Bijlagen bij COM(2014)906 - Ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad - Begeleidend document bij de Commissie-mededeling "Jaarlijkse groeianalyse 2015" - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2014)906 - Ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad - Begeleidend document bij de ... |
---|---|
document | COM(2014)906 |
datum | 28 november 2014 |
Potentieel zorgwekkende ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied en niveaus die leiden tot verschillen binnen de EU en die nader onderzoek en eventueel een sterkere beleidsreactie vereisen, konden worden blootgelegd via drie methoden[30]:
· Voor elke lidstaat de verandering van de indicator in een bepaald jaar ten opzichte van een eerdere periode (historische trend);
· Voor elke lidstaat het verschil met het gemiddelde van de EU en van de eurozone in hetzelfde jaar (wat een momentopname biedt van de bestaande verschillen op sociaal en werkgelegenheidsgebied);
· De verandering van de indicator in elke lidstaat tussen twee opeenvolgende jaren, vergeleken met de veranderingen voor de EU en de eurozone (dit geeft een indicatie van de dynamiek van sociaal-economische convergentie/divergentie).
In het algemeen beschouwd wijzen de bevindingen van het scorebord op aanhoudende sociaal-economische verschillen, die echter niet even sterk als vorig jaar groeien. De verschillen blijven zichtbaar in de percentages voor de werkloosheid en de jeugdwerkloosheid en de percentages jongeren die geen werk hebben en ook geen onderwijs of opleiding volgen; in de meeste zuidelijke lidstaten van de eurozone zijn een daling van het inkomen van de huishoudens en een toename van de armoede en ongelijkheid te zien. In dit stadium worden, met name voor de werkgelegenheidsgerelateerde indicatoren, de verschillen niet groter, maar de mate waarin de eerdere trends worden omgekeerd valt nog te bezien.
De gegevens van het scorebord worden eveneens geanalyseerd met een uitsplitsing naar geslacht (waar mogelijk voor alle indicatoren). In verschillende lidstaten raakte de last van de stijgende werkloosheid zowel onder de beroepsbevolking als onder jongeren vooral vrouwen buitenproportioneel zwaar, terwijl het in andere landen de mannelijke werknemers waren die harder getroffen werden door de gevolgen van de crisis.
Geanalyseerd op het niveau van de lidstaat laat het scorebord zien dat een aantal lidstaten te kampen heeft met ernstige werkgelegenheids- en sociale uitdagingen, en laat het de historische ontwikkelingen en de afstand tot het EU-gemiddelde zien. De meest problematische situatie in zowel de werkgelegenheids- als de sociale indicatoren kan worden waargenomen in Italië en Roemenië. Dit zijn de lidstaten die over de hele linie negatieve ontwikkelingen hebben meegemaakt vanuit reeds moeilijke uitgangspunten. De werkgelegenheidsindicatoren in Griekenland, Spanje en Portugal laten ofwel verbetering ofwel een stabiele situatie zien en tegelijkertijd wijzen de sociale indicatoren nog op toenemende en reeds hoge armoedepercentages en ongelijkheden, alsmede een daling van de inkomens van de huishoudens in reële termen. In Cyprus en Kroatië laat de (jeugd)werkloosheid enige verbetering of geen verdere verslechtering zien, terwijl het reeds hoge percentage NEET-jongeren (jongeren die geen opleiding volgen, geen stage lopen en geen werk hebben) blijft toenemen. In de eerstgenoemde lidstaat leidden de negatieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tot verdere verslechtering van de sociale omstandigheden. Hoewel Litouwen blijft werken aan de verbetering van zijn situatie op de arbeidsmarkt (reeds voor de twee opeenvolgende verslagperioden), wijzen sociale indicatoren op een toenemende bezorgdheid over de groeiende armoede en ongelijkheid, die reeds boven het gemiddelde van de EU liggen. Tot slot zijn er tot nu toe twee lidstaten in geslaagd hun samenleving te beschermen tegen de gevolgen van de crisis, maar zij laten niettemin een aantal zorgwekkende signalen in het scorebord zien: Nederland kende een toename van de (jeugd)werkloosheid en het aantal NEET-jongeren en de armoede-indicator, terwijl Finland enkele zorgwekkende ontwikkelingen liet zien ten aanzien van de jeugdwerkloosheid en het aantal NEET-jongeren.
Niveaus || Veranderingen || Werkgelegenheidsindicatoren || Sociale indicatoren
Werkloosheidspercentage || Jeugdwerkloosheidspercentage || NEET-jongeren || Bruto beschikbaar inkomen van huishoudens || Armoederisicopercentage || Ongelijkheid
L || L || Italië || België, Italië, Roemenië || Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Roemenië || De grootste dalingen: Griekenland, Spanje, Italië, Cyprus, Hongarije, Slovenië || Griekenland, Litouwen, Portugal, Roemenië || Griekenland, Bulgarije, Italië, Litouwen, Roemenië, Portugal
- || Griekenland, Kroatië, Cyprus || - || Bulgarije, Griekenland, Spanje || Italië ||
J || Spanje, Portugal, Slowakije || Spanje, Griekenland, Kroatië, Cyprus, Portugal, Slowakije || - || Letland || Letland
J || L || Luxemburg, Nederland, Finland || Nederland, Oostenrijk || België, Nederland, Oostenrijk, Finland || Denemarken, Luxemburg, Cyprus, Malta, Nederland, Slovenië, Zweden || Cyprus, Duitsland, Hongarije, Malta, Slovenië
Tabel: Samenvatting van de interpretatie van het scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied[31]
De uitdagingen die in het scorebord van belangrijke werkgelegenheids- en sociale indicatoren worden aangegeven, moeten worden gezien in de context van het Europees semester, met name de werkzaamheden van de Commissie aan de werkdocumenten van de diensten van de Commissie die de basis vormen voor de landenspecifieke aanbevelingen en het multilaterale toezicht in het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming. De reeks indicatoren die in EPM en de SPPM zijn opgenomen, zullen volledig worden geïntegreerd ter aanvulling op de landenspecifieke analyse.
3.2 Resultaten van de interpretatie van het scorebord per indicator
3.2.1 Werkloosheidspercentage – verandering en niveau
In het algemeen zijn in de hele Europese Unie de dramatische stijgingen van de werkloosheid waarvan in de vorige editie van het scorebord melding werd gemaakt, tot stilstand gekomen. Het percentage van de EU-28 is met 0,5 procentpunten gedaald, hetgeen duidt op een licht herstel van de arbeidsmarkt. De verbeteringen in de eurozone waren bescheidener (daling met 0,3 procentpunten). Niettemin blijven de verschillen tussen de landen die tijdens de jaren van de crisis zijn toegenomen, groot en vertonen zij geen tekenen van verbetering. De kloof tussen de twee beste en de twee slechtste presteerders bedraagt nog steeds meer dan 20 procentpunten. De werkloosheid onder vrouwen blijft hoger dan onder mannen (respectievelijk 0,2 procentpunten in de EU-28 en 0,4 procentpunten in de eurozone in de eerste helft van 2014).
Figuur I: Werkloosheidspercentages – 1e helft 2014 en veranderingen 1e helft 2012 en 2013 en 1e helft 2013 en 2014 per land (leeftijdsgroep 15-74 jaar) Bron: Eurostat (arbeidskrachtenenquête), berekeningen van DG EMPL; gerangschikt naar niveau in de eerste helft van 2014.
Zoals blijkt uit de cijfers in het scorebord zijn er zes lidstaten (Griekenland, Spanje, Kroatië, Cyprus, Portugal, Slowakije en Italië) waar de werkloosheid zijn nog steeds alarmerend hoog is (in vergelijking met het EU-gemiddelde). Drie van deze lidstaten (Spanje, Portugal en Slowakije) hebben een aantal positieve ontwikkelingen laten zien, maar de situatie in Italië is zelfs nog zorgwekkender geworden omdat de werkloosheid nog verder is gestegen (met 0,5 procentpunten in één jaar). Naast de Zuid-Europese landen is er een nieuwe groep van lidstaten met groeiende werkloosheid aan het ontstaan. Luxemburg, Nederland en Finland hebben alle nog steeds een behoorlijk lage werkloosheid, maar het scorebord signaleert een aantal problematische ontwikkelingen van de werkloosheid voor de landen die hun beroepsbevolking tot dusver tijdens de crisis vrij goed hebben afgeschermd. De vergelijking met de eerste editie van het scorebord laat zien dat dit geen geheel nieuw fenomeen is, hetgeen erop duidt dat deze ontwikkelingen kunnen omslaan in langetermijntrends die mogelijk aandacht verdienen. Wat de genderdimensie van werkloosheid betreft, blijft de werkloosheid onder vrouwen in de Zuid-Europese landen (Spanje, Griekenland en Italië) hoger dan die onder mannen; de situatie is omgekeerd in Zweden, Finland, Ierland en de Baltische staten.
3.2.2 Jeugdwerkloosheid en percentage NEET-jongeren
In deze verslagperiode zijn er enkele positieve ontwikkelingen geweest met betrekking tot de jeugdwerkloosheid, waarbij de gemiddelden daalden in zowel de EU (met 1,2 procentpunten) als in de eurozone (0,5 procentpunten). Hoewel de situatie in de slechtst presterende landen is verbeterd, zijn de verschillen in de prestaties van de lidstaten nog steeds groot. Ten aanzien van het percentage NEET-jongeren zijn de gemiddelden van de EU en de eurozone slechts licht gedaald, waardoor de Europese Unie afweek van de hoge percentages NEET-jongeren (voornamelijk in de Zuid-Europese landen) die in de crisisjaren zijn ontstaan.
Figuur IIa: De jeugdwerkloosheid - 1e helft 2014, 1e helft 2012 en 2013 en 1e helft 2013 en 2014 per land (leeftijdsgroep 15-24 jaar)
Bron: Eurostat (arbeidskrachtenenquête), berekeningen van DG EMPL; gerangschikt naar niveau in de eerste helft van 2014
Figuur IIb: NEET-cijfers voor 2013 en veranderingen in 2011-2012 en 2012-2013 (leeftijdsgroep 15-24 jaar) Bron: Eurostat (arbeidskrachtenenquête), berekeningen van DG EMPL; gerangschikt naar niveau in de eerste helft van 2014; Opmerking: FR 2013: onderbreking van de reeks, dus geen veranderingen beschikbaar
De situatie van jongeren op de arbeidsmarkt blijft in veel lidstaten dramatisch; in ten minste zeven landen (Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Portugal, Cyprus en Slowakije) ligt de werkloosheid nog steeds 9 procentpunten hoger dan het gemiddelde in de EU. Op een positieve noot slaagden de meeste van deze landen erin de situatie van jongeren te verbeteren, met uitzondering van Italië, waar de werkloosheid bleef stijgen (met 4,1 procentpunten). Bovendien zagen België en Roemenië de reeds vrij hoge werkloosheid onder jongeren verder stijgen. Net als bij de analyse van de ontwikkelingen op het gebied van de werkloosheid is er ook voor deze indicator een groep landen (Nederland, Oostenrijk en Finland) die tekenen van verslechtering vertonen, uitgaande van een relatief goede uitgangspositie.
Hoewel de jeugdwerkloosheid niet over de hele linie drastisch is gestegen, is het aandeel NEET-jongeren in bijna de helft van de lidstaten fors gestegen. Uitgaande van reeds hoge niveaus registreerden Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije en Roemenië een stijging van het aandeel NEET-jongeren van tussen 2,7 en 0,4 procentpunten. Ook hier is de situatie van Italië het meest dramatisch: het land met het hoogste percentage NEET-jongeren ondervond de op twee na grootste toename van het percentage NEET-jongeren. Positief is dat de negatieve trends in Griekenland tot stilstand zijn gekomen (althans in deze verslagperiode): hoewel de percentages NEET-jongeren nog steeds hoog zijn, zijn zij niet verder toegenomen. In vergelijking met andere werkgerelateerde indicatoren hebben verschillende lidstaten van de eurozone (België, Nederland, Oostenrijk en Finland) een achteruitgang van hun arbeidsmarkten ondervonden, waarbij het aantal NEET-jongeren recent is gestegen van niveaus onder het EU-gemiddelde. De percentages NEET-jongeren onder jonge vrouwen zijn het meest dramatisch in Tsjechië, Kroatië, Cyprus, Litouwen en Hongarije, terwijl Griekenland, Kroatië, Cyprus en Finland een hoog percentage mannelijke NEET-jongeren laten zien.
3.2.3 Reële wijzigingen in het bruto beschikbare inkomen van huishoudens
De inkomens van de huishoudens in reële termen blijven na 2011 stagneren of sterk afnemen in de landen die het hardst zijn getroffen door een verdere verslechtering van de economische omstandigheden. De inkomens van de huishoudens zijn in de eerste plaats beïnvloed door de vermindering van de marktinkomsten en de verzwakking van het effect van de sociale overdrachten in de loop van de tijd. Voorts heeft het aangescherpte begrotingsbeleid in bepaalde landen een weerslag gehad op de werkgelegenheid, en wijzigingen van de belasting- en uitkeringsstelsels en het korten van salarissen in de overheidssector hebben geleid tot aanzienlijke dalingen van de reële inkomens van de huishoudens. Dit kan hebben bijgedragen tot de toenemende divergentie binnen de eurozone.
Figuur III: Reële wijzigingen in het bruto beschikbare inkomen van huishoudens (BBIH): groei in 2012 en 2011
Bron: Eurostat, nationale rekeningen, berekeningen van DG EMPL; gerangschikt naar totale groei in 2012.
De ontwikkeling van het bruto beschikbare inkomen van huishoudens in reële termen vertoont zowel een grote variatie als een toenemende divergentie tussen de lidstaten. De cijfers voor 2012 geven voor niet minder dan 16 lidstaten fors negatieve ontwikkelingen van het bruto beschikbare inkomen van huishoudens te zien: Griekenland kende op jaarbasis een daling van bijna 10 % en Cyprus een daling van 9 %. De dalingen in het eerstgenoemde land alsook in Spanje en Italië kwamen bovenop de reeds vastgestelde verslechtering in de vorige verslagperiode. Anderzijds is er nu een groep landen waar de lonen tot 2011 bleven stijgen en 2012 een aantal negatieve ontwikkelingen liet zien: Cyprus, Hongarije, Slovenië, Estland en Bulgarije.
3.2.4 Armoederisicopercentage van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd – verandering en niveau
Het armoederisicopercentage van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd is in veel lidstaten aan het stijgen (zie figuur IV). In veel landen komt deze stijging bovenop een reeds hoog armoederisico, vaak in combinatie met een verlaging van de armoededrempel in dezelfde periode.
Figuur IV: Percentages van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd met armoederisico voor 2013 en verandering tussen 2011 – 2012 en 2012 - 2013 (leeftijdsgroep 18-64 jaar) Bron: Bron: Eurostat, EU-SILC, berekeningen van DG EMPL); met betrekking tot het inkomensjaar 2012. Opmerking: ES 2013 onderbreking in de reeks, geen veranderingen beschikbaar; AT UK onderbreking in de reeks in 2012, geen verandering beschikbaar voor 2011-2012, 2012 (verandering 2011-2012 en 2010-2011) voor IE.
De lidstaten met de grootste stijging van het percentage van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd met armoederisico tussen 2012 en 2013 zijn Griekenland, Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Malta, Portugal en Roemenië, terwijl de sterkste stijging tussen 2011 en 2012 te zien was in Griekenland, Portugal, Kroatië en Spanje. In de meeste van deze landen hebben de lange periode met een negatieve of nagenoeg geen groei van het bbp, de stijging van de langdurige werkloosheid en de voortdurende verzwakking van de automatische stabilisatoren een weerslag gehad op het armoederisico.
3.2.5 Inkomensongelijkheid (verhouding S80/S20[32]) – verandering en niveau
De inkomensongelijkheid binnen de lidstaten en tussen de lidstaten onderling neemt toe, met name in de lidstaten waar de werkloosheid het sterkst is gestegen (zie figuur V). In tal van landen heeft de crisis de langetermijnontwikkeling van loonpolarisatie en segmentering van de arbeidsmarkt versterkt, die in combinatie met minder herverdelende belasting- en uitkeringsstelsels leiden tot toenemende ongelijkheid. De forse stijging van de inkomensongelijkheid houdt verband met de hoge werkloosheid (de grootste toename is te zien aan de onderkant van de arbeidsmarkt). In sommige gevallen speelt ook het effect van de begrotingsconsolidatie een rol[33].
Figuur V: Inkomensongelijkheid (verhouding S80/S20) 2013 (* 2012) en veranderingen in 2011-2012 en 2012 – 2013
Bron: Bron: Eurostat, EU-SILC, berekeningen van DG EMPL); opmerking: ES 2013 onderbreking in de reeks, geen wijzigingen; AT UK onderbreking in de reeks in 2012, geen verandering beschikbaar voor 2011-2012, 2012 (verandering 2011-2012 en 2010-2011) voor IE.
De inkomensongelijkheid (verhouding S80/S20) vertoont zowel een grote variatie als een toenemende divergentie tussen de lidstaten. De recente gegevens voor het inkomensjaar 2012 (die beschikbaar zijn voor een aantal lidstaten) laten een stijging van de inkomensongelijkheid zien (zoals gemeten door de S80/S20-indicator) van 0,5 of meer tussen 2012 en 2013 in Litouwen en Bulgarije en forse stijgingen in Italië, Roemenië, Portugal, Cyprus, Duitsland, Hongarije, Malta en Slovenië. De inkomensongelijkheid was in 2013 nog steeds zeer groot in Bulgarije, Griekenland, Spanje, Litouwen, Letland, Portugal en Roemenië, waarbij het inkomensaandeel van de hoogste 20 % ten minste zeven keer zo hoog is als dat van de laagste 20 %.
[1] Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (Publicatieblad L 308 van 24.11.2010, blz. 46).
[2] Dit geldt ook voor onderdanen van derde landen en mensen met een handicap. De werkloosheid onder onderdanen van derde landen bedroeg 21,7 % in 2013 (14,3 % in 2008), terwijl het percentage werklozen met een handicap bijna dubbel zo hoog is als het percentage werklozen zonder handicap.
[3] Zie "Key Features" van DG EMPL voor een gedetailleerdere analyse.
[4] Zie de werkdocumenten van de diensten van de Commissie: Exploiting the employment potential of ICTs, 18.4.2012, SWD(2012) 96; An action plan for the EU healthcare workforce, 18.4.2012, SWD(2012) 93; en Exploiting the employment potential of green growth, 18.4.2012, SWD(2012) 92.
[5] Zie ook de mededeling van de Commissie: Initiatief voor groene werkgelegenheid: het banenpotentieel van de groene economie benutten, 2.7.2014, COM(2014) 446.
[6] Bijvoorbeeld onvrijwillige deeltijdarbeid (als percentage van de totale deeltijdarbeid) in de EU-28 bedroeg 29,6 % in 2013, tegen 25,3 % in 2008.
[7] Een Beveridge-curve (of uv-curve) is een grafische voorstelling van de relatie tussen werkloosheid en de vacaturegraad (het aantal onvervulde vacatures als percentage van de beroepsbevolking). De curve buigt af naar beneden aangezien een hoger percentage werklozen normaliter gepaard gaat met een lagere vacaturegraad. Als de curve zich mettertijd naar buiten beweegt, wordt een bepaald percentage vacatures geassocieerd met steeds hogere percentages werklozen, wat zou wijzen op een steeds minder goede afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.
[8] "Labour Market Developments in Europe, 2013", European Commission.
[9] Zie "Key Features" van DG EMPL voor een gedetailleerdere analyse.
[10] Bijvoorbeeld "Future Skills Supply and Demand in Europe", Cedefop.
[11] In oktober 2013 publiceerden de OESO en de Commissie de resultaten van een nieuwe Survey on Adult Skills (PIAAC), European Commission, OECD.
[12] Zie bijvoorbeeld "Is Aggregate Demand Wage-Led or Profit-Led? National and Global Effects", International Labour Office, Conditions of Work and Employment Series No. 40, Geneva, 2012.
[13] Zie "Quarterly Report on the Euro Area", European Commission, Volume 12, No. 3, 2013.
[14] Zie bijvoorbeeld Eurofound (2013), "Tackling Undeclared Work in 27 European Union Member States and Norway: Approaches and Measures Since 2008", Eurofound, Dublin; Hazans, M. (2011), "Informal Workers Across Europe", Research Paper 5912, World Bank, Washington DC.
[15] De verhouding inkomenskwintielen of de verhouding S80/S20 is een graadmeter voor de mate van ongelijkheid van de inkomensverdeling. Deze wordt berekend als de verhouding tussen het totale inkomen van de 20 % van de bevolking met het hoogste inkomen (het bovenste kwintiel) en dat van de 20 % van de bevolking met het laagste inkomen (het onderste kwintiel). Alle inkomens worden samengesteld als equivalent besteedbaar inkomen.
[16] Voor nadere gegevens, zie "EU Employment and social situation, Quarterly Review" van juni 2014.
[17] "EU Employment and Social Situation, Quarterly Review" van maart 2014 - Supplement over trends in sociale uitgaven (2014).
[18] Zie "EU Employment and social situation, Quarterly Review" van maart 2013. Uit een analyse blijkt dat de neerwaartse aanpassing van de sociale uitgaven die sinds 2011 wordt waargenomen, sterker lijkt dan in vergelijkbare perioden van recessie in de afgelopen drie decennia.
[19] Dit hoofdstuk bevat een bijgewerkte stand van zaken van de situatie zoals die is beschreven in het vorige Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid; wegens plaatsgebrek is het niet volledig en beoogt het niet om verslag uit te brengen over alle hervormingen en beleidsmaatregelen. In de regel worden maatregelen die weliswaar zijn aangekondigd, maar niet ter goedkeuring bij het parlement zijn ingediend of waarvoor geen collectieve onderhandelingen met de sociale partners zijn aangevat, niet in het verslag behandeld.
[20] Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten.
[21] Het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie over de gelijkheid van vrouwen en mannen bevat een gedetailleerde analyse.
[22] Recentste beschikbare gegevens, gepubliceerd in het voorjaar 2014.
[23] Voor een vollediger overzicht van de ontwikkelingen met betrekking tot de richtsnoeren 8 en 9, zie verslag over onderwijs en opleiding 2014.
[24] COM(2013) 690 van 2.10.2013. Zie met name blz. 6-7: "De Commissie stelt voor een scorebord van kernindicatoren te ontwikkelen dat in haar ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid moet worden gebruikt om ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied te volgen. Het moet dienen als analyse-instrument aan de hand waarvan belangrijke sociale en werkgelegenheidsproblemen beter en vroeger kunnen worden vastgesteld, in het bijzonder die met potentiële gevolgen buiten de nationale grenzen. (...) Het zou worden opgenomen in het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid om een gerichtere basis te bieden voor een scherper multilateraal toezicht op het sociaal en werkgelegenheidsbeleid en ontwikkelingen helpen vaststellen waarvoor scherpere responsen van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid vereist zijn. (...) De sociale en werkgelegenheidsindicatoren voor het scorebord moeten de belangrijkste verschijnselen voor elk land weergeven en de ernstigste problemen en ontwikkelingen in een vroeg stadium vaststellen, voordat het land te sterk afwijkt van zijn vroegere prestatie of van de rest van de EU."
[25] COM(2013) 801 final van 13.11.2013.
[26] Conclusies van de Europese Raad van 19-20 december 2013, par. 39
[27] 7476/14, Brussel, 12 maart 2014.
[28] Conclusies van de Europese Raad van 19-20 december 2013 "38. De Europese Raad herhaalt het belang van ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied in het kader van het Europees semester. Op basis van werkzaamheden van de Raad bevestigt de Europese Raad dat het gebruik van een scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied als beschreven in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid, relevant is."
[29] Gezamenlijk advies van het Comité voor sociale bescherming en het Comité voor de werkgelegenheid over het scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied voor de zitting van de Raad Epsco van juni. Bovendien heeft het Comité voor sociale bescherming het document over "Het scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied: operationalisering – Verslag van de subgroep Indicatoren van het Comité voor sociale bescherming" opgesteld.
[30] De analyse van deze drie factoren volgt op het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2014 waarover de Commissie en de Raad overeenstemming hebben bereikt. Zoals vermeld in de kernpunten van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2014: "De crisis heeft bovendien geleid tot toenemende verschillen tussen de werkgelegenheids- en sociale situaties in de lidstaten, vooral in de eurozone, zoals dit gezamenlijk verslag van de werkgelegenheid en het nieuwe scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied illustreren. Deze verschillen zijn zichtbaar in alle vijf kernindicatoren van dit scorebord." 7476/14, Brussel, 12 maart 2014, blz. 3. Daarnaast bestrijkt het scorebord, zoals afgesproken in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2014, alle EU-lidstaten, waarbij vergelijkingen worden gemaakt met het EU-gemiddelde. In sommige gevallen kunnen ook statistische afwijkingen van het gemiddelde van de eurozone relevant zijn. 7476/14, Brussel, 12 maart 2014, blz. 49.
[31] De tabel geeft een overzicht van de ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied in de lidstaten waarbij niveaus en trends in belangrijke indicatoren als problematisch kunnen worden beschouwd.
[32] De verhouding tussen het inkomen van de 20 % van de bevolking met het hoogste inkomen en dat van de 20 % met het laagste inkomen.
[33] Zie Euromod-werkdocument 2/13.
Bijlage 1 Scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied, met als referentiepunten het gemiddelde van de EU en de eurozone *
* Voor elke indicator (behalve voor reële groei van het BBIH, omdat dit in een monetaire waarde wordt uitgedrukt) verwijzen de drie kolommen naar i) de verandering op jaarbasis in absolute termen; ii) het verschil met het gemiddelde van de EU (of van de eurozone (EA18)) in hetzelfde jaar; iii) de verandering op jaarbasis voor het land ten opzichte van de verandering op jaarbasis voor de EU of de eurozone (geeft aan of de situatie in het land verslechtert/verbetert ten opzichte van de rest van de EU/eurozone en weerspiegelt de dynamiek van de sociaaleconomische divergentie/convergentie). S1 staat voor eerste halfjaar en is gebaseerd op kwartaalcijfers. Bron: Eurostat, EU-arbeidskrachtenenquête, nationale rekeningen en EU-SILC (berekeningen van DG EMPL). Jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen: verandering 2011-2012 voor FR (onderbreking van de reeks in 2013); armoederisicopercentage en S80/S20: 2012 in plaats van 2013 (verandering 2011-2012) voor IE, verandering 2011-2012 voor ES (onderbreking van de reeks in 2013).
Bijlage 2 Beknopt overzicht van kernuitdagingen op werkgelegenheidsgebied en bijzonder goede arbeidsmarktresultaten volgens de monitor van de werkgelegenheidsprestatie (C = uitdaging; G = goed arbeidsmarktresultaat) – vastgesteld in juni 2014[1]
Bijlage 3 Beknopt overzicht van de "in het oog te houden sociale ontwikkelingen" en lidstaten met statistisch significante verslechtering en verbetering voor de periode 2011‑2012 volgens de prestatiemonitor sociale bescherming – vastgesteld op 19 februari 2014
Bron: Sociaal Europa: veel wegen, één doel (Social Europe: many ways, one objective). Jaarverslag van het Comité voor sociale bescherming over de sociale situatie in de Europese Unie 2013
Opmerking: de in het oog te houden sociale ontwikkelingen voor 2011-2012, zoals vastgesteld door het Comité voor sociale bescherming op 19 februari 2014 op basis van de op dat ogenblik beschikbare gegevens, wijzen op een verslechtering in meer dan een derde van de lidstaten en zijn in bovenstaande tabel rood gekleurd (Bron: Sociaal Europa: veel wegen, één doel (Social Europe: many ways, one objective). Jaarverslag van het Comité voor sociale bescherming over de sociale situatie in de Europese Unie 2013)
[1] http://register.consilium.europa.eu/doc/srv?l=EN&f=ST%2010763%202014%20INIT