Bijlagen bij COM(2016)402 - Levensmiddelen voor sportbeoefenaars

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2016)402 - Levensmiddelen voor sportbeoefenaars.
document COM(2016)402 NLEN
datum 15 juni 2016
bijlage bij Verordening (EG) nr. 953/2009 53 bepaalde categorieën stoffen vermeld die voor specifieke voedingsdoeleinden aan bepaalde voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen mogen worden toegevoegd, waaronder sportvoeding. Er zijn echter geen specifieke bepalingen vastgesteld betreffende de waarden van deze stoffen, wanneer ze worden toegevoegd.

Aangezien er geen specifieke samenstellingsvoorschriften zijn vastgesteld voor sportvoeding die is ingedeeld als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, gelden alleen de hierboven genoemde voorschriften met betrekking tot de samenstelling ervan.

Na 20 juli 2016 wordt sportvoeding die als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen is ingedeeld, onder de horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving beschouwd als een voedingssupplement als de sportvoeding onder de definitie van Richtlijn 2002/46/EG valt, of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1925/2006 als een verrijkt levensmiddel.

In het geval van verrijkte levensmiddelen bepaalt artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 dat aan de levensmiddelen toegevoegde vitaminen en mineralen in ten minste een "significante hoeveelheid" aanwezig moeten zijn, overeenkomst de definitie van Verordening (EU) nr. 1169/2011. In sportvoeding worden vitaminen en mineralen soms in een lagere hoeveelheid toegevoegd dan die "significante hoeveelheid", om ervoor te zorgen dat de samenstelling van het product zo goed mogelijk is afgestemd op de vereisten van het lichaam bij de uitvoering van bepaalde sportactiviteiten. In dat verband moet er rekening mee worden gehouden dat Verordening (EG) nr. 1925/2006 voorziet in de mogelijkheid om in gerechtvaardigde gevallen voor bepaalde categorieën levensmiddelen een afwijking van het voorschrift van de "significante hoeveelheid" toe te staan. Bijgevolg is er overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1925/2006 een geschikte basis die het mogelijk maakt dat sportvoeding die tegenwoordig wordt ingedeeld als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, na 20 juli 2016 minder dan de significante hoeveelheid vitaminen en mineralen kan blijven bevatten.

Met betrekking tot de toevoeging van andere stoffen dan vitaminen en mineralen heeft er tot op heden geen harmonisatie plaatsgevonden voor verrijkte levensmiddelen krachtens Verordening (EG) nr. 1925/2006 en voor voedingssupplementen krachtens Richtlijn 2002/46/EG. Daarom hebben de lidstaten de mogelijkheid om in dit verband nationale voorschriften in te voeren, overeenkomstig de artikelen 34 tot en met 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 54 , met betrekking tot andere voedingsmiddelen die vandaag de dag worden ingedeeld als voedingssupplementen of verrijkte levensmiddelen. Wanneer lidstaten van plan zijn dergelijke voorschriften vast te stellen, zijn de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 1925/2006 van toepassing. Dezelfde situatie geldt voor het maximumgehalte aan vitaminen en mineralen, waarvoor ook geen harmonisatie heeft plaatsgevonden. Na 20 juli 2016, wanneer horizontale voorschriften zullen gelden voor sportvoeding die eerder werd ingedeeld als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, zijn dergelijke nationale bepalingen van toepassing op sportvoeding.

6.4.Aspecten in verband met de door de nationale bevoegde autoriteiten voorgeschreven kennisgeving

Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2009/39/EG is kennisgeving vereist voor levensmiddelen die voor bijzondere voeding zijn bestemd en niet tot een van de in bijlage I bij de Richtlijn opgenomen groepen behoren. In bijlage I zijn de specifieke groepen voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen opgenomen waarvoor bijzondere bepalingen moesten worden vastgesteld. Hoewel sportvoeding in deze bijlage is opgenomen, zijn er geen bijzondere voorschriften vastgesteld. Daarom hebben de lidstaten met betrekking tot de kennisgeving verschillende benaderingen ingevoerd, waarbij sommige dit wel en andere niet verlangen voor sportvoeding die is ingedeeld als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen.

Na 20 juli 2016 zal sportvoeding die eerder werd ingedeeld als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, moeten voldoen aan de horizontale voorschriften inzake voedingssupplementen of verrijkte levensmiddelen. Voor voedingssupplementen en verrijkte levensmiddelen kunnen de lidstaten kennisgeving verlangen voor controledoeleinden. Of er zal worden gevraagd om de mogelijkheid om te verplichten tot nieuwe kennisgeving voor sportvoeding die eerder werd ingedeeld als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, hangt af van het besluit van de lidstaten. In dit verband kunnen verschillen worden verwacht; er moet echter worden opgemerkt dat, reeds in de context van Richtlijn 2009/39/EG, kennisgeving niet als een grote administratieve belasting voor marktdeelnemers wordt aangemerkt 55 .

6.5.Bijkomende aspecten

Na 20 juli 2016 heeft alle sportvoeding dezelfde juridische status. Dit moet de concurrentie tussen fabrikanten stimuleren en tegelijkertijd een positieve invloed hebben op het concurrentievermogen van de betrokken sector. Dit kan een positief effect hebben op de prijs van sportvoeding. Er kunnen echter bepaalde negatieve gevolgen zijn voor het concurrentievermogen van de specifieke sector van sportvoedingsproducenten die op dit moment werkzaam zijn volgens Richtlijn 2009/39/EG, die zijn specifieke positie zou verliezen.

De kosten voor heretikettering en nieuwe kennisgeving (indien verplichtingen voor dergelijke kennisgevingen worden ingevoerd) zullen niet hoog zijn, maar als gevolg van een bepaalde nieuwe formulering van sportvoeding die tegenwoordig als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen wordt beschouwd, zouden er extra kosten kunnen ontstaan om aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1925/2006 te voldoen 56 , 57 , 58 . Voor sportvoeding die momenteel krachtens Richtlijn 2009/39/EG in de handel wordt gebracht, kunnen ook extra kosten worden verwacht in het kader van aanvragen voor een vergunning voor gezondheidsclaims. Er worden geen veranderingen in de handhavingspraktijken van de bevoegde autoriteiten verwacht ten opzichte van de huidige situatie 59 .

7. Samenvatting van de standpunten van de nationale bevoegde autoriteiten en de belanghebbende partijen

De meerderheid van de nationale bevoegde autoriteiten is van mening dat de bestaande horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving redelijk geschikt of zeer geschikt zijn voor de regulering van sportvoeding 60 . Zes nationale bevoegde autoriteiten hebben erkend dat er specifieke voorschriften voor sportvoeding nodig zijn 61 .

De marktdeelnemers zijn duidelijk verdeeld over de vraag of er voor sportvoeding specifieke wetgeving nodig is, of dat voor sportvoeding de horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving moeten gelden 62 .

Een industriegroep die voorstander is van specifieke bepalingen wil ervoor zorgen, door de invoering van specifieke vereisten voor sportvoeding met betrekking tot omschrijving, samenstelling en informatie, dat dergelijke voedingsmiddelen duidelijk te onderscheiden zijn van gewone levensmiddelen. Volgens deze groep kan, krachtens de huidige horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, de kwaliteit van het product, met inbegrip van de veiligheid en de geschiktheid voor de doelgroep en de adequate communicatie over sportvoeding, niet worden gegarandeerd, met name wat Verordening (EG) nr. 1924/2006 inzake voedings-en gezondheidsclaims betreft. In het standpunt van deze groep wordt aangegeven dat dit innovatie zou ontmoedigen, omdat de marktdeelnemers mogelijk geen vergunningsprocedure voor nieuwe gezondheidsclaims kunnen opbrengen 63 .

Een andere industriegroep is daarentegen van mening dat de toepasselijke horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving voldoende zijn voor de regulering van de verschillende aspecten (bv. de veiligheid en samenstelling van en informatie over voedsel) in verband met sportvoeding en dat "wetgevingsshoppen" wordt voorkomen als er geen specifieke wetgeving is. Volgens hen is sportvoeding niet gericht op bepaalde groepen kwetsbare mensen, maar bedoeld voor de vele verschillende personen die om verschillende redenen sportactiviteiten uitvoeren (bv. atleten voor professionele doeleinden, lifestyle- en recreatieve gebruikers voor hun gezondheid en welzijn). Deze groep marktdeelnemers meent dat de invoering van specifieke voorschriften, met inbegrip van een definitie van sportvoeding, kan leiden tot buitensporige bepalingen die een negatieve invloed op innovatie zouden hebben 64 . Deze groep marktdeelnemers vindt echter dat sommige specifieke aspecten, met name met betrekking tot voedings- en gezondheidsclaims, niet afdoende worden geregeld in de horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving.

Het is een algemene zorg van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven dat de wetgeving, van horizontale dan wel specifieke aard, de verstrekking van relevante informatie voor sportvoeding afdoende mogelijk moet maken, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de voedingskenmerken en het beoogde gebruik. Men is het er ook over eens dat bepaalde op nationaal niveau getroffen maatregelen, bijvoorbeeld met betrekking tot voedingssupplementen en verrijkte levensmiddelen, tot belemmeringen binnen de interne markt kunnen leiden en de grensoverschrijdende handel in de EU negatief zouden beïnvloeden 65 .

Ten slotte dient te worden vermeld dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven het gebruik van dopingmiddelen aan de orde hebben gesteld. Dit is evenwel niet relevant voor de Europese levensmiddelenwetgeving en moet aan de hand van internationale en vrijwillige normen worden aangepakt 66 .

8. Conclusie

Er zijn duidelijke aanwijzingen dat sport alledaags is geworden bij de algemene bevolking. Bijgevolg kunnen de mensen die sportactiviteiten verrichten eigenlijk niet als een specifieke kwetsbare groep consumenten worden beschouwd, maar veeleer als een doelgroep van de algemene bevolking die op een passend niveau wordt beschermd door horizontale wetgeving.

Met het oog op de vorderende voltooiing van de horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving van de afgelopen jaren is er een passend wetgevingskader tot stand gebracht om ervoor te zorgen dat sportvoeding die tegenwoordig als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen wordt ingedeeld, in de handel kan blijven en aan haar doelstelling kan voldoen. De horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving voorzien in de nodige waarborgen voor deze producten op het gebied van voedselveiligheid, de samenstelling van levensmiddelen, consumenteninformatie en rechtszekerheid. Bijgevolg zullen niet alleen voor alle sportvoedingsproducten dezelfde wettelijke voorschriften gelden, maar zal het harmonisatieniveau ervan hetzelfde zijn als van andere levensmiddelen die onder de horizontale voorschriften van de levensmiddelenwetgeving vallen. Naar verwachting zal de vereenvoudiging en verduidelijking van het rechtskader voor sportvoeding de rechtszekerheid vergroten en de huidige versnippering op basis van de verschillende rechtskaders verminderen.

Uit deze analyse kan worden geconcludeerd dat specifieke bepalingen voor levensmiddelen voor sportbeoefenaars niet noodzakelijk zijn. Desondanks kan sportvoeding bepaalde specifieke kenmerken hebben en uit de analyse in dit verslag blijkt dat de Commissie daar wellicht rekening mee moet houden bij de toepassing en uitvoering van de horizontale voorschriften, zodat op adequate wijze op dergelijke specifieke kenmerken kan worden ingespeeld. De Commissie zorgt voor de correcte toepassing van de horizontale wetgeving en zal de ontwikkelingen na 20 juli 2016 volgen.

(1)

   PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35.

(2)

   PB L 124 van 20.5.2009, blz. 21.

(3)

     Richtlijn van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, PB L 186 van 30.6.1989, blz. 27.

(4)

   Study on food intended for Sportspeople – Final Report – Food Chain Evaluation Consortium (FCEC) - http://ec.europa.eu/food/safety/labelling_nutrition/special_groups_food/sportspeople/index_en.htm .

(5)

   EFSA, Technical report on Scientific and technical assistance on food intended for sportspeople, goedgekeurd op 24.9.2015, http://www.efsa.europa.eu/en/supporting/pub/871e

(6)

   De conclusie van het SCF-verslag luidde: "het concept van evenwichtige voeding is de elementaire voedingsbehoefte van atleten". Voorts werd uitgelegd: "als rekening wordt gehouden met de aspecten van grote spierspanning (...) dan kunnen individuen profiteren van bepaalde levensmiddelen en voedselingrediënten buiten de aanbevolen voedingsrichtsnoeren voor de algemene bevolking". Daarnaast bevat het advies over de aard en essentiële samenstelling van sportvoeding, 28.2.2001, http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out64_en.pdf  

(7)

   In de consumentenenquête omvatte de definitie van sportbeoefenaars de eis dat ten minste eenmaal in het afgelopen jaar sportvoeding moest zijn geconsumeerd, FCEC-studie, punt 3.3.1.

(8)

   FCEC-studie, punt 3.3.1.

(9)

   FCEC-studie, punt 3.1.1.1.

(10)

   FCEC-studie, punt 3.1.1.2, tabel 3.1.

(11)

   Er zijn bepaalde grensproducten die door sportbeoefenaars gebruikt kunnen worden en waarvan de indruk zou kunnen worden gewekt dat ze voor sportbeoefenaars van belang zijn. Toch zijn dergelijke grensproducten, omdat ze gericht zijn op de algemene bevolking, bij het analyseren van de markt in het kader van de FCEC-studie niet als sportvoeding beschouwd, FCEC-studie, punt 3.1.1.3.

(12)

   FCEC-studie op basis van gegevens van Euromonitor, punt 3.2.1.1.

(13)

   De grootste markten van de lidstaten waren: 1) VK (732 miljoen EUR), 2) Spanje (491 miljoen EUR), 3) Duitsland (452 miljoen EUR), 4) Italië (358 miljoen EUR), 5) Zweden (185 miljoen EUR), 6) Nederland (153 miljoen EUR) en 7) Frankrijk (128 miljoen EUR), FCEC-studie op basis van gegevens van Euromonitor, punt 3.2.1.1.

(14)

   FCEC-studie, punt 3.2.1.1.

(15)

   "De meest geschikte methode om het aantal sportvoedingsproducten te schatten is gebaseerd op innovatie. Volgens de geïnterviewden uit de industrie vertegenwoordigt innovatie op EU-niveau in termen van nieuwe producten 8 tot 12 % van de producten op de markt in een bepaald jaar." FCEC-studie, punt 3.1.1.4.

(16)

   FCEC-studie, punt 3.1.1.4.

(17)

   FCEC-studie, punt 3.1.1.5, tabel 3.4.

(18)

   FCEC-studie, punt 3.1.3.

(19)

   Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(20)

   FCEC-studie, punt 3.2.1.4, tabel 3.13.

(21)

   FCEC-studie, punt 3.3.2, afbeelding 3-7.

(22)

   FCEC-studie, punt 3.3.2.

(23)

   Andere marketingtechnieken die in het kader van sportvoeding worden gebruikt, zijn: sponsoring van sportevenementen, goedkeuring door beroemde sporters, gespecialiseerde persreclame, reguliere media, mond-tot-mondreclame, webmarketing en internetcommunicatie, FCEC-studie, punt 3.3.3.

(24)

   28 % lijst van ingrediënten, 19 % verwachte resultaten/effecten, 18 % gebruiksaanwijzing, 14 % neveneffecten, 13 % waarschuwingen voor mogelijke overdosering en 9 % gebruik van natuurlijke ingrediënten/procedures bij de bereiding, FCEC-studie, punt 3.3.3, afbeelding 3-8.

(25)

   FCEC-studie, punt 3.3.3, afbeelding 3-9.

(26)

   FCEC-studie, punt 3.3.1.

(27)

   FCEC-studie, punt 3.3.1.1.

(28)

   68 % van de sportbeoefenaars consumeert sportvoeding in het kader van sportactiviteiten, vergeleken met slechts 15,6 % van de lifestylegebruikers, FCEC-studie, punt 3.3.1.1, afbeelding 3-3.

(29)

   FCEC-studie, punt 3.3.1.2.

(30)

   57,7 % van de lifestylegebruikers gebruikt sportvoeding niet in het kader van sport- of lichamelijke activiteiten en dit geldt voor slechts 16,1 % van de sportbeoefenaars, FCEC-studie, punt 3.3.1.1, afbeelding 3-3.

(31)

   15,9 % van de sportbeoefenaars gaf aan dat zij sportvoeding in het kader van andere lichamelijke inspanningen dan sport consumeren, vergeleken met 26,7 % van de lifestylegebruikers, FCEC-studie, punt 3.3.1.1, afbeelding 3-3.

(32)

   Bijlagen bij de FCEC-studie, consumentenenquête, punt 6.5, afbeelding 6-9.

(33)

   20 % van de prestatiestimulerende producten en 14,6 % van de op eiwitten gebaseerde producten wordt door lifestylegebruikers geconsumeerd in het kader van welzijn en gezondheid. Smaakvoorkeuren zijn genoemd als de belangrijkste reden voor de consumptie van sportdranken (24 % van de lifestylegebruikers en 9,4 % van de sportbeoefenaars; deze percentages bevestigen en rechtvaardigen dat de marktdeelnemers vooral inzetten op innovatie op het gebied van smaak en aroma's). Smaakvoorkeuren zijn door 11,5 % van de lifestylegebruikers genoemd als de reden voor de consumptie van sportenergierepen, vergeleken met 4,8 % van de sportbeoefenaars, die deze producten met name consumeren met het oog op energietoename (27 %) en energieherstel (24 %), bijlagen bij de FCEC-studie, consumentenenquête, punt 6.5, afbeelding 6-9.

(34)

   Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(35)

   FCEC-studie, punt 3.3.3.

(36)

   FCEC-studie, punt 3.3.3, FCEC-studie, bijlagen, consumentenenquête, punt 6.10, tabel 6.3.

(37)

   FCEC-studie, punt 3.3.3, afbeelding 3-9.

(38)

   FCEC-studie, bijlagen, consumentenenquête, punt 6.11, tabel 6.4.

(39)

   Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(40)

   FCEC-studie, punt 3.4.1.1.

(41)

   Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.

(42)

   Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie, PB L 304, 22.11.2011, blz. 18.

(43)

   Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen, PB L 404 van 30.12.2006, blz. 26.

(44)

   Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen, PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.

(45)

   Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten, PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(46)

   Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(47)

   Europese Commissie, 2011, voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik, COM(2011) 353.

(48)

   Werkdocument van de diensten van de Commissie, effectbeoordeling bij het document "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik",    
http://ec.europa.eu/food/safety/docs/labelling_nutrition-special_groups_food-impact_assessment_en.pdf

(49)

   FCEC-studie, punt 3.3.4.1.

(50)

   Voor sportbeoefenaars relevante claims voor cafeïne zijn in behandeling. Panel voor dieetproducten, voeding en allergieën van de EFSA, 2011, wetenschappelijk advies over een lijst gezondheidsclaims krachtens artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, EFSA Journal 2011; 9(4):2054; Panel voor dieetproducten, voeding en allergieën van de EFSA, 2015, Scientific Opinion on the safety of caffeine, EFSA Journal 2015; 13(5):4102.

(51)

   FCEC-studie, punt 3.3.4.1.

(52)

   EFSA, Scientific and technical assistance on food intended for sportspeople, 29.9.2015, http://www.efsa.europa.eu/en/supporting/pub/871e

(53)

     Verordening (EG) nr. 953/2009 van de Commissie van 13 oktober 2009 inzake stoffen die voor specifieke voedingsdoeleinden aan voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen mogen worden toegevoegd, PB L 269 van 14.10.2009, blz. 9.

(54)

   PB C 326 van 26.10.2012, blz. 47.

(55)

   FCEC-studie, punt 4.2.1.1.

(56)

   Marktdeelnemers hebben eenmalige kosten voor heretikettering gemeld voor sportvoeding die eerder in de handel is gebracht als dieetvoeding. Tevens werd gemeld dat marktdeelnemers hun producten periodiek opnieuw etiketteren, FCEC-studie, punt 4.2.1.1.

(57)

   De noodzaak van herformulering kan ook voortvloeien uit bepaalde nationale bepalingen, bv. maximumgehalten aan vitaminen en mineralen in voedingssupplementen, die uitsluitend van invloed zijn op sportvoeding wanneer Richtlijn 2009/39/EG wordt ingetrokken, FCEC-studie, punt 4.2.1.1.

(58)

   Het effect van dergelijke kosten kan voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen verhoudingsgewijs groter zijn dan voor grotere spelers, FCEC-studie, punt 4.2.2.

(59)

   Op basis van de enquête die is gehouden onder de nationale bevoegde autoriteiten, voorzag 41 % bij deze optie geen veranderingen in de handhavingspraktijken en 18 % slechts kleine veranderingen. Acht bevoegde autoriteiten (36 % van de respondenten) voorzien bij deze optie matige veranderingen en een van hen grote veranderingen, FCEC-studie, punt 4.4.2.1.

(60)

   FCEC-studie, punt 4.4.1.1.

(61)

   FCEC-studie, punt 4.1.2.1.

(62)

   Deze verschillen zijn in de hele FCEC-studie zichtbaar.

(63)

   FCEC-studie, punt 4.2.3.

(64)

   FCEC-studie, punt 4.2.3.

(65)

   FCEC-studie, punt 4.1.2.2.

(66)

     Study on Doping Prevention, Europese Commissie, 12 december 2014,

http://bookshop.europa.eu/en/study-on-doping-prevention-pbNC0514065/