Bijlagen bij SEC(2010)851 - SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING Begeleidend document bij het Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage van de bestaande kolenverordening gehanteerde definitie.

5. Optie 5: Een combinatie van de opties 3 en 4

In optie 5 zou de Commissie op grond van artikel 107, lid 3, onder e), VWEU een voorstel doen voor een verordening van de Raad waardoor lidstaten zowel sluitingssteun (zoals in optie 3) als steun ter dekking van buitengewone kosten (zoals in optie 4) zouden kunnen verlenen.

6. Optie 6: Verlenging van de bestaande kolenverordening voor 10 jaar

In lijn met de voorkeuroptie van de meeste belanghebbenden uit de kolenindustrie zou, in optie 6, de Commissie de Raad voorstellen om Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad - in haar huidige vorm - met nog eens 10 jaar te verlengen, dus tot eind 2020. Dit zou, ten opzichte van optie 5, de volgende verschillen opleveren:

- productiesteun zou op grond van artikel 5, lid 3, kunnen worden toegestaan indien de exploitatie van de betrokken productie-eenheden deel uitmaakt van een plan inzake toegang tot kolenreserves. Daardoor zouden er dus geen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de sluiting van deze mijnen;

- productiesteun dient degressief te zijn zodat deze in een aanzienlijke vermindering resulteert, zonder dat echter enig dalingspercentage wordt opgelegd;

- er zou tot 30% van totale investeringsuitgaven steun voor aanloopinvesteringen kunnen worden verleend.
5.Effectbeoordeling

5.1.Optie 1: Het nulscenario - de algemene staatssteunregels

Het nulscenario is reeds in deel 2 beschreven. De overige opties worden hier afgezet tegen dit nulscenario.

5.2.Optie 2: Richtsnoeren van de Commissie

De effecten van optie 1 verschillen niet fundamenteel van die van optie 2. Voor zover lidstaten steun verlenen volgens de mogelijkheden van optie 2, is het resultaat eenzelfde productiedaling en hetzelfde aantal banen dat verloren gaat. Het verschil ligt in de door optie 2 geboden mogelijkheid om een mijnsluiting op gecontroleerde wijze te organiseren en zelfs voor een paar maanden af te remmen om de lopende contracten te kunnen afwerken. Deze optie helpt ook om de sociale aspecten van de sluiting beter te organiseren, met directere steun voor de betrokken werknemers, in de vorm van omscholing, begeleiding enz. (die verder gaat dan hetgeen wettelijk verplicht is). De financiering van de milieuverplichtingen wordt ook beter gedekt tijdens de duur van de mijnsluiting.

5.3.Optie 3: Productiesteun

Voor zover de lidstaten voornemens zijn productiesteun te verlenen, kunnen met die steun, waarmee exploitatieverliezen worden gedekt, niet-concurrentiekrachtige mijnen open worden gehouden. Daarmee zouden geen vaste banen worden gered, maar zou wel een geleidelijke inkrimping van het personeelsbestand mogelijk worden gemaakt, hetgeen de nodige tijd biedt om rekening te houden met de leeftijdsstructuur van het personeel (vervroegde uittreding en pensionering), met de "natuurlijke uitstroom" (vertrekkende werknemers worden niet vervangen) en hun kwalificaties (werknemers worden omgeschoold, zodat zij in andere activiteiten aan de slag kunnen). Productiesteun maakt het mogelijk de productie van een niet-concurrentiekrachtige mijn in te krimpen door het aantal directe ontslagen tot een minimum te beperken en maximaal in te zetten op flankerende maatregelen om werknemers in andere bedrijfstakken aan een nieuwe baan te helpen.

De directe negatieve milieu-effecten van de mijnbouw blijven aanhouden zolang de productie doorgaat, maar de effecten van het gebruik van steenkool op broeikasgasemissies blijft onzeker, gezien de verregaande substitutie door ingevoerde steenkool. De geleidelijke sluiting kan echter preventieve maatregelen bevorderen die het uitzicht van het landschap beschermen.

Ervaring met economische en regionale reconversie leert dat de arbeidsmarkt ontslagen werknemers gemakkelijker kan opvangen indien de ontslagen in de tijd worden gespreid. Een en ander maakt het eenvoudiger om begeleidings- en omscholingsprogramma's ten uitvoer te leggen en voorkomt dat een groot deel van de vroegere mijnwerkers in langdurige werkloosheid terechtkomt.

5.4.Optie 4: Steun om buitengewone kosten te dekken (lasten uit het verleden)

In deze optie kan een lidstaat de financiering garanderen van sociale verplichtingen (bijv. omscholing, pensioenen enz.) en milieuverplichtingen (bijv. schoonmaak en sanering), bijvoorbeeld in het kader van de geleidelijke sluiting van steenkoolmijnen.

Dit soort steun maakt het mogelijk dat de mijnbouwonderneming geen middelen van andere, potentiële concurrerende mijnen afleidt naar mijnen die zullen worden gesloten.

5.5.Optie 5: Een combinatie van de opties 3 en 4

In het geval van een geleidelijke sluiting van steenkoolmijnen is - naast andere vormen van steun - waarschijnlijk steun voor lasten uit het verleden nodig, in de eerste plaats exploitatiesteun.

De effecten wat betreft productie en banen zouden sterk gelijklopen met die van optie 3, maar hier in optie 5 zou er beter kunnen worden voor gezorgd dat de sociale en milieulasten uit het verleden worden aangepakt tijdens de afbouwperiode.

5.6.Optie 6: Verlenging van de bestaande kolenverordening voor 10 jaar

Wanneer de kolenverordening gewoon zou worden verlengd, zou het soort steun dat momenteel wordt verleend, kunnen worden verlengd. In deze optie zouden lidstaten van die beleidsoptie kunnen afwijken door gewoon productiesteun te blijven verlenen aan niet-concurrentiekrachtige mijnen zonder dat er een duidelijke toezegging is om deze te sluiten. Dit betekent dat de kans bestaat dat dezelfde mijnbouwondernemingen over 10 jaar, wanneer de verordening opnieuw afloopt, nog steeds niet concurrentiekrachtig zijn. Het onderliggende probleem van het gebrek aan concurrentiekracht wordt dus niet opgelost, maar een oplossing van dat probleem wordt net uitgesteld.

Investeringssteun, zoals die in deze optie zou kunnen worden toegestaan, kan niet bijdragen tot de gestelde beleidsdoelstellingen, namelijk als een flankerende maatregel voor mijnsluitingen. Investeringssteun bevordert net de ontwikkeling van nieuwe activiteiten of meer doelmatigheid; geen van deze aspecten is echter van belang bij het nemen van maatregelen die de sluiting van een kolenmijn moeten flankeren.
6.De opties onderling vergeleken

De beoordeling geeft een gemengd beeld te zien van de effecten van de uiteenlopende beleidsopties.

Uit economisch oogpunt lijkt optie 2 (richtsnoeren) te verkiezen boven het nulscenario wat betreft het mitigeren van de directe economische effecten op de meeste van de betrokken regio's en sectoren.

Uit sociaal oogpunt biedt optie 5 de beste mogelijkheden om de negatieve effecten van de mijnsluitingen op te vangen, zeker omdat de effecten geografisch sterk geconcentreerd zijn.

Uit milieuoogpunt zijn de uitkomsten onzeker. Ook al zou de directe omgeving van de mijnen zeker baat vinden bij een onmiddellijke of bijna onmiddellijke stopzetting van de productie (opties 1, 2 en 4), toch ziet de situatie er onzeker uit op het punt van de uitstoot van broeikasgassen, wanneer rekening wordt gehouden met de uitstoot bij de verbranding van steenkool door stroomproducenten. Deze onzekerheid is het gevolg van de verregaande substitutiegraad van binnenlandse kolen door ingevoerde kolen. Al ligt deze substitutie niet bij 100%, toch zou het verschil tussen de beleidsopties afhangen van de concrete voorwaarden van het beleid van de lidstaten ten aanzien van de stimulering van de overstap naar andere energiebronnen.

Al met al komen de opties 2 en 5 naar voor als die welke het meest geschikt zijn om de beleidsdoelstellingen te behalen. De keuze voor een van deze beide opties is afhankelijk van het belang dat beleidsmakers hechten aan de economische aspecten en aan de sociale aspecten.

Belangrijk is wel nog te vermelden dat de diverse opties met elkaar zijn vergeleken, steeds in de aanname dat de betrokken lidstaten inderdaad steun zouden verlenen volgens de voorwaarden uit de betrokken opties. Sectorspecifieke staatssteunregels voorzien alleen in de mogelijkheid - niet de verplichting - staatssteun te verlenen; de effectbeoordeling kan dus niet vooruitlopen op de besluiten die lidstaten ten aanzien van staatssteun nemen.

1An evaluation of the needs for State aid to the coal industry post 2010, Ecorys, december 2008, studie in opdracht van de Europese Commissie, beschikbaar onder:
http://ec.europa.eu/energy/coal/consultations/2009_07_15_en.htm.

2Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Tweede strategische toetsing van het energiebeleid. een EU-actieplan inzake energiezekerheid en -solidariteit", COM(2008) 781 definitief van 13.11.2008.

3COM(2005) 107 definitief, on-line beschikbaar op:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52005DC0107:NL:NOT .

4Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1 - zie artikel 5, lid 2.

5Een van de voorwaarden van de bestaande kolenverordening is dat gesubsidieerde kolen geen effect mogen hebben op de stroomtarieven (zie artikel 4, leden c) en e), van de kolenverordening, en bijlage 3).

NL NL