 96,49 % 96,69 % 82,27 % 88,65 %

Σ 31/12/2012 || 1 551 948 || 1 857 547 || 83,55 % || 5 743 740 || 6 412 487 || 89,57 %

Bron: EU-vlootregister – Vlootbeheer – Regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen – Statistieken, 15.10.2013.

Bijlage 3:

Tabel 3.1. Samenvatting van de ontwikkeling van de vloten van de lidstaten in 2012 (de ultraperifere gebieden uitgezonderd)

|| GT || kW || || ||

N || GT || kW || N || GT || kW || ΔN (%) || ΔGT (%) || ΔkW (%)

31/12/2011 || 31/12/2012 || Δ 2011-2012

BEL BGR CYP DEU DNK ESP EST FIN FRA GRC IRL ITA LTU LVA MLT NLD POL PRT ROM SVN SWE UK || 86 2 336 1 080 1 580 2 786 9 571 923 3 332 4 640 16 658 2 092 13 063 151 731 1 054 740 790 7 110 502 184 1 368 6 453 || 15 326 7 373 4 213 64 294 64 503 373 465 14 281 16 028 153 998 83 807 59 571 175 393 45 216 34 725 7 996 135 585 33 379 86 826 934 1 002 29 642 202 317 || 49 135 61 307 45 329 148 277 232 469 841 788 38 915 171 167 701 022 483 390 182 307 1 056 757 54 357 52 684 77 489 288 415 82 890 299 565 7 714 10 763 170 472 810 306 || 83 2 366 1 074 1 550 2 743 9 257 1 360 3 241 4 571 16 006 2 249 12 736 147 715 1 043 848 798 7 048 195 174 1 392 6 427 || 15 059 7 061 4 247 64 236 65 177 362 781 15 157 16 386 151 972 79 638 65 173 164 668 27 186 33 789 7 998 145 271 33 399 85 992 628 623 30 637 200 937 || 47 554 61 336 45 664 147 292 230 131 819 429 46 570 170 681 694 670 461 531 197 648 1 019 161 34 389 51 203 76 660 331 306 81 944 296 196 6 153 8 812 173 377 806 120 || -3,5 % 1,3 % -0,6 % -1,9 % -1,5 % -3,3 % 47,3 % -2,7 % -1,5 % -3,9 % 7,5 % -2,5 % -2,6 % -2,2 % -1,0 % 14,6 % 1,0 % -0,9 % -61,2 % -5,4 % 1,8 % -0,4 % || -1,7 % -4,2 % 0,8 % -0,1 % 1,0 % -2,9 % 6,1 % 2,2 % -1,3 % -5,0 % 9,4 % -6,1 % -39,9 % -2,7 % 0,0 % 7,1 % 0,1 % -1,0 % -32,8 % -37,8 % 3,4 % -0,7 % || -3,2 % 0,0 % 0,7 % -0,7 % -1,0 % -2,7 % 19,7 % -0,3 % -0,9 % -4,5 % 8,4 % -3,6 % -36,7 % -2,8 % -1,1 % 14,9 % -1,1 % -1,1 % -20,2 % -18,1 % 1,7 % -0,5 %

Σ || 77 230 || 1 609 874 || 5 866 515 || 76 023 || 1 578 015 || 5 807 827 || -1,6 % || -2,0 % || -1,0 %

Bron: EU-vlootregister – Geavanceerd zoeken, 15.10.2013

Bijlage 4

Tabel 4.1. EVF-vastleggingen voor definitieve beëindiging (2007 – 31.5.2013)

|| %S || NS || %R || NR || %S + %R: || S+R

BE || 30,3 % || 9 || 0,0 % || 0 || 30,3 % || 9

BG || 5,2 % || 57 || 0,0 % || 0 || 5,2 % || 57

CY || 42,3 % || 14 || 0,0 % || 0 || 42,3 % || 14

DE || 0,0 % || 0 || 0,0 % || 0 || 0,0 % || 0

DK || 31,9 % || 69 || 0,0 % || 0 || 31,9 % || 69

EE || 4,1 % || 16 || 6,4 % || 10 || 10,5 % || 26

EL || 44,0 % || 1 011 || 0,0 % || 0 || 44,0 % || 1 011

ES || 21,7 % || 755 || 0,1 % || 2 || 21,8 % || 757

FI || 0,0 % || 0 || 0,0 % || 0 || 0,0 % || 0

FR || 23,4 % || 534 || 0,2 % || 1 || 23,6 % || 535

IE || 80,8 % || 46 || 0,0 % || 0 || 80,8 % || 46

IT || 50,3 % || 958 || 3,8 % || 10 || 54,1 % || 968

LT || 9,7 % || 32 || 0,3 % || 1 || 10,0 % || 33

LV || 41,8 % || 149 || 3,0 % || 10 || 44,9 % || 159

MT || 35,2 % || 20 || 0,0 % || 0 || 35,2 % || 20

NL || 22,1 % || 23 || 0,0 % || 0 || 22,1 % || 23

PL || 3,7 % || 73 || 0,1 % || 5 || 3,9 % || 78

PT || 10,8 % || 68 || 0,0 % || 0 || 10,8 % || 68

RO || 0,3 % || 5 || 0,3 % || 8 || 0,7 % || 13

SE || 22,9 % || 30 || 0,5 % || 1 || 23,4 % || 31

SI || 10,4 % || 10 || 0,6 % || 1 || 11,0 % || 11

UK || 7,5 % || 97 || 0,0 % || 0 || 7,5 % || 97

EU totaal || 17,6 % || 3 976 || 0,5 % || 0 || 18,1 % || 3 976

Bron: Gegevens van de lidstaten n.a.v. een formeel verzoek van DG MARE om cumulatieve EVF-gegevens voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 mei 2013.

%S: percentage EVF-vastleggingen voor sloop tot nu toe;

NS: aantal gesloopte vaartuigen;

%R: percentage EVF-vastleggingen voor herbestemming van vaartuigen;

NR: aantal vaartuigen dat een nieuwe bestemming heeft gekregen;

%S + %R: totaal (sloop + herbestemming).

Bijlage 5

EVF-vastleggingen in de periode 1/01/2007 - 31/07/2012

Maatregel || Aantal concrete acties || Totale kosten || Bijdrage van de nationale overheid || Bijdrage EVF || % EVF-vastlegging in verhouding tot totale vastlegging lidstaten || % EFV-vastlegging in verhouding tot totale EVF-toewijzing

1.1: Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit || 3 691 || 840 586 705 || 364 754 604 || 475 112 883 || 19,61 % || 11,04 %

Actie 1: Sloop || 3 653 || 822 180 366 || 357 863 531 || 463 597 617 || 19,13 % || 10,78 %

Actie 2: Nieuwe bestemming buiten de visserijsector || 38 || 18 406 340 || 6 891 074 || 11 515 266 || 0,48 % || 0,27 %

1.2: Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit || 47 809 || 303 379 641 || 118 971 042 || 184 404 717 || 7,61 % || 4,29 %

Actie 1: Gegeven 1: Aantal vissers/dag || 41 450 || 264 640 631 || 101 271 726 || 163 365 023 || 6,74 % || 3,80 %

Actie 1: Gegeven 2: Betrokken vaartuigen, voor zover van toepassing || 6 359 || 38 739 010 || 17 699 317 || 21 039 694 || 0,87 % || 0,49 %

1.3: Investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit || 2 052 || 83 147 676 || 12 234 523 || 20 304 471 || 0,84 % || 0,47 %

Actie 5: Verbetering van de energie-efficiëntie || 490 || 50 508 625 || 7 403 213 || 12 447 674 || 0,51 % || 0,29 %

Actie 6: Verbetering van de selectiviteit || 264 || 7 647 446 || 1 143 544 || 1 840 787 || 0,08 % || 0,04 %

Actie 7: Vervanging van de motor || 523 || 17 053 672 || 2 668 272 || 4 180 453 || 0,17 % || 0,10 %

Actie 8: Vervanging van het vistuig || 777 || 7 937 932 || 1 019 495 || 1 835 557 || 0,08 % || 0,04 %

1.4: Kleinschalige kustvisserij || - || - || - || - || 0,00 % || 0,00 %

1.5: Sociaaleconomische compensaties voor vlootbeheer || 2 709 || 90 568 443 || 23 412 874 || 40 487 961 || 1,67 % || 0,94 %

Gegeven 3: Totaal aantal vissers dat betrokken is bij vervroegde uittreding uit de visserijsector || 2 709 || 90 568 443 || 23 412 874 || 40 487 961 || 1,67 % || 0,94 %

Totale EVF-vastlegging lidstaten || 60 818,00 || 2 823 214 370,52 || 762 634 778 || 1 157 287 915 || 47,77 % || 26,90 %

Ontbrekende lidstaten: BE (inbegrepen tot 1 juni 2012), FR (geen verdere uitsplitsing beschikbaar)

Totale EVF-toewijzing: 4 302 229 775,00. Totale EVF-vastlegging door de lidstaten: 2 422 797 726,39

Bijlage 6

Door het WTECV gebruikte indicatoren

De "duurzame exploitatie"-indicator geeft aan in welke mate een vlootsegment afhankelijk is van overbeviste bestanden. Deze maatstaf houdt geen rekening met het feit dat bepaalde bestanden in de totale vangst meer of minder ernstig worden overbevist of uitgeput, en ook niet met de impact die andere vloten hebben op de exploitatie van de visbestanden.

Er worden twee economische duurzaamheidsindicatoren gebruikt. Het rendement op vaste materiële activa (ROFTA) (een proxy voor het rendement op investering (ROI)) is een maat voor economische gezondheid op de lange termijn. Deze indicator is gelijk aan de nettowinst gedeeld door de waarde van de kapitaalinvesteringen. Indien deze verhouding hoger is dan de risicovrije rentevoet die elders van kracht is, is de vloot economisch gezond en in staat om grote investeringsgoederen wanneer nodig te vervangen. Indien de verhouding minder bedraagt dan deze rentevoet zijn dergelijke investeringen niet financieel lonend, omdat meer winst kan worden geboekt door de fondsen elders te beleggen. De risicovrije rentevoeten die in dit verband als referentiewaarden fungeren, staan vermeld in tabel 4.3 van het verslag van de deskundigengroep van het WTECV (STECF-13-28).

De verhouding tussen de lopende en de kostendekkende inkomsten (CR/BER) meet de levensvatbaarheid op de korte termijn. Indien deze verhouding minder bedraagt dan één, kunnen de vaartuigen hun operationele kosten niet dekken en moeten zij hun activiteiten staken zodra hun contanten opraken. Boven een waarde van één kunnen de vaartuigen hun operationele kosten dekken, al betekent dit niet dat ze genoeg inkomsten hebben om grote investeringsgoederen te vervangen.

Twee indicatoren worden gebruikt om te bepalen of vaartuigen volledig worden benut. De "technische indicator" is de verhouding tussen de gemiddelde tijd op zee en de maximaal haalbare visserijtijd voor de betreffende activiteit. Deze heeft een waarde van één indien alle vaartuigen zo veel vissen als mogelijk is, ook al kan het visserijseizoen kort zijn. Waarden beneden één geven aan dat delen van de vloot minder vaak in bedrijf zijn dan mogelijk is. Doorgaans wordt 70 % aangemerkt als drempelwaarde die wijst op aanzienlijke onderbenutting. Sommige vaartuigen zijn echter het hele jaar buiten bedrijf en zijn "inactief". Indien een vissersvloot veel inactieve vaartuigen bevat, is dit een teken dat vloot en vangstmogelijkheden niet in evenwicht zijn.

[1]               Artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad.

[2]               Zie artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Parlement en de Raad.

[3]               Zie de Richtsnoeren voor een betere analyse van de balans tussen visserijcapaciteit en vangstmogelijkheden, versie van 1 maart 2008.

[4]               Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid, Publicatieblad van de Europese Unie L 60 van 5.3.2008, blz. 1.

[5]               Scientific, Technical and Economic Committee for Fisheries (STECF), Assessment of balance indicators for key fleet segments and review of national reports on Member States efforts to achieve balance between fleet capacity and fishing opportunities (STECF-13-28), beschikbaar via de link http://stecf.jrc.ec.europa.eu/reports/balance.

[6]               Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de inspanningen die de lidstaten in 2011 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen, COM(2013) 85 final van 18 februari 2012, hoofdstuk 3.

[7]               Voor de vangstcapaciteitsmaxima, zie bijlage II van Verordening (EU) nr. 1380/2013, Publicatieblad van de Europese Unie L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

[8]               De kostendekkende inkomsten (BER) zijn de inkomsten die nodig zijn om zowel de vaste als de variabele kosten precies te dekken, zodat noch verlies wordt geleden, noch winst wordt gemaakt. De lopende inkomsten (CR) zijn de totale bedrijfsinkomsten van het vlootsegment, die zowel de inkomsten uit de aangelande vangsten als de niet door visserij verkregen inkomsten omvatten. Zie ook bijlage VI.

[9]               Bron: Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) — Beoordeling van evenwichtsindicatoren, bovenaan blz. 85.