Bijlagen bij COM(2015)662 - Achtste jaarverslag over de uitvoering van het Europees visserijfonds(2014) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2015)662 - Achtste jaarverslag over de uitvoering van het Europees visserijfonds(2014). |
---|---|
document | COM(2015)662 |
datum | 17 december 2015 |
2. ALGEMENE BEOORDELING VAN DE UITVOERING VAN HET EVF
2.1.Financiële uitvoering van het EVF door de lidstaten
De door de lidstaten voorgelegde gecertificeerde tussentijdse betalingen bedroegen in 2014 in totaal 567 miljoen EUR, wat neerkomt op een toename van 4 % tegenover 2013 (544 miljoen EUR).
Van 2007 tot 31 mei 2015 beliepen de EVFvastleggingen van de lidstaten 3,91 miljard EUR – 14,5 % meer dan de EVFvastleggingen per 31 mei 2014 (495 miljoen EUR in een jaar) toen het niveau van de vastleggingen relatief laag lag. Op 31 mei 2015 was 90,83 % van het EVF vastgelegd 5 .
Zowel de vastleggingen als de gecertificeerde uitgaven op het niveau van de lidstaten liggen nog steeds onder het niveau dat vóór het einde van de uitvoering van het EVF werd verwacht. Op 31 mei 2015 was meer dan 9 % van de EVFtoewijzing (ca. 394 miljoen EUR) nog niet toegewezen. Dit – net als bij de gecertificeerde betalingen – zorgwekkende tempo van de vastleggingen moet dringend worden opgevoerd, temeer daar de termijn voor de subsidiabiliteit van de uitgaven op 31 december 2015 afloopt.
Op 31 mei 2015 bedroeg de nationale overheidsbijdrage 2,44 miljard EUR, wat neerkomt op een toename van 321,62 miljoen EUR ten opzichte van 31 mei 2014 (+15,17 %).
De particuliere bijdragen aan maatregelen waarvoor EVFsteun werd verleend, bedroeg in dezelfde periode 2,92 miljard EUR, wat neerkomt op een toename van 375,36 miljoen EUR ten opzichte van 31 mei 2014 (+14,73 %). Net als werd geconstateerd in vorige verslagen, gingen de particuliere bijdragen voornamelijk naar verwerking (45,62 %), aquacultuur (24,95 %) en investeringen aan boord (10,23 %). Deze lijst moet nu worden aangevuld met nieuwe investeringen in de ontwikkeling van visserijgebieden (8,75 %). Deze vier maatregelen samen nemen bijna 90 % van de particuliere investeringen voor hun rekening.
In de periode van 1 januari 2007 tot 31 mei 2015 is in totaal 9,27 miljard EUR geïnvesteerd in de visserij- en aquacultuursector: hiervan was 42,14 % afkomstig van het EVF, 26,33 % van nationale overheidsbijdragen en 31,52 % van particuliere financiering. Deze percentages zijn over de hele periode bekeken nagenoeg stabiel gebleven, afgezien van een geringe verlaging (-1,5 %) van de EVFcomponent.
Wat de hefboomwerking betreft genereert iedere vastgelegde euro EVF-steun 1,37 EUR toegezegde nationale steun (+2.2%) ten opzichte van 31 mei 2014): 0,75 EUR hiervan is afkomstig van particuliere financiering en 0,62 EUR van de nationale overheid.
2.2.Belangrijkste actiegebieden van het EVF
Onderstaande tabel vergelijkt de vastleggingen voor de vijf maatregelen die respectievelijk eind juli 2012, eind mei 2013, eind mei 2014 en eind mei 2015 het meest bleken te zijn gebruikt:
Tabel 1
31 juli 2012 | 31 mei 2013 | 31 mei 2014 | 31 mei 2015 |
Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (19,61 %) | Verwerking (17,41 %) | Verwerking (16,65 %) | Verwerking (17,53 %) |
Aquacultuur (12,98 %) | Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (17,25 %) | Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (15,44 %) | Aquacultuur (14,33 %) |
Verwerking (12,79 %) | Aquacultuur (14,83 %) | Aquacultuur (14,43 %) | Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (13,98 %) |
Vissershavens (10,89 %) | Vissershavens (11,46 %) | Vissershavens (11,61 %) | Ontwikkeling van visserijgebieden (11,47 %) |
Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit (7,67 %) | Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit (7,40 %) | Ontwikkeling van visserijgebieden (9,25 %) | Vissershavens (11,15 %) |
De concentratie van de EVF-vastleggingen op deze vijf maatregelen blijft zeer hoog (68,46 %). Dit cijfer is vergelijkbaar met dat voor 2013 en ligt iets hoger dan dat voor 2014.
Maatregelen als de definitieve beëindiging en de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit blijven in verhouding tot de andere afnemen (tabel 3), vooral de laatste, die met 5,83 % van de vastleggingen is ingehaald door collectieve acties in het kader van zwaartepunt 3 (7,36 % van de vastleggingen) en inmiddels, uit het oogpunt van gebruiksfrequentie, zes maatregelen moet laten voorgaan. Deze daling blijkt duidelijk uit de tabel hieronder; het vastleggingsniveau voor de twee maatregelen samen is in de onderzochte periode met 30 % afgenomen.
Tabel 2
Definitieve beëindiging en tijdelijke stillegging (% van de totale EVFvastleggingen) | |
31.7.2012 | 28,28 % |
31.5.2013 | 24,65 % |
31.5.2014 | 22,2 % |
31.5.2015 | 19,81 % |
2.3.Evolutie per prioritair zwaartepunt
Onderstaande tabel en grafiek tonen de ontwikkeling van het relatieve aandeel van de zwaartepunten in de totale vastleggingen voor de periode van juli 2012 tot en met mei 2015.
De situatie op 31 mei 2015 weerspiegelt de trend van de afgelopen jaren, met inbegrip van de afname voor zwaartepunt 1 – behalve wat zwaartepunt 4 betreft, dat sinds 2012 relatief gezien aanzienlijk in belang is toegenomen.
Tabel 3
Prioritair zwaartepunt 6 | 31 juli 2012 | 31 mei 2013 | 31 mei 2014 | 31 mei 2015 |
Zwaartepunt 1 | 33,05 % | 30,42 % | 27,77 % | 25,72 % |
Zwaartepunt 2 | 28,96 % | 32,64 % | 31,44 % | 32,3 % |
Zwaartepunt 3 | 27,59 % | 27,38 % | 28,46 % | 27,26 % |
Zwaartepunt 4 | 7,1 % | 7,2 % | 9,25 % | 11,47 % |
Zwaartepunt 5 | 3,29 % | 2,42 % | 3,07 % | 3,25 % |
Onderstaande tabel toont voor de periode 20122015 per prioritair zwaartepunt het verband tussen de feitelijke vastleggingen en de geplande uitgaven in 2007.
Tabel 4
Prioritair zwaartepunt | 31 juli 2012 | 31 mei 2013 | 31 mei 2014 | 31 mei 2015 | % vooruitgang 2015/2012 |
Zwaartepunt 1 | 67,24 % | 74,36 % | 79,61 % | +26,78 % | |
Zwaartepunt 2 | 56,6 % | 77,47 % | 86,77 % | 98,4 % | +73,85 % |
Zwaartepunt 3 | 57,8 % | 67,31 % | 83,80 % | 93,85 % | +62,37 % |
Zwaartepunt 4 | 28 % | 44,60 % | 56,89 % | 80,9 % | +188,92 % |
Zwaartepunt 5 | 44,04 % | 44,60 % | 65,34 % | 83,86 % | +90,43 % |
Totaal EVF | 56,31 % | 67,37 % | 79,33 % | +61,3 % |
Uit de bovenstaande tabellen en grafieken blijkt dat de vastleggingsniveaus voor de verschillende assen over een periode van drie jaar dichter bij elkaar zijn komen te liggen. In de beginfase van de programmeringsperiode lagen deze aanzienlijk uiteen, om verschillende redenen, zoals de brandstofcrisis in 2008, de impact van de economische en financiële crisis, de onbekendheid van nieuw zwaartepunt 4, het rechttrekken van de scheve verhouding tussen de doelstellingen van de interventie en de daadwerkelijke behoeften in de sector.
De meest opmerkelijke ontwikkeling, waarop ook in vorige verslagen van de Commissie de vinger werd gelegd, is de daling in de overheidsuitgaven voor zwaartepunt 1. Hieraan kunnen twee factoren ten grondslag liggen: ten eerste zijn de overcapaciteitsproblemen in bepaalde vlootsegmenten al grotendeels aangepakt met de sloopregelingen in het kader van het FIOV 7 , die tijdens de eerste jaren van de uitvoering van het EVF zijn voortgezet. De toegenomen rentabiliteit van een aantal vloten gedurende de afgelopen paar jaar heeft de sector meer vertrouwen gegeven in zijn eigen capaciteit om zonder overheidssteun te gedijen. Zwaartepunt 1 maakt als gevolg daarvan slechts zeer traag vooruitgang en blijft momenteel achter ten opzichte van het gemiddelde.
De meeste vooruitgang op het vlak van vastleggingen is geboekt met zwaartepunt 2 (nagenoeg 100 %) en zwaartepunt 3 (bijna 95 %). Met zwaartepunt 4 (en zwaartepunt 5) is de vooruitgang sinds 2012 dan weer het snelst te noemen. In mei 2015 had zwaartepunt 4 de rest van de zwaartepunten bijna bijgehaald: in minder dan drie jaar is het verschil ten opzichte van het gemiddelde van 29 procentpunten verkleind tot 10, met een forse versnelling na mei 2014 (+42 %).
2.4.Uitvoering van de begroting door de Commissie
De laatste jaarlijkse vastleggingen voor de periode 20072013 zijn, overeenkomstig de financiële programmering, in 2013 in de EUbegroting opgenomen.
In 2014 is 13,9 % (567,25 miljoen EUR) van de totale kredieten als tussentijdse betalingen uitbetaald, waarvan 83,8 % voor convergentieregio's (475,49 miljoen EUR) en 16,2 % voor niet-convergentieregio's (91,76 miljoen EUR). Nadere gegevens hierover zijn te vinden in bijlage I en in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.
2.5.Gebruik van technische bijstand door de lidstaten
In 2014 hebben 23 lidstaten middelen in de begroting voor technische bijstand vastgelegd (zwaartepunt 5). De hoogste bedragen zijn vastgelegd door Kroatië (dat 100 % van de EVFmiddelen heeft toegewezen aan zwaartepunt 5), Polen (8,2 %), Zweden (6,5 %), Denemarken (6 %), België (5,8 %) en Roemenië (7 %). De gefinancierde acties omvatten onder meer de versterking van de administratieve capaciteit, IT-ontwikkeling, reclame en voorlichting, alsook de ondersteuning van het beheer en de uitvoering van de operationele programma's. De bovenstaande grafiek toont de forse stijging in het vastleggingsniveau: van 45 % in mei 2013 tot 84 % twee jaar later.
2.6.Gebruik van technische bijstand door de Commissie
Het EVF is per 1 januari 2014 vervangen door het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) 8 . Dat is de reden waarom de Commissie in 2014 geen kredieten heeft vastgelegd voor nieuwe acties in het kader van technische bijstand uit het EVF.
2.7.Coördinatie tussen het EVF, de Structuurfondsen en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) 9
Uit de operationele programma's blijkt dat alle lidstaten zich van meet af aan bewust waren van de noodzaak om bij de uitvoering van het EVF te zorgen voor samenhang en coördinatie met de Structuurfondsen, alsook met het Elfpo. In de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de lidstaten wordt niet expliciet gewezen op fundamentele coördinatieproblemen.
2.8.Door de lidstaten gerapporteerde onregelmatigheden
De lidstaten hebben met betrekking tot het EVF in 2014 102 onregelmatigheden geconstateerd en gerapporteerd. Hiermee was 8,7 miljoen EUR gemoeid (1,5 % van de gecertificeerde uitgaven). Van deze onregelmatigheden zijn er elf (voor een bedrag van 2,1 miljoen EUR) door vijf lidstaten als frauduleus opgegeven 10 .
3. BEOORDELING VAN DE EVF-UITVOERING PER ZWAARTEPUNT
Op 31 mei 2015 was voor in totaal 134 689 concrete acties steun vastgelegd. De tabel hieronder geeft een overzicht van de ontwikkeling van het aantal concrete acties in de periode juli 2012mei 2015. Hoewel het aantal jaarlijks een tweecijferig stijgingspercentage te zien geeft, wordt dit percentage sinds 2012 steeds kleiner.
Tabel 5
Concrete EVFacties | Concrete acties | Juli 2012 = 100 | Δ% jaar/jaar |
31 juli 2012 | 84 489 | 100 | |
31 mei 2013 | 104 848 | 124 | +24 % |
31 mei 2014 | 121 073 | 143 | +15,5 % |
31 mei 2015 | 136 489 | 161,5 | +12,7 % |
De totale kosten per concrete actie bedragen gemiddeld 67 941 EUR (46 525 EUR aan totale overheidssteun, 28 635 EUR aan EVFbijdrage). De particuliere bijdrage beloopt 21 416 EUR, iets meer dan 30 % van de totale subsidiabele kosten. In 2014 zien we een lichte stijging in deze bedragen (+1,5 %).
3.1.Zwaartepunt 1. Maatregelen voor de aanpassing van de communautaire visserijvloot
3.1.1.Economische prestaties van de visserijvloot van de EU in 2013 (gebaseerd op gegevens van het economisch jaarverslag 2015 11 )
Uit de gegevens voor 2013, waarop het economisch jaarverslag 2015 is gebaseerd, blijkt dat de visserijvloot van de EU in 2013 doorgaans rendabel was, 6,8 miljard EUR aan inkomsten genereerde, 3,4 miljard EUR aan bruto toegevoegde waarde creëerde, 506 miljoen EUR nettowinst boekte en een nettowinstmarge van 7,8 % haalde. Deze positieve trend komt ook naar voren in de positieve verwachtingen van de sector, met toenemende investeringen gedurende de afgelopen jaren (voornamelijk in nieuwe vissersvaartuigen en investeringen aan boord). Dat deze positieve trend zich niet voor alle EUvloten doorzet, blijkt uit de gecumuleerde verliezen in 2013 voor drie nationale vloten, namelijk die van België, Finland en Portugal.
De algemene verbetering van de economische prestaties van de vloot kan voor het grootste deel worden verklaard door de positieve ontwikkeling van de prijs bij eerste verkoop van bepaalde belangrijke vissoorten, de overschakeling naar zuiniger vistuig en vervangmotoren (soms met EVFsteun), de consolidatie van de vloot en gedragsveranderingen op het gebied van de visserij en de afzet. Andere factoren die hebben bijgedragen tot de economische prestatie van de meeste EUvloten zijn de lagere brandstofprijzen en de daling van het brandstofverbruik met ca. 10 % in de periode 20082013. Deze daling van het brandstofverbruik is ingezet toen de brandstofprijzen hoog lagen, maar houdt aan hoewel deze prijzen inmiddels zijn gedaald.
Het economisch jaarverslag wijst op grote verschillen tussen regio's (met name in het Middellandse Zeegebied) en tussen vlootsegmenten. In de periode 20082013 zijn de kleinschalige kustvisserijen doorgaans slechter gaan presteren, terwijl de industriële vloten het net aanzienlijk beter deden.
3.1.2.Definitieve beëindiging van visserijactiviteiten
Op 31 mei 2015 had het EVF aan 4 267 concrete acties van definitieve beëindiging bijgedragen (+4 % ten opzichte van 31 mei 2014). De totale overheidsbijdrage bedroeg 935,81 miljoen EUR, waarvan 546,34 miljoen EUR afkomstig was van het EVF.
De kosten per concrete actie zijn niet wezenlijk veranderd in vergelijking met de jaren voordien. De totale kosten per concrete actie bedragen 219 313 EUR, waarvan 128 038 EUR afkomstig is uit het EVF (de op vier na duurste, uit het oogpunt van vastgelegde EVFfinanciering).
In het hierboven genoemde cijfer zit een klein aantal concrete acties voor omschakeling van vissersvaartuigen (48). De kosten per omschakeling (383 131 EUR, incl. 237 249 EUR uit het EVF) liggen 73 % hoger dan voor slopen.
3.1.3.Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit
Tijdelijke stillegging blijft de meest gebruikte maatregel wat het aantal concrete acties betreft (63 152, 46,27 % van het totale aantal). Relatief gezien is het belang van de steun voor tijdelijke stillegging echter met 10 % gedaald in de periode mei 2014mei 2015.
De gemiddelde kosten per concrete actie voor deze maatregel zijn in het kader van het EVF nog steeds het laagst (6 109 EUR totale kosten, 3 608 EVF-kosten) en lopen sinds juli 2012 nog verder terug.
3.1.4.Investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit
Dit is de op een na meest gebruikte EVF-maatregel (13 019 concrete acties). Het relatieve belang ervan is sinds mei 2013 echter afgenomen (van 10,8 % tot 9,54 %).
De totale investering bedroeg 509,6 miljoen EUR, waaronder een totale overheidsbijdrage van 210,53 miljoen EUR. De bijdrage van het EVF aan het publieke deel bedroeg 121,93 miljoen EUR (3,12 % van de totale EVFvastleggingen, ten opzichte van 2,86 % het jaar voordien).
De kosten per concrete actie bedroegen 39 143 EUR, waarvan 16 171 EUR aan overheidsbijdragen (9 366 EUR uit het EVF). De particuliere bijdrage per concrete actie was, met 23 000 EUR, aanzienlijk.
In de cijfers hierboven zitten 1 509 motorvervangingen en 954 vistuigvervangingen. Iets meer dan 1 % van het totale aantal concrete acties hebben betrekking op motorvervangingen, maar deze nemen slechts 0,31 % van de totale EVFvastleggingen voor hun rekening. De totale kosten per concrete actie bedragen 32 753 EUR (8 057 EUR uit het EVF en 5 890 EUR aan nationale overheidsbijdragen).
Twaalf lidstaten hebben gebruikgemaakt van de maatregel. 99 % van het totale aantal concrete acties wordt uitgevoerd in Frankrijk (516), Spanje (348), Portugal (220), Italië (111), Griekenland (102) en het VK (92). Rekening houdend met de omvang van de vloot zijn de meest intensieve gebruikers echter België (motorvervangingen voor 24,39 % van de vloot), Frankrijk (7,3 %) en Cyprus (4,9 %).
Voor de vervanging van vistuig liggen de totale kosten per concrete actie lager: 21 495 EUR (4 873 EUR uit het EVF en daarbovenop nog 4 600 EUR aan nationale overheidsbijdragen). In totaal hebben 13 lidstaten gebruikgemaakt van deze maatregel en 80 % van het totale aantal concrete acties is uitgevoerd in Cyprus (429), Spanje (139), Griekenland (118), Italië (88) en het VK.
3.1.5.Kleinschalige kustvisserij
Met een aandeel in het totale aantal concrete acties van slechts 4,21 % en in de totale EVFvastleggingen van slechts 0,97 % blijft het aantal concrete acties ten bate van de kleinschalige kustvisserij aan de lage kant. De totale kosten per concrete actie bedragen 11 808 EUR, waarvan 9 586 EUR aan overheidsbijdragen. Het EVFaandeel, 6 620 EUR, is het op een na laagste, na de tijdelijke stillegging. De particuliere bijdrage per actie bedroeg 2 222 EUR.
3.1.6.Sociaal-economische compensatie voor het beheer van de vissersvloot
Het aantal concrete acties voor deze maatregel is zeer vergelijkbaar met die voor de vorige: 4,17 % van het totale aantal concrete acties en slechts 1,82 % van de EVFvastleggingen. De totale kosten per concrete actie bedragen 36 991 EUR (20 961 EUR aan totale overheidssteun, 12 499 EUR aan EVFbijdrage). De particuliere bijdrage, 16 000 EUR, ligt veel hoger dan bij de kleinschalige kustvisserij.
Uit zowel het aantal als de kosten van de concrete acties in het kader van zwaartepunt 1 blijkt dat het relatieve aandeel ervan in de loop der jaren is afgenomen.
3.2.Zwaartepunt 2. Aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten
3.2.1.Binnenvisserij
Concrete acties voor de binnenvisserij zijn nog steeds zeer gering in aantal en zeer kleinschalig qua totale kosten. Toch is het aantal concrete acties in de periode 31 mei 201431 mei 2015 met 41 % gestegen. Op 31 mei 2015 waren er 1 327 concrete acties aan de gang (0,97 % van alle acties). Zij vertegenwoordigen 0,44 % van de totale EVF-vastleggingen, de op een na kleinste post van de vastleggingen. Zij zijn bovendien de vierde goedkoopste wat betreft EVFvastleggingen per concrete actie, met name 12 892 EUR, wat minder is dan de helft van de gemiddelde EVF-kosten per concrete actie. De totale kosten per concrete actie liggen met 33 089 EUR op het op twee na laagste niveau. De nationale overheidsbijdrage bedraagt 9 390 EUR en de particuliere bijdrage per concrete actie 10 800 EUR.
3.2.2.Aquacultuur
Zoals reeds gezegd trekt aquacultuur, op een sector na, de grootste EVFinvesteringen aan. Het aantal concrete acties voor aquacultuurmaatregelen is relatief klein (met 8 358 stuks 6,12 % van het totale aantal acties), maar slorpt 14,33 % van de EVF-vastleggingen op. De totale kosten per concrete actie bedragen 186 042 EUR (+4 % vergeleken met mei 2014); 87 261 EUR daarvan komt uit particuliere bijdragen (+8,3 %), 31 783 EUR uit nationale overheidsmiddelen (+5,7 %) en 66 998 EUR uit het EVF (-2 %). De totale vastleggingen belopen 1 554,9 miljoen EUR, waarvan 559,97 miljoen EUR uit het EVF, 265,6 miljoen EUR uit nationale overheidsbijdragen en 729,3 miljoen EUR uit particuliere bijdragen.
Circa 60 % van de concrete acties heeft betrekking op modernisering en uitbreiding van bestaande kwekerijen, 19 % op milieumaatregelen in de aquacultuur en 17,6 % op nieuwe productiecapaciteit. De laatstgenoemde slorpen de meeste EVFmiddelen op (155 727 EUR), op de voet gevolgd door broedkamers (130 802 EUR) en diergezondheidsmaatregelen (106 628 EUR). De EVFbijdrage voor de resterende maatregelen ligt lager dan 60 000 EUR.
Elke euro EVFsteun genereert 1,78 EUR nationale middelen (1,31 EUR uit particuliere en 0,47 EUR uit openbare bron).
3.2.3.Verwerking
Het grootste deel van de EVFvastleggingen gaat nog steeds naar uitgaven voor verwerkingsmaatregelen. Het procentuele aandeel van de concrete acties op dit gebied is sinds eind juli 2012 toegenomen (+37%). De 5 016 concrete acties vormen weliswaar slechts 3,68 % van het totale aantal, maar nemen 17,53 % van de EVFvastleggingen voor hun rekening.
De totale kosten van de concrete acties bedragen 2,39 miljard EUR: 1,33 miljard uit particuliere bron en 1,06 miljard uit openbare middelen (685 miljoen EUR uit het EVF en de rest uit nationale overheidsbijdragen).
De totale kosten per concrete actie belopen 476 314 EUR (het dubbele van een concrete actie voor definitieve beëindiging). 265 822 EUR komt uit particuliere bijdragen en 210 492 EUR van de overheid (136 605 EUR uit het EVF (daarmee is dit de op twee na grootste maatregel)).
Circa 75 % van de concrete acties betreft de bouw van nieuwe verwerkingsvoorzieningen of de modernisering/uitbreiding van bestaande voorzieningen. 20 % gaat naar de modernisering van afzetinstallaties en de rest naar de bouw van dergelijke installaties. De EVFkosten per concrete actie bedragen meer dan 160 000 EUR voor verwerkingsvoorzieningen, 155 000 EUR voor de bouw van afzetvoorzieningen en 49 500 EUR voor de modernisering van afzetvoorzieningen.
Elke euro EVFsteun genereert 2,49 EUR nationale bijdragen (1,95 EUR uit particuliere bron en de rest uit openbare bron).
3.3.Zwaartepunt 3. Maatregelen van gemeenschappelijk belang
3.3.1.Vissershavens, aanvoer- en beschuttingsplaatsen
Per 31 mei 2015 leverde het EVF een bijdrage aan 1 702 infrastructuurprojecten (1,25 % van het totale aantal). De investeringen bedroegen in totaal 815,3 miljoen EUR (+17 % ten opzichte van mei 2014), met een overheidsbijdrage van 745 miljoen EUR (+16,5 %), waarvan 435,96 miljoen uit het EVF (+10 %).
Infrastructuurprojecten zijn nog steeds het duurst uit het oogpunt van totale investeringen per project (479 043 EUR), EVF-financiering (256 141 EUR, -6,5 %) en nationale overheidsbijdrage (181 600 EUR, +8,4 %).
3.3.2.Ontwikkeling van nieuwe markten en promotiecampagnes
Op 31 mei 2015 was het aantal gefinancierde concrete acties weliswaar relatief klein (2 363, 1,73 % van het totale aantal acties), maar deze namen wel 3,63 % van de totale EVFvastleggingen voor hun rekening.
De totale kosten belopen 245,2 miljoen EUR, waarvan 228,14 miljoen EUR uit overheidsbijdragen (141,73 miljoen EUR uit het EVF) en slechts 17 miljoen EUR uit particuliere bijdragen.
De totale kosten per concrete actie bedragen 103 758 EUR (+4,2 % vergeleken met mei 2014); 59 979 EUR daarvan komt uit het EVF (+2,5 %), 36 570 EUR uit nationale overheidsmiddelen (+10,5 %) en 7 210 EUR (-9,8 %) uit particuliere bijdragen.
3.3.3.Proefacties
Proefacties hebben onder meer betrekking op het experimentele gebruik van selectievere visserijtechnieken die gericht zijn op het verwerven en verspreiden van nieuwe technische kennis en die een door de lidstaat daartoe aangewezen bevoegde instantie uitvoert in partnerschap met een wetenschappelijke of technische instantie.
Het aantal concrete acties per 31 mei 2015 is nog steeds bescheiden (716 acties of 0,52 % van het totale aantal), maar is aanzienlijk toegenomen ten opzichte van 31 mei 2014 (+20,5 %). Ze nemen 2,64 % van de EVFmiddelen en 3,87 % van de nationale overheidsmiddelen voor hun rekening.
De totale kosten belopen 234,6 miljoen EUR, waarvan 197,6 miljoen EUR uit overheidsbijdragen (103,2 miljoen EUR uit het EVF).
De totale kosten per concrete actie bedragen 327 691 EUR (waarvan 275 976 EUR uit overheidsmiddelen (144 164 EUR uit het EVF, de op een na grootste post) en 51 716 uit particuliere middelen).
Elke euro EVFsteun genereert 1,27 EUR aan nationale middelen, waarvan slechts 25 % particuliere. Het hefboomeffect is hier uitermate laag, wat wijst op de noodzaak openbare middelen vrij te maken om innovatie te stimuleren.
3.4.Zwaartepunt 4. Duurzame ontwikkeling van visserijgebieden
Het snelle uitvoeringstempo van de afgelopen jaren heeft zich in de periode mei 2014mei 2015 doorgezet. De 21 lidstaten die zwaartepunt 4 ten uitvoer brengen, hebben hun FLAG's geselecteerd; in mei 2015 waren er 312 groepen.
FLAG's, projectontwikkelaars, beheersautoriteiten en intermediaire instanties waren bezig met de voorbereiding, selectie, goedkeuring en betaling van projecten. Uit de betrokken cijfers blijkt dat er geleidelijk meer projecten zijn goedgekeurd: waar eind 2012 nog maar 2 756 projecten in het veld waren geselecteerd, waren dit er een jaar later 6 353. Deze trend hield aan. Op 31 mei 2015 waren 11 299 projecten goedgekeurd (+28,4 %), goed voor 8,28 % van het totale aantal projecten en 11,47 % van de totale EVFvastleggingen.
De totale kosten in het kader van zwaartepunt 4 bedragen 912,1 miljoen EUR, waarvan 661,7 miljoen EUR uit overheidsbijdragen. Het EVFaandeel in de overheidsmiddelen beliep 448,34 miljoen EUR.
De totale kosten per project bedragen 80 728 EUR (22 165 EUR aan particuliere bijdragen en 58 562 EUR aan overheidsbijdragen (waarvan 39 680 EUR uit het EVF).
Elke euro EVFsteun genereert 1,03 EUR aan nationale middelen (55 % uit particuliere bron en de rest uit nationale overheidsmiddelen).
4. Eerste reeks operationele conclusies over het EVF voor de periode 2007-2013
• Het jaarverslag over de uitvoering voor 2014 bevestigt een aantal tendensen die in vorige verslagen onder de aandacht werden gebracht.
de geleidelijke afname in EVFsteunverlening voor zwaartepunt 1 (met name definitieve beëindiging en de tijdelijke stillegging) gedurende de afgelopen jaren wordt opvallender in de jaren 20142015. Daar zijn volgende verklaringen voor: de overcapaciteit in bepaalde vlootsegmenten is al voor een deel aangepakt met eerdere sloopregelingen en de toegenomen rentabiliteit van een aantal vloten heeft de sector meer vertrouwen in de toekomst gegeven;
zwaartepunt 2: na verwerking trekt aquacultuur de belangrijkste EVFinvesteringen aan;
zwaartepunt 3 maakt nog steeds vooruitgang, weliswaar tegen een relatief trager ritme;
zwaartepunt 4 maakt snel vooruitgang en neemt inmiddels 11,47 % van de totale EVFvastleggingen voor zijn rekening.
• Uit een vergelijking van de situatie eind mei 2015 en 2014 kan worden opgemaakt dat voor een groot aantal maatregelen (met name aquacultuur, verwerking, proefprojecten en afzetmaatregelen) de gemiddelde nationale overheidsbijdrage per concrete actie sneller is toegenomen dan de EVFbijdrage. Gezien de relatieve daling in de staatssteunregelingen kan bovendien worden aangevoerd dat de nationale steun veeleer dan voor het verlenen van staatssteun, wordt ingezet voor het cofinancieren van EVFmaatregelen.
• Er zijn aanwijzingen voor een toename van de particuliere bijdrage per concrete actie. Dit kan ten dele worden verklaard door de afgenomen steunintensiteit voor uit het EVF gefinancierde concrete acties, met name in rendabele sectoren (meer bepaald aquacultuur en verwerking) – wat consistent kan zijn met de begrotingsconsolidatie van de afgelopen jaren.
• Zowel de vastleggingen als de gecertificeerde uitgaven op het niveau van de lidstaten geven een verbetering te zien, maar liggen nog steeds onder het niveau dat vóór het einde van de uitvoering van het EVF werd verwacht. Op 31 mei 2015 was ruim 9 % van de EVFtoewijzing (ca. 394 miljoen EUR) nog niet vastgelegd. Om te garanderen dat alle beschikbare middelen binnen de termijn (31 december 2015) volledig worden benut, moet het ritme van de betalingen derhalve dringend worden opgevoerd.
FINANCIËLE UITVOERING VAN HET EVF DOOR DE COMMISSIE IN CONVERGENTIE- EN NIET-CONVERGENTIEREGIO'S
Land | Toegekend a | Vastgelegd b | Betaald c | % (b) / (a) | % (c) / (a) | |
België | Periode 2007-2013 | 26 261 648 | 26 261 648 | 19 168 499,99 | 100 % | 72,99 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 3 312 272,66 | |||
Bulgarije | Periode 2007-2013 | 62 783 169 | 62 783 169 | 40 409 056,31 | 100 % | 64,36 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 9 986 093,35 | |||
Tsjechië | Periode 2007-2013 | 27 106 675 | 27 106 675 | 19 509 468,35 | 100 % | 71,97 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 0,00 | |||
Denemarken | Periode 2007-2013 | 133 675 169 | 133 675 169 | 83 947 337,37 | 100 % | 62,80 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 703 841,35 | |||
Duitsland | Periode 2007-2013 | 132 253 458 | 132 253 458 | 93 631 371,14 | 100 % | 70,80 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 11 800 128,31 | |||
Estland | Periode 2007-2013 | 84 568 039 | 84 568 039 | 69 771 197,49 | 100 % | 82,50 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 15 434 669,72 | |||
Ierland | Periode 2007-2013 | 42 266 603 | 42 266 603 | 33 467 120,83 | 100 % | 79,18 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 0,00 | |||
Griekenland | Periode 2007-2013 | 202 554 357 | 202 554 357 | 152 710 751,91 | 100 % | 75,39 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 7 010 048,52 | |||
Spanje | Periode 2007-2013 | 1 055 250 968 | 1 055 250 968 | 849 911 777,01 | 100 % | 80,54 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 183 145 255,98 | |||
Frankrijk | Periode 2007-2013 | 207 096 020 | 207 096 020 | 155 655 960,43 | 100 % | 75,16 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 24 039 286,49 | |||
Kroatië | Periode 2007-2013 | 8 700 000 | 8 700 000 | 2 175 000,00 | 100 % | 25,00 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 0,00 | |||
Italië | Periode 2007-2013 | 387 646 899 | 387 646 899 | 288 717 023,71 | 100 % | 74,48 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 47 721 421,32 | |||
Cyprus | Periode 2007-2013 | 19 724 418 | 19 724 418 | 18 541 677,89 | 100 % | 94,00 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 2 995 629,13 | |||
Letland | Periode 2007-2013 | 125 015 563 | 125 015 563 | 118 634 206,03 | 100 % | 94,90 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 16 211 375,11 | |||
Litouwen | Periode 2007-2013 | 54 713 408 | 54 713 408 | 45 722 592,94 | 100 % | 83,57 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 5 928 308,26 | |||
Luxemburg | Periode 2007-2013 | 0 | 0 | 0,00 | 0,00 % | 0,00 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 0,00 | |||
Hongarije | Periode 2007-2013 | 34 743 470 | 34 743 470 | 28 805 751,06 | 100 % | 82,91 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 3 149 813,47 | |||
Malta | Periode 2007-2013 | 8 372 329 | 8 372 329 | 6 254 113,69 | 100 % | 74,70 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 1 760 768,20 | |||
Nederland | Periode 2007-2013 | 43 282 778 | 43 282 778 | 27 186 099,98 | 100 % | 62,81 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 0,00 | |||
Oostenrijk | Periode 2007-2013 | 5 249 497 | 5 249 497 | 4 996 352,10 | 100 % | 95,18 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 274 079,34 | |||
Polen | Periode 2007-2013 | 734 092 574 | 734 092 574 | 522 607 848,80 | 100 % | 71,19 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 132 430 235,90 | |||
Portugal | Periode 2007-2013 | 225 864 267 | 225 864 267 | 175 162 077,61 | 100 % | 77,55 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 29 046 260,61 | |||
Roemenië | Periode 2007-2013 | 178 273 115 | 178 273 115 | 112 008 165,34 | 100 % | 62,83 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 24 331 634,79 | |||
Slovenië | Periode 2007-2013 | 21 640 283 | 21 640 283 | 18 617 242,85 | 100 % | 86,03 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 5 135 416,12 | |||
Slowakije | Periode 2007-2013 | 12 868 797 | 12 868 797 | 9 637 369,63 | 100 % | 74,89 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 1 333 295,86 | |||
Finland | Periode 2007-2013 | 38 491 347 | 38 491 347 | 31 131 452,69 | 100 % | 80,88 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 3 702 853,12 | |||
Zweden | Periode 2007-2013 | 54 638 257 | 54 638 257 | 40 709 427,72 | 100 % | 74,51 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 5 542 368,16 | |||
Verenigd Koninkrijk | Periode 2007-2013 | 129 620 927 | 129 620 927 | 94 591 015,74 | 100 % | 72,98 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 32 251 658,18 | |||
Totaal | Periode 2007-2013 | 4 056 754 035 | 4 056 754 035 | 3 063 679 958,61 | 100 % | 75,52 % |
Begrotingsjaar: 2014 | 0 | 0 | 567 246 713,95 |
(1) Artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds, PB L 120 van 15.8.2006.
(2) Tabel I. Financiële uitvoering in convergentieregio's.Tabel II. Financiële uitvoering in niet-convergentieregio's.Tabel III. Financiële uitvoering in convergentieregio's en niet-convergentieregio's. Tabel IV. Geprogrammeerde EVF-bedragen per prioritair zwaartepunt en per lidstaat.Tabel IV. Gecertificeerde EVF-uitgaven per prioritair zwaartepunt en per lidstaat.
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/895 van de Commissie van 2 februari 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij wat betreft de overgangsbepalingen, PB L 147 van 12.6.2015, blz. 1.
(4) Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(5) Dit cijfer stemt overeen met de initiële toewijzing in 2007. Als de geannuleerde vastleggingen (256,9 miljoen EUR in de periode tot 31 december 2014) mee in aanmerking worden genomen, stijgt het vastleggingsniveau tot 96,3 % van de gewijzigde EVFtoewijzing.
(6) Zwaartepunt 1. Maatregelen voor de aanpassing van de communautaire visserijvloot
Zwaartepunt 2. Aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproductenZwaartepunt 3. Maatregelen van gemeenschappelijk belang
Zwaartepunt 4. Duurzame ontwikkeling van visserijgebieden
(7) Verordening (EG) nr. 1263/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij, PB L 161 van 26.6.1999, blz. 54.
(8) Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1.
(9) Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.
(10) Voor een volledig overzicht van de met betrekking tot het EVF gerapporteerde onregelmatigheden: zie het werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2015) 156 final (blz. 44-47) "Statistical evaluation of irregularities reported for 2014", gevoegd bij het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad "Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding Jaarverslag 2014", COM (2015) 386 final.
(11) De gegevens die op grond van het kader voor gegevensverzameling door de lidstaten zijn verzameld, hebben twee jaar achterstand.